Abdul Rashid Dostum: van opportunistische warlord tot politicus

door Michael Bremmers

2014. Ashraf Ghani wint de Afghaanse presidentsverkiezingen en volgt Hamid Karzai op als president van Afghanistan. De Oezbeekse Afghaan Abdul Rashid Dostum, één van Ghani’s running mates, wordt eerste-vicepresident van het land. Dit lijkt op het eerste gezicht geen vreemde gang van zaken. De ontwikkeling is echter op zijn minst opmerkelijk te noemen, als je weet dat Dostum de decennia daarvoor als ‘warlord’ een prominente rol heeft gespeeld in de recente Afghaanse oorlogen. Dostums ‘carrière’ van militair naar warlord en tot slot naar politicus staat centraal in deze longread, met nadruk op Dostums invulling van zijn positie.

Abdul Rashid Dostum (2e van rechts) bij de ondertekening van de Bilaterale Veiligheidsovereenkomst (op 20 september 2014). Foto: Wikimedia Commons.

Warlordisme

Oorspronkelijk door sinologen gebruikt om de militair-politieke leiders te omschrijven die opkwamen toen de Chinese Qing-dynastie uiteenviel (circa 1910-1949), lijkt het alsof warlordisme sinds het einde van de Koude Oorlog veel vaker voorkomt dan voorheen. Sprekend over de recente Afghaanse oorlogen (vanaf eind jaren zeventig tot heden), kun je niet om het label ‘warlords’ of ‘warlordisme’ heen. De Italiaanse historicus Antonio Giustozzi spreekt, met betrekking tot Afghanistan vanaf 1978, bijvoorbeeld van een ‘age of the warlords’. Op het hoogtepunt hiervan in de jaren negentig konden duizenden kleine politieke en militaire actoren als warlord getypeerd worden.[1]

Slechts een klein aantal van hen groeide uit tot prominente figuren op het Afghaanse strijdtoneel, waarbij Dostum één van de prominentste en meest gevreesde warlords was. Hij manifesteerde zich in Noord-Afghanistan als één van de belangrijkste figuren, maakte alle stadia van de meest recente conflicten in Afghanistan mee, en maakte van zijn militie “the best-ever equipped and armed militia under the control of any warlord ever.”[2] Hij genoot -en geniet- het respect van veel Turkse minderheden in Noord-Afghanistan, de Afghaanse Oezbeken in het bijzonder. Deze Oezbeekse minderheid (circa 10% van de Afghaanse bevolking) stamt af van de Mongoolse Gouden Horde en werd lange tijd onderdrukt door de Pashtun-meerderheid.

 

Opgroeien omringd door strijd

De man die tijdens zijn diensttijd in het Afghaanse leger de bijnaam Dostum (een Oezbeekse nom de guerre die ‘mijn vriend’ betekent) kreeg, werd in 1955 geboren als Abdul Rashid in een arm boerengezin in het noordoosten van Afghanistan. Hij groeide onder primitieve omstandigheden op in een wereld gedomineerd door eeuwenoude tradities en armoede en kende van jongs af een overlevingsstrijd. Zo vestigde hij in zijn tienerjaren als worstelaar en buzkashi-speler een reputatie als vechter en doorzetter.

Vanaf zijn dertiende werkte Abdul Rashid en vanaf zijn achttiende vervulde hij in het leger zijn tweejarige dienstplicht. In eerste instantie was hij een normale rekruut, maar door zijn “aptitude for weapons, hand-to-hand fighting, obeying orders, and leading others” werd hij al snel uitgekozen voor de elite-eenheid in het Afghaanse leger.[3] Zelf zei Dostum hierover dat het leger voor hem de enige mogelijkheid vormde om respect te krijgen en zijn land te dienen. Na zijn dienstplicht zwaaide hij af als militair en hervatte hij zijn werk in de gas- en olievelden in Shiberghan.

 

Van communist tot mujahidin

Eind 1978 ging Dostum weer het leger in. Hij verving zijn broer die was opgeroepen voor de dienstplicht door de nieuwe communistische regering, die na de communistische revolutie in Afghanistan in april 1978 aan de macht kwam. Dostum leidde in eerste instantie een lokale partijmilitie – hoewel deze niet bijzonder links was – die de gasvelden van Shiberghan bewaakte. Rekrutering hiervoor was in de eerste plaats gericht op diegenen wier huis en haard werden bedreigd door de mujahidin. Daarnaast kregen militiestrijders goede salarissen, tekenbonussen, wapens en prestige, en kregen gemeenschappen die zich bij de pro-communistische milities aansloten elektriciteit, televisie en macht in ruil voor hun diensten. De Oezbeekse minderheid in Noord-Afghanistan kreeg zodoende onder de communisten meer rechten en autonomie, nadat de Pashtun-meerderheid hen jarenlang onderdrukte en uitbuitte. Dostum speelde handig in op deze lokale grieven en gaf deze minderheidsgroepering een stem, wat hem ook het respect van andere Noord-Afghaanse minderheden opleverde.

Door Dostums bekwame handelen groeide zijn militie in rap tempo. Zijn overwinningen leverden Dostum grote militaire legitimiteit op, waardoor mensen graag aan zijn zijde streden. Nadat Dostum in 1987 was opgeklommen tot de rang van majoor en de Held van Afghanistan-onderscheiding ontving, werd hij enige tijd later commandant van het nieuwe 7e Legerkorps. Hiermee had Dostum op papier 45.000 strijders tot zijn beschikking, hoewel het aantal actieve strijders waarschijnlijk tussen de 20.000 en 25.000 man lag. Feitelijk was hij eindverantwoordelijk voor het noorden van Afghanistan. Vanaf 1988 zette het regime zijn militie vanwege haar reputatie en geachte onoverwinnelijkheid bovendien steeds vaker buiten de eigen regio in, om met guerrillatactieken, hinderlagen en frontale aanvallen de mujahidin te bestrijden.

Qua bewapening beschikte Dostum, naarmate zijn militie groeide, over steeds zwaardere wapens. Begin jaren negentig beschikte zijn militie naast lichte wapens ook over pantservoertuigen, raketwerpers, mortieren, machinegeweren, artillerie, gevechtsvliegtuigen en –helikopters en tanks. Met de val van de Sovjet-Unie (1991) viel voor de Afghaanse regering echter de militaire en financiële steun weg en kon zij Dostum niet langer van wapens en financiële middelen voorzien.

Nadat Dostum in 1991 het laatste wapentransport van de Sovjets aan de Afghaanse regering confisqueerde, bemachtigde hij in het voorjaar van 1992 ook de grote noordelijke wapendepots van het Afghaanse leger. Dostum keerde hierop, vanuit opportunisme, het regime de rug toe en sloot zich aan bij de mujahidin. Doordat verschillende eenheden van het reguliere leger zich bij Dostum aansloten, legde het vleugellamme Afghaanse leger hem hierbij geen strobreed in de weg. De regering-Najibullah, vrijwel volledig afhankelijk van milities als die van Dostum, werd daarop in april 1992 omvergeworpen door een mujahidin-coalitie waarin hun belangrijkste militieleider een prominente rol speelde.

Door onenigheid over de nieuw te vormen mujahidin-regering , viel deze coalitie al snel uiteen. Voor Dostum bleek in de nieuwe regeringsplannen geen ruimte, getuige de akkoorden van Peshawar (1992) en Islamabad (1993). Hij trok zich dan ook terug in zijn de facto sub-staat op de Noord-Afghaanse hoogvlakte rondom de steden Balkh, Mazar-i-Sharif, Hairatan en Sher Khan Bandar en Shiberghan – laatstgenoemde kreeg in de jaren tachtig zelfs de bijnaam ‘Klein Moskou’.

Dostums sub-staat kwam ongeveer overeen met dat van twee etnische minderheden: de Oezbeken en de Turkse minderheid. Afbeelding: Library of Congress.

Legitimiteit: de nieuwe Timoer Lenk

In dit gebied voerde Dostum overheidstaken uit en investeerde hij in publieke diensten om de bevolking voor zich te winnen. Zo creëerde hij een relatief stabiele en veilige regio met een relatief goede dienstverlening en infrastructuur. Mazar-i-Sharif wordt in deze periode bijvoorbeeld omschreven als “a bastion of peace” waarin zich meerdere ambassades en VN-instellingen vestigden.[6] Dit alles leverde Dostum legitimiteit op, waarmee hij zich als alternatief voor de centrale regering in Kaboel presenteerde.

Mede door zijn liefdadigheid en militaire kunde, wierp Dostum zich tegenover de bevolking op als de ‘nieuwe Timoer Lenk’. In navolging van deze veertiende-eeuwse Mongoolse krijgsheer en stichter van het Timoeridische Rijk, zou Dostum ervoor zorgen dat de Afghaanse Oezbeken, afstammelingen van de ‘Mongoolse Gouden Horde’, een nieuwe glorietijd tegemoet zouden gaan. Om deze belofte kracht bij te zetten, financierde Dostum een film over het leven van Timoer Lenk en beloofde hij regisseur Ali Khamraev 20.000 soldaten en 5.000 paarden voor de opnames.

Dergelijke diensten financierde Dostum vanuit verschillende inkomstenbronnen. Intern haalde hij inkomsten uit importheffingen, belastingen, drugsgeld en de industrie. Extern kreeg hij militaire, financiële en humanitaire steun van verschillende staten. Doordat deze steun en inkomstenbronnen echter relatief beperkt waren, had Dostum vrijwel altijd geldgebrek. Dostum liet daarnaast dan ook op grote schaal extra geld drukken, de Dostum Afghani (ook wel Junbeshi Afghani). Deze munteenheid devalueerde veel sneller dan de ‘gewone’ Afghani en was in 2002 nog maar de helft waard van de Afghani.

Naast zijn militaire legitimiteit en zijn diensten gebruikte Dostum religieuze tradities om zijn heerschappij kracht bij te zetten. Mazar-i-Sharif was van enorm symbolisch belang in Afghanistan, omdat de ongeschreven regel gold dat wie de stad en haar beroemde Blauwe Moskee controleerde, het mandaat van Allah had over de Noord-Afghaanse hoogvlakten te heersen. Dostums verovering van de stad in 1992 zorgde dan ook voor het uiteenvallen van het communistische regime – een fenomeen dat zich een decennium later herhaalde met de Taliban.

Dostums belangrijkste bron van legitimiteit was wellicht het patronagesysteem dat hij steeds verder uitbouwde. Onder Najibullah kreeg hij hiervoor maandelijks al 40 miljoen Afghanis, waardoor hij zijn invloedssfeer steeds verder kon vergroten. Binnen dit systeem verdeelde Dostum machtsposities, militaire functies en financiële en militaire ondersteuning als beloning onder zijn vazallen, zijn commandanten. Zij verdeelden dit op hun beurt weer onder hun vazallen, terwijl ze anderzijds bij Dostum in het krijt stonden omdat ze voor hun positie afhankelijk van hem waren.

Dit uiterst dynamische systeem van patrimoniale banden breidde zich steeds verder uit, doordat steeds meer milities en legereenheden zich bij Dostum aansloten. Op het hoogtepunt voerde Dostum dan ook circa 120.000 man aan. Althans op papier, want in de praktijk was het niet mogelijk een dergelijke legermacht op de been te brengen. Om onder deze enorme strijdersaantallen de discipline te handhaven, schuwde Dostum het gebruik van geweld niet. Zo zou hij een strijder hebben gestraft voor stelen door hem onder de rupsbanden van een tank te binden en hem vervolgens te laten overrijden onder het toeziend oog van de eenheid. Voor de bevolking in Dostums sub-staat was dit echter geen reden om Dostum niet te steunen. Zij waren vermoedelijk angstiger als hij niet hard optrad om de discipline te handhaven en zijn strijders ongestraft liet plunderen.

 

Dostum en de Taliban

Door de opkomst van de Taliban, die het land vanaf 1994 steeds verder veroverden en het stabiliseerden door middel van een ongekende repressie en religieus fanatisme, veranderde deze situatie. In eerste instantie werkte Dostum vanuit zijn quasi-staat samen met de Taliban ter verzwakking van de posities van zijn rivalen. Zo werkten Dostums vliegtuigtechnici in 1995 bijvoorbeeld voor de Taliban en verleende Dostum in 1994 en 1996 luchtsteun bij Taliban-acties in de provincie Faryab. Toen de Taliban in 1996 echter Kaboel veroverde en de aanval op de provincie Herat inzette, erkende Dostum dat deze beweging zijn positie wel degelijk bedreigde en vormde hij met andere Noord-Afghaanse warlords de Noordelijke Alliantie. Ook deze alliantie kon de Taliban echter niet tegenhouden en in 1998 versloeg de Taliban Dostum. Hiermee kwam een abrupt einde aan de bloeiperiode van de Oezbeekse Afghanen. Dostum vluchtte via Oezbekistan naar Turkije, waar hij asiel kreeg.

In 2001 keerde Dostum terug naar Afghanistan en voerde hij vanuit de bergen rondom de Darya Suf-Vallei een guerrillastrijd tegen de Taliban met een kleine groep loyale strijders, vermoedelijk niet meer dan zeshonderd man. De aanslagen van 11 september 2001 vormden een keerpunt en waren voor Dostum een godsgeschenk. De Amerikanen, gebrand op wraak tegenover Al Qaida en de Taliban, contacteerden tegenstanders van de Taliban en steunden hen in hun strijd. Naast zo’n 767 ton aan voorraden en 70 miljoen dollar stuurde de VS eind 2001 ook CIA- en Special Forces-eenheden naar Afghanistan. Vanaf oktober 2001 beschikte ook Dostum over deze Amerikaanse eenheden. Bovendien kreeg hij, doordat hij zijn oude patronagenetwerk nieuw leven inblies, vanaf eind 2001 ook de militaire klasse van het noorden weer grotendeels aan zijn zijde.

Deze combinatie van Dostums strijders en de Amerikaanse eenheden met hun luchtsteun, bleek een dodelijke. Ondanks de relatief eenvoudige tactiek van frontale aanvallen, dwong Dostum met zijn optreden indruk en ontzag af. Hij leidde zijn mannen persoonlijk naar overwinningen en schuwde het niet zich hierbij in het heetst van de strijd te begeven. De leden van Operational Detachment Alpha 595 beschrijven hem dan ook als fenomenaal, hardwerkend en een goede coördinator.

Om zijn strijders te motiveren, voor zover dit nodig was, en legitimiteit en vertrouwen te krijgen noemde Dostum deze Amerikaanse eenheden tegenover zijn strijders overigens malaks, engelen. Hiermee refereerde hij aan een zestiende-eeuwse slag die hun voorvaderen tegen alle verwachting in hadden gewonnen, naar verluidt met behulp van zwaarddragende engelen. Tegenover de Taliban sprak Dostum eveneens over engelen, in het bijzonder Azraël, de engel des doods in de Islamitische theologie. De Amerikanen zouden Azraël hebben meegebracht en met hem lasergestuurde doodsstralen, ofwel vliegtuigen en bommen.

 

Post-Taliban

Toen Dostum op 9 en 10 november Mazar-i-Sharif innam, wachtte hem een groots onthaal door de lokale bevolking. Nadat het Talibanleger uiteenviel en de coalitie Kaboel op de Taliban veroverde, werd de Pashtun Hamid Karzai op 22 december benoemd tot interim-president van de nieuwe islamitische staat Afghanistan. Vanwege zijn status als warlord kwam Dostum niet voor in de plannen van de regering-Karzai en marginaliseerde Karzai hem. Dostum moest het doen met de ceremoniële functie van plaatsvervangend minister van Defensie.

 

Dostums troepen bij het op de Taliban heroverde militaire vliegveld van Bagram (ca. 50 km ten noorden van Kaboel), december 2001. Foto: Wikimedia Commons.

 

Het inperken van Dostums macht ging echter moeizaam, vooral omdat Dostum de steun genoot van de Turkse minderheden in Noord-Afghanistan, voor wie hij hun spreekbuis vormde. In 2003 en 2004 stemde Dostum, quasi gedwongen, in met het aan de regering afstaan van de inkomsten uit invoerheffingen, zijn belangrijkste bron van inkomsten. Hiernaast moest hij zijn depots zware wapens afstaan en zijn militie ontwapenen en opheffen, hoewel deze ondergronds wel bleef bestaan.

Karzai verbande Dostum in 2008 naar Turkije, omdat hij een politieke rivaal had ontvoerd en afgetuigd, maar in 2009 haalde diezelfde Karzai hem terug naar Afghanistan omdat Karzai zijn steun nodig had om herkozen te worden. Zijn volgelingen onthaalden Dostum opnieuw groots en Dostum riep hen op om op Karzai te stemmen bij de presidentsverkiezingen van dat jaar. Dit gebeurde en zo bracht Dostum Karzai de verkiezingszege. Hoewel Dostums macht dus substantieel verminderd was, had hij nog een sterke achterban. Dostum en zijn volgelingen probeerden hun idealen en macht nu op een vreedzame, politieke manier te bereiken in plaats van met militair geweld.

Het –voorlopige- hoogtepunt van deze omvorming van warlord naar politiek leider volgde in 2014. Nadat Dostum in 2004 bij de presidentsverkiezingen al 10% van de stemmen behaalde, grofweg het percentage van de Oezbeekse minderheid, werd hij nu als running mate van de nieuwe president Ashraf Ghani de eerste-vicepresident van Afghanistan. Hiermee lijkt Dostum zich volledig te hebben omgevormd tot politiek leider, die ook daadwerkelijk als zodanig wordt geaccepteerd en veel meer dan voorheen aandacht besteedt aan public relations. Waar hij tot 2001 vrijwel geen moeite deed zijn wreedheid te verbergen, probeert Dostum nu zijn imago op te vijzelen. Zo gaf hij onder meer aan oorlogsmoe te zijn, verving hij zijn militaire outfit door een maatpak, verminderde hij de rol van militaire leiders binnen zijn Junbesh-partij en startte hij een eigen Facebookpagina.

Zoals te verwachten verwijst op deze pagina niets naar zijn rol als warlord, een rol die hij vele jaren met verve vervulde. Hoewel zijn wrede imago en grote militaire kunde dit wellicht niet doen vermoeden, was Dostum politiek zeer bekwaam. Dit blijkt onder meer uit het grote, loyale patronagenetwerk dat hij uitbouwde en het feit dat hij vrijwel altijd ergens steun mobiliseerde of bondgenootschappen sloot. Dostum bleef hierbij altijd onafhankelijk en was de hoogste autoriteit in zijn gebied. Als hij dacht dat een alliantie voor hem niet (langer) positief uitpakte, was hij niet te beroerd zich als kameleon te gedragen en van loyaliteit te wisselen. Waar hij echter – al dan niet vanuit opportunisme – altijd trouw aan bleef, en vice versa, was de Oezbeekse minderheid. Sinds de ontmanteling van zijn militie in 2004 vormde Dostum zich om tot hun politiek leider en wordt hij ook als zodanig geaccepteerd. In het licht van de hernieuwde opmars van de Taliban rijst echter de vraag of Dostums rol beperkt blijft tot de politiek, of dat hij zijn voormalige militie nieuw leven inblaast.

 

Michael Bremmers (1992) studeerde Geschiedenis (BA) en Internationale Betrekkingen in Historisch Perspectief (MA) in Utrecht. Hij is breed geïnteresseerd, maar heeft vooral belangstelling voor militaire onderwerpen en conflictsituaties. Hij werkte als stagiair aan de Nederlandse heruitgave van Sigurd von Ilsemann, Wilhelm II in Nederland, 1918-1941 (2015) en schreef zijn masterscriptie over de Afghaanse warlord Abdul Rashid Dostum. Momenteel is hij Junior Directeur bij Museum Wierdenland, redacteur bij Jonge Historici, hoofdredacteur bij ‘Onze Indische Buurten’ en recensent bij Plan Your Visit NL.

 

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS EN BEKIJK HIER ALLE SCRIPTIES VAN DE UITGEVERIJ.

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.

 

NOTEN

[1] Antonio Giustozzi, ‘The Debate on Warlordism: The Importance of Military Legitimacy?’, Crisis States Discussion Papers nr. 13 (2005) 4.

[2] Brian Glyn Williams, The Last Warlord: The Life and Legend of Dostum, the Afghan Warrior Who Led US Special Forces to Topple the Taliban Regime (Chicago 2013) 153.

[3] Williams, The Last Warlord, 90.

[4] Ahmed Rashid, Taliban. The Power of Militant Islam in Afghanistan and Beyond (Londen en New York 2010) 57.

Berichten gemaakt 1230

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven