Aniek Rooderkerken: Mythen gevangen in marmer

Aniek Rooderkerken

Samenvatting

Kardinaal Scipione Borghese, neef van Paus Paulus V, gaf opdracht aan de jonge Gianlorenzo Bernini tot het creëren van de sculpturen Aeneas, Anchises en Ascanius, de Pluto en Proserpina, de Apollo en Daphne en de David. In een eerste gedachte lijkt het onwerkelijk dat Bernini voor de kardinaal deze werken heeft gemaakt, daar ze gebaseerd zijn op heidense thema´s welke hun oorsprong vinden in de literaire werken van Vergilius en Ovidius. Echter, juist deze bijzondere sculpturen zijn ook in de huidige tijd trekpleisters van de Villa Borghese die sinds de tijd dat hij is gebouwd talloze bezoekers heeft aangetrokken. Aniek Rooderkerken bekijkt deze vier beeldhouwwerken binnen de context van de Villa Borghese en in het bijzonder de reden waarom Scipione opdracht gaf tot het vereeuwigen van juist deze thema’s.

Download de PDF

Aniek Rooderkerken (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

Van de beeldhouwwerken en schilderijen die thans in de Galleria Borghese geplaatst zijn, vinden velen hun oorsprong in de kunstcollectie die kardinaal Scipione Borghese, neef van Paus Paulus V, opgezet heeft. De kardinaal trachtte vol enthousiasme zijn collectie aan te vullen met antieke en renaissancistische werken, maar hiernaast bevorderde hij ook de verwezenlijking van nieuwe sculpturen om te concurreren met de antieke werken.
Aan de jonge Gianlorenzo Bernini gaf hij opdracht voor de sculpturen Aeneas, Anchises en Ascanius, de Pluto en Proserpina, de Apollo en Daphne en de David. Op het eerste gezicht lijkt het onwerkelijk dat Bernini voor de kardinaal, die belangrijke functies bekleedde aan het Pauselijk Hof, deze werken heeft gemaakt, daar ze gebaseerd zijn op heidense thema´s welke hun oorsprong vinden in de literaire werken van Vergilius en Ovidius. Echter, juist deze werken zijn ook in de huidige tijd trekpleisters van de Villa Borghese die sinds de tijd dat hij is gebouwd talloze bezoekers heeft aangetrokken. Het leek mij hierom interessant om deze vier beeldhouwwerken te bekijken binnen de context van de Villa Borghese en in het bijzonder te onderzoeken waarom Scipione opdracht gaf tot het vereeuwigen van juist deze thema’s. Binnen dit onderzoek richt ik mij dan ook op de vraag; Hoe valt te verklaren dat Bernini in opdracht van kardinaal Scipione Borghese gebruik maakte van antieke thema’s voor de beeldhouwwerken Aeneas, Anchises en Ascanius, de Pluto en Proserpina, de Apollo en Daphne en de David en welke betekenis werd aan deze werken toegekend?
Dit essay start met een beschouwing van zowel Gianlorenzo Bernini als Scipione Borghese. Hierna wijd ik een deel van het onderzoek aan de Villa Borghese, Scipione’s kunstverzameling die in deze villa gehuisvest is en de originele plaatsing van Berini’s werken. Ik vervolg met een bespreking van de vier genoemde beeldhouwwerken van Bernini. Per beeldhouwwerk bespreek ik de literaire en beeldende bronnen, Bernini’s uitwerking van de thema’s, de symboliek en betekenis van de individuele werken en ik besluit met de mogelijke redenen van Scipione tot de opdracht van de werken en de keuze van het thema. Concluderend geef ik mijn bevindingen van dit onderzoek en het antwoord op mijn onderzoeksvraag.

Gianlorenzo Bernini

Bernini is al op jonge leeftijd opgemerkt door kardinaal Scipione Borghese, die altijd zocht naar jong talent om aan de paus te introduceren en die ook de talenten van Bernini niet onopgemerkt bleven. De patronage van deze kardinaal heeft de carrière van Bernini een stevig fundament gegeven en voorzag hem van opdrachten voor beeldhouwwerken die tot op de dag van vandaag als meesterwerken worden gezien. Bernini’s sculpturale en architecturale projecten domineerden de zeventiende eeuwse Romeinse kunstwereld en speelden een belangrijke rol bij de ontwikkeling van de dramatische stijl van de Barok.
Gianlorenzo Bernini is geboren in Napels in 1598 maar verhuisde in 1605 met zijn familie naar Rome, waar hij zou leven tot zijn dood in 1680. Zijn vader was de begenadigde beeldhouwer Pietro Bernini, die de talenten van zijn zoon stimuleerde en hem inspireerde met zijn maniëristisch werk. Dankzij zijn vader kon Bernini in contact komen met kunstenaars als Annibale Carracci die hem geholpen hebben bij zijn verdere opleiding. In zijn jeugd spendeerde hij veel tijd aan het bestuderen van antieke beeldhouwwerken en schilderijen aanwezig in het Pauselijk Paleis. Hij zou iedere dag naar het Vaticaan zijn gegaan, waar hij voornamelijk aangetrokken was tot de Apollo Belvedere en de Laocoön groep.
Op ongeveer zestienjarige leeftijd voltooide hij zijn eerste opdracht voor de familie Borghese, De geit Amalthea met de jonge Zeus en een Sater, en kort daarna een buste van paus Paulus V. Toen Bernini nog maar negentien jaar oud was gaf Scipione Borghese hem de omvangrijke opdracht tot het maken van de vier levensgrote beelden. De opdracht tot de Aeneas, Anchises en Ascanius werd gegeven in 1618. Na de dood van Paulus V bleef Bernini pauselijke gunst genieten onder het pontificaat van Gregorius XV en Scipione gaf hem de belangrijke commissies de Pluto en Proserpina, de Apollo en Daphne en de David. Deze reeks marmeren beelden vestigde Bernini’s faam als belangrijkste beeldhouwer in Italië.
Korte tijd heeft hij niet in Rome geleefd. Dit was in de periode dag Louis XIV hem uitnodigde het Louvre te herontwerpen. Hoewel zijn architecturale plannen voor het Louvre werden verworpen heeft hij in Parijs enkele prominente beeldhouwwerken voor de koning gemaakt, waaronder diens buste. Terug in Rome ontving hij onder paus Urbanus VIII een reeks opdrachten voor de Sint Pieter in het Vaticaan, zoals het baldacchino over het pauselijk altaar. Tijdens deze periode overleed Carlo Maderno, de architect van de Sint Pieter, en de paus stelde Bernini aan als zijn opvolger. Van 1628 tot 1647 werkte hij aan het grafmonument voor paus Urbanus VIII en zijn laatste werk voor de Sint Pieter was het ontwerp voor het indrukwekkende piazza.
Eén van zijn meesterwerken is de Coronakapel in de Santa Maria della Vittoria met daarin het mystieke beeld van de Extase van Sint Theresa. Zijn status en vaardigheid als architect en beeldhouwer heeft Bernini verder getoond in onder andere de Fontana del Tritone, de Fontana dei Quattro Fiumi en de Sant’Andrea al Quirinale, de kerk van het Jezuïetenseminarie welk als één der hoogtepunten van de Barok wordt gezien. Hiernaast was Bernini ook kunstschilder, hoewel deze werken qua bekendheid onderdoen voor de architecturale en sculpturale werken van zijn hand. Bernini overleed op 28 november 1680 in Rome en is begraven in de Basiliek van Santa Maria Maggiore.

Scipione Borghese

In het Rome van de zeventiende eeuw waren de Borghese één van de meest invloedrijke families van de stad. Marcantonio Borghese was vanuit Siena naar Rome getrokken, nadat Siena zijn politieke afhankelijkheid was verloren en er in de Pauselijke Staten een toenemend aantal posities ontstond. In 1552 verkreeg hij Romeins burgerschap welke de wettelijke erkenning was van zijn status als Romeins edelman. De verkiezing van zijn zoon Camillo Borghese tot paus Paulus V in 1605 baande de weg voor de verrijking van de families; binnen een eeuw waren de Borghese één van de belangrijkste Romeinse families geworden. Paulus V was niet vrij van nepotisme en om het familie-erfgoed, -macht en -kapitaal te vergroten gaf hij verschillende van zijn familieleden prominente posities. Zij streefden constant naar het vergroten van het prestige en rijkdom van de familie, iets waarvoor zij nu bijna onbeperkte mogelijkheden hadden.
Wellicht werd de meeste macht aan Scipione Caffarelli, neef van de paus, gegeven. Deze mocht voortaan de naam Borghese dragen. Hij werd gepositioneerd als onder andere segretario ai Brevi, secretaris van de paus, en het effectieve hoofd van La Consulta, het bureau welke de Pauselijke Staten beheerde. Zijn oom plaatste hiermee zowel het beheer van de pauselijke als de familiare financiën onder zijn toezicht. Scipione Borghese benutte zijn macht tijdens het zestienjarig pontificaat van Paulus V, vergaarde een groot deel van het familiekapitaal en startte met de bouw van de Villa Borghese. Er is zelfs geen kardinaal die ooit zo veel belangrijke ambten bekleedde.
Scipione Borghese (1577-1633) was in Artena geboren als Scipione Caffarelli, als zoon van Francisco Caffarelli en Ortensia Borghese. Zijn oom Camillo Borghese betaalde zijn opleiding en riep hem naar Rome na zijn aanstelling als Paus, waar hij hem het kardinaalschap aanbood en hem het recht gaf de naam en het wapenschild van Borghese te gebruiken. Onder het pauselijk nepotisme vergaarde kardinaal Borghese namens zichzelf en de paus een enorm fortuin door middel van pauselijke heffingen en belastingen, en verwierf hij uitgestrekt grondbezit voor de familie Borghese. Kardinaal Scipione Borghese stierf in Rome in 1633 en ligt begraven in de Borghese kapel in de Santa Maria Maggiore.

De Villa Borghese en Scipione’s kunstverzameling

Het landgoed van de Villa Borghese was het paradepaardje van de familie, toonde diens nieuwe rijkdom en macht en bood plaats aan de kunstcollectie van Scipione. In de Renaissance ontstond een herleving van de antieke gewoonte van aristocratische stedelingen om zich terug te trekken op hun landgoederen buiten de stad. De villa’s werden in de zestiende eeuw gewaardeerd als locatie voor sociale gelegenheden, waarmee deze gezien konden worden als symbolen van status en uithangbord voor de rijkdom van de aristocratische eigenaren. Hiernaast bestond in de vroegmoderne tijd een grote begeerte naar het verzamelen van antieke beeldhouwwerken en in Rome floreerde de lange traditie van het thematisch tentoonstellen van deze werken. Deze twee ontwikkelingen kwamen samen in het tentoonstellen van de antieke collecties van welgestelde families in hun villa’s en beeldentuinen.

Zo ook de Villa Borghese, welk landgoed al sinds 1580 in het bezit van de familie was maar welke pas een eeuw later de huidige omvang bereikte door de aankoop van omliggende landerijen en wijngaarden. In 1605 werd het park aangelegd in opdracht van Scipione en in 1613 werd het Casino voltooid. Dit Casino Nobile was bestemd voor de kunstcollectie van de familie die met name door Scipione bijeen was gebracht, maar waaraan ook zijn ooms Francesco en Giovanni Battista hadden bijgedragen. Scipione begon zijn kunstcollectie met de aankoop van de collecties van de families Ceuli en Della Porte , bestaande uit marmeren en bronzen beelden en bustes. Zijn kunstbezit vergrootte hij echter al snel door de aankoop van meerdere nieuwe kunststukken. Ter decoratie van de façade van het Casino plaatste hij hierop in 1616 antieke reliëfs, busten en enkele beeldhouwwerken. De voltooiing van Scipione´s bouwprojecten vergrootte ook zijn drang naar het samenbrengen en aankopen van een omvangrijke kunstcollectie. De navolgende jaren zou Scipione een groot aantal antieke en hedendaagse busten, beelden en reliëfs kopen en onder andere Bernini de opdracht geven voor het vervaardigen van nieuwe. Voorbeeld voor de villa’s en paleizen met antieke standbeelden leverden de andere Romeinse families, met wie de Borghese wedijverde en wie zij probeerden te overtreffen.
Door middel van de villa probeerde Borghese een verband te leggen tussen de familie en de antieke geschiedenis, daar Borghese afkomstig waren van Siena en enkel de moeder van Paulus V tot een familie van oude Romeinse afkomst behoorde; de Astalli. Niet enkel Scipione pretendeerde een Romeinse afkomst; ook Paulus V en zijn broers benadrukten dit en noemden nooit hun Toscaanse afkomst. Benadrukking van de valse Romeinse afkomst was zichtbaar in de grootse verzameling antieke werken in de villa en de antieke reliëfs, bustes en beelden van goden die de façade sierden. Hiernaast echter ook in het plafondfresco van Giovanni Lanfranco welke een veelheid Olympische goden toont, maar ook centraal de symbolen van de familie Borghese; de adelaar en de draak, respectievelijk aan Jupiters voeten en op Mars´ helm. Zoals Carole Paul stelt in haar onderzoek over de villa brengt dit fresco, evenals de beeldhouwwerken die tentoongesteld zijn, de familie Borghese in verband met de Olympische Goden die de Romeinse keizers beschouwden als hun voorouders. Hiermee trachtten ook de Borghese aanspraak te maken op een Romeinse afkomst.

De Villa Borghese en Scipione’s kunstverzameling

Uiteraard diende de villa ook om de extensieve kunstcollectie te huisvesten die de kardinaal had verworven. De familie Borghese bezat een rijke kunstverzameling waarin de antieke collectie beeldhouwwerken een belangrijke plaats innam. Origineel huisvestte de eerste verdieping van de villa primair sculpturen terwijl de tweede was gewijd aan schilderijen. De laatstgenoemde collectie omvatte Italiaanse meesterwerken uit de Renaissance en de sculpturen waren voornamelijk antieke, maar ook eigentijdse werken. Waar de villa´s uit de zestiende eeuw voornamelijk antieke beeldencollecties bevatten, voegde Scipione hier hedendaagse beeldhouwwerken aan toe, bedoeld om een dialoog tussen de antieken en modernen te creëren. De kardinaal was een enthousiast verzamelaar van schilderijen en beeldhouwwerken die heidense en behoorlijk sensuele onderwerpen vertegenwoordigden. Scipione´s juridische immuniteit als neef van de paus stonden hem toe om gewetenloze middelen als afpersing te gebruiken, met het oog op zijn wens om nieuwe kunststukken te verzamelen. De paus en de kardinaal patroneerden beiden op grote schaal architecten, maar ook veel beeldhouwers en schilders werden betrokken in hun poging tot het verheerlijken van de Rooms-katholieke Kerk en het eren van de naam van de familie Borghese.
Over de plaatsing van Bernini’s vier beeldhouwwerken in de Villa bestaan verschillende visies, maar de voor mij bepalende is die van Joy Kenseth in haar essay Bernini’s Borghese Sculptures: Another View. Oorspronkelijk waren de werken geplaatst tegen de muren van de zalen maar als gevolg van een achttiende-eeuwse herschikking van de beelden in de villa zijn deze in het midden van de ruimten geplaatst. Volgens Kenseth is dit een misleidende plaatsing, daar de beschouwer de werken nu rondom kan zien. Zij gaat niet mee in de visie dat de werken vanuit één dominant perspectief beschouwd dienen te worden. Zij stelt dat Bernini niet de intentie had om de inhoudelijke betekenis van de beeldhouwwerken in een ogenblikkelijke en dramatisch moment te tonen, maar dit geleidelijk en gradueel aan de beschouwer wilde onthullen. Doordat de beschouwer de ruimte in kwam en het beeld bekeek vanuit een niet-dominante kijkhoek, kon de beweging van het beeld de beweging van de kijker bepalen die zou worden gedwongen zich rond het standbeeld te bewegen. Hierdoor onthulde zich geleidelijk het verhaal en betekenis van de beelden. Ook Lavin benadrukt dit wanneer hij stelt dat de Barok de energie van de mens in zijn verschillende vormen probeerde vast te leggen, de grenzen van het standbeeld trachtte te overstijgen en de beschouwer in het verhaal te betrekken door deze te dwingen rond het standbeeld te lopen om deze volledig te ervaren. Hierom zal ik in de latere beschouwing van de werken uitgaan van de visie van Kenseth.

Bernini in de Villa Borghese

Aeneas, Anchises en Ascanius
Kom dan, mijn beste vader, zet u op mijn rug. Ik reik u mijn schouders, hier. Die last zal mij niet zwaar zijn. Wat er ook met ons gebeurt, wij delen één gezamenlijk gevaar en één lot dat uitkomst biedt aan twee. De kleine Julus moet mij vergezellen en mijn vrouw moet ons op afstand volgen….

Aldus spreek ik hen toe. Dan dek ik eerst mijn brede schouders en rug, reeds half gebukt, met een lichtblonde leeuwenpels en neem mijn draaglast op. De kleine Julus klemt zich vast aan mijn rechterhand en beent mijn vaderstappen nauw’lijks bij.

Het eerste beeldhouwwerk waartoe Scipione Borghese opdracht gaf aan Bernini was de Aeneas, Anchises en Ascanius waarmee Bernini het verhaal van Aeneas, de legendarische stichter van de stad Rome, uit de Metamorphosen van Ovidius en Vergilius’ Aeneis vertaalde in marmer. In het tweede boek van de Aeneis vertelt Aeneas aan Dido over de ondergang van Troje, vanaf de list met het houten paard. Wanneer duidelijk wordt dat de stad tot ondergang is gedoemd voelt Aeneas zich gedwongen om Troje te ontvluchten. Zijn vader weigert echter,

maar bij het zien van een goddelijke ster besluit ook hij mee te gaan. Aeneas neemt zijn vader Anchises op zijn rug en vertrekt met zijn zoon Ascanius aan zijn zij. Een grote menigte, vereend in ballingschap volgt hen, “met bezit én wilskracht om mij te volgen over zee naar welk land ik maar wil.” Tijdens de vlucht blijft Aeneas’ vrouw Creüsa achter en verdwijnt voorgoed. In opdracht van de goden gaat hij op zoek naar de plaats waar hij een nieuw Troje dient te stichten, een verhaal waardoor de steden Troje en Rome met elkaar verbonden worden.

Bernini’s uitbeelding van de mythe is in stijl het meest vergelijkbaar met de maniëristische stijl van zijn vader en is chronologisch van de drie latere opdrachten gescheiden door zijn werk aan de Neptunus en Triton. Aeneas houdt zijn vader op zijn linkerschouder, terwijl zijn blik is gefixeerd op de grond voor hem alsof hij zorgvuldig zijn stappen beraad. Ascanius loopt dicht bij de benen van zijn vader met een blik van angst in zijn ogen. Voor de poses van de figuren heeft Bernini sterk geleund op de fresco De Brand in de Borgo van Raphael en Aeneas is gemodelleerd naar de Herrezen Christus van Michelangelo in de S. Maria sopra Minerva. Een detail van het fresco van Raphael in het Vaticaan toont een groep met drie mannelijke figuren in verschillende stadia van hun leven met een vrouw half verborgen achter hen, welke duidelijk bedoeld is om het verhaal van Aeneas weer te geven. In de details, zoals het haar van Aeneas, zijn ook duidelijke invloeden te zien van Hellenistische sculpturen welke hij had bestudeerd. De rijkdom aan details in dit werk is te zien in de slapte van de huid over de spieren en botten van Anchises en zijn verschrompelde voeten en handen vol met huidplooien en aders, in contrast met de sterke spieren van Aeneas.
Het werk is rijk aan symboliek, hoewel er geen eenduidige mening lijkt te bestaan over de betekenis van het werk. De sculptuur heeft altijd in dezelfde ruimte gestaan waar ook Federigo Barocci´s Vlucht uit Troje zich bevond. Daar Aeneas de mythische voorvader was van het Latijnse ras, stelt Magnuson dat de familie Borghese de nadruk wilden leggen op hun Romeinse oorsprong door deze klassieke toespeling. De mythologische Aeneas was ook lang een symbool van pietas, de vroomheid voor de goden, waarmee de keuze voor de afbeelding van de Pius Eneas te verklaren is als toespeling op de Pietas Burghesiane, ofwel Scipione´s loyaliteit aan de Borghese familie. Scipione is hiermee het loyale instrument en steun van zijn oom, paus Paulus V. De verbeelding van de legendarische stichting van Rome lijkt hiermee een allegorie te zijn voor diens loyaliteit aan zijn oom in de staatszaken. Met de paus als extreem machtig figuur, was het zeer gunstig voor iedere burger om de sterkte van zijn loyaliteit te tonen. Zelfs als neef van de paus was Scipione genoodzaakt om deze strategie te gebruiken.
Avery stelt dat de heidense geschiedenis van Aeneas in Bernini’s tijd allegorisch geïnterpreteerd werd. Passages van Vergilius Aeneis werden gelezen als een profetie van de maagdelijke geboorte van Jezus en de eeuwige heerschappij van de Kerk. Hierdoor kan het stuk dan ook gezien worden om Scipione te binden aan de kerk.
Hiernaast wordt de heilige vlam van Vesta gezien als geest van Rome, welke de Borghese verbindt met hun nieuwe Romeinse achtergrond en erfgoed. De op vlammen lijkende krullen in de baard van Anchises weerspiegelen de brand van Troje. Ten slotte zijn de drie figuren Aeneas, Anchises en Ascanius in zeer verschillende stages van hun leven afgebeeld, waardoor het beeld gehoorzaamt aan de klassieke oudheid door het weergeven van de Drie fases van de mens: de allegorische verbeelding van de drie fasen van het leven, jeugd, volwassenheid en ouderdom. Dit zou kunnen overeenkomen met de doelen van de Borghese familie, het tonen van hun adellijke afkomst, de huidige macht en succes in de toekomst, of met Bernini die zijn vader als beeldhouwer heeft overtroffen en hem nu op zijn schouders draagt.

Pluto en Proserpina

Als Proserpina zich daar vermaakt en blanke lelies of viooltjes plukt en die met meisjesijver in haar rokken en in mandjes verzamelt – met vriendinnen doet zij wie het meest vergaart-, wordt ze, haast in één tel, ontdekt, begeerd, geschaakt door Hades!

De tweede opdracht die Scipione verleende aan Bernini in 1621 was het uitbeelden van de Pluto en Proserpina, gebaseerd op het verhaal uit Ovidius Metamorphosen. Het beeldhouwwerk toont Pluto, de krachtige god van de onderwereld, die Proserpina ontvoert naar de Hades, langs de driekoppige hond Cerberus die de grenzen bewaakt. Door tussenkomst van Jupiter krijgt haar moeder Ceres’ toestemming dat haar dochter de helft van het jaar naar de aarde mag terugkeren en de andere helft in de Hades mag doorbrengen.

Het beeld toont het moment w aarop Pluto Proserpina meesleept naar de onderwereld. Dit moment wordt echter geleidelijk aan voor de kijker onthuld. In de beoogde plaatsing van het werk, er hier vanuit gaande dat dit werk oorspronkelijk de plaats in de villa zou krijgen die de Apollo en Daphne later kregen , zou de beschouwer eerst de linkerzijde van het werk en hiermee de rugzijde van Pluto zien. Pluto’s zichtbaar agressieve houding zou de beschouwer bewust maken van een sterke man die een jonge vrouw tracht te ontvoeren. De ronde beweging van de draperieën leidt de beschouwer naar Proserpina die probeert vrij te komen uit Pluto’s sterke greep en haar hoofd van hem afwend. Uiteindelijk valt het oog van de beschouwer op haar gezicht, dat lijkt te schreeuwen om hulp van haar moeder Ceres. Geleidelijk aan vertelt Ovidius ons in beeld Ovidius’ mythe.
Met dit werk maakt Bernini zich definitief los van zijn eerdere meer maniëristische werk. De naturalistische details en de open vorm worden gecombineerd met een diep gevoel voor de klassieke modellen, daar ook de Pluto en Proserpina antieke beeldhouwwerken als voorbeeld heeft gehad. In het geval van Pluto is dit een torso die men gevonden heeft rond 1620 en later gerestaureerd is door Algardi tot een Hercules dood de Hydra. De driekoppige portier van de onderwereld, Cerberus, bevindt zich achter Pluto en zijn alerte pose is afgeleid van de antieke statuur de Hond van Molossus. Hiernaast had Bernini niet enkel klassieke bronnen, maar heeft hij ook veel voorbeelden gevonden bij tijdgenoten, zoals zijn directe voorganger Giambologna. Proserpina’s elegant omhoog geheven arm is afgeleid van Giambologna’s Sabijnse Maagdenroof.
Hiernaast zou het werk een invloed kunnen hebben van de werken van de bekende Griekse beeldhouwer Praxiteles. Van Praxiteles werd toentertijd gedacht dat hij één van de twee marmeren groepen op de Quirinaal en de Bestraffing van Niobe, ontdekt in 1583 en getoond in de Villa Medici, zou hebben gemaakt. Beiden zouden een bron kunnen zijn geweest voor Bernini, voor respectievelijk Pluto en het mooie, maar treurige gezicht van Proserpina. Hiernaast zou men volgens Avery Bernini’s beeldhouwwerk kunnen beschouwen als een passende uitdaging voor de ambitieuze opdrachtgever en zijn veelbelovende beeldhouwer.
De werken van Bernini, en met name zijn representaties van Ovidius’ verhalen van transformatie, geven mogelijkheid tot klassieke en Christelijke interpretaties. Hoewel het Concilie van Trente de Metamorphosen had veroordeeld, verschenen ze binnen korte tijd opnieuw in hoofse kringen en waren ze uitermate geschikt voor Scipione. Net zoals Daphne, zijn Proserpina en haar mythe eeuwenlang verschillende moralisaties toebedeeld. De mythe werd vaak Christelijk gemoraliseerd met de cyclus van de seizoenen of met dood en wedergeboorte, door Proserpina’s jaarlijkse terugkeer uit de onderwereld. Dit werd weer gezien als allegorie van Christus’ dood en wedergeboorte. Hiernaast werd in poëtische tradities dit verhaal van liefde veranderd in een verhaal van verkrachting, verloren onschuld en vruchtbaarheid, wat in het oorspronkelijke verhaal van Proserpina juist niet het geval was. Hiermee is de mythe beladen met tegenstrijdigheden.
Scipione’s keuze voor dit onderwerp zou volgens Avery te verklaren zijn uit het Romeinse heiligdom Tarentum, die in veronderstelde nabijheid was van het familiepaleis nabij de Tiber. Deze tempel zou een altaar hebben gehad, gewijd aan de goden Dis (Pluto), Proserpina en Ceres. Dit zou invloed kunnen hebben op Scipione’s keuze voor het onderwerp.
Het beeld was origineel een opdracht voor de Galleria Borghese, maar Scipione gebruikte het beeld met een politieke intentie. Terwijl Bernini aan dit beeldhouwwerk werkte, was paus Paulus V gestorven waardoor Scipione een groot deel van zijn belangrijke rol en zekere positie aan het pauselijk hof als neef van de kardinaal, verloren had aan Ludovico Ludovici, neef van de nieuwe paus. Om een deel van zijn machtspositie veilig te stellen bood Scipione de Pluto en Proserpina aan, aan Ludovici om diens gunsten te winnen. Het geschenk was echter dubbelzinnig, daar er op de sokkel van het beeld een waarschuwende inscriptie was aangebracht: Quisquis humi pronus flores legis | inspice saeve me Ditis ad domum rapi ofwel Oh jij die, gebogen, de bloemen van de aarde plukt, zie degene die was ontvoerd naar de woning van de wilde Pluto. Een duidelijk boodschap en waarschuwing aan Ludovici dat zijn macht snel zou vervallen. Aan het begin van de twintigste eeuw keerde het werk terug naar de Villa Borghese.
Apollo en Daphne

Haar krachten zijn ten eind, ze ziet doodsbleek, is uitgeput
van ’t snelle gaan, en omziend naar het water van Peneius
roept ze: ‘Ach, vader! Help me! Een riviergod heeft toch macht?
Bevrijd me van dit lichaam dat me veel te mooi deed zijn!’
Haar klacht weerklinkt nog, als een starre stijfheid haar bevangt:
haar zachte borst wordt door een dunne laag van schors omsloten,
haar armen groeien uit tot takken en haar haar tot loof,
haar voeten, eerst zo snel, zijn nu verstokt tot trage wortels,
Haar hoofd wordt kruin. Haar gratie is het enige wat rest.
Nog steeds bemint Apollo haar, zijn vingers langs de boomstam
Voelen haar hart nog sidderen onder de nieuwe bast
En met zijn armen om haar takken heen, als om een lichaam,
Kust hij het hout, maar zelfs dat hout buigt van zijn kussen weg.

Om de ruimte op te vullen die was achtergelaten door het schenken van de Pluto en Proserpina aan Ludovici gaf Scipione opdracht aan Bernini tot het maken van de Apollo en Daphne. Ook dit beeldhouwwerk wordt beschouwd als verbeelding van een passage uit de Metamorphosen van Ovidius, welk in de vroegmoderne tijd de meest bekende versie was van het verhaal van Apollo en Daphne.
De Apollo en Daphne toont het moment waarop Apollo Daphne aanraakt en zij verandert in een laurierboom. Aldus Ovidius’ verhaal zou Apollo Cupido beledigd hebben door het afpakken van diens pijl en boog waarmee hij mensen
verliefd maakt. Cupido laat hierop door één van zijn pijlen Apollo verliefd worden op de nimf Daphne. Juist op haar schiet hij een pijl af die het liefdesvuur dooft. Wanneer Apollo Daphne ziet in het bos, loopt hij haar achterna. Ze vlucht met Apollo achter zich aan, totdat ze bij een water uitkomt. Hier vraagt ze haar vader te hulp die haar op het fatale moment dat Apollo haar inhaalt laat veranderen in een laurierboom.
Volgens Kenseth heeft het beeldhouwwerk echter een nauwe band met de tekst van Ovidius, maar toont het ook een sterke overeenkomst met een gedicht van Bernini’s tijdgenoot Giovanni Battista Marino. Diens gedicht Dafne is gepubliceerd in 1620, twee jaar voor Bernini aan dit werk begon. In dit werk zijn tal van verwijzingen gemaakt naar de uiteindelijke vorm van Daphne’s metamorfose waarbij Apollo zich nog steeds niet bewust is van Daphne’s lot. Marino aanschouwt de metamorfose van Daphne naar een laurierboom, maar ziet ook het effect dat deze verandering heeft op de onsterfelijke god.
Het verhaal van Bernini’s beeldhouwwerk wordt, net zoals bij de Pluto en Proserpina, geleidelijk aan onthuld aan de beschouwer. Bij het betreden van de zaal van de Apollo en Daphne, in de originele plaatsing van het werk in de Villa Borghese, zou de eerste blik van de beschouwer vallen op de rug van Apollo die zich nog onbewust is van Daphne’s lot. De dynamische diagonale lijnen van het lichaam van Apollo maken de beschouwer nieuwsgierig en dwingen hem zich te verplaatsen naar het midden van de zaal, waardoor Daphne zichtbaar wordt. De ronde vormen van het beeld bewegen de beschouwer om zich verder rond het beeld te verplaatsen en vestigt de aandacht op Daphne, bij wie de beschouwer de angst ziet op het gezicht en de handen die veranderen in twijgen. Uiteindelijk ziet de beschouwer Daphne verder transformeren. Haar vingers en haren veranderen in twijgen en om haar benen vormt zich al schors. Ten slotte ziet de beschouwer het gezicht van Apollo, met het schrijnende gevoel van verlies dat hierop te lezen is. Daphne’s nog bewegende haar op het moment dat de bladeren ontkiemen, toont haar plotselinge stilstand tijdens haar vlucht. Ook bij dit beeldhouwwerk wordt het verhaal aldus gradueel ontvouwen aan de beschouwer. Deze ziet dat de metamorfose niet alleen Daphne behelst, maar de gehele sculpturale groep die van een beweeglijke menselijke vorm in de onbeweeglijke boom verandert, energiek maar vastgenageld aan de grond. Hiermee is het een sterke visualisatie van Ovidius’ en Marino’s metamorfose, een verhaal dat enkel begrepen kan worden als het in delen wordt beschouwd.
Bernini heeft verschillende sculpturale bronnen voor het werk, zowel de antieke Apollo Belvedere die Bernini bestudeerd had in het Vaticaan als de Pluto, Proserpina en Ceres van de maniëristische kunstenaar Battista Lorenzi. Deze verbeelding van één van Ovidius’ metamorfosen was eigendom van Alamanno Bandini en bevond zich boven een fontein in een grotto bij de Villa il Paradiso, nabij Florence. Volgens Avery zou Bernini eenvoudig op de hoogte kunnen zijn geweest van dit beeldhouwwerk, dat een zekere bekendheid genoot in die tijd en ook een van Ovidius’ metamorfosen afbeeldde.
Het beeld is begiftigd met een Christelijke moraal door de geleerde en kunstlievende kardinaal Maffeo Barberini, die op de sokkel gegraveerd werd. Quisquis amans sequitur fugitivae gaudia formae | Fronde manus implet baccas seu carpit amaras, vrij vertaald De geliefde die enkel de vluchtige vreugden der schoonheid navolgt, vult zijn handen met loof en zal bittere bessen proeven. De inscriptie zou gepast zijn geweest en hebben geholpen om het werk te ondersteunen met een morele betekenis. Daarnaast verantwoordde het dat Scipione, als man van de Kerk, een dergelijk wereldlijk en zelfs erotisch werk opnam in zijn collectie. Deze inscriptie werd veelal gelezen als stelling dat het beeldhouwwerk neoplatonisch is in betekenis, als een herinnering aan de vergankelijkheid van aardse schoonheid die naar voren komt in de gedetailleerde uitvoering van het werk. Dit wordt verder ondersteund door de literaire receptie van Apollo en Daphne in de katholieke cultuur, welke het verhaal moraliseerde om het met een Christelijke boodschap te lezen. Daphne werd hiermee een symbool van zedigheid. Deze morele betekenis hielp ook om het heidense onderwerp van het standbeeld te rechtvaardigen, daar Scipione zou zijn bekritiseerd omdat hij niet meer Bijbelse onderwerpen opnam in zijn collectie.

David

(40) Hij pakte zijn stok, zocht vijf ronde stenen uit de rivierbedding en stopte die in zijn herderstas. Toen liep hij op de Filistijn af, zijn slinger in de hand.

(48) Toen kwam de Filistijn op David af en wilde tot de aanval overgaan, maar David was hem te snel af. Hij rende hem tegemoet, (49) stak zijn hand in zijn tas en haalde er een steen uit, slingerde die weg en trof de Filistijn zo hard tegen het voorhoofd dat de steen naar binnen drong en de Filistijn voorover stortte. (50) Zo overwon David de Filistijn met een slinger en een steen; hij trof hem dodelijk zonder dat hij daar een zwaard bij nodig had.

Ten tijde dat David verbleef aan het hof van Saul, woedde er een oorlog met de Filistijnen. Eén van hen was de reus Goliath die de Israëlieten stelde de oorlog te beslechten in een tweegevecht tussen hem en één der Israëlieten. David had gestreden met beren en leeuwen om de schapen van zijn vader te redden en was hierbij telkens gespaard door de hulp van God. Hij was de enige die het op durft te nemen tegen de reus. In het gevecht nam David een steen en slingerde hem tegen het hoofd van Goliath, welke bewusteloos neerviel. David nam het zwaard van Goliath en doodde hem hiermee, waardoor de Israëlieten de Filistijnen versloegen.
Uit dit verhaal koos Bernini het moment waarop David op het punt staat de steen te slingeren naar de reus. Zoals bij de eerdere beeldhouwwerken is ook dit verhaal gradueel verteld. De eerste blik die de beschouwer oorspronkelijk op het beeld zou werpen, zou de rechterzijde van het standbeeld tonen en hiermee de beweeglijke actie. Deze is voor de beschouwer nog onbegrijpelijk maar maant hem zich te verplaatsen naar de voorzijde van het beeldhouwwerk. Via de beweging van het linkerbeen van David en diens torso ontdekt de beschouwer David verder. Zijn gezichtsuitdrukking wordt steeds strenger en feller en zijn lichaam compacter. De fysieke en psychische inspanning wordt duidelijk; de held lijkt zijn tegenstander op te nemen en zijn eigen sterkte op te roepen. Uit zijn lichaamstaal wordt duidelijk dat hij de tegenstander wil verslaan. Geleidelijk aan wordt de slinger onthuld, klaar om gebruikt te worden door David om de beslissende steen te werpen. Op dit moment wordt de beschouwer fysiek één met David, door de reus door Davids ogen te zien.
Het onderwerp van David als vrijstaand figuur komt voort uit de sculpturale traditie in Florence, waar hij als stedelijke held werd beschouwd en werd verbeeld door Donatello en Michelangelo. De laatste toonde David totaal naakt, hierdoor dus meer als een klassiek Griekse held, en hij brak met de traditie om het hoofd van Goliath te tonen aan de voeten van David. Bernini gaat hierin door, maar tracht ook het beeldhouwwerk van Michelangelo te verbeteren. In tegenstelling tot de verbeelding van David in de Renaissance, geeft Bernini namelijk de tekst van de Bijbel zo getrouw mogelijk weer. David draagt de herderstas om de schouders, waaruit hij de stenen haalde voor de slinger.

David is het enige werk in de serie met slechts één figuur. Hiernaast is hij het enige Bijbelse figuur, hoewel de woeste actie, de klassieke naaktheid van David en de realistische expressie van de figuur het moeilijk maken deze te classificeren als religieus. Bernini heeft zeker klassieke voorbeelden en invloeden gehad. De eerste aanblik van het beeld zou
lijken op de antieke Borghese Gladiator, één van de meest waardevolle werken in de verzameling klassieke kunst van Scipione en trots van de Galleria Borghese.
Over de vraag waarom Scipione de David als onderwerp gekozen heeft bestaan verschillende meningen. Op de grond naast David ligt een lier, het instrument waarop David later in zijn leven zijn psalmen zou zingen, een zinspeling op muziek en poëzie en het zingen om de Heer te prijzen. Volgens Avery dient dit gelezen te worden als een symbool van de reactie tegen de poëzie van Marino, waarin Maffeo Barberini, paus Urbanus VIII, sterk betrokken was. Echter zal naar mijn idee de heroïsche symboliek het belangrijkste zijn. David is lang gezien als een symbool van de strijd tegen de vijanden van het geloof, maar ook als symbool van de deugden en de deugdzame heerser. De held David die model staat voor de strijd tegen het kwaad, voor overwinning, waarmee Scipione Borghese zich mee wilde identificeren. Op de lier aan Davids voeten zien we een ornament met een adelaarshoofd, een symbool zoals ook op het wapen van de familie staat. En voor de vijand tegen wie David/Scipione vecht, hoeven we niet ver te kijken, dat is zijn rivaal kardinaal Ludovici, de neef van de nieuwe paus.

CONCLUSIE

Met Bernini’s werken voor Scipione Borghese vond de Barokke stijl zijn uitdrukking. Het Casino van de Villa Borghese bood Bernini de mogelijkheid om zijn werken bekend te maken, daar de villa het paradepaardje van de Borghese was, bedoeld om de families rijkdom en Scipione’s omvangrijke kunstcollectie te tonen, en vele bezoekers trok.
De Villa Borghese was voor de familie Borghese de ultieme mogelijkheid de beeldvorming rond de familie te sturen, zichzelf naar Rome en de wereld te uiten als een machtige Romeinse familie. De Borghese waren constant bezig zichzelf te verbinden aan de Antieke Oudheid om zo hun vals geclaimde Romeinse afkomst te kunnen legitimeren en de macht van de familie te tonen. Door de kunstverzameling in het Casino en met name de verzameling antieke beeldhouwwerken, de fresco’s in het interieur en het gehele uiterlijk van het Casino, zoals de met klassieke beelden bezaaide façade, herinnerde de familie de bezoeker van de Villa Borghese constant aan de lijn tussen de Romeinse oudheid en de familie. Zichtbaar is dit niet enkel in Scipione’s eigen interesse in de antieke oudheid, maar ook in de interesse die in de gehele maatschappij bestond en zich uitte in de kunsten, de herbeleving van de oudheid en zelfs de opkomst van villa’s buiten de stad als die van de Borghese, een gewoonte welke zijn oorsprong vindt bij aristocratische stedelingen in de antieke tijd.
Door zichzelf te koppelen aan deze antieke personages of beeldhouwwerken, vormde de Romeinse geschiedenis en mythologie voor Scipione een vorm van publiciteit, een manier om zijn gezag en geschiedenis te legitimeren. Voor de Borghese was hun -valse- Romeinse afkomst al van groot belang, maar zeker voor Scipione moet dit belangrijk zijn geweest, daar hij uit een zijtak van de familie kwam. Hij mocht dan de toestemming hebben gekregen om de naam Borghese te dragen, naar mijn idee zal hij door zijn afkomst zeker extra geneigd zijn geweest om zijn oude Romeinse afkomst te benadrukken.
Naar mijn idee kunnen de vier beeldengroepen waarop ik mijn onderzoek heb gericht ook in deze lijn gezien worden. De mythologische onderwerpen of bronnen voor deze beeldengroepen waren voor Scipione een mogelijkheid om zijn gezag en afkomst te legitimeren en zijn persoon grootser te maken. De brede doelen die Scipione Borghese beoogde te bereiken door zijn kunstverzameling, met hierin de werken van Bernini, heb ik getracht te verduidelijken in dit onderzoek. Naar mijn idee mag gesteld worden dat deze werken in de indrukwekkende villa van de kardinaal hem hielpen om zijn -door zichzelf bepaalde- imago te ondersteunen. Het onderwerp en de uitvoering van ieder standbeeld had zijn eigen agenda, die elk de patroon ondersteunde in zijn eigen unieke manier.
Het eerste werk, de Aeneas, Anchises en Ascanius is een scene uit de legendarische stichting van Rome. Naast het tonen van de liefde van de kardinaal voor zijn stad, aan hem verbonden door zijn geclaimde Romeinse afkomst, kan Aeneas die zijn bejaarde vader draagt ook allegorisch gelezen worden als de loyaliteit van de kardinaal en steun aan zijn oom in de staatszaken. Een strategie die zelfs de kardinaalneef diende te gebruiken in een Rome waar de machtsposities snel verschoven. Een Christelijke betekenis werd gelezen in de allegorische betekenis van het werk als profetie van de geboorte van Jezus.
De Pluto en Proserpina en de Apollo en Daphne, tot welke in diens plaats opdracht gegeven werd, delen dezelfde vergelijkbare doeleinden. De mythe van Pluto en Proserpina werd vaak Christelijk gemoraliseerd met de cyclus van de seizoenen of van dood en wedergeboorte. Na de dood van Paulus V gebruikte Scipione de onlangs voltooide Pluto en Proserpina als politiek geschenk aan de nieuwe kardinaalneef om zijn deels verloren belangrijke rol aan het Pauselijk Hof terug te winnen, waarmee het werk een politiek doeleinde heeft gekregen.
De vervanging van dit werk, de Apollo en Daphne, heeft eveneens een thema die een achtervolging van een vrouw door een man verbeeld. In tegenstelling tot de verbeelding van de triomfantelijke Pluto met zijn vangst, toont dit werk de onfortuinlijke Apollo die de vrouw verliest als ze is getransformeerd tot een boom. Hierbij kan een gelijkenis worden opgemerkt tussen het verlies van macht van Scipione Borghese als neef en de transformatie van zijn rol aan het Pauselijke Hof. Ook dit werk verkreeg een Christelijke interpretatie en betekenis van vergankelijkheid van aardse schoonheid.
Het laatste werk, de David, toont verscheidene subtiele verbindingen met Scipione Borghese. Zoals de symbolen van de familie, een adelaar en een draak die in verschillende vormen te vinden zijn door de gehele villa, maar ook op de harp aan de voeten van David die een adelaar toont. Hierdoor wordt het familiewapen, en hiermee de familie, verbonden met de David, een symbool van kracht en overwinning op de vijand, wat gelezen kan worden als overwinning van de kerk over de heidenen.
Om hiermee mijn onderzoeksvraag te beantwoorden; Hoe valt te verklaren dat Bernini in opdracht van kardinaal Scipione Borghese gebruik maakte van antieke thema’s voor de beeldhouwwerken Aeneas, Anchises en Ascanius, de Pluto en Proserpina, de Apollo en Daphne en de David en welke betekenis werd aan deze werken gesteld? Uit mijn onderzoek kan ik concluderen dat Scipione Borghese opdracht gaf tot antieke thema’s voor de beeldhouwwerken waarbij de klassieke mythologie zich als allegorie uitte en ieder thema op zijn eigen manier en interpretatie een belangrijke betekenis had voor Scipione Borghese op familiair, persoonlijk en politiek vlak. De thema’s hadden een publicitair doeleinde en werden gebruikt om een door Scipione zelf beoogd beeld te uiten en statements te maken voor een machtige familie van Romeinse afkomst die ook na de dood van de Borghese-paus een belangrijke rol speelde in de Romeinse samenleving. Op deze beeldhouwwerken en met name de antieke thema’s hiervan is commentaar geweest, getuige ook de inscripties op de sokkels die de moralisaties en Christelijke interpretaties van de beelden duidelijk maakten. Pas dan konden de beelden geaccepteerd worden. Hoezeer de antieke thema’s en bronnen van het werk dan ook betekenis hadden voor Scipione Borghese, een Christelijke interpretatie was noodzakelijk om de beeldhouwwerken te verantwoorden naar de maatschappij.
De keuze voor Bernini is logisch. Het wonderkind Bernini die al op jonge leeftijd ontdekt was door Scipione, bestudeerde zijn gehele leven al de antieke bronnen die in het Barokke Rome op grote schaal voorhanden waren en al voor zijn eerste werken als inspiratie dienden. Bernini’s werken kunnen gezien worden als het begin van de Barokke beeldhouwkunst, welke volgens Lavin werd vergezeld door een klassieke herbeleving, met de proporties en betekenis gelijk aan de vroege Renaissance. Bernini’s relatie met de antieken in zijn vroege werk zou hiermee in lijn staan met de antieke herbeleving van zijn tijd. Bernini was in mijn ogen voor de verbeelding van de antieke thema’s, met gebruik van vele antieke bronnen, dan ook de enige juiste persoon voor Scipione Borghese om diens beeldengroepen te maken die tot op de dag van vandaag bij de beschouwer een grote indruk achterlaten met hun enorme levendigheid, beweging en emotie.

LITERATUURLIJST

Secundaire literatuur

Avery, C. Bernini. Genius of the Baroque. Londen, 1997.

Kalveram, Katrin, Die Antikensammlung des Kardinals Scipio Borghese. Worms, 1995.

Lavin, I. Visible Spirit. The Art of Gianlorenzo Bernini. Vol. 2. Londen, 2007.

Magnuson, T. Rome in the age of Bernini. Vol. 1 Uppsala, 1982.

Ovidius, Metamorphosen, vertaald door M. d’Hane-Scheltema.
Amsterdam, 2000.

Paul, C. The Borghese Collections and the Display of Art in the Age of the Grand Tour. Ashgate, 2008.

Vergilius, Het verhaal van Aeneas. Vertaald door M. d’Hane-Scheltema. Amsterdam 2003

Wittkower, R. Bernini. The Sculptor of the Roman Baroque. Londen, 1966.

Artikelen

Kenseth, J. “Bernini’s Borghese Sculptures: Another View.” Art Bulletin. 63.2 (1981): 191-210.

Warwick, G. “Speaking Statues, Bernini’s Apollo and Daphne at the Villa Borghese”. Art History. 27.3 (2004): 353-381.

Internetbronnen
Mijn Bijbel.
Geraadpleegd op 30-12-2010:
http://www.mybible.nl/nbg/mijnbijbel/NBV/1Sam/17

Verantwoording afbeeldingen

1. Gianlorenzo Bernini, zelfportret, ca. 1623. Galleria Borghese, Rome http://www.wga.hu/art/b/bernini/gianlore/painting/selfpor1.jpg
2. Gianlorenzo Bernini, Buste van Scipione Borghese, 1632.Galleria Borghese, Rome
http://www.wga.hu/art/b/bernini/gianlore/sculptur/1630/scipione.jpg
3. Gianlorenzo Bernini, Buste van paus Paulus V, 1617-18.Galleria Borghese, Rome
http://www.wga.hu/art/b/bernini/gianlore/sculptur/1610/3paul5.jpg
4. Villa Borghese, Rome. Eigen foto.
5. Giovanni Lanfranco, De Goden van de Olympos, 1624-25
Galleria Borghese, Rome http://www.wga.hu/art/l/lanfranc/council.jpg
6. Gianlorenzo Bernini, Aeneas, Anchises en Ascanius 1618-19. Galleria Borghese, Rome http://www.wga.hu/art/b/bernini/gianlore/sculptur/1610/aeneas.jpg
7. Raphael, Brand in Borgo. Stanze di Raffaello in het Apostolisch Paleis in het Vaticaan. 1514 http://www.wga.hu/art/r/raphael/4stanze/3borgo/1borgo1.jpg
8. Gianlorenzo Bernini, Pluto en Proserpina, 1621-22. Galleria Borghese, Rome. http://www.wga.hu/art/b/bernini/gianlore/sculptur/1620/proserp.jpg
9. Gianlorenzo Bernini, Apollo en Daphne, 1622-25, Galleria Borghese, Rome. http://www.shafe.co.uk/crystal/images/lshafe/Bernini_Apollo_and_Daphne.jpg

10. Gianlorenzo Bernini, David, 1623-24. Galleria Borghese, Rome.
http://www.wga.hu/art/b/bernini/gianlore/sculptur/1620/david.jpg
11. Borghese Gladiator. Musée du Louvre, Parijs. http://travel.webshots.com/photo/1393660245073882133PEpkbu

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven