Anna Pruis: Genozid der Liebe

Anna Pruis

Samenvatting

De verkrachtingen van Duitse vrouwen na WO II wordt gezien als een unieke gebeurtenis in de geschiedenis. Meerdere redenen liggen hieraan ten grondslag. Een eerste is de massale omvang die het seksuele geweld aannam. Toch zijn er geen duidelijke cijfers over de verkrachtingen van Duitse vrouwen door het Russische leger. In ‘Genozid der Liebe’ stelt Anna Pruis kritische vragen bij de uniciteit van de verkrachtingen als ook bij de motivatie die achter de verkrachtingen lagen. Zo werden de verkrachtingen regelmatig gezien als een vernedering voor het gehele Duitse volk in plaats als een misdrijf waarbij de vrouw het slachtoffer was. Hiermee haakt zij in op de Historikerinnenstreit over de rol van vrouwen in Nazi-Duitsland: in hoeverre waren de Duitse vrouwen die verkracht werden slechts slachtoffer van oorlogsgeweld en wat was hun rol geweest in nazi-Duitsland? Anna Pruis onderzoekt de historische positie die het seksuele geweld in Duitsland in de jaren veertig zou moeten hebben.

Download de PDF

Anna Pruis (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

Tadelt nicht die Taten der Soldaten
denen, die da sterben sollen,
sollt ihr geben, was sie wollen.
laßt sie trinken, laßt sie küssen
wer weiß, wann sie sterben müssen.

Gedicht dat werd gezongen door Duitse soldaten

INLEIDING

Het oorlogsmonument voor de gesneuvelde soldaten van het Rode Leger in het Berlijnse Treptower Park wordt in de volksmond nog altijd de ‘tombe van de onbekende verkrachter’ genoemd. Deze bijnaam is te danken aan het feit dat Russische soldaten massaal Duitse vrouwen verkrachtten tijdens de verovering van Berlijn in 1945.
De gevolgen van dit seksuele geweld, dat in heel Duitsland plaatsvond, waren groot. Zo liepen veel vrouwen ernstige geslachtsziektes op en zelfs pleegden sommige van hen uit schaamte zelfmoord. Andere vrouwen moesten zien om te gaan met schuldgevoelens en problemen in het onderhouden van relaties. Er werden duizenden (illegale) abortussen gepleegd, maar ook vele Russenkinder geboren.
In de jaren na de oorlog werd het spreken over dit onderwerp door veel vrouwen als een taboe ervaren. Maar in hoeverre hiervan werkelijk sprake was, is moeilijk te achterhalen. De feministische historica Helke Sander ziet de verkrachtingen als een ‘bekend geheim’, maar volgens andere historici als Elizabeth Heinemann was de herinnering aan ‘de verkrachting van Duitsland’ juist heel nadrukkelijk in de collectieve herinnering aanwezig.
Door de jaren heen is verkrachting steeds meer erkend als unieke en separate misdaad, of zelfs als een oorlogsmisdaad. De groeiende aandacht voor verkrachting als oorlogsmisdaad en het seksuele geweld in Duitsland rond 1945 is deels te verklaren door oorlog in Joegoslavië in de jaren negentig van de twintigste eeuw. Het militair ingrijpen door de NAVO werd mede gedreven door de massale verkrachtingen van vrouwen in de Balkan.
De verkrachtingen in Duitsland werden in het historisch onderzoek vooral in het kader van de slag om Berlijn beschreven. De documentaire BeFreite und Befreier: Krieg, Vergewaltigungen, Kind (1992) van Helke Sander had voor het eerste de gebeurtenissen als hoofdthema. De aandacht voor het onderwerp werd vergroot door het veelgelezen boek Berlin. The downfall of Berlin 1945 (2002) van de historicus Antony Beevor, dat de verkrachtingen overigens ook slechts zijdelings behandelde. Mede dankzij deze historische onderzoeken ontstond er een debat in de geschiedwetenschap.
In dit artikel wordt dit debat, dat vaak gepaard ging met veel emoties, onderzocht en geanalyseerd. Daarbij wordt bekeken hoe historici het slachtofferschap van de verkrachte vrouwen hebben gedefinieerd. Volgens sommige onderzoekers is de extreme mate van seksueel geweld in het Duitsland na de overgave nog nooit eerder vertoond. De vermeende uniciteit van de verkrachtingen is in de jaren negentig ingezet om de aandacht voor het lot van de Duitse vrouwen te legitimeren. Daarbij is echter nooit aandacht besteed aan specificatie van de verkrachtingen van de Duitsers vrouwen in de veroverde oostelijke gebieden. De vraag is of de soldaten van het Rode Leger substantieel meer vrouwen verkracht hebben dan de andere geallieerde legers. Het is in dat licht de vraag de grote aandacht voor dit onderwerp wel gerechtvaardigd is. Daarom wordt in dit artikel onderzocht welke positie het seksuele geweld in Duitsland in de jaren veertig heeft en zou moeten hebben.
Nadat in hoofdstuk 1 kort wordt ingegaan op het historiografisch debat, wordt in hoofdstuk 2 kort de komst van het Rode Leger in Duitsland beschreven en mogelijke oorzaken gegeven die het seksuele geweld van de Russische soldaten kunnen verklaren. In het daaropvolgende hoofdstuk worden drie thema’s in het historiografisch debat geanalyseerd, namelijk de Historikerinnenstreit, het genocidale aspect en de uniciteit van de verkrachtingen van 1945. In hoofdstuk 4 worden twee publicaties behandeld: de eerder genoemde documentaire BeFreier und Befreite van Helke Sander en het dagboek Eine Frau in Berlin van een anonieme vrouw. De laatste illustreert hoe het debat door de jaren heen veranderd is. De plaats van de verkrachte vrouwen in het algemene Duitse slachtofferdebat wordt belicht in hoofdstuk 5, waarna uiteindelijk antwoord kan worden gegeven of deze positie gerechtvaardigd is.
Voor zover er in deze paper historiografie van voor de jaren negentig wordt besproken, betreft dit West-Duits onderzoek, aangezien er in de DDR zo goed als geen geschiedschrijving over dit onderwerp heeft plaatsgevonden. In het Rusland van vandaag is dit onderwerp overigens nog steeds taboe: kritiek leveren op soldaten die vochten in de Grote Vaderlandse Oorlog is bijna onmogelijk. Hoewel de Goelag en andere misdaden van Stalin intussen erkend worden, is er geen ruimte voor wetenschappelijk onderzoek naar oorlogsmisdaden van soldaten van het Rode Leger tegen Duitsers en hun bondgenoten.

1 Het Rode Leger in Duitsland (1944-1945)

In dit hoofdstuk de gebeurtenissen in 1945 en de nasleep daarvan kort geschetst. Ook worden enkele mogelijke oorzaken voor het seksuele geweld besproken.

1.1 De verkrachtingen

Op 19 oktober 1944 trokken de Sovjettroepen voor het eerst de grens van het Derde Rijk over. Het Oost-Pruisische dorpje Nemmersdorf kwam daarbij kort in handen van het Rode Leger. Nadat het gebied heroverd was door de nazi’s, toonde het Duitse journaal opnames van het dorp met verbrande huizen, dode kinderen en verkrachte vrouwen. Daardoor associeerden de vrouwen in Duitsland het Rode Leger dus al snel met grootschalige plunderingen en \verkrachtingen. Zij hoopten daarom vurig dat de Amerikanen hen eerder zouden bereiken. Maar de opmars van het Rode Leger verliep snel.
De komst van het Sovjetleger ging in Oost-Duitsland inderdaad gepaard met vele vekrachtingen. Er zijn zelfs berichten dat deze tot begin 1947 voortduurden. De soldaten verkrachtten niet in het geheim. Stalin en Beria lieten het seksuele geweld, dat ook vrouwen in onder andere Polen, Hongarije, Oekraïne, Wit-Rusland en zelfs Rusland trof, oogluikend toe. Stalin noemde het begrijpelijk dat een soldaat die duizenden kilometers ‘door bloed en vuur en dood’ had doorkruist, ‘zich wat vermaakte met een vrouw’.
Helke Sander en Barbara Johr zijn de laatste onderzoekers die een poging hebben gedaan het aantal Duitse slachtoffers te berekenen. Zij deden dit op basis van ziekenhuisverslagen en getuigenissen. Een schatting geven van het aantal verkrachte vrouwen bleek problematisch aangezien er een grijs gebied was tussen vrijwillige en onvrijwillige seks. Het aangaan van een seksuele relatie kon niet geheel vrijwillig zijn gegaan, maar er hoefde dan ook geen sprake van verkrachting te zijn geweest. Om te vermijden ongewild ten prooi te vallen aan verschillende mannen, boden vrouwen zich aan één man, het liefst een officier, aan om te kunnen overleven. Die man diende als beschermer en voorzag de vrouwen van voedsel en andere benodigdheden.
Sander en Johr kwamen in ieder geval tot de conclusie dat er tussen 1944 en 1946 zo’n twee miljoen Duitse vrouwen werden verkracht door militairen uit het Rode Leger. Dat leger had op dat moment een omvang van vier miljoen soldaten. De meeste vrouwen werden verkracht tussen 24 april en 3 mei 1945. Er kwamen hierbij volgens de onderzoekers 240.000 vrouwen om het leven, door moord of zelfmoord. Hoewel er een verbod was op abortus lieten 600.000 vrouwen hun zwangerschap onderbreken. Zo’n 300.000 andere vrouwen bevielen wel van baby’s, die in Duitsland als Russenkinder werden bestempeld. Sommige historici zetten grote vraagtekens bij deze berekeningen van Sander en Johr, die volgens hen op dubieuze wijze zijn berekend.
Het waren niet alleen de soldaten van het Rode Leger die verkrachtten. Zo zouden rond Stuttgart, tijdens de opmars van de Franse troepen in april 1945, bijna 1200 gevallen van verkrachting gemeld. In de Amerikaanse zone zijn in diezelfde periode door de autoriteiten in totaal 487 gevallen van verkrachtingen behandeld.
Wat Berlijn betreft kan bijvoorbeeld gekeken worden naar de geboortecijfers van het Kaiserin Auguste Viktoria-Haus in Berlijn uit 1943. Daarin zien we dat in de door de vrouwen opgegeven nationaliteiten van de vaders geen zeer grote verschillen zijn op te maken: 3,7% is Rus, 1,2% Amerikaan, 0,7% Engels en 0,4% Frans. Wel moet hierbij in ogenschouw genomen worden dat niet al deze baby’s uit verkrachting zijn voortgekomen en dat het goed mogelijk is dat veel vrouwen geen Rus (voor de Duitsers een Untermensch) als vader durfde aan te wijzen.
Hoewel veel vrouwen in 1945 dus ongewenst zwanger waren geworden, werd het verbod op abortus grotendeels gehandhaafd. Vrouwen mochten hun zwangerschap pas onderbreken als ze konden bewijzen dat ze niet uit vrije wil een kind droegen. Naast sociaal-economische redenen benadrukten slachtoffers de ernst van hun geval vaak door te vermelden dat het een Untermensch was die hen had verkracht.

1.2 De oorzaken

Een belangrijke oorzaak voor het seksuele geweld van de jaren veertig was volgens veel historici de grootschalige propaganda van de Sovjetautoriteiten. De officieren voelden, naarmate de oorlog voortduurde, steeds meer de noodzaak hun soldaten aan te sporen tot gevechtshandelingen. Hiervoor werden bekende Russische journalisten als Ilya Ehrenburg ingezet. Hij riep in pamfletten, die aan miljoenen Sovjetsoldaten werden uitgedeeld, op om de Rassenhochmut van Germaanse vrouwen (‘dickbeinige Emmas’) te breken en ze als rechtmatige buit te beschouwen. De Russische kranten stonden daarnaast bol van oproepen zoveel mogelijk Duitsers te doden en wraak te nemen. Hoe dichter het leger bij Duitsland kwam, hoe intensiever de propaganda werd. Voor de Sovjetsoldaten, die keer op keer te horen hadden gekregen wat de Duitsers in hun thuisland allemaal hadden misdaan, zullen de plunderingen en verkrachtingen als rechtvaardig hebben gevoeld.
Toch bevatte de Sovjetpropaganda ook elementen die mannen ervan probeerde te weerhouden te verkrachten. Zo vertelt ex-soldaat van het Rode Leger Ivan Stasewitsch dat hem werd wijsgemaakt dat een ondergrondse organisatie, Werwolf genaamd, het Rode Leger via seksueel geweld wilden bevechten: ‘Wir wurden davor gewarnt, deutsche Frauen zu vergewaltigen. Es gab unter den deutschen Frauen Patriotinnen. Sie suchten die Rotarmisten selber auf, um sie mit Geslechtskrankheiten anzustecken. Darin sahen sie ihren patriotische Pflicht.’ Ook schetst hij het beeld van Russische soldaten die met opzet probeerden geslachtsziektes op te lopen door te slapen met Duitse vrouwen, om zo niet terug naar het front te hoeven.
Antony Beevor schrijft dat naarmate de soldaten dichter bij Berlijn kwamen, zij de vrouwen steeds meer gingen zien als rechtmatige buit in plaats van haatobject. Hij noemt het aseksuele karakter van het communisme, waarbij emoties en behoeftes onderdrukt moesten worden, als een oorzaak voor de verkrachtingen. Dit zorgde voor een onwetende en brutale houding tegenover de Duitse vrouwen. Ook ziet hij de verkrachtingen als een onderdeel van het bonding process. Volgens Beever waren ongedisciplineerde mannen sneller geneigd om te verkrachten en hij refereert daarbij ook nog aan de biologische theorie dat mannen hun zaad zoveel mogelijk willen verspreiden.
De soldaten zelf weten de verkrachtingen ook aan de mannelijke biologische drift en het verlangen zich voor te planten na het zien van zoveel dood en ellende. De Nederlandse historica Jolande Withuis noemt dit argument ‘quasibiologie’. Zij wijst op de kinderen en oude vrouwen die zijn verkracht en de mishandelingen die veel vrouwen moesten verduren. Het had volgens haar weinig te maken met de wil om zich voort te planten.
Volgens de Amerikaanse historicus Norman M. Naimark waren de verkrachtingen het gevolg van de wereld vol welvaart waarin de Russische soldaten terecht kwamen na maandenlang oorlog gevoerd te hebben. De wereld van dure restaurants, mooie kleding en nieuwe winkels stimuleerden volgens hem de soldaten om ‘te nemen wat ze niet konden kopen’, inclusief vrouwen. Dit sluit aan bij de uitspraak van een Russische ex-soldaat, die zichzelf zijn collega’s ‘ganz gewöhnliche Spießer’ noemde: doodnormale mannen, die in de chaos van de oorlog het gevoel hadden dat er geen regels meer waren en dus konden doen wat zij willen. Daarnaast ziet Naimark de snelle demobilisatie van het Rode Leger als oorzaak, want hierdoor konden officieren de discipline van hun soldaten niet meer handhaven.
De aanleiding voor de verkrachtingen moet ook zeker gezocht worden in het overmatige gebruik van alcohol, dat de discipline van de soldaten van het Rode Leger teniet deed. De nazi’s hadden met opzet grote hoeveelheden alcohol achtergelaten, met het idee dat een dronken vijand niet kan vechten.
Na de zomer van 1945 werden Sovjetsoldaten gestraft als ze op een (poging tot) verkrachting werden betrapt. De straffen varieerden nogal. Duitsers die een aanklacht deden, hadden in ieder geval weinig kans op gerechtigheid: als de Duitse politie de daders al kon pakken, moesten ze worden overgedragen aan de Sovjetautoriteiten. Zo konden de Duitsers zelf geen invloed uitoefenen op het verdere onderzoek. Eind 1946 veroorzaakten de verspreiding van geslachtsziektes en het tekort aan penicilline dusdanige problemen, dat de Sovjetautoriteiten besloten een verbod op alle relaties met Duitse vrouwen in te stellen.

2 Drie thema’s in het historiografisch debat

In dit hoofdstuk worden drie belangrijke thema’s in het debat rond de verkrachtingen door het Rode Leger behandeld. Het betreft de Historikerinnenstreit, die de basis vormde voor latere discussies, het debat over het genocidale aspect van het seksuele geweld en de vraag of het seksuele geweld van 1945 wel echt uniek was. Al deze drie thema’s plaatsen de verkrachting van Duitse vrouwen in de historisch-politieke context van de oorlog

2.1 Vrouwen in het Derde Rijk: de Historikerinnenstreit

In de jaren tachtig van de twintigste eeuw werd in de schaduw van de Historikerstreit een debat gevoerd tussen vrouwelijke historici, de Historikerinnenstreit. Waar het eerste debat draaide om de aard van het nationaal-socialisme, draaide de Historikerinnenstreit om de rol die vrouwen hadden gespeeld in het Derde Rijk: waren vrouwen slachtoffers van het nationaal-socialisme geweest, of hadden ze juist meegewerkt aan de uitvoering van de Holocaust? In deze discussie werd voor het eerst de mate van daderschap van vrouwen in het Derde Rijk onderzocht. De hoofdrolspelers in dit debat waren de Amerikaanse historica Claudia Koonz en de Duitse Gisela Bock.
De Historikerinnenstreit begon met het boek Mothers in the Fatherland van Koonz. Daarin behandelde ze wat veel feministen ervaarden als een paradox, namelijk dat veel Duitse vrouwen zich inlieten met de nationaal-socialistische ideologie terwijl deze zo vrouwonvriendelijk was. De enige rol die Adolf Hitler voor vrouwen had weggelegd, was namelijk de uitbreiding en het behoud van het Arische ras. De visie van Duitse feministen was dat door deze moederrol vrouwen niets te maken hadden gehad met de misdaden van het nationaal-socialisme.
Koonz betoogde echter dat de Arische vrouwen, door thuis de stabiele factor te vormen, de mannen in de publieke sfeer de gelegenheid gaven de oorlog en massamoorden uit te voeren. Gisela Bock plaatste een negatieve recensie van het boek van Koonz in het wetenschappelijke tijdschrift Geschichte and Gesellschaft. Ze vond het boek ‘historisch gezien nutteloos, tendentieus en anti-feministisch’ en vond dat Koonz een collectieve schuld op vrouwen plaatste. Bock had enkele jaren daarvoor in het boek Zwangsterilisation im Nationalsozialismus. Studien zur Rassenpolitik und Frauenpolitik de populatiepolitiek van de nazi’s onderzocht. Zij beargumenteerde daarin dat alle vrouwen in zekere mate slachtoffer van het regime waren, omdat hun biologische en sociale moederlijke identiteit werd aangetast. De grootschalige gedwongen sterilisatie in het Derde Rijk vond volgens haar chronologisch gezien niet alleen voor de Holocaust plaats, maar was ook conceptueel nodig om de massamoorden te kunnen laten plaatsvinden. Niet alleen was er veel kritiek op de rechtstreekse lijn die ze van de sterilisaties naar de genocide trok, ook werd ingebracht dat veel mannen gesteriliseerd waren. Maar Bock noemde de sterilisatie voor vrouwen erger, omdat een leven zonder kinderen voor hen ernstiger en pijnlijker zou zijn dan voor mannen.
Als reactie op Bock beargumenteerden andere historici dat vrouwen nog veel directer bij de misdaden van het regime betrokken waren geweest. Veel vrouwen hadden weet van de gebeurtenissen in het oosten, omdat de mannen aan het front via brieven en gedetailleerde foto’s lieten zien wat voor werk ze daar deden. Enkele vrouwen hadden zelfs rechtsstreeks te maken gehad met het doden van Joden en politieke opponenten. De rol van vrouwen in de bureaucratie zou volgens sommige historici cruciaal geweest zijn voor de realisatie van de doelen van Hitler.
Een ander discussiepunt was de vraag in hoeverre vrouwen meer bestand waren geweest tegen de nazipropaganda dan mannen. Bock vond dat vrouwen minder vatbaar waren geweest voor het racisme door hun rol als moeder. Hierbij wijst ze op de vrouwelijke kampcommandanten, die vaak kinderloos waren. Uit andere onderzoeken bleek echter dat veel moeders wel degelijk hadden ingestemd met de uitsluiting van de minderheden. Koonz gaf daarnaast als argument dat vrouwelijke nazi’s hadden geprobeerd juist via moederlijke idealen de perfecte Arische families probeerden te creëren.
Geconcludeerd moet worden dat tijdens de Historikerinnenstreit voor het eerste de vrouw in het Derde Rijk expliciet als dader werd gedefinieerd. Tegelijkertijd werd duidelijk dat de tegenstelling tussen slachtoffers en daders, zoals vaker, niet zo zwart-wit gesteld kon worden. Toch is de harde scheidslijn tussen daders en slachtoffers die in de Historikerinnenstreit nog werd getrokken van belang geweest in de latere discussies over de verkrachtingen van 1945, namelijk door de vraag of hun daderschap van invloed was op het slachtofferschap van de verkrachte vrouwen. Dit was terug te zien in het algemene Duitse slachtofferdebat (hoofdstuk 5), maar ook in de de discussie rondom het boek Eine Frau in Berlin van de anonieme vrouw (paragraaf 4.2).

2.2 Genozid der Liebe?

Uit hoofdstuk 2 is af te leiden dat het antwoord op de vraag waarom het Rode Leger op grote schaal verkrachtte in twee visies uiteen valt. Sommige historici benadrukken dat het uit seksueel verlangen voortkwam, andere zien wraakgevoelens vooral als verklaring. Het theoretische verschil ligt in de vraag of vrouwen verkracht werden om hun sekse, of omdat ze Duitsers waren.
De verkrachting van de Duitse vrouwen is volgens de eerste argumentatie een verkrachting uit lust: het maakte het niet veel uit van welke nationaliteit het slachtoffer afkomstig was: het ging in de eerste plaats om het vrouw-zijn van het slachtoffers. Het seksuele geweld is in deze visie dus geen onderdeel van een militaire strategie en het was niet per se bedoeld om een hele bevolking te vernederen of kapot te maken.
Volgens het tweede argument was het seksueel geweld bedoeld om het vermogen van de vijand zich in de toekomst normaal voort te planten, teniet te doen. In deze visie werd het de verkrachte vrouwen ontnomen een kind van haar eigen etniciteit of ras te baren, waardoor de voortplanting van die groep werd gehinderd. Het seksuele geweld was niet per se op vrouwen gericht, maar op het gehele Duitse volk. Ze hadden weinig met lustgevoelens te maken en waren bedoeld als ultieme vernedernig. Aanhangers van deze visie spreken ook wel van een Genozid der Liebe.
De documentaire van Helke Sander vertegenwoordigt beide genoemde visies. Aan de ene kant wordt het beeld geschetst van vrouwen als slachtoffer. Ze merkt hierbij op dat niet alleen Duitse vrouwen, maar ook Joodse, communistische en buitenlandse vrouwen werden verkracht. Aan de andere kant benadrukt ze dat het seksuele geweld voor de Duitse vrouwen extra pijnlijk was, omdat ze vanuit hun nazistische ideologie de Russen zagen als beestachtig en inferieur. Dat de verkrachtingen konden lijden tot zwangerschap van ongewilde baby’s maakten hetin haar ogen nog erger.
De verhalen van Russische soldaten zelf scheppen ook geen duidelijkheid over achterliggende motieven van de verkrachtingen. Zo had de Russisch-Duitse journalist Woldemar Weber, die de verhalen over de verkrachtingen na de oorlog als kleine jongen aanhoorde, wel het idee dat het uitmaakte van welke nationaliteit de vrouw was. Zo vertelt hij: ‘Ich habe das Gefühl gehabt daß bei den deutschen Frauen auch Rache mitspielte.’ Maar ex-soldaten en generaals hebben juist meer ervaren dat de soldaten de vrouwen uit seksuele behoefte verkrachtten en niet uit wraak. Antony Beevor schrijft dat een eenduidig beeld van de verkrachtingen onmogelijk is: de verkrachtingen in Oost-Pruisen waren bedoeld als wraak op de daden van de Wehrmacht in hun land, maar tegen de tijd dat de soldaten in Berlijn waren was het meer een seksuele behoefte. Dit baseert hij op het feit dat de soldaten vaak de schuilkelders inkwamen en eerst alle gezichten van de vrouwen in het licht wilden bekijken, voordat ze hun keuze maakten. Hij stelt dat de periode waarin de soldaten vooral hun behoeftes bevredigden en weinig geweld gebruikten, gezien moet worden als kenmerkend voor de verkrachtingen van 1945.
Jolande Withuis vindt het argument dat de verkrachtingen de wraak vormden voor de Duitse misdaden in de Sovjet-Unie zwak, omdat alleen vrouwen, en geen mannen, werden verkracht en er ook geen ‘groepen willekeurige burgers (m/v)’ terecht gesteld werden. Daarnaast werden niet alleen Duitse, maar ook communistische en Joodse vrouwen, die hadden vastgezeten in concentratiekampen als Ravensbrück, Auschwitz en Bergen-Belsen, verkracht door de Russen. Het geweld was volgens haar gericht tegen vrouwen, ‘of die nu hoogbejaard waren of piepjong, mooi of lelijk, nazi of niet-nazi.’ Aan de andere kant weerspreekt ze dit argument door aan te geven dat de mannelijke bevolking ook gestraft werd: ‘Naar de mate waarin vrouwenlichamen worden gezien als eigendom van vaders/broers/echtgenoten, verneder je door vrouwen te verkrachten tegelijk de mannen en daarmee de vijandige natie zelf.’
Het feit dat de Russen vrouwen van allerlei nationaliteiten verkrachtten, draagt mijns inziens bij aan de visie dat het geweld eerder door seksuele verlangens werd gedreven dan uit wraakgevoelens. Zelfs toen enkele Duitsers een Russische soldaat probeerde uit te leggen dat hij op het punt stond een Joodse meisje, dat jarenlang was vervolgd, wilde verkrachten, antwoordde hij: ‘Frau is Frau.’ In de volgende paragraaf zal echter duidelijk worden dat juist het zwakke argument van de Genozid der Liebe gebruikt wordt om de uniciteit van het seksuele geweld van 1945 aan te tonen.

2.3 De uniciteit van 1945

Er is nooit een uitgesproken debat geweest over de vraag of de verkrachtingen van 1945 uniek waren. Toch is dit aspect heel belangrijk: de uniciteit van de verkrachting van de Duitse vrouwen zou een grotere aandacht voor het onderwerp rechtvaardigen. Er hebben immers in de geschiedenis nog vele andere massaverkrachtingen plaatsgevonden. In het debat zijn twee argumenten voor de bijzondere plaats van de verkrachtingen van 1945 in de geschiedenis te vinden. Ten eerste zouden de vrouwen verkracht zijn uit wraak op het gehele Duitse volk (Genozid der Liebe). Dit argument is al in de vorige paragraaf grotendeels besproken. Ten tweede zou het aantal verkrachte Duitse vrouwen aanmerkelijk hoger liggen in vergelijking met andere massaverkrachtingen in de geschiedenis. Het is moeilijk, en wellicht ongepast, verschillende massaverkrachtingen met elkaar te vergelijken. Maar aangezien het hele historiografische debat is gestoeld op de aanname dat de verkrachtingen van 1945 uniek waren, is het wel belangrijk deze veronderstelling goed te onderzoeken.
Om een vergelijking te maken, kan bijvoorbeeld een blik worden geworpen op het aantal slachtoffers dat de soldaten van de Wehrmacht en de Waffen-SS in de oostelijke gebieden hebben gemaakt. Dit heeft Helke Sander ook gedaan. De visie van Sander is dat het aantal verkrachte vrouwen in Duitsland vele malen groter was. Deze aanname was voor haar dan ook een belangrijke reden om de documentaire te maken. Aan de andere kant geeft Sander ook bewijzen dat het tegenovergestelde waar is. Zo staat in door haar gepubliceerde documenten van de Wehrmacht dat de nazi’s in 1942 beleid hadden ontwikkeld voor de 750.000 kinderen die ze in het oosten verwachtten van Duitse vaders: die kinderen zouden gezien moeten worden als Arisch en daarom als middelste naam Friedrich of Louise moeten krijgen. Dit suggereert dat ook de Duitse verkrachtingen in het oosten onderdeel waren van een grotere militaire strategie, namelijk om meer Arische kinderen te krijgen. Ook is tijdens de processen van Neurenberg (1946) naar voren gekomen dat Poolse, Joodse en Russische vrouwen door de nazi’s, los van het moorden, systematisch werden verkracht om de terreur in stand te houden.
Ook Susan Brownmiller beargumenteert dat de verkrachtingen van nazi’s in het oosten een belangrijke rol speelden in het uiteindelijk doel van de Duitsers, namelijk de totale vernedering en vernietiging van inferieure volkeren. Zowel in de getto’s als in de veroverde dorpen werden regelmatig Joodse en andere vrouwen verkracht. Er is zelfs een geval van een vrouw bekend die op haar arm ‘Hoer voor Hitlers troepen’ getatoeëerd kreeg. Dit alles suggereert dat de Duitsers zelf ook een Genozid der Liebe voerde. Het is moeilijk nauwkeurig aan te geven hoeveel vrouwen er in de oostelijke gebieden zijn verkracht door de Duitsers, omdat statistische gegevens ontbreken. Er wordt in ieder geval geschat dat zo’n drie miljoen Duitse soldaten een relatie onderhielden met vrouwen in de bezette gebieden, maar ook hier is het moeilijk aan te geven of deze relaties vrijwillig waren of niet.
Een andere manier om de uniciteit van de verkrachtingen van 1945 te benadrukken, is door ze te vergelijken met verkrachtingen later in de geschiedenis. Helke Sander spreekt zichzelf ook op dit punt tegen. Zo begint haar documentaire met de woorden ‘Dit is een film over verkrachtingen tijdens oorlogstijd. Omdat ik de omstandigheden in Berlijn het beste ken, behandelt de film wat hier gebeurde. Iedereen wist van de gebeurtenissen, maar niemand sprak erover, net zoals in het Koeweit en Joegoslavië van vandaag.’ Sander gebruikt het specifieke lot van de Duitse vrouwen om een algemene en universele waarheid over verkrachting aan het licht te brengen. Tegelijkertijd beschouwt Sander de verkrachtingen van de Duitse vrouwen als een Zeitereignis: de gebeurtenis is zo groot dat het uniek is in de geschiedenis. Ze maakt duidelijk dat ‘es sich um ein singuläres Ereignis handelt, evtl. noch zu vergleichen mit dem Einmarsch der Japaner in der chinesischen Stadt Nanking 1937.’ In hoeverre het aantal verkrachte vrouwen in Nanking of andere plaatsen nu werkelijk te vergelijken zijn met die in de steden in Duitsland, blijft onduidelijk en worden niet statistisch onderbouwd.
De twee argumenten om de verkrachtingen uniek te noemen en de aandacht ervoor te rechtvaardigen zijn dus de grootschaligheid ervan en het genocidale aspect. In paragraaf 3.2. is al getoond dat er veel twijfel bestaat over het argument van de Genozid der Liebe. Daarnaast is uit deze paragraaf op te maken dat op basis van het beleid dat de nazi’s voerden ten aanzien van de vrouwen in de oostelijk gebieden, er ook van een Genozid der Liebe door de nazi’s gesproken zou kunnen worden. Het is dus maar zeer de vraag of het seksuele geweld van 1945 om deze reden uniek is. Ook bij de grootschaligheid van het geweld in verhouding tot andere massaverkrachtingen kunnen vraagtekens worden gezet. Het aantal Duitse vrouwelijke slachtoffers is namelijk wel met statistieken onderbouwd, terwijl een gedegen schatting van het aantal verkrachtingen in de oostelijke gebieden ontbreekt. Enkele historici concluderen zonder enige statistische onderbouwing dat het aantal lager ligt. Maar zolang er geen uitgebreid onderzoek is gedaan naar de gebeurtenissen in de oostelijk gebieden, is het gerechtvaardigd om de vraag te stellen waarom er wel aandacht is voor het lot van de Duitse vrouwen en geen voor die van de vrouwen in oostelijk gebieden, die vaak eerst door de nazi’s en vervolgens door de soldaten van het Rode Leger werden verkracht.

3 Bevrijde slachtoffers?

In dit hoofdstuk wordt de discussie rondom de documentaire van Helke Sander en het dagboek Eine Frau in Berlin bekeken. Door deze publicaties kwamen de verkrachtingen van 1945 in de wetenschappelijke en publieke belangstelling te staan. Beschreven wordt hoe de in hoofdstuk 3 besproken thema’s van het historiografisch debat in meer of mindere mate weer terugkwamen in het commentaar op de twee publicaties.

3.1 Helke Sanders BeFreite und BeFreier

Veel van de al eerder beschreven discussie is grotendeels ontstaan naar aanleiding van de documentaire van Helke Sander. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de kritiek op de film, die nauw verwant is aan de discussiepunten die eerder in deze paper zijn beschreven. BeFreite und Befreier: Krieg, Vergewaltigungen, Kind ging in februari 1992 in première op de Berlinale, het filmfestival in Berlijn. De documentaire ging over de relatie tussen oorlog, verkrachtingen en de consequenties daarvan. Zo beslaat een groot deel van de drieënhalf durende documentaire de verhalen van Russenkinder, kinderen met een Duitse moeder en een soldaat uit het Rode Leger als vader. Ook komen ex-soldaten aan het woord.
Het onderzoek naar dit onderwerp was mogelijk geworden doordat met de val van de Berlijnse Muur de Duitse archieven waren geopend. Helke Sander had als doel het taboe te doorbreken en de weg vrij te maken voor meer historisch onderzoek. Ze verbaasde zich erover dat de publicatie van het dagboek Eine Frau in Berlin, waar later in de hoofdstuk op wordt teruggekomen, zo weinig onrust had veroorzaakt. Over de geschiedenis van 1945 zei ze: ‘Vrouwen werden gedwongen te vergeten. Aan de andere kant zijn we verplicht dezelfde periode te herinneren. Deze tegenstelling heeft consequenties. Ik denk dat op basis van de nieuwe feiten de geschiedenis van de naoorlogse periode herschreven moet worden (AP).’
De film kreeg redelijk goede kritieken en ontving in 1993 zelfs een prijs op het Human Right Festival in New York. Hoewel de film nog niet was uitgebracht, ontstond naar aanleiding van de film al snel een wetenschappelijk debat. De discussie leidde in 1995 tot een speciaal themanummer van het wetenschappelijke tijdschrift October, waarin stevigere kritiek werd geuit, zowel op de historische betekenis van de documentaire als de manier waarop bepaalde zaken in beeld werden gebracht. Ten eerste werd Helke Sander door onder andere Anita Grossman, David Levin en Gertrud Koch ervan beschuldigd te nationalistisch te zijn door de verkrachtingen uit de context van de Holocaust te halen. De documentaire zou volgens de kritieken bestaan uit een konfuse Materialsammlung, waarbij de verhouding tussen dader en slachtoffer te simplistisch was afgebeeld. Deze kritiek moet gezien worden in het licht van de Historikerstreit, waarbij enkele conservatieve historici ervan werden beschuldigd de ernst van de Holocaust te willen relativeren door het te vergelijken met andere misdaden, zoals de Goelag. Gertrud Koch vond de documentaire respectloos ten aanzien van de vele doden die tijdens de Tweede Wereldoorlog waren gevallen, omdat Sander het ironisch noemt dat een oorlog die gevoerd werd om een ras te zuiveren, eindigde met gemeenschap tussen Duitsers en Russen. In haar reactie op de kritiek hield Sander vast aan het standpunt dat de Duitsers, los van alle andere vreselijke misdaden die ze hadden begaan, niet zoveel vrouwen verkracht hadden als de Russen. Hoewel Sander begreep dat de documentaire bij overlevenden van de Holocaust onrust wekte, gaf ze aan op geen enkele manier te hebben willen afdoen aan de Duitse schuld. Ze wilde alleen een taboe doorbreken.
De eerdere Historikerinnenstreit vormde de basis voor het tweede kritiekpunt, namelijk dat aan de documentaire een onderliggend feministisch essentialisme ten grondslag zou liggen: vrouwen zouden als onschuldige slachtoffers worden afgebeeld, die niets te maken hebben gehad met het Derde Rijk. De rol die de geïnterviewde vrouwen in het Derde Rijk hadden gespeeld, bleef volgens de critici onduidelijk.
Derde kritiekpunt was dat de film geen taboe doorbrak, aangezien de informatie over de massaverkrachtingen al decennia lang aanwezig was. Sander wijst erop dat het onderwerp soms wel werd aangehaald in wetenschappelijke werken en in gepubliceerde dagboeken, maar dat het ten tijde van de Koude Oorlog vaak werd gezien als propaganda. Er was niet alleen kritiek op de historische stellingname van de documentaire, maar ook op het gebruik van beelden en op de titel van haar documentaire: BeFreier und Befreiter. Zo hebben volgens Gertrud Koch de meeste Duitsers de komst van het Rode Leger op geen enkel moment als een bevrijding ervaren. De film differentieert volgens de critici niet genoeg tussen vrouwen die de komst van het Rode Leger als een bevrijding ervoeren, zoals Joden, communisten en Jehova’s Getuigen en de grote groep (Duitse) vrouwen die de overgave als een verlies zagen. Het weerwoord van Sander is kort, maar krachtig: ‘Well, there are many different kinds of interpretations of the war’s end among different sorts of Germans.’ Overigens kan ‘Freier’ in Duits ook vertaald kan worden als ‘iemand die prostituees bezoekt’.
Sander gaf in de film aan het te veroordelen dat het beeldmateriaal van de slachtoffers van het seksuele geweld later door de nazi’s werd gebruikt voor hun eigen politieke doeleinden. Op die manier werden de vrouwen volgens haar tweemaal misbruikt en niet meer gezien als individuen. Volgens de critici deed Sander door beelden van onteerde vrouwen in haar documentaire te tonen precies hetzelfde. Sander gebruikte volgens hen de propagandabeelden van Nemmersdorf, zonder dit expliciet te vermelden. Sander laat in haar respons weten dat ze ervan uit gaat dat iedereen de herkomst van de beelden wel kent.

3.2 De anonieme vrouw in Berlijn

Het dagboek Eine Frau in Berlin droeg bij aan het idee dat Duitsers niet alleen agressors, maar ook slachtoffers waren geweest tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het boek verscheen voor het eerst in het buitenland in 1954. In de Verenigde Staten was het boek ten tijde van het Mccarthyisme een succes: er werden zo’n 300.000 exemplaren verkocht. Het boek verscheen pas in 1959 in Duitsland, maar werd slecht ontvangen en weinig verkocht. Zo schreef een recensent van de Tagesspiegel dat het boek sehr quälend’ was, ‘nicht nur, weil das Thema so grausig ist – das viel, viel Quälendere ist der Ton’. Het boek werd als schande voor de Duitse vrouw ervaren: de anonieme vrouw had seks gebruikt om te overleven: ze ging een relatie aan met een Russische officier die haar beschermde tegen andere potentiële verkrachters.
In 2003 verscheen opnieuw Eine Frau in Berlin: Tagebuchaufzeichnungen vom 20. April bis 22. Juni, twee jaar nadat de schrijfster was overleden. Het boek kreeg internationaal veel aandacht en stond in enkele landen wekenlang in de bestsellerlijsten. Recensenten roemden nu de gedetailleerde beschrijving van wat haar was overkomen en haar gebrek aan zelfmedelijden. Haar cynisme dat in de jaren vijftig haar een te kleine slachtofferrol gaf om faam te maken, werd decennia later juist geprezen. Het dagboek werd nu in de nieuwe recensies een ‘Geschichte aus erster Hand’ en een ‘erschütterndes und aufbauendes Dokument’ genoemd. Opvallend is dat veel recensenten wederom riepen dat een taboe was doorbroken. De documentaire van Helke Sander werd bijna niet genoemd. Duidelijk is in ieder geval dat Eine Frau in Berlin vanaf toen symbool stond voor het doorbreken van het taboe dat lang op het onderwerp had gerust.
De schrijfster van Eine Frau in Berlin had voor haar dood aangegeven anoniem te willen blijven: ze wilde niet opnieuw de eer van de Duitse vrouw besmeuren. Daarom wilde ze ook niet dat haar dagboek voor haar dood opnieuw zou worden gepubliceerd. Eichborn Verlag, de uitgever die het boek na haar dood opnieuw publiceerde, gaf daarom aan dat ‘schon aus diesem Grund verbieten sich Spekulationen über ihre Identität.’ Maar Jens Bisky, literatuurredacteur bij de Süddeutsche Zeitung wist de identiteit van Martha Hiller, zoals de anonieme schrijfster heette, te achterhalen. Uitgever Hans Magnus Enzensberger sprak schande van het artikel van de krant: ‘Dit is het werk van bemoeials. De schrijfster wilde zichzelf de vernedering besparen. Na het lezen van haar tekst wilde haar partner destijds niks meer van haar weten’ (AP). Tegenargument was dat het ‘authentieke historisch document’, zoals de uitgeverij het dagboek presenteerde, weinig waarde had zolang de identiteit van de schrijfster niet bekend was. De vraag naar de identiteit van de schrijfster was gerechtvaardiger toen bleek dat Hiller tijdens de nazi-periode als journalist voor tijdschriften en kranten had geschreven. Ze was lid geweest van de NSDAP en had als Kleinpropagandistin meegeschreven aan brochures voor de jeugd.
Zoals we ook al bij de documentaire BeFreier und Befreite zagen, is het onder invloed van de Historikerinnenstreit normaler geworden de mate waarin de verkrachte vrouwen hadden bijgedragen aan de misdaden van het Derde Rijk te onderzoeken. Martha Hiller was in zekere zin zowel dader als slachtoffer, voor sommigen meer dader, voor anderen meer slachtoffer. Het dagboek opende daarom niet alleen wederom de discussie over de rol van vrouwen in het Derde Rijk, maar ook die over de rol van gender in de Vergangenheitsbewältigung in Duitsland: speelde het feit dat alleen vrouwen de verkrachtingen hadden moeten ondergaan mee in het taboe dat na de oorlog op het onderwerp zou zijn ontstaan? De bombardementen en de verdrijvingen waren dan ook wel door vrouwen ondergaan, maar waren niet exclusief het lot van vrouwen geweest. In het volgende hoofdstuk wordt besproken welke plek de verkrachtingen, die dankzij het dagboek en de documentaire nu een plek moesten krijgen in de collectieve herinnering, volgens historici moest krijgen.

4 Het algemene slachtofferdebat

De herinnering aan het nationaal-socialistisch verleden houdt zoveel onderzoekers bezig dat spreken van een ‘tweede geschiedenis’ wel op zijn plaats lijkt. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe in Duitsland met dit verleden is omgegaan en in hoeverre aandacht is besteed aan eigen slachtoffers. Daarna wordt bekeken welke plek de verkrachte vrouwen volgens enkele historici zouden moeten innemen in het algemene slachtofferdebat.

4.1 De omgang met het verleden

Waar tussen 1945 en 1949 individuele daders werden vervolgd, probeerde men in de jaren die daarop volgde juist een streep te zetten onder het pijnlijke verleden. In de praktijk betekende dit dat er onder grote politieke en maatschappelijke druk aan enkele ex-nazi’s amnestie werd verleend en geprobeerd werd de voormalige misdadigers in de samenleving te integreren. In de jaren zestig en zeventig werd het ‘onverwerkte verleden’ vooral door jongeren weer boven tafel gehaald. Zij zetten grote vraagtekens bij de basis waarop de West-Duitse democratie was gestoeld en begonnen het doen en laten van individuele hooggeplaatste Duitsers tijdens het Derde Rijk onder de loep te nemen. De jaren tachtig werden gekenmerkt door een grote wetenschappelijke en publieke belangstelling voor het Derde Rijk, zoals tijdens de Historikerstreit. Het ging minder om de praktische omgang met het verleden en de politieke gevolgen, maar meer om welke herinneringen bewaard moesten blijven.
Vanaf het midden van de jaren tachtig kwam er meer aandacht voor Duitse slachtoffers. Zo ontstond er grote ophef toen de Vertriebenen, die tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog met geweld uit de voormalige Duitse gebieden werden gejaagd, hun slachtofferschap explicieter onder de aandacht gingen brengen. Ook de Bitburgaffaire van 1985 deed veel stof opwaaien. In deze affaire verklaarde Helmut Kohl dat de soldaten van de Wehrmacht en de Waffen-SS vaak jonge onschuldige dienstplichtigen waren geweest en dus ook in zekere slachtoffer van het naziregime. Zijn uitspraak veroorzaakte ook internationaal veel ophef, maar was volgens velen tekenend voor het klimaat waarin steeds meer aandacht kwam voor Duitsers die zich slachtoffer voelden van de nazi’s. Onder bondskanselier Helmut Kohl vervaagde de grens tussen daders en slachtoffer: het beeld van het Duitse volk dat ook te lijden had gehad onder het regime van Adolf Hitler werd benadrukt en de gedachte dat de Duitsers als collectief medeplichtig waren, werd afgewezen.
De documentaire van Helke Sander werd ook gemaakt in die fase van grote belangstelling voor het Derde Rijk. Haar film was volgens de Duitse historicus Andreas Huyssen dan ook duidelijk ‘post-Bitburg’, aangezien de Duitsers zonder schroom werden gepresenteerd als slachtoffers. Geen enkele filmmaker zou het volgens hem in de jaren zeventig of tachtig hebben aangedurfd zo weinig nadruk te leggen op de misdaden van de nazi’s. Zowel BeFreier und Befreite als Eine Frau in Berlin (2003) werden dus uitgebracht in een periode waarin er hernieuwde belangstelling voor het Derde Rijk bestond en de grens tussen dader en slachtoffer was vervaagd. Het was minder taboe geworden te praten over de ontberingen van het Duitse volks tijdens het regime. Maar welke plaats moesten vrouwen volgens historici krijgen tussen de andere Duitse slachtoffers?

4.2 Het slachtofferschap van de verkrachte vrouwen

Behalve de omgang met het nationaal-socialistisch verleden moesten Duitsers ook omgaan met hun eigen doden en gewonden na de oorlog. Twee groepen die daarbij prominent als slachtoffer naar voren zijn gekomen, zijn de al eerder besproken Vertriebenen en de Duitse slachtoffers van de geallieerde bombardementen. De aandacht voor de verkrachte vrouwen is in vergelijking vrij recent, maar volgens sommigen nodig om een juiste collectieve herinnering te bewerkstellingen. Zo meldde Die Welt dat het juist is dat na meer dan zestig jaar eindelijk het seksuele geweld aan het einde van de oorlog in het bewustzijn is verankerd: ‘Denn nur wenn man die ganze Geschichte sieht, die Toten des deutschen Expansions- und Rassenwahns ebenso wie die deutschen Opfer von Bombenkrieg, Flucht und Vertreibung sowie Besatzung, wird glaubwürdige Erinnerung möglich.’
Ook Jolande Withuis pleit er voor de verkrachtingen op één lijn te stellen met de geallieerde bombardementen op Duitse steden en ze vindt dat de verkrachtingen door de jaren heen veel te weinig aandacht hebben gekregen. Eigenlijk is zij van mening dat de verkrachte vrouwen zelfs meer slachtoffer zijn, zo schrijft ze naar aanleiding van de film Anonyma, een verfilming van het dagboek Eine Frau in Berlin: ‘De bombardementen dienden, hoe discutabel ook als oorlogswapen, in de ogen van degenen die ze uitvoerden het doel Hitler te verslaan. De verkrachtingen waren puur overwinnaarsgeweld, zonder enig oorlogsdoel, en gingen maandenlang door.’ Het seksueel geweld konden niemand zijn ontgaan, maar toch ‘stolde deze collectieve ervaring niet tot een historisch feit’. Withuis benadrukt dat wat betreft de verkrachte vrouwen ‘ontkenning op de loer’ ligt. Hiermee verwijst ze naar de Duitse journalist die de identiteit van de dagboekschrijfster onthulde en twijfelde aan de authenticiteit van het dagboek. Ook de kritiek op Helke Sanders documentaire ervaart zij als een poging de verkrachtingen in de doofpot te stoppen. Ook historica Ingrid Schmidt-Harzbach vindt dat de vrouwen tekort is gedaan in vergelijking met andere (mannelijke) oorlogsslachtoffers:

Denn ganz in Gegensatz zu den Männern, deren Gefangenschaft und Kriegsverletzungen gesellschaftlich anerkannt werden, die auch Entschädigungen bekommen, ist es bei den Frauen nicht der Fall. Außerdem ist es so, daß die Männer ihre traumatischen Erlebnisse bearbeiten können, das wird ihnen gesellschaftlich eingeräumt. Sie können es in Vertriebenenverbänden, im Veteranenverein, sie können das auch in der Literatur und in Filmen, d.h. sie haben die Möglichkeit, mit dem, was kollektiv erfahren wurde, umzugehen und es zu verarbeiten. Das haben die Frauen nicht.

Ingeburg Menz, die in 1945 slachtoffer werd van verkrachting, zegt hierover:

Es ist für mich schwer zu versehen, warom sich bis heute keiner dieser Thematik angenommen hat, so, als ob gar nichts mit den Frauen passiert wäre (…) Wir waren Frontsoldat, Leichenbestatter, Rache-und Lustobjekt in einer Person (…) Meine persönliche Erlebnisse haben auch meine Würde als Frau tief verletzt. Abder das jahrzehntelange Schweigen und das gleichgültige Desinteresse von gesellschaftlich und politisch relevanten Gruppen an diesen Frauenschicksalen uns nicht ein zweites Mal ein Stück Würde genommen?

Volgens Anita Grossmann en Elizabeth Heinemann werden echter de verkrachtingen in de eerste naoorlogse jaren door de meeste Duitse vrouwen niet als het ergste ervaren en hebben ze ook geen aparte status in de collectieve herinnering. Ook in Sanders film vertellen de geïnterviewden dat zelfs na de oorlog ze zich eerder met andere dingen bezighielden, zoals hun dode geliefden en familie, hun huis, de verwoesting van hun stad, hun schuldgevoel en de honger.
Er zijn dus veel mensen die vinden dat de verkrachte vrouwen al eerder op één lijn te gesteld hadden moeten worden met andere Duitse slachtoffers. Maar in tegenstelling tot de bombardementen en de Vertriebenen zijn er, zoals in paragraaf 3.3 is aangegeven, sterke vermoedens dat de verkrachtingen niet per se gericht waren op het Duitse volk. Het is opvallend dat de meeste feministische historica niet de vrouw als slachtoffer uitdragen, maar het Duitse volk als geheel (‘een Genozid der Liebe’). Het verhaal wordt gepresenteerd als één van onverwerkt slachtofferschap in Duitsland, maar tegelijkertijd gebruikt om het universele gegeven om vrouwenverkrachting aan de kaak stellen. Dit is niet in overeenstemming met de hierboven geciteerde vrouwen, die zich als slachtoffer vooral in verhouding tot mannen achtergesteld voelen. Het is goed mogelijk dat de tijdsgeest aan deze invalshoek heeft bijgedragen. Zo was er niet alleen meer belangstelling voor de verkrachtingen door de gebeurtenissen in voormalig Joegoslavië, maar ook door de opkomst van het algemene slachtofferdebat in Duitsland eind jaren tachtig.

Conclusie

Als belangrijkste oorzaak voor het seksuele geweld van 1945 wordt in de wetenschappelijke literatuur de grootschalige propaganda van de Sovjetautoriteiten genoemd. Daarin werden de Russische soldaten opgeroepen wraak te nemen op de Duitsers. Dit argument is dan ook een van de redenen om te spreken van een Genozid der Liebe.
Het genocidale aspect van de verkrachtingen is als argument gebruikt om aan te geven hoe uniek het seksuele geweld van 1945 was. Daarnaast is gewezen op de omvang van de verkrachtingen. Maar er ontbreekt er gedegen onderzoek naar het aantal vrouwen in het oosten dat door SS-ers en soldaten van de Wehrmacht zijn verkracht. Ook zijn er enkele onderzoekers die suggereren dat de nazi’s, net als de Russen in Duitsland, een Genozid der Liebe hebben beoogd. Het is echter onduidelijk of de Amerikaanse, Britse en Franse bezetters substantieel minder Duitse vrouwen hebben verkracht.
Het zijn toch hoofdzakelijk vrouwen geweest die hebben geleden onder de het seksuele geweld van het Rode Leger. Niet alleen Duitse vrouwen werden slachtoffer, maar ook Oekraïense, Joodse, Poolse en Russische. Deze vrouwen waren vaak ook nog het slachtoffer geweest van soldaten van de Wehrmacht. Het is dan ook vreemd dat het seksuele geweld in de collectieve herinnering is gestold als ‘een verkrachting van Duitsland’.
Het wetenschappelijk debat rondom de verkrachte vrouwen is doordrenkt met emotie, in plaats van dat er gedegen onderzoek wordt gedaan naar alle facetten van de gebeurtenissen. Er is dus meer onderzoek nodig om de emoties om te zetten in bewijzen, waaruit blijkt dat de verkrachtingen van 1945 uniek waren en het een misdaad was dat de Duitsers als volk werd aangedaan. Hierover zou uitsluitsel gegeven kunnen worden door gedegen onderzoek naar het aantal verkrachtingen in het oosten. Maar dit vormt, zoals in de inleiding aangegeven, een probleem. Wetenschappelijk onderzoek naar het onderwerp in de Sovjet-Unie lijkt tot op heden niet mogelijk.
De lacunes in het onderzoek doen niets af aan het feit dat een groot aantal vrouwelijk hebben geleden onder het seksueel geweld. Een verkrachte vrouw is in juridische zin altijd slachtoffer. Maar het is belangrijk aan alle slachtoffers evenveel recht te doen bij het herdenken van de verkrachtingen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Daar is op dit moment geen sprake van, omdat het onderwerp door de in deze paper besproken historici is gekaapt als een herinnering van voornamelijk Duitse vrouwen.


Literatuurlijst

Anoniem, Een vrouw in Berlijn (Leiden 1995).

Beevor, A., Berlin. The downfall 1945 (Londen 2002).

Bos, P.R., ‘Feminist interpreting the politics of wartime rape: Berlin, 1945; Yugoslavia, 1992-1993’ in Signs (31:4:2006) 995-1025.

Brownmiller, S., Against our wil. Men, women and rape (New York 1975).

Esch, C., ‘Eine belanglose Person?’ in Berliner Zeitung (25 september 2003).

Frei, N., ‘Die Auseinandersetzung mit dem Nationalsozialismus in Deutschland 1945-2000’ in: G.E. Rusconi en H. Woller, Parallele Geschichte?: Italien und Deutschland 1945-2000 (Berlijn 2006) 72-87.

Grossman, A., ‘A question of silence’ in October (72:1995) 42-63.

Grossmann, A., ‘Feminist debates about woman and national socialism’ in Gender & History (3:3:1991) 350 -356.

Harding, L., ‘Row over naming of rape author’ in The Observer (5 oktober 2003).

Heinemann, E., ‘The hour of the woman: memories of Germany’s ‘crisis years’ and West German national identiy’ in The American Historical Review (101:2:1996) 354-395.

Heineman, E., ‘Gender, sexuality, and coming to terms with the nazi past’ in Central European History (38:1), 41-74.
Johnson, D., ‘Russians angry at war rape claims’ in Telegraph (25 januari 2002).

Johnson, D., ‘Red Army troops raped even Russian women as they freed them from camps’ in Telegraph (24 januari 2002).

Johr, B., ‘Die Ereignisse in Zahlen’ in: H. Sander en B.Johr (red.), BeFreier und Befreite. Krieg, Verwaltigungen, Kinder (München 1992) 46-73.

Johr, B., ‘Vater Staat’ in: H. Sander en B.Johr (red.), BeFreier und Befreite. Krieg, Verwaltigungen, Kinder (München 1992) 78-82.

Kellerhof, S.F., ‘Die ungeheure sexuelle Gewalt der Roten Armee’ in Die Welt (22 oktober 2008).

Koch, G., ‘Blood, sperm and tears’ in October (1995) 27-41.

Koonz, C., Mothers in the fatherland. Women, the family and nazi politics (Londen 1987).

Levin, D.J., ‘Taking liberties with liberties taken. On the polics of Helke Sander’s BeFreier und Befreite’ in October (72:1995) 64-77.

Liebman, S. en Michelson, A., ‘After the fall: women in the house of the hangmen’ in October (79) 4-14.

McCormick, R.W., ‘Rape and war, gender and nation, victims and victimizers: Helke Sander’s BeFreier und Befreite’ in Camera Obscura (46, 16:1:2001) 98-141.

Michelson A. (e.a.), ‘Further Thoughts on Helke Sander’s Project’ in October (79:1995) 89-113.

Naimark, N.M., The Russians in Germany: The history of the Soviet Zone of Occupation, 1945-1949 (Cambridge 1995).

Neue Zürcher Zeitung, Unterstellung ist die beste Verteidigungstaktik (28 september 2003).

Sander, H. en Johr, B., BeFreier und Befreite. Krieg, Verwaltigungen, Kinder (München 1992).

Sander, H., ‘A response to my critics’ in October (72:1995) 81-88.

Sander, H., ‘Erinnern/Vergessen’ in H. Sander en B. Johr (red.), BeFreier und Befreite. Krieg, Verwaltigungen, Kinder (München 1992).

Schmidt-Harzbach, I., ‘Eine Woche im April. Vergewaltigung als Massenschicksal’ in: H. Sander en B. Johr (red.), Befreier und Befreite. Krieg, Verwaltigungen, Kinder (München 1992).

Thijs, K., ‘Soldaten, Sileziërs en andere onschuldigen. Vier conflicten uit het herdenkingsjaar 1985’ in: P. Dassen, T. Nijhuis en K. Thijs (red.), Duitsers als slachtoffers. Einde van een taboe? (Amsterdam 2007) 337-387.

Tröger, A., ‘Between rape and prostitution. Survival strategies and chances of emancipation for Berlin woman after World War II’ in: J., Friedlander e.a. (ed.), Women in culture and politics: a century of change (Bloomington 1986) 97-117.

Withuis, J., ‘Het grote zwijgen’ in Trouw (17 januari 2009).

Berichten gemaakt 1236

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven