Longread: Daniël Cremer, De strijd van Alla Roesinek: Joodse emigratie vanuit de Sovjet-Unie (1967-1991)

Alla Roesinek was een van de Joodse Sovjetburgers die al in 1970 succesvol toestemming voor emigratie naar Israël aanvroeg. Toen zij in januari 1971 in Nederland was om campagne te voeren voor haar lotgenoten die nog steeds ‘vastzaten’ in de Sovjet-Unie, pakte onder andere Trouw groots uit met verschillende paginavullende artikelen. Alla vertelde uit een gezin van trouwe communisten te komen: haar vader nam dienst in het Rode Leger ten tijde van de Communistische Revolutie en ook haar moeder was levenslang lid van de Partij. Alla was een voorbeeldige studente en ook buitenschools deed zij veel extracurriculaire activiteiten. Zo was ze lid van de Jonge Pioniers (de communistische kinderbond) en de Komsomol (de communistische jongerenorganisatie):

Ik was 14 toen ik tot de Komsomol werd toegelaten. Ik was vreselijk trots, dat ik de partij-liederen mee mocht zingen en op Lenins geboortedag mee mocht drinken. Ik hield van Lenin (…) en als ik iets doen moest wat moeilijk was, dacht ik altijd: Hoe zou Lenin dat nu hebben aangepakt? Want Lenin en God waren hetzelfde voor mij.[1]

Hoe kan het dat iemand als Alla Roesinek, die haar leven begon als overtuigd en gemotiveerd Sovjetburger, uiteindelijk besloot haar geboorteland te verlaten om een nieuw bestaan in Israël op te bouwen? Om antwoord te geven op deze vraag gaat deze longread in op traditioneel Russisch civiel antisemitisme en het institutionele Sovjet-antisemitisme, de herleving van de Joodse culturele identiteit in de Sovjet-Unie in de jaren vijftig en zestig en de internationale druk op de Sovjet-Unie om Joodse emigratie toe te staan gedurende de jaren zeventig en tachtig.

 

Alla’s jeugd en eerste ervaringen als buitenstaander

Alla vertelde in het interview in Trouw dat sommigen op school haar als een streber beschouwden, omdat haar tempo hoog lag:

en dus werd er al gauw gezegd: ‘Kijk eens, een typische Jodin’ (…). Jood zijn betekent dat je gek of vies bent, dat je alsmaar op de loer naar andermans geld ligt, dat je anderen wilt benadelen, dat je laf bent en tot ieder verraad in staat. Ik wist toen nog niet wat een Jodin precies was, alleen dat ikzelf een Jodin was, omdat ik dat zo moest zeggen als men mij naar mijn nationaliteit vroeg. Ik fluisterde dan zachtjes: Joods, omdat ik mij schaamde.

De problemen namen toe toen zij van school kwam en Engels wilde gaan studeren, een vak waarin zij de beste leerling van de school was. Ondanks haar goede prestaties op school – haar opstellen waren voorgelezen, haar spreekbeurten waren goed en ze had actief aan de schoolkrant meegewerkt – weigerden de autoriteiten haar toe te laten omdat haar Russisch van ‘onvoldoende’ niveau was. Vanaf dat ogenblik kreeg ze het pas echt moeilijk:

Ik hoorde dat ze een oude antisemitische truc hadden gebruikt, door te zeggen dat je de Russische taal niet goed beheerst. Ze geven daarmee fijntjes aan dat je een vreemdeling bent en als zodanig beschouwd wordt, dat je ook altijd een vreemdeling zult blijven. Ik wist toen voor de eerste maal dat ik als Jodin gediscrimineerd werd, terwijl het Jood-zijn mij niets zei.

Wat Alla toen niet wist, is dat de reden achter deze weigering hoogstwaarschijnlijk te maken had met de numerus clausus voor Joden die aan de universiteit wilden studeren.[2]

 

Institutioneel en civiel antisemitisme in de Sovjet-Unie

Ook in haar professionele leven kreeg Alla regelmatig te maken met antisemitisme, zowel burgerlijk als institutioneel. Op het kantoor waar zij als vertaalster begon, vond al snel een reorganisatie plaats: “Toen dat woord voor het eerst viel, begonnen alle Joden te beven. Met recht. Want ze werden er praktisch allemaal uitgegooid, de directeur als één der eersten.” Alla had in dit geval ‘geluk’ dat haar vader jong was overleden. Dit maakte haar namelijk officieel een wees, en als wees kon zij volgens de wet moeilijker ontslagen worden. Het alom vertegenwoordigde civiele antisemitisme was misschien nog wel pijnlijker dan het top-down institutionele racisme. Alla verhaalde in Trouw:

Op een dag kwam één van onze top chefs binnen. Hij had een prachtige Russische naam – Martinow – maar hij zag er als drie Joden tegelijk uit. Ik denk dat hij het op de een of andere manier klaar had gespeeld zich voor Rus uit te geven, maar aan zijn gezicht had hij niks kunnen doen. Zodra hij de kamer uit was, begonnen de vrouwen over hem: ‘Hij kan zich nou wel Martinow noemen, maar een Zjid [Russisch scheldwoord voor Jood] is en blijft hij. Daar kan geen Russische naam iets aan veranderen’. (…) Er heerste in die kamer een vreemd soort pogrom-stemming. Ik was bang.

Chaim Potok, Joods-Amerikaans schrijver en rabbijn, beschreef de sentimenten waar vele Joodse Sovjetburgers mee moeten hebben gezeten pakkend in zijn roman De familie Slepak:

Tegen elkaar zeiden zij: ‘Zelfs als wij hun voorhouden dat we Russen zijn, zeggen zij dat we Joden zijn.’ (…) Het diep gewortelde antisemitisme in dit land heeft van ons echt een apart volk gemaakt.’ (…) ‘Hoe zou het zijn geweest als er helemaal geen antisemitisme was geweest?’ ‘Dan hadden we het land als een nieuwe nationaliteit gezien en waren we er volledig in opgegaan.’[3]

Ook Elie Wiesel, beroemd auteur van The Jews of Silence, Holocaust-overlever en winnaar van de Nobelprijs voor de vrede, beschrijft dezelfde spagaat. Hij verklaart de grootscheepse Sovjet-Joodse emigratie in de tweede helft van de twintigste eeuw aan de hand van het structurele institutionele en civiele antisemitisme in de Sovjet-Unie. Dit maakte het onmogelijk voor de Joodse Sovjetbevolking om een volwaardig eigen leven te leiden en een eigen cultuur te ontwikkelen:

By preventing the Jews from developing their own culture (…) the Kremlin seems to force them in the direction of complete assimilation; this process is held back by the difficulties which every Jew encounters when he tries to integrate in the Russian society (…) The Jew cannot be a Jew but neither can he be a non-Jew.[4]

 

Herleving van de Joodse identiteit

Het antisemitisme in Alla Roesineks tijdvak had een extra impuls gekregen na het bezoek van Golda Meyerson in 1948, later bekend als Golda Meir, de eerste minister van het in dat jaar uitgeroepen Israël. Toen zij ter gelegenheid van het Joodse Nieuwjaar een bezoek bracht aan de synagoge van Moskou hadden maar liefst vijftigduizend mensen zich verzameld:

Ze waren gekomen, die goede dappere Joden, om bij ons te zijn, om hun gevoel van verwantschap te demonstreren en om de stichting van de staat Israël te vieren. (…) Zonder toespraken of optochten, eigenlijk zonder een enkel woord, bewezen de Joden van Moskou hun innige wens – en hun behoefte – om aan het wonder van het grondvesten van de Joodse staat deel te nemen.[5]

De Sovjetautoriteiten waren onaangenaam verrast door deze uiting van Joods-Israëlische solidariteit en intensifieerden hun inspanningen om te verzekeren dat de Joden in de Sovjet-Unie een prijs zouden betalen voor het warme welkom dat ze Golda Meir hadden gegeven. De Sovjetregering nam snel maatregelen om het door de autoriteiten gepropageerde gebrek aan Joodse interesse in emigratie naar Israël aan te tonen.[6]

Hierop volgde een nieuwe periode van extreem antisemitisme. Onder Stalin arresteerden en executeerden de Sovjetautoriteiten Joodse schrijvers, schilders, ingenieurs, muzikanten en publieke figuren. Het Jiddisch werd verboden en Stalin beschuldigde een groot aantal Joodse artsen van een complot om de leiders van de Communistische Partij te vermoorden. Er waren zelfs indicaties dat Stalin plannen had om de gehele Joodse bevolking naar Siberië te deporteren.[7]

Met het overlijden van Stalin in 1953 nam de hoop op betere tijden voor de Joodse bevolking toe. Licht optimistisch hoorden zij hoe Chroesjtsjov Stalins methodes publiekelijk afkeurde en de destalinisatie inzette. Chroesjtsjov was echter een traditionele antisemiet en hij verzweeg dan ook Stalins misdaden tegenover de Joden. Sterker nog, hij installeerde een strenger antireligieus beleid, en ondanks dat dit vooral op de Orthodoxe kerk gericht was, leed de Joodse bevolking daar ook onder.

Alexander Zvi herkent verschillende elementen die we in verband kunnen brengen met het Sovjet-Joodse verlangen naar emigratie en de heropleving van het nationale bewustzijn van de Sovjet-Joden.[8] Deze heropleving vond vooral plaats onder de jongere generaties. Golda Meir plantte het zaadje hiervoor in 1948, dat vervolgens bloeide in de jaren na de overtuigende Israëlische overwinning tijdens de Arabisch-Israëlische oorlog van 1967. Alla Roesinek vertelde hierover:

Eind augustus 1967 was ik op een [Joodse] bruiloft uitgenodigd (…) Toen het eten begon, stond een oude man op en zei: ‘Dit huwelijk is juist nu, op dit moment, voor ons allen van zo’n belang, omdat er een nieuwe Joodse familie wordt gesticht, die bewust Joodse kinderen zal hebben. Juist nu onze broeders – ver weg van ons – onze eigen staat verdedigen, hebben wij allen het gevoel, dat wij door deze gebeurtenis te vieren, hoe miniem dat ook moge lijken, hen helpen’. Het was alsof iemand me met een plank op mijn hoofd sloeg. Ik had broeders en die hadden een eigen staat, die ze verdedigden.

Alla ontmoette andere Joden en leerde de dansen, muziek en cultuur. De Joden die zij ontmoette, waren trots op hun achtergrond en leenden haar boeken en artikelen over Israël. Ook begon ze Hebreeuws te leren, ondanks dat de autoriteiten deze taal zagen als illegale anti-Sovjet propaganda, en ging zij naar de synagoge om gelijkgestemden te ontmoeten.

Zo kwamen de Joodse identiteit in Alla en de Joodse cultuur in de Sovjet-Unie langzaamaan tot leven. Alla omschreef dat haar positie geen uitzondering was:

ik ben slechts een willekeurig voorbeeld. In 1958 kwamen er welgeteld 200 Joden op die feestdag naar de synagoge van Moskou, in 1967 waren het er 12.000 en vorig jaar [in 1970] waren het er 30.000. (…) U kunt het zich niet voorstellen, wat het betekent om je niet meer te hoeven schamen voor wat je bent, om een achtergrond en een cultuur te hebben en een geschiedenis, die van jezelf is en die zijn eigen goede dingen heeft.

 

Het verzoek tot emigratie

In 1969, na de dood van haar moeder, besloot Alla om een emigratievergunning aan te vragen voor haar familie. Dit was geen lichte zaak voor de Sovjetautoriteiten, die deze toestemming tot emigratie als een gunst en zeker niet als een recht zagen. Het regime claimde de ideale staat te zijn, en ieder die deze zou willen verlaten omschreven ze als een verrader. Naast deze ideologische reden, was de Sovjet-Unie ook fel gekant tegen Joodse emigratie, omdat dit zou uitmonden in een brain drain: vele waardevolle specialisten zouden dan sterke motieven hebben om te verhuizen. Voorts zouden andere Sovjetnationaliteiten zoals de Oekraïners, Letten en Moslims ook dezelfde rechten kunnen eisen, wat de autoriteiten dan zou dwingen te kiezen tussen politieke onrust onder de minderheden of een uitgeholde economie. Een andere reden voor de Sovjetautoriteiten om tegen Joodse emigratie te zijn had te maken met internationale politiek. Als vele burgers zouden emigreren om hun leefomstandigheden te verbeteren, zou dat alle pogingen om het leven in de Sovjet-Unie neer te zetten als superieur aan het kapitalistische systeem teniet doen. Bovendien waren de Arabische bondgenoten uitermate huiverig, demografisch gezien, voor het vooruitzicht dat vele Sovjet-Joden naar Israël zouden trekken.[9]

Om deze redenen maakten de autoriteiten het de Joden praktisch onmogelijk het recht tot emigratie te verkrijgen. Alleen voor ‘familiehereniging’ waren ze bereid een uitzondering te maken. Aanvankelijk waren niet minder dan veertien formulieren, referenties en verklaringen nodig om de uitreisvergunning aan te vragen. Deze betroffen onder andere een uitnodiging van een familielid uit Israël, toestemming van iemands familie en karakterreferenties van collega’s en leidinggevenden. Deze laatste categorie was bijzonder moeilijk te verkrijgen, omdat men de potentiële emigrant als ‘verrader’ beschouwde. Zodra bekend werd dat iemand zou willen emigreren, werd hij of zij in de regel ontslagen, gedegradeerd of gedwongen om ontslag te nemen. Alla vertelde:

De KGB begon al mijn gangen te schaduwen. (…) Je wordt constant door twee of drie man gevolgd. Ik was nooit meer alleen op straat, ik had altijd begeleiding. Toen werd ik uit de Komsomol-afdeling van mijn kantoor gestoten, het was een zeer gedenkwaardige zitting voor mij. Want de mensen, die mij ondervroegen, en als gekken tegen mij schreeuwden, waren allen Joden. ‘Wat, je wilt naar Israël? Maar Israël is onze vijand. Je weet toch, dat wij de Arabieren met onze wapens helpen, omdat die onze vrienden zijn.’ (…) De Russen, die aanwezig waren, wilden allang weggaan, want ze hadden er meer dan genoeg van. Maar de Joden wisten niet van ophouden. Het had helemaal geen zin om er iets tegen in te brengen.

Deze Joden gedroegen zich zo om hun eigen situatie niet te verslechteren. De geheime diensten waren, zoals bekend, overal bij aanwezig en wisten alles. Als bovengenoemde Joden zich níét op deze manier opstelden, leidde dit waarschijnlijk tot een aantekening in hun persoonlijke KGB-dossier.

 

Internationale steun voor de Sovjet-Joden

Aan het einde van de jaren vijftig begonnen activistische Joden en Joodse leiders uit de Sovjet-Unie een campagne om aandacht te vragen voor hun zaak, ongetwijfeld aangespoord door de stichting van de staat Israël en het bezoek van Golda Meir in 1948. Vele critici werden gearresteerd en verbannen naar werkkampen in het Aziatische deel van de Sovjet-Unie. Toch was de campagne ook deels succesvol. Men legde contacten met buitenlandse journalisten, instituties en regeringen en in het Westen kwam aandacht voor de zaak van de Sovjet-Joden. Een belangrijke gebeurtenis in deze context is de vliegtuigkaping in Leningrad van 1970. Een groep Letse Joden demonstreerde haar wanhoop om niet naar Israël te mogen emigreren door een vliegtuig te kapen. In verband hiermee werden op kerstavond van dat jaar 34 personen, inclusief twee niet-Joden, veroordeeld tot gevangenis- en doodstraffen. In het Westen heerste grote ontsteltenis en vele overheden bezorgden demarches bij de Sovjetautoriteiten.[10] Het pijnlijkst voor de Sovjets was het feit dat ook de Socialistische Internationale en de communistische partijen van Frankrijk en Italië – de twee grootste in de Westerse wereld – zich bij de protesten aansloten. Deze protesten en diplomatieke druk zorgden ervoor dat het Kremlin de doodstraffen omzette in gevangenisstraffen en alle strafduren verkortte. Dit was echter niet het einde van de Joodse beweging die zich inzette voor het recht tot emigratie: er volgden demonstraties en zelfs een zitstaking bij het Kremlin in 1971. Wetenschappers suggereren dat dit het moment was waarop de autoriteiten besloten om een groter aantal Joden te laten emigreren – vooral de leiders en meest toegewijde Zionisten, in de hoop dat met hun vertrek de angel uit de protestbeweging werd gehaald.[11]

De interactietheorie van de onderzoeker Petrus Buwalda beschrijft waarom de Sovjetleiders besloten Joodse emigratie toe te staan.[12] De interne druk van de Joodse beweging leidde tot veel internationale aandacht. Westerse regeringen, activisten en Joodse en internationale organisaties zetten druk op de Sovjetautoriteiten, en maakten van de Joodse emigratie een politiek item. De Verenigde Staten deden dit onder andere door middel van beperkingen in de wapenwedloop (SALT-I en SALT-II), die economisch moeilijk vielen bij te benen voor de Sovjet-Unie. Ze deden dit ook door bijvoorbeeld het aanbod van graan en computertechnologie, gewilde items voor de Sovjetleiders, te ruilen voor een mildere houding ten opzichte van Joodse emigratie. Uiteindelijk nam deze druk zo toe dat de Sovjetleiders toegaven. Breznjev, en later Gorbatsjov, hadden een periode van detente nodig om de verslechterende economische situatie in de Sovjet-Unie om te draaien. Zowel de Sovjet-Unie als de Westerse alliantie maakten op deze manier een politiek instrument van de Joodse emigratie. De hoeveelheid Joodse emigranten fungeerde hierdoor als een soort barometer van de Koude Oorlog. In de volgende tabel laten de uitreisaantallen van de jaren zeventig en tachtig een duidelijk verband zien met de periodes van detente en escalatie; hoe minder emigranten, hoe ‘kouder’ de Koude Oorlog.[13]

Tabel 1. Aantal personen voor wie visa voor Israël zijn uitgegeven door de Nederlandse ambassade in Moskou, 1967-1990. Bron: Buwalda, They Did Not Dwell Alone, 221.

Jaar

a Vanaf 10 juni 1967, de datum waarop de banden tussen Israël en de Sovjet-Unie werden verbroken.

b Onzeker.

c Betreft de eerste acht maanden van dit jaar, latere data zijn niet bewaard gebleven in de Nederlandse archieven.

 

Besluit

Alla kreeg uiteindelijk in oktober 1970, twee dagen na haar huwelijk, toestemming om de Sovjet-Unie te verlaten. Haar man kreeg dit niet: “Met je man hebben wij niets te maken”, kregen ze te horen van de autoriteiten. Toch spoorde hij haar aan de kans te nemen toen deze zich voordeed. Na een bezoek aan de Nederlandse ambassade – die tussen 1967 en 1991 de Israëlische diplomatieke belangen waarnam in de Sovjet-Unie – om een inreisvisum voor Israël op te halen, stapte zij op het vliegtuig naar Wenen. Drie dagen later kwam Alla aan in Israël:

Ik had wel eens gehoord, dat nieuwe emigranten de aarde bij aankomst kussen. Maar toen wij op het vliegveld landden, zag ik alleen maar asfalt. Ik moest lachen. Maar toen zag ik de eerste Joodse soldaat, die uitsluitend daar stond om mij en mijn volk te verdedigen. En toen kon ik alleen nog maar huilen.

Enkele maanden later bezocht Alla Nederland, om campagne te voeren voor haar man en andere lotgenoten die nog steeds in de Sovjet-Unie leefden.

Alla Roesinek, die haar leven begon als overtuigd en gemotiveerd Sovjetburger, koos er uiteindelijk voor om haar geboorteland te verlaten en een nieuw bestaan in Israël op te bouwen. Het alom aanwezige antisemitisme verbitterde haar met de realiteit van het leven in de Sovjet-Unie. Institutioneel antisemitisme maakte het voor haar onmogelijk een studie naar keuze te volgen en carrière te maken, terwijl het civiele antisemitisme ervoor zorgde dat Alla en de Joodse bevolking als geheel zich niet welkom waanden als Sovjetburgers. Het beleid dat een Joodse cultuur verbood, zorgde er juist voor dat de Sovjet-Joden naar elkaar toe trokken om samen een culturele identiteit te preserveren of, zoals in het geval van Alla, aan te nemen. Dit leidde uiteindelijk tot een sterke aanwakkering en herleving van de Joodse identiteit in de Sovjet-Unie. De binnen- en buitenlandse druk op het regime zorgde er in de jaren zeventig en tachtig uiteindelijk voor dat emigratie, voor een klein deel van de Joodse bevolking, mogelijk werd.

 

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS.

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.

NOTEN

[1] Het levensverhaal van Alla Roesinek is opgetekend door Michael Stein: ‘En toen kon ik alleen nog maar huilen’, Trouw, 16 januari 1971. Alle citaten van Alla komen uit hetzelfde Trouw-artikel.

[2] W. Korey, ‘The legal position of Soviet Jewry: a historical enquiry’ in: L. Kochan ed., The Jews in Soviet Russia since 1917 (Oxford 1970) 76-98, aldaar 90.

[3] C. Potok, De Familie Slepak (’s Gravenhage 2001) 196-197.

[4] P. Buwalda, They did not dwell alone: Jewish emigration from the Soviet Union (Londen, 1997) 35.

[5] G. Meir, Mijn leven (Bussum 1975) 217-218.

[6] Buwalda, They did not dwell alone, 20.

[7] Idem, 21.

[8] A. Zvi, ‘Special supplement: Immigration to Israel from the USSR’, Israel yearbook of human rights 7 (1977) 268-335, 269-270.

[9] R. Cullen, ‘Soviet Jewry’, Foreign Affairs 65-2 (1986) 258-259, 252-266.

[10] Volgens het Protocol for the Modern Diplomat van de Verenigde Staten is een demarche een ‘officieel verzoek of tussenkomst bij een buitenlandse overheidsfunctionaris, bijvoorbeeld een verzoek tot steun van een bepaald beleid, of een protest aangaande een actie of beleid van de betreffende overheid’. Zie: U.S. Protocol for the Modern Diplomat. Foreign Service Institute, U.S. Department of state, http://www.state.gov/documents/organization/176174.pdf (geraadpleegd op 12 februari 2016).

[11] Buwalda, They did not dwell alone, 32.

[12] Idem, 43-44.

[13] F. Baudet, ‘“Zie, ik Breng hen uit het Land van het Noorden” Nederlandse Belangenbehartiging voor Israël Tijdens de Koude Oorlog 1967-1991’, Transparant, 12-4 (2001) 8-12, 8.

Berichten gemaakt 1236

Eén gedachte over “Longread: Daniël Cremer, De strijd van Alla Roesinek: Joodse emigratie vanuit de Sovjet-Unie (1967-1991)

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven