Longread: Joyce van Os, Traumatische geschiedenis is niet te bevatten in cijfers en feiten: de Molukse geschiedenis en het narrativisme

In 2010-2011 volgde ik de toen nog nieuwe master Cultuurgeschiedenis aan Universiteit Utrecht, nadat ik mijn bachelor Geschiedenis daar had afgerond. Ik schreef mijn masterscriptie over het narrativisme, de verhalende manier van geschiedenis schrijven, als een manier om te tentoonstellen in community museums. Klinkt heel hip, zo’n community museum, maar die zijn er in Nederland niet meer te vinden. Een half jaar na mijn afstuderen en stage stopte namelijk Museum Maluku (voorheen het Moluks Historisch Museum te Utrecht), het enige community museum van Nederland. Ik kwam daar in aanraking met een heel gevoelige geschiedenis.

Mijn keuze voor dit museum was overigens snel gemaakt: het lag ongeveer vierhonderd meter van de collegezaal af en ik woonde toen – en nu nog steeds – in Vught. In dit dorp woont de grootste Molukse gemeenschap. Nu geef ik geschiedenis en Duits aan een middelbare school in Vught, geef daar “specials” over de Molukse geschiedenis en ik heb een lezing gegeven over de Molukse geschiedenis in de bibliotheek van ’s-Hertogenbosch. Daarbij begeleid ik Molukse eindexamenleerlingen met hun profielwerkstuk. Het is voor mij persoonlijk een lokale geschiedenis en tegelijkertijd een vreemd soort dekolonisatiegeschiedenis, en dat interesseert mij al lang. Ik viel dus met deze stage met mijn neus in de boter en besloot daarom tijdens mijn stage naast mijn masterscriptie vijf onderzoeksdossiers te schrijven over de Molukse geschiedenis en hoe deze op een verhalende manier tentoon te stellen. Om uit te leggen waarom het narrativisme als tentoonstellingstechniek geschikt is voor de Molukse geschiedenis, zal ik eerst in grote lijnen beschrijven hoe de geschiedenis van de Molukse gemeenschap in Nederland vanaf 1951 verliep. Aan de hand van dit voorbeeld, wil ik beargumenteren waarom community museums nodig zijn en hoe het narrativisme daarin een belangrijke rol kan spelen. 


Molukse geschiedenis

Dekolonisatie
Na de Rondetafelconferentie op 27 december 1949 moest de Nederlandse Staat de soevereiniteit overdragen aan de Verenigde Staten van Indonesië (VSI). Pemoeda’s, jonge Indonesische nationalisten, streden voor de onafhankelijkheid van Indonesië sinds augustus 1945 en de Verenigde Staten van Amerika dreigden de Marshallhulp stop te zetten als Nederland de Politionele Acties tegen de nationalisten zou voortzetten. Deze acties werden niet uitgevoerd door een politie (omdat het binnen de Nederlandse landsgrenzen viel kon Nederland vanwege de internationale politieke druk geen officieel leger inzetten), maar door het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger waarin Nederlandse, Indonesische, en vooral Molukse militairen dienden.[1]De acties waren vruchteloos en het behoud van de politieke band met de VS bleek voor Nederland belangrijker. Nederland was een kolonie armer en inderdaad: “Indië verloren, rampspoed geboren”. Maar niet alleen voor Nederland.

De Zuid-Molukse militairen wilden op Ambon demobiliseren, en dat werd verboden door de Indonesische president Soekarno. Zij werden door hun loyaliteit aan Nederland als landverraders gezien, ondanks dat zij officieel Indonesische staatsburgers waren. De Noord-Molukkers hebben zich niet aan de Nederlandse kant geschaard.[2] Soekarno stond het wel toe om de militairen te laten toetreden tot de APRIS, het Indonesische leger, of zonder wapens naar Ambon en andere Zuid-Molukse eilanden terug te keren. Beide opties waren voor de beroepssoldaten te gevaarlijk.

Ook de Nederlandse Staat wildede militairen demobiliseren in Indonesië. Maar in 1949-1950 werd dit besluit met succes aangevochten door de Delegatie-Aponno en advocaat K.T.M. van Rijckevorsel. De Staat werd gedwongen zorg te dragen voor de militairen tot terugkeer naar Ambon veilig was. Zelf hadden de soldaten liever demobilisatie met behoud van wapens op Ambon gezien, om hun thuis niet te hoeven verlaten en toch veilig te zijn. Op 26 juni 1950 werd het KNIL opgeheven. De vierduizend niet-gedemobiliseerde Molukse militairen kregen daarvoor in de plaats een tijdelijke functie in de Koninklijke Landmacht (KL).Vanaf 21 maart 1951 kwamen de militairen en hun families met botennaar Rotterdam voor een verblijf van drie tot zes maanden.

De ontslagbrief
De militairen werden, tijdens de bootreis, uit het KNIL én de KL ontslagen. Omdat de meeste Molukkers officieelIndonesische staatsburgers waren, zou het politiek gezien ontzettend onhandig zijn als ze in de KL dienden. Nederland kon niet tegen de ijzeren Soekarno op. De vraag is of Nederland dat eigenlijk wel wilde, na het verlies van deze kolonie. De band met Indonesië was erg zwak en deze verder verslechteren betekende een benarde internationale positie.

De ontslagbrief kwam als donderslag bij heldere hemel, omdat de Molukse militairen deze pashadden verwacht bij terugkeer op Ambon. Er stond geen koningin Juliana in Rotterdam op hen te wachten, er waren geen lintjes en het weer was slecht: het land en het koningshuis waarvoor zij vochten, moeten een grote teleurstelling zijn geweest. Het ontslag werd aangevochten door sergeant-majoor Saptenno en opnieuw advocaat Van Rijckevorsel (die toevallig ook uit Vught kwam, al was toen nog niet bekend dat hier later veel Molukkers zouden wonen).[3] Het Ambtenarengerecht in Den Haag vernietigde het massale ontslag, omdat de Staat inderdaad de zorg moest dragen. Dit werd weer door de Staat aangevochten, omdat het Ambtenarengerecht alleen kon beslissen over Nederlandse ambtenaren en niet over Indonesiërs staatsburgers. Op 4 maart 1952 werden de militairen alsnog ontslagen.

Het tijdelijk verblijf van zes maanden in Nederland duurde langer dan gehoopt en werd permanent: doordat Soekarno deVSI liet instorten, slokte de nieuwe eenheidsstaat Republik Indonesia (RI),gevestigd op Java,de andere staten op. Indonesië maakte zich helemaal los van Nederland en Zuid-Molukse eilanden hadden in deze eenheidsstaat geen zeggenschap meer. De proclamatie van de Zuid-Moluksestaat Republik Maluku Selatan (RMS) op 25 april 1950 veroorzaakte nog meerpolitieke onrust. Nederland kon en wilde de nieuwe staat niet erkennen, omdat het politiek lastig zou zijn. Bovendien probeerde Nederland Nieuw-Guinea te behouden.

Voor de Molukse gezinnen moest er tijdens de wederopbouw en de woningnood woningen worden gezocht. Zij werden in voormalige kampen Vught (Lunetten) en Westerbork (Schattenberg), kazernes en kloosters geplaatst, die provisorisch waren omgebouwd tot woonoorden. De Staat steldeweinig eisen aan de woonoorden, omdat het een tijdelijk verblijf zou zijn en het bijna zomer was. Maar door de moeilijke politieke banden tussen Nederland en Indonesië en het uitroepen van de RMS konden de Molukkers niet veilig naar huis.

De kaping
Op 23 mei 1977 kaapten negen Vrije Zuid-Molukse Jongeren een trein bij De Punt. Tegelijkertijd bezetten zes jongeren een basisschool.[4] De kaping was één van de laatste Molukse acties in de jaren zestig en zeventig. In 1975 was er al eens een trein gekaapt bij Wijster waarbij doden vielen. De Molukse jongeren uit 1977 eisten vrijlating van de eenentwintig kapers uit 1975, steun van de Nederlandse Staat aan de RMS en terugkeer van de eerste generatie naar de Molukken.De motieven voor de kaping waren idealistisch: een vrije staat oprichten en losmaken van Indonesië was vrijwel onmogelijk en hun ouders verbleven al zesentwintig jaar in Nederland. Het waren frustraties van een kleine groep radicaliserende jongeren uit de tweede generatie die waren ontstaan bij het ontslag van hun vaders (omdat deze trotse beroepssoldaten zo gekwetst waren, werd er niet over gesproken), de isolatie van de Molukse gemeenschap, het uitblijven van de belofte van de Nederlandse staat om terug te keren en de moord op de president van de RMS, Chris Soumokil in 1966. De RMS werd na deze moord een regering in ballingschap en bevindt zich vandaag de dag nog steeds in Nederland. De huidige regering bestaat uit alleen maar Molukkers die in Nederland zijn geboren en ziet in dat een RMS op Ambon niet meer mogelijk is. Wel zet zij zich nog in voor de belangen van de oudere generaties.

Zes treinkapers overleefden het militair ingrijpenniet, waaronder de leider Max Papilaya. De drie kapers die het overleefden, werden veroordeeld voor beroving van vrijheid en wapenbezit.Maar ondanks dat de trein schuin stond en de hygiëne verslechterde, was de sfeer in de trein redelijk. Sommige gijzelaars hadden begrip voor de reden dat de Molukkers de trein kaapten, maar wilden wel bevrijd worden. Zij voelden zich net als de kapers in de steek gelaten door de regering. Tijdens deze kaping kaartten de gijzelaars soms met sommige kapers en er werd gepraat over de kaping. Er werden medicijnen en kleding besteld voor de gijzelaars. En behalve dat er steun vanuit de gijzelaars kwam voor de Molukse zaak, raakten ook veel van hen getraumatiseerd.

De kaping begon twee dagen voor de verkiezingen. Kabinet Den Uyl (1973-77) was gevallen en Joop den Uyl (PvdA) wilde weer minister-president worden. De kaping was zorgwekkend, maar politiek gezien gunstig. Alle partijen staakten hun campagnes en alleen Den Uyl en Minister van Justitie Dries van Agt (KVP) waren vanwege de kaping op televisie te zien. Den Uyl haalde de meeste zetels, maar kon geen regering vormen. Daardoor werdvanaf 1977 Van Agt minister-president. Wat betreft het beëindigen van de kaping waren Den Uyl en Van Agt verdeeld, net als de regering.

Van Agt, die als minister van Justitie eerst verantwoordelijke was voor dit soort situaties, wilde vanaf het begin al een eind maken aan de treinkaping door het inzetten militaire middelen. Hij vond dat de kaping te lang duurde en de gezondheid van de gijzelaars in gevaar kwam. Bovendien waren er tijdens de vorige kaping bij Wijster gijzelaars vermoord door de kapers. Zijn mening dat alleen militair ingrijpen een eind kon maken aan de kaping botste met het onderhandelen van Den Uyl. Van Agt zei: “Zij [Den Uyl e.a.] waren van mening dat we nog niet lang genoeg onderhandeld hadden. ’Laat ons nog een aantal dagen door proberen’, zeiden ze; ‘drie, vier dagen, misschien wel een week, wie weet.’ Daarnaast maakte Van Agt gebruik van al die media-aandacht door in een wit pak met een helikopter en een Porsche te arriveren op bijeenkomsten omtrent de kaping. Ook dat botste met Den Uyl.[5]

De Uyl kreeg al eerder te maken met een Molukse treinkaping en beëindigde die door wat later de Dutch Approach werd genoemd te gebruiken: veel praten en onderhandelen. Dit keer wilde Den Uyl wel onderhandelen, maar deed geen concessies: er kwam geen vliegtuig om te vluchten en ook geen steun aan de RMS. Toen de onderhandelingen spaak liepen, gaf Den Uyl uiteindelijk toe aan Van Agt om door militair ingrijpen een einde te maken aan de impasse. De trein werd doorzeefd met duizenden kogels nadat zes Starfighters laag over de trein waren gevlogen. Daarbij kwamen twee gijzelaars en zes kapers om het leven. Er is vooral geschoten op de plekken waar de kapers zaten. Het geweld zag Den Uyl als een nederlaag en hij noemde het een executie: “…van mensen in overtreding, maar het is een executie.”[6] De treinkaping kan gezien worden als een reactie op het trauma rondom het ontslag aan de militairen bij aankomst in Nederland, maar werd zelf ook een trauma. Decennia lang werden Molukkers geassocieerd met de kapingen. Het enige goede dat de treinkapingen heeft voorgebracht is dat er meer aandacht kwam voor de minderheden in Nederland.


Narrativisme als middel tegen taboes

De mens kan herinneren, maar ook vergeten: zowel onbewust als bewust, individueel als collectief, worden gebeurtenissen levend gehouden door monumenten en herdenkingen, en tegelijkertijd vergeten en verdrongen. Het verdringen van al dan niet traumatische herinneringen heeft een grote invloed op de identiteit van de gemeenschap. Het versterkt het gemeenschapsgevoel en heeft een identiteitsverlenende functie voor jongere generaties.[7] Het verzwijgen van bepaalde herinneringen benadrukt de traumatische ervaring van de historische gebeurtenis. Deze taboesfeer werd overgedragen aan jongere generaties en leidt tot onwetendheid of radicalisering. Dat gebeurde dus ook bij het ontslag aan de KNIL-soldaten en later een kleine groep radicaliserende jongeren.

Het narrativisme is lang niet zo ingewikkeld als het klinkt: van de vroege oudheid tot 1920 was het in de geschiedwetenschap gebruikelijk om op een verhalende wijze geschiedenis te schrijven. Daarna kreeg het departement geschiedenis aan universiteiten te maken met een soort identiteitscrisis. Dit vak werd namelijk niet meer werd gezien als een echte wetenschap, maar bijna als een letterkundige hobby. Tot 1960 is er veel meer gebruik gemaakt van cijfers, analyses en wetenschappelijke cijfers, zodat historici konden laten zien dat zij toch echt een wetenschappelijk vak beoefenden. Maar vanaf 1960 is er weer een meer verhalende schrijfstijl ontstaan vanuit de cultuurhistorische hoek. Hierdoor kreeg het narrativisme onder leiding van Hayden White, F.R. Ankersmit en Lawrence Stone weer meer waardering. Belangrijk is daarbij dat er niet top-down werd gekeken naar geschiedenis, maar naar de geschiedenis van alledag en de gewone man.

Maar waarom zou een historicus of conservator juist het narrativisme als tentoonstellingstechniek gebruiken? Het antwoord is simpel: niets sluit zo goed aan bij een cultuur die lang gebaseerd is geweest op een orale traditie als een tentoonstellingstechniek in een verhalende vorm. Bovendien is de Molukse geschiedenis zoals hierboven beschreven voor veel betrokken partijen een bijzonder emotionele geschiedenis. Feiten en cijfers leggen de gevoelens en taboes niet uit. Dat er in 1977 zes jongeren zijn gestorven voor de idealen van een niet-erkend land en de eer van hun ouders is misschien niet los te zien van de wereldwijde protesten in de jaren zeventig (tegen kernraketten en tegen de Vietnamoorlog bijvoorbeeld), maar ook niet uit te leggen met het aantal dagen dat de gijzeling duurde of het aantal gijzelaars. Het is een reactie geweest op de manier waarop hun ouders door de Nederlandse staat zijn behandeld.

Door in musea verhalen te presenteren die verschillende perspectieven belichten, kunnen oudere generaties de herinneringen gemakkelijker oproepen en de jongere generaties zich beter inleven. Een community museum versterkt het collectief geheugen door een historische context te bieden aan de voorwerpen die herinneringen oproepen en doorbreekt zo taboes. Geschiedenis wordt langzaam bespreekbaar.Voorbeelden van deze voorwerpen zijn de hutkoffers van de soldaten die gebruikt werden op de boot, de ontslagbrief, de doorzeefde jas van de treinkaper of foto’s, rijstpannen en sarongs.Zo heb ik in mijn masterscriptie de treinkapingen beschreven vanuit de ogen van de jonge kapers, de gijzelaars (sommigen raakten getraumatiseerd, anderen sloten zich aan bij de belangen voor Molukkers), de Nederlandse regering onder leiding van Joop den Uyl en Dries van Agt en vanuit de Molukse gemeenschap zelf. Door iedere stem te laten klinken, wordt het verhaal rond de treinkapingen langzaamaan compleet en bespreekbaar.


Community museums zijn nodig

“Community museums, of gemeenschapsmusea, richten zich op de mensen uit de omgeving, met een bepaalde band met een stad, streek of land, of op gemeenschappen die cultuur, etniciteit, herkomst of religie delen.” [8]

Molukkers zijn verdeeld over Drenthe, Tiel, Rotterdam, Moordrecht, Zeeland, een paar dorpen in Limburg en tenslotte Vught. Er bestaat alleen in Vught nog een echt woonoord. In andere plaatsen zijn daarvoor woonwijken gekomen, zodat er gemakkelijker geïntegreerd zou worden. Ondanks de verspreiding is de Molukse gemeenschap behoorlijk hecht met inmiddels veertig duizend inwoners. Tegelijkertijd lijkt iedereen familie te zijn door bloedbanden of door pela-schap (soort familiebanden tussen verschillende dorpen op de Molukse eilanden. Onderling mochten er geen huwelijken worden gesloten). Ondanks de familiebanden is de gemeenschap toch verspreid en dat is ook waarschijnlijk de reden geweest om in het centrum van Nederland, Utrecht, het museum op te richten.En dan rest de vraag wat een community museum eigenlijk is. Het probleem van de definitie“community museum” zijn de eisen waar het aan moet voldoen. Het verbindt door taal, cultuur, geschiedenis en eventueel religie. Het belangrijkste daarbij is het behoud van identiteit. Het museum is niet alleen een identiteitsverlenend middel voor de gemeenschap, maar moet ook de gemeenschap een plek geven binnen een land. Behalve dat een gemeenschapsmuseum voor een gemeenschap is gebouwd, opent het ook zijn deuren voor anderen. Voorbeelden zouden kunnen zijn het Joods Museum te Amsterdam en het Volksbuurtmuseum Wijk C te Utrecht. Toch vallen beide musea niet binnen mijn afbakening van het community museum, omdat de eerste zich voornamelijk op de geschiedenis richt en de tweede zich niet meer kan richten op de wijk zelf. Die bestaat helaas ook niet meer.

Het museum werd in 1990 opgericht als een tegemoetkomen van de Nederlandse staat aan de Zuid-Molukse gemeenschap, omdat de gemeenschap een plek nodig had voor haar verleden. Door de treinkapingen en de andere Molukse acties bleek wel dat de Molukkers zich ongehoord voelden en dat de Staat iets voor hen moest betekenen. Het doel van ditcommunity museum was het levend houden van Moluks erfgoed en een centrum te geven aan de gemeenschap na de roerige jaren zestig en zeventig.

In oktober 2012 sloot Museum Maluku helaas haar deuren door een tekort aan financiële middelen. Dat betekent dat er geen gemeenschapsmusea meer zijn die door taal, identiteit, religie en geschiedenis een minderheid vertegenwoordigen. Aan de hand van de Molukse geschiedenis en vooral de treinkapingen is het heel duidelijk dat minderheden of andere gemeenschappen een museum nodig hebben om te laten zien wie zij zijn en om gezien te worden. Verder blijkt uit deze geschiedenis, dat het niet met feiten of cijfers valt uit te leggen: het drama van de treinkapingen is niet los te zien van hoe de trots van de militairen is geknakt door de ontslagbrief in het land dat hen vreemd was. En hiermee wil ik mij sterk maken voor het feit dat dit soort musea nog steeds nodig zijn en dat er aandacht gegeven moet worden aan alle stemmen die betrokken zijn.

Gelukkig opende in 2013 in Vught Barak 1B haar deuren. Dit is een onderdeel van Nationaal Monument Kamp Vught. Pal naast dit oorlogsmuseum en de best bewaakte gevangenis van Nederland bevindt zich namelijk het woonoord waar nog zo’n driehonderd Molukkers wonen (ooit drieduizend). Op de hoek van het woonoord is een barak omgebouwd tot museum met aandacht voor Joden, Duitse evacués, NSB’ers en Molukkers: allemaal inwoners geweest van het kamp in Vught. Het is zeker de moeite waard om het museum te bezoeken en op de plek zelf te zijn.


LEES HIER DE SCRIPTIE WAAROP DEZE LONGREAD GEBASEERD IS !


Noten:

[1] P.J. Drooglever, “De vrijheid vanuit Ambons perspectief”, in: G.J. Knaap, W. Manuhutu, H. Smeets (red), Sedjarah Maluku. Molukse geschiedenis in Nederlandse bronnen (Utrecht 1992) 83-108, 103.

[2] Vanaf nu zal met “Moluks” de Zuid-Molukse groep worden bedoeld.

[3] Smeets, Molukkers in Nederland, 19, 25-29.Steijlen, RMS, 35, 49, 53.

[4] P. Bootsma en H. Dortmans, De Molukse acties. Treinkapingen en gijzelingen 1970-1978 (Amsterdam 2000), 193-200.

[5] Bootsma, De Molukse acties, 207.

[6] http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/nieuws/article/detail/1095275/2010/03/13/rsquo-Ingrijpen-De-Punt-was-onvermijdelijk-rsquo.dhtml Geraadpleegd op 26-4-2011.

[7] G.W. Gong, “The Beginning of History: Remembering and Forgetting as Strategic Issues”, in: The Washington Quaterly24 (2001) 45-57, 46.

[8] www.nwo.nl/nwohome.nsf/pages/NWOA_7F8GPP

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven