Longread: Sarah Medas, De emancipatie van het Afrikaans

Woonachtig in Groningen hoor ik mensen, vaak met een Friese achtergrond, vaak zeggen dat het Fries toch echt een taal is, en het Gronings slechts een dialect. Solide argumenten worden daar nooit echt voor gegeven. Omdat het Fries in Nederland de status heeft van officiële taal naast het Nederlands wordt dit al snel voor waar aangenomen. De taalkunde heeft echter nooit een criterium aangereikt voor het onderscheid tussen dialect en taal. Wat een taal is en wat een dialect is eerder historisch en sociaal bepaald. Joep Leerssen, Academiehoogleraar Europese studies aan de Universiteit van Amsterdam, noemt de promotie van ‘dialect’ naar ‘taal’ de verabsolutering van de taal. Elke cultuurtraditie die zichzelf wil emanciperen moest allereerst bewijzen dat ze zich uit niet in een dialect, maar in een taal. [1] Dit wordt gedaan door de taal te standaardiseren, te codificeren en te reguleren. Volgens Peter Alter, hoogleraar Moderne Geschiedenis aan de Universiteit van Keulen, wordt dit gedaan door zogenaamde ‘awakeners’: een groep intellectuelen die verantwoordelijk zijn voor het bewustwordingsproces van de eigen identiteit van volkeren door als “active creators of language” een nationale literatuur te ontwikkelen.[2] Onderwerp van deze longread zijn de pogingen van de dominee en journalist S.J. du Toit (1847-1911) en de onderwijzer C.P. Hoogenhout (1843-1922) om het Afrikaans te emanciperen, en hun cruciale rol in het ontwakingsproces. Naar aanleiding van hun briefwisseling in de krant De Zuid Afrikaan in 1874 richtten zij Die Genootskap van Regte Afrikaners op. Dit genootschap wordt gezien als de drijfkracht achter de Eerste Taalbeweging (1875-1899).

 

De Afrikaners vallen buiten de boot

De Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) had in 1652 onder leiding van Jan van Riebeeck aan de Kaap een verversingspost gevestigd die op een strategische plek lag op de route naar het verre oosten. In de loop van de tijd ontwikkelde de post zich tot een permanente kolonie waar Nederlandse kolonisten zich vestigden die zichzelf aan het eind van de achttiende eeuw Afrikaners gingen noemen. In de loop van de geschiedenis ontwikkelden zij ook hun eigen dialect, het Afrikaans.

In 1814 namen de Britten de macht over van de VOC. Zij hebben toen betrekkelijk snel geprobeerd het Nederlands te onderdrukken en het Engels door te voeren. In 1821 werd het Engels de officiële taal. Zo verspreidde het Engels zich via de verspreidingskanalen van openbare teksten. Het werd de voertaal in het openbare bestuur en de gerechtshoven. Daarna volgde de verengelsing van (Nederlandse) scholen, die van bovenaf werd opgelegd. De Britten wilden zelfs de Nederduitse Gereformeerde Kerk verengelsen door Schotse predikanten aan te stellen.[3] De verengelsing en dus de realisering van een taalgebied was een bewuste tactiek van de Britten. Het was onderdeel van hun taalpolitiek en daarom politiek gemotiveerd. Met dit imperialistische verengelsingsbeleid werkten de Britten de ontwikkeling van een eigen Afrikaneridentiteit in de hand. Door de achterstelling van de Afrikaners wilden zij ook gezien worden als een natie.

Het begrip natie wordt door de Amerikaanse antropoloog en politicoloog Benedict Anderson uitgelegd als een verbeelde politieke gemeenschap.[4] Om dit te bereiken is volgens Joep Leerssen een eigen, gemeenschappelijke taal onmisbaar.[5] Dit kan zowel gelden voor de werking binnen een groep, zodat de groepsleden zichzelf als een eenheid gaan zien, of om ervoor te zorgen dat een groep door buitenstaanders meer als eenheid wordt gezien. Doordat de ‘taal’ van de Afrikaners niet gezien werd als een taal, maar als een dialect, werd de erkenning van hun ‘taal’ één van hun speerpunten.

Peter Alter beweert dan ook dat taalbewegingen vaak politieke bewegingen zijn. Soms zijn ze goed ‘vermomd’ en soms ook niet.[6] . De redenatie van taalbewegingen is dat alleen wanneer de taal van de natie (in dit geval die van de Afrikaanse ‘natie’) hogere functies heeft verworven – politieke en economische functies –de toegang van de leden tot de politieke macht en economische kansen zal worden veiliggesteld. Om als natie gezien te worden, was het bezit van een eigen taal daarom onontbeerlijk. Alleen dan zouden de Afrikaners weer een rol kunnen gaan spelen in het parlement en de baas zijn over hún kerken en hún scholen.

 

Dialect of taal?

Maar wanneer zien wij iets eigenlijk als een dialect en wanneer als een taal? Volgens Leerssen is een dialect iets dat alleen mondeling wordt gebruikt, terwijl een taal (ook) wordt geschreven. De verabsolutering van de taal kan daarom bereikt worden wanneer de zogenaamde “awakeners” een spreektaal proberen te verheffen tot schrijftaal door een uniforme, geschreven praktijk voor te leggen. Verder stelt Leerssen dat de grens tussen schrijftalen vaak politiek gegroeid is en te maken heeft met de historische en sociale omstandigheden. Hij zegt hierover:

De verspreiding van een schrijftaal volgt de verspreidingskanalen van openbare teksten en dus vaak het territoir van politiek verenigde samenlevingen. Een voorbeeld is de mondelinge ‘dialect’- grens tussen Nederland en Duitsland, deze verglijdt geleidelijk, de schriftelijke daarentegen stopt abrupt, en volgens de landsgrens.[7]

Verder merkt Leerssen op dat er omgekeerd een neiging lijkt te bestaan om taalvarianten die in politieke autonomie functioneerden de status van ‘taal’ te geven en taalvarianten die daarentegen binnen één staat voorkwamen eerder als dialecten te beschouwen. “Dialect is dus streektaal, niet landstaal”, zo zegt hij. Dit houdt in dat degenen die willen bewijzen dat hun taal een volwaardige taal is, de “awakeners”, zullen moeten aantonen dat hun taal geen streektaal is, maar een taal die door een grote groep mensen gesproken wordt.

Het Engels, bijvoorbeeld, functioneerde in Zuid-Afrika al in politieke autonomie omdat het de officiële taal was geworden. Het Afrikaans had die status nog niet en kon daarom ook niet gezien worden als een taal. De taalbeweging moest kunnen aantonen dat het Afrikaans door een grote groep mensen werd gebruikt. Volgens Leerssen werden slechts enkele streektalen erkend als taal in gevallen waar een duidelijk historisch schriftcorpus bestaat (Gallego met de Cantigas de Santa Maria van Alfonso de Wijze; Catalaans en Provençaals met hoofs materiaal; Fries). Dit maakte de filologie duidelijk dat dit een aparte traditie was en dus een ‘taal’.[8] De Afrikaners hebben op deze manier niet duidelijk kunnen maken dat het Afrikaans een ‘taal’ was, want zij hadden die traditie niet: het was een relatief nieuwe ‘taal’. Wel werkte de taalbeweging een cultureel nationalisme verder in de hand waarin gedichten, novelles, romans etc. een belangrijke rol kregen. Niet voor niets zou Die Genootskap van Regte Afrikaners een organisatie worden die meer in het Afrikaans zou publiceren dan ooit tevoren.

 

Steunverwerving voor het Afrikaans

Maar wie waren de drijvende krachten achter Die Genootskap van Regte Afrikaners? In de Kaapkolonie was S.J. du Toit de eerste die optrad als ‘advocaat’ voor de rechten van het Afrikaans, dat toen alleen nog maar gesproken werd. Hij schreef in 1874 in de krant De Zuid Afrikaan, onder de schuilnaam Ware Afrikaander, dat hij meende dat de Afrikaners het recht hadden hun eigen taal te spreken. Naar aanleiding van deze brieven ontstond een briefwisseling met Klaas Waarzegger jr. (het pseudoniem van C.P. Hoogenhout), waarin Klaas steun betuigde aan Ware Afrikaander. In deze briefwisseling wisselden zij ideeën uit over de bevordering van het Afrikaans als schrijftaal, het schrijven van een geschiedenis van Zuid-Afrika en een grammatica, het vertalen van de Bijbel en de samenwerking van alle voorstanders. Dit was het begin van een samenwerking die zij zouden voortzetten in Die Genootskap van Regte Afrikaners,opgericht in 1875. Hierin verenigden zich politici, religieuze leiders, pedagogen, journalisten, schrijvers, poëten, (amateur)historici en taalkundigen. Met deze oprichting begon de Eerste Taalbeweging, die eindigde in 1899 toen de Tweede Boerenoorlog begon.

S.J. du Toit, circa 1870. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:SJ_du_Toit_aan_die_Kweekskool.jpg

De beweging probeerde steun te verwerven door middel van propaganda en het uitbrengen van literatuur. Het Afrikaans was volgens hen namelijk de taal van alle Afrikaners “met Afrikaanse harte” en niet van een klein groepje mensen. Niet voor niets deed Du Toit een beroep op de gevoelens van de Afrikaners om zo steun te vergaren in zijn brieven. De link die Du Toit legde tussen de etniciteit en taal hangt samen met het linguïstisch nationalisme van de Duitse filosoof, dichter en theoloog Johan Gottfried Herder, die ervan uitging dat een volk verbonden werd door een gemeenschappelijke taal. Hierdoor werd de politieke link ‘natie’ en ‘taal’ gevormd: het bestaan van een taal rechtvaardigde het bestaan van een natie of het streven naar een natie gesteund door God. Volgens dit gedachtegoed moest de steun van een grote groep mensen uiteindelijk wel leiden tot de erkenning van het Afrikaans.

Een voorwaarde die Leerssen noemde om als taal te gelden was dat een streektaal, zoals al eerder vermeld, een uniforme, geschreven praktijk diende voor te leggen.[9] Du Toit bracht namens Die Genootskap van Regte Afrikaners in 1876 het boek Eerste Beginsels van die Afrikaanse Taal uit. Daarin werd de eerste poging gedaan de taal te standaardiseren. De eerste zeven spellingsregels waren al uitgewerkt in Du Toits brief aan Hoogenhout.

Om het Afrikaans te doen gelden als schrijftaal werd er vanzelfsprekend veel gepubliceerd. Voor het leesgierige publiek publiceerde Die Genootskap van Regte Afrikaners gedichten, novelles en andere romans. Hierdoor werden de mensen bekend gemaakt met de taal en de schoonheid die het Afrikaans kon hebben als schrijftaal. Propaganda, bijvoorbeeld in het weekblad Die Patriot, het voornaamste communicatiemiddel van het genootschap, werd een belangrijk middel om de Afrikaners er van te overtuigen dat er de noodzaak was om het Afrikaans als taal te standaardiseren. Dat het überhaupt een taal was werd nog door veel mensen betwijfeld.[10] Dit kwam deels doordat het Afrikaans sterk geassocieerd werd met armoede en gekleurdheid, omdat het ook door de gekleurde en zwarte bevolking werd gebruikt. Die Genootskap van Regte Afrikaners heeft het Afrikaans door het opstellen van taalregels van zijn creoolse karakter willen ontdoen. Er werden taalboekjes uitgegeven waarin de nadruk bewust werd gelegd op het blank-zijn.

Voorpagina van Die Afrikaanse Patriot van zaterdag 15 januari 1876. Bron: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Afrikaanse_Patriot.jpg

 

Ook de keuze om de Bijbel te vertalen in het Afrikaans kwam niet zomaar uit de lucht vallen. Volgens Leerssen waren Bijbelvertalingen een prestigieuze manier om de ‘volwassen’ status van een taal te afficheren. Dit gebeurde bijvoorbeeld in het Ottomaanse Rijk, waar Vuk Stefanović Karadžić in 1847 het Nieuwe Testament vertaalde in het Servisch ten behoeve van een Brits Bijbelgenootschap. Zo zette hij Servië op de mentale landkaart van de Europese nationale culturen.[11] Een zelfde gedachtegang gold voor Du Toit en het genootschap. Zij waren ervan overtuigd dat een Afrikaanse Bijbelvertaling ten goede zou komen aan de status van het Afrikaans. Daarnaast lag een Bijbelvertaling in het Afrikaans voor de hand, want de meeste Afrikaners waren maar simpele boeren en lazen weinig meer dan de Bijbel. Die Bijbel lazen zij met grote moeite omdat die was geschreven in het Nederlands en vaak beheersten zij dit niet goed meer. Daarom was hier terrein te winnen voor de ‘Afrikaanse zaak’ en werd er ijverig gewerkt aan een Afrikaanse Bijbelvertaling, ondanks dat veel Afrikaners de vertaling van de Bijbel in een ‘kombuistaaltje’ als heiligschennis zagen. Ook vandaag de dag is het vertalen van de Bijbel in dialecten nog aan de orde van de dag.

Ook de bewerkstelliging van het Afrikaans als dialect naar taal is politiek gegroeid. Door de oprichting van het weekblad Die Patriot kon Die Genootskap van Regte Afrikaners hun boodschap verspreiden en de lezers kennis laten maken met het Afrikaans als schrijftaal. Ook verspreidden zij hun nationalistische idealen in dit blad. Zo streefde het genootschap naar de vereniging van de vier staten (de twee Boerenrepublieken Oranje Vrijstaat en De Zuid-Afrikaansche Republiek, en de twee koloniën Natal en de Kaapkolonie) waarin de Afrikaners weer verenigd zouden worden en een gelijkwaardige rol zouden kunnen spelen naast de Britten. Uiteindelijk was er nog een Tweede Taalbeweging nodig voordat het Afrikaans werd erkend als officiële taal naast het Engels. Dit gebeurde in 1925. In 1925 was er dan geen grens tussen schrijftalen (het Afrikaans en het Engels), want ze werden naast elkaar gebruikt in één land, maar de bewerkstelliging van het Afrikaans als ‘taal’ is door inspanningen van de zogenaamde “awakeners” als Du Toit en Hoogenhout wel politiek gegroeid.

 

Conclusie

De verheffing van een dialect naar een taal is voornamelijk het resultaat van een politiek, historisch en sociaal proces. Er zijn immers geen duidelijke criteria om de twee te onderscheiden. De emancipatie van een dialect gaat vaak gepaard met “awakeners” die zich inzetten voor hun cultuurtraditie. S.J. du Toit en C.P. Hoogenhout speelden een belangrijke rol in het nationale ontwakingsproces voor het Afrikaans. Met het vertalen van de Bijbel in het Afrikaans, het publiceren van literatuur en het opstellen van een grammatica probeerden zij het Afrikaans te emanciperen tot taal.

Dat zij voor een moeilijke taak stonden mag duidelijk zijn, getuige de kritiek die zij te verduren kregen. Het was dan ook een kwestie van de lange adem, want pas in 1925 werd het Afrikaans als officiële taal erkend. Daar was nog een Tweede Taalbeweging voor nodig, maar S. J. du Toit en C.P. Hoogenhout hebben wel de eerste stappen gezet. Zij hebben bewezen dat de rol van “awakeners” cruciaal is in de emancipatie van een dialect. Dus als iemand je er weer op wijst dat jouw ‘dialect’ geen ‘taal’ is, neem dit dan met een korreltje zout en bedenk dat jouw dialect best tot een taal kan uitgroeien in de toekomst.

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS.

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.

 

NOTEN

[1] J. Leerssen. Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets. (Amsterdam: University Press Amsterdam, 1999), 103.

[2] P. Alter. Nationalism. (London: Edward Arnold, 1990), p. 59-60.

[3] J.C. Kannemeyer. Die Afrikaanse literatuur, 1652-2004. (Kaapstad & Pretoria: Human & Rousseau, 2005), 26.

[4] B. Anderson. Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread of Nationalism. (London and New York: Verso.,1991), 6.

[5] J. Leerssen, 105.

[6] Alter. Nationalism, 65.

[7] Leerssen, 103.

[8] Leerssen, 103.

[9] Leerssen, 105.

[10] I. Hofmeyr. ‘Building a nation from words. Afrikaans language, literature and ethnic identity 1902-1924’, in: Shula Marks & Stanley Trapido (eds.), The Politics of race, class and nationalism in twentieth-century South Africa, 2nd impr., (London: Longman 1988): 95-123.

[11] Leerssen, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets, 88-89.

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven