Rowan Huiskes: Een bezoek aan de antieke Onderwereld

Rowan Huiskes

Samenvatting

Wat hebben Vergilius en Homeros, de Aeneis en de Odyssee en Aeneas en Odysseus gemeen? Een heel boek over het hiernamaals. In ‘Een bezoek aan de antieke Onderwereld’ pluist Rowan Huiskes uit wat de overeenkomsten en verschillen zijn tussen de twee invloedrijkste literaire werken uit de Oudheid. Huiskes exploiteert het gedachtegoed over de dood en de Onderwereld bij Homeros en Vergilius en treft daarbij opvallende gelijkenissen en frappante differentiaties aan. Een must voor Oudheidfanaten.

Download de PDF

Rowan Huiskes (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

Arm and the man I sing, who first from the coasts of Troy, exiled by
fate, came to Italy and Lavine shores; much buffeted on sea and land by violence from above, through cruel Juno’s unforgiving wrath, and much enduring in war also, till he should build a city and bring his gods to
Latium; whence came the Latin race, the lords of Alba, and the lofty
walls of Rome.

Proza en poëzie weerspiegelen het gedachtegoed van schrijvers. Al in de Oudheid werd er geschreven over liefde, dood, verderf, vriendschap en strijd. De Hades, de Onderwereld in de Grieks-Romeinse wereld, was een geliefd literair thema. Invloedrijke klassieke auteurs als Aristophanes, Homeros, Vergilius, Ovidius en Lucanus schreven over de Onderwereld. De twee verhalen met de meest overeenkomsten zijn de Odyssee, van Homeros, en de Aeneis, van Vergilius. De Odyssee werd geschreven rond 800 v.Chr. In dit werk is beschreven hoe de Griekse held Odysseus na de val van Troje rondzwierf in het Middellandse Zeegebied. In boek 11 van de Odyssee bezoekt Odysseus de Onderwereld. Daar ontmoette hij verschillende gestorven helden, zijn moeder en de ziener Teiresias. De handelingen die Odysseus verrichtte om in contact te komen met de gestorvenen zijn interessant om te bestuderen, evenals de waarden die de schrijver aan bepaalde aspecten van de Onderwereld (en daarmee aan de dood) toekende. In het laatste boek van de Odyssee, boek 24, wordt de Onderwereld eveneens behandeld. Dit boek staat volgens sommige critici los van de rest van de Odyssee omdat het in een andere stijl is geschreven dan de rest van het werk. Daarom zal ik in dit onderzoek de nadruk leggen op boek 11. Boek 11 van de Odyssee vertoont veel gelijkenissen met boek 6 van Vergilius’ Aeneis. Aeneas was een Trojaanse held die na de Trojaanse Oorlog vluchtte. In het werk Aeneis, genoemd naar Aeneas, van Publius Vergilius Maro (70-19 v.Chr.) bezoekt Aeneas de Onderwereld in boek 6. In de Onderwereld ontmoette Aeneas verschillende gestorvenen en werd hij rondgeleid door de Onderwereld.
Het is interessant om de ideeën over de dood en de Onderwereld zoals de schrijvers, Homeros en Vergilius, het voor zich zagen te bestuderen, analyseren en overeenkomsten te zoeken. Een dergelijke vergelijking maken is noodzakelijk omdat er te weinig aandacht is besteed aan intertekstuele overeenkomsten in bestaande artikelen en monografien. Bovendien gaat het om de twee meest invloedrijke auteurs uit de Oudheid die door de eeuwen heen grote invloed hadden op auteurs en kunstenaars. Zo werd Dante (1265-1321), een belangrijke vroege humanist, erg beinvloed bij het schrijven van zijn La Divina Commedia door de beschrijving van Vergilius over de Onderwereld.
Er kan op drie manieren worden gekeken naar het gedachtegoed van de klassieke auteurs. In de eerste plaats zal er gekeken worden naar de tekstuele en literaire verschillen van deze twee klassieke werken. Verschillen en overeenkomsten in deze verhalen zullen worden besproken. De informatie die uit de bronnen kan worden geabstraheerd kan uiteraard niet letterlijk worden genomen omdat een groot deel fictief is. Wel is het interessant om te kijken naar het denken over de dood en het hiernamaals dat spreekt uit deze boeken door middel van beschreven handelingen en woordkeuzes van de auteurs. Ten tweede is het nodig om de context van de werken te belichten. Vooral de auteurs en hun achtergronden dienen te worden onderzocht zodat eventuele standplaatsgebondenheid kan worden geconstateerd en worden verklaard. De aandacht hiervoor zal vooral uitgaan naar de Romeinse auteur Vergilius omdat in de Aeneis veel Homerische invloeden zitten. Dit soort praktijken staan vandaag de dag bekend als plagiaat maar uit respect voor de auteurs zal ik dit fenomeen als intertekstualiteit benoemen. Ook zal er worden ingegaan op de politieke en filosofische elementen die in boek 6 van de Aeneis aanwezig zijn. Tenslotte zal ik de teksten reflecteren op antieke iconografie. Met name de zilveren ‘Odysseus-kantharos’ uit het J. Paul Getty Museum is hierbij van cruciaal belang. Bovendien kan met behulp van beeldende kunst de waarden die de Grieken en Romeinen aan deze verhalen hechtten, worden achterhaald. Deze kantharos, een antieke drinkbeker, geeft een representatief beeld van het samengaan van de Odyssee met Romeins gedachtegoed.
Voordat ik met het onderzoek begin wil ik kort enkele algemene overeenkomsten tussen de Odyssee en de Aeneis opmerken. Beide werken behoren tot het genre ‘epiek’. Dit betekent dat beide werken, of epen, in hexameters werden geschreven. De bedoeling van dit soort verhalen was een gedeeld verleden van een volk of stam op te schrijven en zo door te geven aan het nageslacht. Vanuit een schematisch oogpunt hebben boek 11 van de Odyssee en boek 6 van de Aeneis een grote overeenkomst. Ze zijn beide in het midden van het totale verhaal gesitueerd. De Odyssee telt immers 24 boeken en de Aeneis 12 boeken. Daarnaast genieten de protagonisten van beide boeken de antipathie van een god of godin. Zo werd Odysseus getergd door Poseidon terwijl Aeneas leed onder de wrok van Juno. Naast bovenstaande overeenkomsten zijn er tekstinhoudelijke gelijkenissen en verschillen te vinden in de handelingen die Odysseus en Aeneas verrichtte. Het zijn die overeenkomsten en differentiaties waar dit onderzoek om draait.

1: HET BEZOEK AAN DE ONDERWERELD: NEKYIA EN KATABA

In boek 11 van de Odyssee bezoekt Odysseus de Onderwereld; de nekyia. Hij werd hiertoe aangezet door de tovenares Circe die Odysseus voorstelde om in de Onderwereld de blinde ziener Teiresias te raadplegen over zijn terugreis. Deze vertelling is gepositioneerd als een intermezzo in boek 11 waarin Odysseus zijn verhaal vertelt aan zijn gastheer, koning Alcinous der Phaeaken. Op dat moment zwierf Odysseus al jaren rond, op zoek naar zijn eiland Ithaka. Zijn zwerftocht was een onderdeel van de straf die Odysseus van Poseidon kreeg nadat hij het oog van de cycloop Polyfemos, een zoon van Poseidon, had uitgestoken. Aeneas, de protagonist in de Aeneis, vluchtte na de val van Troje en zwierf over de Middellandse Zee. Hij kreeg van Jupiter de opdracht om een stad te stichten. Deze stad zou Rome zijn. Om zijn bestemming te bereiken bezocht Aeneas, net als Odysseus, de Onderwereld. In de Aeneis heet de Onderwereld echter niet de nekyia maar de katabasis. Het bezoek van Aeneas aan de Onderwereld vindt plaats in boek 6 en heeft als overeenkomst met de Odyssee dat ook Aeneas werd aangezet om de Onderwereld te bezoeken. In beide boeken komen de protagonisten niet zelf op dit idee. Aeneas werd hiertoe aangezet door zijn overleden vader, Anchises, die in een droom van Aeneas verscheen.
Om de Onderwereld te betreden, in de vorm van in contact met de schimmen van de doden, moesten Odysseus en Aeneas verschillende rituelen uitvoeren en opdrachten nauwgezet opvolgen. Odysseus moest een kuil graven van een el lang en een el breed. Daarin moest hij een plengoffer uitstorten, bestaande uit melk, honing, wijn en water, waarboven hij witte offergerst uitgooit. Vervolgens sprak hij een gebed uit waarin hij beloofde een onvruchtbare koe, een zwart schaap en andere geschenken in zijn paleis te offeren aan Teiresias als hij weer thuis was. Daarna sneed Odysseus de kelen van de schapen door, zodat het bloed in de kuil stroomde. Daaropvolgend rezen de schimmen van de overledenen uit Erebos en zij drongen Odysseus erop aan het bloed te drinken. Odysseus hield hen op afstand omdat hij eerst met Teiresias wilde spreken. Het bloed diende om te kunnen spreken met de schimmen. Hier zit echter een ambiguïteit in het verhaal, want verschillende schimmen spraken al voordat ze van het bloed hadden gedronken. Johnston, die onderzoek deed naar de verhalen over de dood in de oudheid, verklaarde dit verschijnsel door hetgeen Teiresias aan Odysseus vertelde namelijk dat de schimmen zijn wel in staat om te spreken, alvorens zij bloed dronken, maar zij spraken dan onverstaanbaar.
Aeneas betrad de Onderwereld op een andere manier. Per schip kwam hij aan in Cumae waar hij de Sibyllijnse maagd, een zieneres van Apollo, toestemming vroeg of hij de Onderwereld mocht betreden. De Sybillijnse maagd waarschuwde hem dat de afdaling gemakkelijk was maar dat de terugkeer alleen kon worden gerealiseerd met de toestemming van Jupiter. Om toegang tot de Onderwereld te verschaffen moest Aeneas Proserpina’s gouden tak uit het bos plukken. Aeneas slaagde hierin met behulp van duiven die hem de weg wezen. Naast deze tips over hoe Aeneas toegang tot de Onderwereld kon krijgen, vertelde de Sibyllijnse maagd hem eveneens dat zijn vriend Misenus, die bij de schepen was achtergebleven, was gestorven. De begrafenisrituelen die Aeneas hierna uitvoer zijn een interessante weerspiegeling van de waarden die Vergilius hieraan hechtte. In de eerste plaats werd een grote brandstapel gemaakt waarop de wapens van Misenus werden gelegd. Het lichaam van Misenus werd gewassen met warm water. Vervolgens werd een klaagzang aangeheven en werd het lichaam in purperen kleding gewikkeld waarna het op de brandstapel werd gelegd. Misenus werd gecremeerd met wierookkorrels, offerandes en vaten olie. Daarna werd het vuur gedoofd met wijn. De beenderen van Misenus werden verzameld en in een koperen urn gestopt. Na de crematie werden de aanwezige mannen ritueel gereinigd; blijkbaar beschouwde Vergilius het onrein om in contact te staan met het lichaam van een overledene. Driemaal werd er met wijwater om de mannen gelopen en ze werden besprenkeld met dauw van een tak van een groene olijfboom. Een graf werd opgeworpen aan de voet van een hoge berg waarin de persoonlijke bezittingen van Misenus werden geplaatst. In zijn geval waren dit zijn wapens, een trompet en een roeiriem. Een dergelijke beschrijving van begrafenisgebruiken ontbreekt in boek 11 van de Odyssee. Wel ontmoette Odysseus zijn overleden strijdmakker Elpenor van wie Odysseus niet wist dat hij was gestorven. De schim van Elpenor was niet begraven en had daarom geen toegang tot de Onderwereld. Elpenor vroeg Odysseus hem samen met zijn wapens te cremeren waarop Odysseus beloofde dit voor zijn oude vriend te doen. Net als Odysseus moest Aeneas offers brengen voordat hij de Onderwereld kon betreden. De Sibyllijnse maagd sprenkelde wijn op de voorhoofden van de vier stieren met donkere ruggen die werden geofferd waarna het bloed werd opgevangen in schalen. Aeneas moest een donker lam slachten voor de Nachtgodin en een onvruchtbaar kalf voor Proserpina. Het vlees werd eveneens besprenkeld met vette olie en verbrand op een altaar. Na deze offers opende de Onderwereld zich voor Aeneas en leidde de Sybillijnse maagd hem naar binnen. Ondanks de overeenkomst dat in beide verhalen dieren moeten worden geofferd is het verschil dat het offerritueel in de Aeneis meer complex is dan in de Odyssee met als grootste verschil de rol van het bloed
Hoewel het niet mijn intentie is om hier een gedetailleerde geografische beschrijving te geven van de Onderwereld, zoals dit wel door Vergilius in de Aeneis doet, wil ik kort stilstaan bij de verschillen en overeenkomsten van de beschrijvingen van de Onderwereld in de Aeneis en de Odyssee. In de eerste plaats valt het op dat er in de Odyssee geen afdaling naar de Onderwereld plaatsvindt; de schimmen van de overledenen rezen op uit de aarde en kwamen naar Odysseus. Aeneas, daarentegen, kreeg een ‘rondleiding’ door de Onderwereld van de Sibyllijnse maagd. Hij kreeg verschillende monsters, zoals Chimaera, en plekken, zoals het Elysium, te zien. Gedurende zijn bezoek aan de Onderwereld is Aeneas in beweging. Dit in tegenstelling tot Odysseus die op één plek bleef en daar de nodige handelingen verrichtte. Dit betekent, naar mijn mening, dat de Homerische Onderwereld geen geografie heeft. Het bezoek van Odysseus aan de Onderwereld is zodoende een vorm van necromantie, het raadplegen van geesten van overledenen op aarde. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat het bezoek van Aeneas aan de Onderwereld in principe ook necromantie is maar in de Aeneis is er in ieder geval nog sprake van een geografische Onderwereld. Het feit dat de Aeneis een uitgebreide geografie kent ligt voornamelijk aan de contemporaine invloeden en fascinatie met het ruimtelijk denken in Rome. Zo had bijvoorbeeld Caesar vier geografen ontboden om de omvang van de aarde te meten. Ook op zijn veldtochten reisden geografen mee. Feldherr, die onderzoek deed naar de geografie van de Onderwereld in de werken van Vergilius, stelde dat de beschrijving van de Onderwereld in de Aeneis moet worden gezien als een manifestatie van de gebiedsuitbreiding van Rome en de manifestatie van haar macht. Typerend hieraan is dat Aeneas de Onderwereld bezocht zonder door gevaarlijke gebieden, zoals de Tartarus, te reizen.
Naast de geografische differentiatie zijn er nog andere verschillen. Een daarvan betreft de gesteldheid van de schimmen van de Onderwereld. In de Homerische Onderwereld moesten de schimmen bloed drinken alvorens te kunnen praten terwijl deze voorwaarde in de Vergiliaanse Onderwereld ontbrak. Johnston verklaarde dit aan de hand van een verschuiving die plaatsvond in het gedachtegoed waarbij passieve schimmen, in de Homerische tijd, veranderden tot actieve schimmen, in de vijfde en vierde eeuw voor Christus. In de Aeneis waren de schimmen zelfs letterlijk actief. In het Elysium zongen en sportten de schimmen. Dit in schril contrast met de schimmen uit de Homerische Onderwereld.
Naast deze verschillen zijn er ook een aantal overeenkomsten tussen de Onderwereld zoals beschreven in de Odyssee en de Aeneis. In zowel de Odyssee als de Aeneis zijn zondaars beschreven. In de Odyssee zijn dit bijvoorbeeld Orion, Tantalus en Sisyphus. In de Aeneis zijn Salmoneus, Tityos en Ixion beschreven. De beschrijvingen van hen weerspiegelen de religieuze denkbeelden van zowel Homeros alsook Vergilius. Beide auteurs wezen er op deze manier op dat het belangrijk was om de goden met eer te behandelen opdat men geen postmortale straf hoefde uit te zitten. Daarnaast waren beide schrijvers het er over eens dat het niet mogelijk was om als levende een schim van een overleden persoon te omhelzen. In de Odyssee ontmoette Odysseus zijn overleden moeder, Antikleia, in de Onderwereld. Odysseus probeerde haar driemaal te omhelzen maar ‘three times she flitted from my arms like a shadow or a dream.’ Aeneas ontmoette zijn vader, Anchises, in de Onderwereld. Ook hij probeerde zijn ouder te omhelzen maar ‘thrice the form, vainly clasped, fled from his hands, even as light winds, and most like a winged dream.’ De overeenkomst tussen beide teksten is frappant en het bewijs van intertekstualiteit tussen Homeros en Vergilius. Ten derde zijn de schimmen van de doden in beide verhalen empathisch. Zij beschikken dus nog over hun menselijke emoties. In de Odyssee was Agammemnon in staat om te huilen en Ajax was nog steeds afgunstig tegenover Odysseus. In de Aeneis is de schim van Dido dusdanig verbitterd door het vertrek van Aeneas dat zij weigert hem te spreken. In de Aeneis hebben de schimmen zelfs nog de wonden die zij tijdens hun leven opliepen. Bij Deïphobus, een zoon van koning Priamos, zijn de verminkingen herkenbaar die Odysseus hem toebracht bij de inname van Troje. Deze voorbeelden bewijzen dat de auteurs uitgingen van een hiernamaals waarin overledenen hun emoties en lichamelijke kenmerken behielden. Tenslotte is er nog het begrafeniselement wat ik hierboven al heb besproken. Een goede begrafenis of crematie was essentieel voor de eeuwige rust van de schim.
De nekyia, de afdaling naar de Onderwereld in de Odyssee, en de katabasis, de afdaling naar de Onderwereld in de Aeneis, vertonen dus overeenkomsten en verschillen. Het opvallendste verschil is, naar mijn mening, de afwezigheid van een geografie in de Homerische Onderwereld. Daarnaast is ook de gesteldheid van de schimmen een kenmerkend verschil; zij zijn passief bij Homeros en actief bij Vergilius. De tekstuele overeenkomsten, zoals het driemaal omhelzen van een ouder en de ontmoeting met een overleden strijdmakker die geen toegang heeft tot de Onderwereld, benadrukken de intertekstualiteit tussen Homeros en Vergilius. Deze intertekstualiteit is makkelijk te verklaren. Vergilius nam namelijk verschillende elementen uit de werken van Homeros over en zette deze in de context van zijn eigen verhaal. Daar zal ik nu dieper op ingaan.

2: HOMEROS EN VERGILIUS: CONTEXT EN INTERTEKSTUALITEIT

Bij het gebruik van literaire bronnen dient rekening gehouden te worden met de achtergrond, de sociale en politieke context en de standplaatsgebondenheid van de auteurs. De epen van Homeros en de werken van Vergilius dienen eveneens in hun context te worden geplaatst.
Homeros leefde rond 800 v.Chr. in Griekenland en wordt doorgaans gezien als de auteur van de Ilias en de Odyssee. Zijn auteurschap van deze epen wordt echter al eeuwen betwist. Het is zelfs onduidelijk of Homeros wel echt bestaan heeft. De vragen betreffende het bestaan van Homeros en het auteurschap van ‘zijn’ epen wordt wel de ‘Homerische Kwestie’ genoemd. Er zijn verschillende visies in het debat over de ‘Homerische Kwestie’ te onderscheiden en een eenduidig en duidelijk antwoord op dit vraagstuk is er vooralsnog niet. Homeros is meestal afgebeeld als een blinde bard die met behulp van een lier zijn werken ten gehore bracht aan zijn publiek. Het voordragen van epische werken op deze manier kwam veel voor in Griekenland tijdens de periode waarin Homeros zou hebben geleefd. Er bestond namelijk een sterke orale traditie. De onduidelijkheden omtrent Homeros maken het bijna noodzakelijk de nadruk in de rest van dit hoofdstuk vooral op Vergilius te leggen. Deze Vergilius (70 – 19 v.Chr.) werd geboren in de omgeving van Mantova, het huidige Mantua. Hij behoorde tot een welgestelde familie en had hierdoor de mogelijkheid om in Rome een studie te volgen. Voordat Vergilius de Aeneis schreef had hij al andere literaire werken geschreven zoals de Eclogae, een verzameling herdersgedichten, en de Georgica, een leerdicht over landbouw. Via een vriend kwam hij in contact met Maecenas, die namens keizer Augustus (r. 27 v.Chr.-14 n.Chr.) verschillende dichters en kunstenaars subsidieerde. Vergilius kreeg van keizer Augustus de opdracht een nationaal epos te schrijven dat kon wedijveren met de epen van Homeros, de Ilias en de Odyssee. Nationaal, in de zin van het vaststellen van een gezamenlijke stichtingsgeschiedenis. Natuurlijk zat er ook een persoonlijk element voor Augustus aan, om zijn afkomst terug te leiden op Aeneas. De verbondenheid van hem met de stichter van de stad was de ‘opdracht’ die hij kreeg in de kring van Maecenas en Augustus.
De Aeneis bevat een politieke lading want in het werk diende de rechtvaardiging van het bestaansrecht van het Romeinse Rijk en van de goddelijke macht van Augustus verwerkt te worden. Zodoende reist de vraag of de Aeneis een vorm van politieke propaganda was. Dit is, naar mijn mening, wel het geval want Vergilius schreef in opdracht van de keizer van het Romeinse Rijk. Aan de andere kant kwam het vaker voor dat auteurs die hun werk wilden publiceren onder toezicht en invloed stonden van hun patronen. De Aeneis werd nooit voltooid door het vroegtijdig sterven van Vergilius. Hij wilde het onafgemaakte werk vernietigen maar Augustus gaf het bevel om het werk te bewaren. Naast de politieke belangen die verdedigt diende te worden, moest de Aeneis ook het toonaangevende literaire werk worden. De epen van Homeros dienden te worden overtroffen door Vergilius. De Homerische epen waren de belangrijkste en meest invloedrijkste literaire werken die in het Romeinse Rijk werden gelezen. Misschien is het daarom niet verwonderlijk dat Vergilius elementen uit de Ilias en de Odyssee gebruikte bij het schrijven van de Aeneis. Dit fenomeen heet intertekstualiteit. Intertekstualiteit is een vorm van imitatie van het werk van een andere auteur, gericht om het eigen doel te bereiken en het eigen werk te verrijken. Bij een vergelijking tussen de Odyssee en de Aeneis dient hiermee rekening te worden gehouden. De Aeneis werd opgesteld met meer invloeden dan die van Homeros alleen. Zo zijn er ook invloeden te ontwaren van verschillende filosofische stromingen. Volgens Solmsen, die onderzoek verrichtte naar boek 6 uit de Aeneis, behoren deze tot de laatste van de drie te onderscheiden fasen in boek 6; een mythologische/ Homerische, een morele en ten slotte een filosofische fase. Om de politieke en de filosofische lading van de Aeneis te analyseren zal er nader worden ingegaan op de toekomstvoorspelling die Anchises deed aan Aeneas in vergelijking met de toekomstvoorspelling die Teiresias deed aan Odysseus.
In boek 11 ontvangt Odysseus een voorspelling van de blinde ziener Teiresias, betreffende zijn terugreis en zijn thuiskomst. Teiresias voorspelde hem een voorspoedige terugreis op de voorwaarde dat Odysseus en zijn bemanning zich niet zouden vergrijpen aan de kudde runderen van de Zonnegod Helios. Hierna zou Odysseus thuiskomen en de vrijers van zijn vrouw doden die zich in zijn paleis bevonden. Daarna moest Odysseus Poseidon een dienst bewijzen namelijk met een roeispaan rondzwerven tot hij een volksstam bereikte die geen kennis had van zeevaart en ongezouten voedsel at. Daar moest de roeispaan in de aarde geplant worden en een offer worden gebracht aan Poseidon. Deze voorspelling was vooral een literair middel om te verwijzen naar hetgeen wat nog moest komen in de volgende boeken. Het betrof hier voornamelijk een duidelijke richtlijn waarlangs de toekomst voor Odysseus zich zou ontwikkelen. Er zit geen sociale, filosofische of politieke dimensie achter. Dat ligt heel anders in de Aeneis. In de Aeneis is het Anchises die de voorspelling deed in plaats van Teiresias. Ook Anchises deed een toekomstvoorspelling aan zijn zoon. Deze voorspelling heeft echter niet alleen betekenis voor het literaire werk zelf maar ook voor de sociale en politieke situatie in Rome in de eerste eeuw v.Chr. Een ander verschil is dat er invloeden van verschillende filosofische stromingen in Vergilius’ beschrijving van de Onderwereld zijn te bekennen.
De voorspelling van Anchises wordt ook wel ‘De Heldenparade’ genoemd. Dit omdat Anchises de zielen benoemde van Aeneas’ afstammelingen en andere grote Romeinen die aan Aeneas voorbijkomen. Ook vertelde Anchises hem welke rol zij zouden hebben in de vestiging van Augustus’ ‘Gouden Eeuw’. Het voert te ver om deze figuren apart te behandelen maar een kleine opsomming is nodig om de politieke dimensie te kunnen doorgronden. De heldenparade kan grofweg in twee categorieën verdeeld worden. Enerzijds zijn er de koningen van Alba Longa en Rome (Silvius, Capys en Numitor) en anderzijds de militaire leiders van Rome en van de Romeinse Republiek (de Decii en de Drusi, Julius Caesar en Augustus). Ook andere leden van het Julisch-Claudische huis, waartoe Augustus behoorde, werden nadrukkelijk genoemd. Daarnaast werd de stad Rome en haar expansiedrift geprezen.
Anchises’ redevoering kan op bepaalde punten geassocieerd worden met een laudatio funebris, een grafrede, voor overleden helden waarin de familieleden en nakomelingen van Aeneas geëerd en geprezen worden. De associatie tussen begrafenissen en deze heldenparade zijn uitgebreid bediscussieerd door Burke en zal hier buiten beschouwing worden gelaten. Er moet rekening mee worden gehouden dat bijna alle genoemde personen in ‘De Heldenparade’ waren overleden maar in boek 6 worden voorgesteld als Romeinse helden die de aarde nog moeten gaan bewonen. Het literaire nut van ‘De Heldenparade’ ligt in de verklaring dat het stimulerend werkte voor Aeneas om zijn reis voort te zetten om een stad voor zijn nakomelingen te stichten.
Gesteld kan worden dat Vergilius uitgaat van het concept van de Homerische Onderwereld, zoals overgeleverd is via boek 11 van de Odyssee. Vergilius werkt dit uit naar een eigen versie van de Onderwereld met aanpassingen aan de tijdsgeest. De passage met Anchises herbergt verschillende filosofische elementen.

3: AENEAS’ BEZOEK AAN DE ONDERWERELD: FILOSOFISCHE STROMINGEN

Het gedachtegoed van Plato heeft de grootste invloed gehad op Vergilius’ ideeën over de dood en het hiernamaals. Het idee van het tijdelijke verblijf van de zielen in de Onderwereld, waarna ze via een proces van reïncarnatie terugkeren naar aarde, is immers onderdeel van het platonisch gedachtegoed. De zielen verbleven in het Elysium waar ze gekeurd werden voor een eventuele terugkeer naar de aarde. In boek 6 is beschreven hoe Aeneas de schimmen bekijkt die terug mogen keren naar de aarde ‘[…] was surveying with earnest thought the imprisoned souls that were to pass to the light above and, as it chanced, was counting over the full number of his people and beloved children, their fates and fortunes, their works and ways.’ Het lichaam en de ziel droegen echter, zoals eerder al gesteld, nog fysieke en psychische sporen uit het vorige aardse leven. Om in aanmerking te komen voor een terugkeer naar aarde dienden deze sporen uit de zielen verwijderd te worden en ‘Therefore they are schooled with punishments, and pay penance for bygone sins. Some are hung stretched out tot the empty winds; from others the stain of guilt is washed away under swirling floods or burned out by fire till length of days (…).’ De ziel zou zich volgens het platonisme moeten onthouden van plezier, verlangens, verdriet en angst om haar puurheid tijdens het leven te behouden. De scheiding tussen lichaam en ziel, een kenmerk van het platonisme, komt naar voren in de speech van Aeneas waarin hij vertelt dat ‘Fiery is the vigour and divine the source of those seeds of life, so far as harmful bodies clog them not, or earthly limbs and frames born but to die.’ Deze uitspraak geeft het verschil weer tussen de onsterfelijke ziel en het sterfelijke lichaam. Dit toont tevens aan dat Vergilius kennis had van de ideeën van Plato en dat hij deze in zijn verhaal verwerkte door middel van het proces van reïncarnatie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat Plato de heldenparade waarschijnlijk had afgekeurd omdat de nadruk in de Aeneis te veel op aardse, lichamelijke kwaliteiten en resultaten berust. Bij Plato waren de hogere ideeën uit de Ideeënwereld namelijk waardevoller dan het leven op aarde.
Het einde van boek 6 herbergt ook een platonische gedachte. Zo had de Onderwereld twee uitgangen, de zogenaamde poorten van de Slaap. De eerste poort werd beschreven als ‘[…] is horn and offers a ready exit to true shades.’ De andere poort werd beschreven als ‘[…] shining with sheen of polished ivory, but delusive dreams issue upward through it form the world below.’ Deze poort werd de poort van de falsa insomnia, of valse dromen, genoemd. Door deze benaming kan uit de tekst worden geabstraheerd dat Aeneas’ bezoek aan de Onderwereld plaatsvond in een droom. Aeneas keerde terug naar de wereld der levenden door de laatstgenoemde poort te nemen waardoor hij een gevangene van zijn lichaam bleef. Feeney haalde voor zijn onderzoek een uitspraak van R.J. Tarrant aan die eerder al stelde dat ‘Virgil seems to have found Plato’s view of the physical world as a mere shadow of a purer world a useful structure of thought by which to express his own sense of the evanescence of mortal aspirations.’ Experts zijn het er dus over eens dat het platonisch gedachtegoed grote invloed had op het denken van Vergilius. Dit gold voornamelijk voor de betrekking tot de scheiding tussen de lichamelijke en de geestelijke wereld zoals dat spreekt uit boek 6 van de Aeneis. Dit denken heeft echter ook raakvlakken met andere filosofische stromingen uit de Oudheid. Zo ook voor het stoïcisme, waar de gehele Aeneis een test voor Aeneas was die hem door de goden uit liefde was opgelegd. Boek 6 wordt hierin als een keerpunt gezien; na het bezoek van Aeneas aan de Onderwereld is hij zich meer bewust van zijn taak en meer vastberaden deze taak uit te voeren. Zoals eerder beschreven was het verblijf in het Elysium niet de laatste fase die de zielen ondergingen. Ze bleven daar voor een vorm van purificatie zodat ze weer in staat waren om terug te keren naar de aarde. Hierna waren ze weer identiek aan de aether spirit, of ziel van de hemel. Deze zielenvorm staat gelijk aan de πνευμα, of geest van de mens als tegenhanger van het lichaam, binnen de Stoa. De cyclische kijk op het leven, zoals de Stoïcijnen geloofden kwam het beste tot uitdrukking in een speech van Aeneas waarin hij stelde dat ‘(…) till length of days, when time’s cycle is complete, has removed the inbred taint and leaves unsoiled the ethereal sense and pure flame of spirit.’ Reïncarnatie heeft ook een cyclische vorm; geboren worden, opgroeien, sterven, opnieuw geboren worden en zo maar door. Stoïcijnen gingen ervan uit dat de wereld vol zat met goddelijke elementen en dat alles met opzet en volgens een vooropgezet plan verliep. Ze noemden dit πρόνοια, wat zoveel als voorzienigheid betekend. In boek 6 komt het aspect van voorzienigheid duidelijk naar voren; de imperiale overheersing door Rome en de regering van Augustus verlopen volgens een vooropgezet plan, zoals dit door de goden al was vastgelegd.
De gedachte van postmortale beloning en straf is een idee uit het orphisme. Dit kwam naar voren in de beschrijving van verschillende zondaars als Ixion en Tityos die de goden tartten en uitdaagden. Zij werden voor hun zonden gestraft in de Tartarus. Daarnaast komt dit denkbeeld terug in het Elysium, want hier kwamen geesten terecht die dit verdienden door zich in het leven aan vastgelegde rituelen te houden. Dit denken wordt ook wel het retributief hiernamaals genoemd; het leven is een voorbereiding op de onafwendbare dood, die men op de juiste en ingetogen wijze dient te vervullen. Individuen zullen worden gestraft of beloond op grond van het door hen geleefde leven. In boek 6 komt een combinatie van het orphisme en het pythagorisme, het orphisch-pythagorisme, naar voren. Aeneas nam tijdens zijn reis door de Onderwereld een afslag naar rechts richting het Elysium. Het Elysium staat symbool voor de plek waar de zielen werden beloond. In het orphisch-pythagorische gedachtegoed is rechts, in welke situatie ook, een plaats waar de moreel verheven zielen beloond worden. Het Elysium kan weer in twee secties worden verdeeld. Ten eerste was er de sedes beatae (‘the pleasant lawns’). De andere sectie was de nitentes campi (‘the shining fields’). In de laatstgenoemde sectie ontmoet Aeneas zijn vader. In het eerstgenoemde deel verbleven helden en mythologische figuren, als Orpheus en Musaeus, en daarnaast de zielen die een vroom leven hadden geleefd. Deze eerste groep zielen was goddelijk volgens de orphisch-pythagorische gedachteleer. De tweede groep verdiende een goddelijke status vanwege hun puurheid. De zielen in nitentes campi waren bestemd deel te nemen aan een proces van reïncarnatie. Deze plek was gescheiden van de sedes beatae, hetgeen correspondeert met het idee van het orphisch-pythagorisme dat de zielen die bestemd waren voor reïncarnatie in een lagere regio verbleven dan de zielen die het meest gezegend waren. De reden waarom deze zielen in aanmerking kwamen voor een terugkeer naar de aarde was af te meten aan hun graad van castus en pius, of plichtsgetrouwheid en vroomheid. Deze graad was echter niet zo hoog als die van de zielen in de sedes beatae. De schimmen werden gekeurd en bekeken of deze geschikt waren voor een terugkeer naar de aarde. Dit proces heet ook wel metempsychose. Een interessant fenomeen dat verschillende filosofische stromingen behelsde was de transmigratie van de ziel. Zowel het orphisch-pythagorisme alsook het platonisme gaat uit van een overgang van de ziel van het ene naar het andere lichaam. Deze transmigratie van de ziel is verduidelijkt door Anchises die stelde dat ‘Spirits they are, to whom second bodies are owed by Fate, (…).’. Als de ziel was goedgekeurd om terug te keren naar de aarde moesten ze uit de Lethe drinken, de Rivier van de Vergetelheid. Zo begonnen ze een nieuw leven met een schone geest. Een aantal zielen, waaronder die van de filosofen die volgens Plato puur waren, mochten op de ‘blissful fields’ vertoeven en namen geen deel aan het proces van reïncarnatie.
Het zogenaamde carpe diem idee van de Romeinen werd in de voorstelling van Marcellus onderstreept. Marcellus, de neef en potentiële opvolger van Augustus, stierf voortijdig. In het commentaar dat Anchises gaf over de situatie van Marcellus lag de nadruk op de waarde die zijn leven voor Rome betekende en niet op het goede hiernamaals dat hij genoot. Dit vormt echter een contrast met een eerdere uitspraak van Aeneas waarin hij vroeg ‘[…] father, must we think that any souls pass aloft from here to the world above and return a second time to bodily? What mad longing for life possesses their sorry hearts?’ Hier sprak Aeneas zijn verwondering uit over het feit dat de zielen graag wilden terugkeren naar de aarde. Volgens Aeneas was de wereld der levenden vol gevaren en hij verwonderde zich waarom iemand er naar verlangt opnieuw te leven. Hier oordeelde Aeneas klaarblijkelijk positiever over een verblijf in de Onderwereld dan een verblijf op aarde.
Al deze uitingen van filosofische doctrines kunnen het denken van de auteur zelf weerspiegelen, maar kunnen ook enkel als een literair middel dienen. Voor dit idee koos Camps in zijn lezing ‘The role of the sixth book in the Aeneid’ waarin hij stelde dat de doctrines van reïncarnatie en metempsychose niet zozeer filosofische denkbeelden van de auteur weergaven maar vooral het doel hadden een constructie te vormen waarin het verloop van het verhaal paste. Volgens hem was ‘(…) the doctrine of reincarnation (…) brought in simply to introduce in its turn the pageant of Roman heroes, required by the poet as a means of expressing the continuity of the story he is telling in the Aeneid with the history of his country upon his own time.’. De redevoering van Anchises bevatte (herbergt? / bevatte) wellicht invloeden uit verschillende filosofische stromingen zoals het platonisme, het orphisch-pythagorisme en de stoa. In de eerste plaats diende deze denkbeelden een literair doel namelijk het vermaken van de lezers en het structureren van het werk. Hoewel hier een literair, grotendeels fictief werk wordt behandeld, kan dit niet als de enige verklaring voor het gebruik van filosofische ideeën worden beschouwd. Ten tweede diende het er toe de waarden en ideeën van de auteur te onderstrepen en om te tonen dat hij kennis had van de verschillende filosofische denkbeelden. Vooral de verscheidenheid aan filosofische denkbeelden en de genuanceerde wijze waarop deze met elkaar werden verweven in het verhaal, onderstreepte de kennis van de auteur over deze filosofische denkbeelden. Camps’ stelling is hierom, naar mijn mening, onbruikbaar. Het is dus niet mogelijk Vergilius bij een specifieke religieuze of filosofische stroming in te delen want hij is beïnvloed door verschillende filosofische ideeën. Zo ook kent het bezoek van Aeneas aan de Onderwereld verschillende filosofische elementen die zowel tot doel hebben het literaire gehalte en de beschrijving van het verhaal te ondersteunen maar ook de kennis en denkbeelden van de auteur weerspiegelen. Er bestaat dus een wisselwerking tussen enerzijds literaire doeleinden en anderzijds het ten toon spreiden van filosofische denkbeelden. In de waardering van Anchises’ speech sluit ik graag aan bij Feeney, die stelde dat ‘In the meeting of Aeneas and Anchises, the ‘essential nature of the matter in hand’ is not a religious revelation, but an image of the nature of Rome and of the political process, an image of the life of the Roman statesman, or any such statesman.’ Feeney legde hierbij de nadruk op de literaire functie van de ontmoeting tussen Anchises en Aeneas. Hij liet overigens ook een optie open voor een religieuze functie. De combinatie van factoren (literair en religieus/ filosofisch) gaf de functie van de verschillende filosofische denkbeelden goed weer. Ook het politieke element van de Aeneis wordt duidelijk uit Anchises’ redevoering en de heldenparade. De overheersing en keizers van Rome zijn immers in de Onderwereld al vastgesteld door de goden. Zodoende verliep de machtsuitbreiding van Augustus dus volgens een vooropgezet plan.
Het is niet geheel verrassend dat er filosofische elementen in het werk van Vergilius te vinden zijn en bij Homeros niet. In de eeuwen voorafgaand aan het leven van Vergilius waren er immers verschillende filosofen en filosofische stromingen ontstaan die bij Homeros nog afwezig waren. In verband met de intertekstualiteit is het ook interessant om te kijken naar de iconografische voorstellingen van het bezoek van Odysseus en Aeneas aan de Onderwereld.

4: DE ONDERWERELD IN DE ANTIEKE ICONOGRAFIE: ODYSSEUS OP EEN ROMEINSE KANTHAROS

Het bezoek van Odysseus aan de Onderwereld en zijn ontmoeting met verschillende geesten was een veelvoorkomend onderwerp in de antieke iconografie, de bestudering en beschrijving van beeldende kunst. Op verschillende reliëfs en fresco’s zijn hiervan voorstellingen teruggevonden. Met betrekking tot boek 6 van de Aeneis kan er gesteld worden dat er weinig tot geen voorstellingen uit de antieke iconografie aan ons zijn overgeleverd. Een vergelijkende analyse tussen iconografisch materiaal van enerzijds Odysseus’ bezoek aan de Onderwereld en anderzijds die van Aeneas zou hier dus in de eerste plaats niet mogelijk zijn. Daarnaast zou het te ver rijken om een opsomming en analyse te geven van de iconografische materialen die wel aan ons overgeleverd zijn. Daarom zal hier één voorwerp geanalyseerd worden; een Romeinse kantharos waarop Odysseus’ bezoek aan de Onderwereld staat afgebeeld. Deze geeft namelijk een interessant beeld van de invloed van zowel Homeros’ epen alsook verschillende filosofische stromingen op een kunstenaar. Alvorens dit voorwerp te bespreken zullen enige mogelijke verklaringen worden gegeven voor de afwezigheid van iconografische materialen van Aeneas’ bezoek aan de Onderwereld. Of, om het anders te stellen, waarom was Odysseus’ bezoek aan de Onderwereld zo sterk aanwezig in de antieke iconografie?
Bij de behandeling van iconografisch materiaal of het afwezig zijn hiervan dient ten eerste te worden opgemerkt dat veel materiaal is verloren gegaan. De kunst was klaarblijkelijk niet bestand tegen de tand des tijds, natuurrampen of door toedoen van mensen. Een tweede verklaring voor de afwezigheid van iconografische voorstellingen van Aeneas’ bezoek aan de Onderwereld is te wijten aan de grote populariteit die Homeros genoot. Daarom stond een kleine groep critici negatief tegenover Vergilius’ werk maar desondanks werd de Aeneis al snel een veelgelezen werk. Vergilius’ werk was echter al snel een geliefd onderwerp voor de contemporaine beeldende kunst (voornamelijk mozaïeken) en de beeldende kunst uit de vijfde eeuw (het illustreren van manuscripten). Dit onderwerp werd echter pas veelvuldig gebruikt in de Renaissance. Verschillende schilders en beeldhouwers gebruikten antieke helden als onderwerp voor hun werken. Ook verschillende auteurs, zoals Dante, waren beïnvloed door Vergilius. De populariteit van Homeros’ epen op het moment dat de Aeneis verscheen, was echter nog erg groot. Vooral de aristocratische ideologie en waarden, zoals heldhaftigheid, trouw en opofferings-gezindheid, spraken de Romeinse aristocratie erg aan. De Ilias en de Odyssee werden zodoende veel gelezen door de Romeinse elite. Deze aristocratische voorkeur voor Homeros’ werken was ook terug te vinden in het onderwijs waar Homeros een veelgelezen auteur bleef. Door het bestuderen van de epen van Homeros accentueerde de Romeinse elite haar sociale rang en klasse. Het is daarom niet verwonderlijk dat in de beeldende kunst, waarvan de Romeinse elite en de keizerlijke familie vaak de opdrachtgevers waren, Homeros’ epen een populair onderwerp waren. Wel voegden de Romeinen eigen elementen toe aan de voorstelling van het verhaal van Odysseus. Een voorbeeld hiervan is een Romeinse zilverbeker, een zogenaamde kantharos.
Deze kantharos, een zilveren drinkbeker, stamt uit de Julisch-Claudische tijd (ca. 27v.Chr. – 68 n.Chr.). De datering is voornamelijk terug te herleiden uit de vorm van de oren van de kantharos. Het is aannemelijk dat de kantharos deel uitmaakte van een servies waarbij er op verschillende delen van het servies verschillende momenten uit de Odyssee werden weergeven. Op de kantharos zijn verschillende figuren afgebeeld maar het belangrijkste personage is Odysseus, al is hij niet centraal gesitueerd. Op de kantharos werd Odysseus’ bezoek aan de Onderwereld afgebeeld. Er zijn echter meer figuren aanwezig, maar deze hebben niet direct betrekking op boek 11 van de Odyssee. Bij de analyse van dit voorwerp merkte La Rocca terecht op dat ‘(…) die Szene eine der Taten des Odysseus, un zwar seinen Abstieg in die Unterwelt wiedergibt, allerdings in einer besonderen Deutung römischer Zeit.’
Op de kantharos zijn acht figuren afgebeeld. Allereerst is Odysseus te onderscheiden (2). Bebaard en met geheven zwaard staat hij naast een boom, waar heeft zojuist twee schapen heeft geofferd. In zijn linkerhand houdt hij de kop van een offerdier vast. Dit is om een plas met bloed te creëren waar de schimmen van de doden konden drinken om zo met Odysseus te communiceren. Om hem heen staan en zitten verschillende filosofen (of intellectuelen), herkenbaar aan hun kleding. Zij zijn wellicht in gesprek of mediteren. De man die links van Odysseus zit (1) steunt met zijn kin op zijn hand en richt zijn blik naar boven. Deze handeling, in combinatie met de manier waarop hij zijn mantel draagt, doet vermoeden dat hij een aanhanger van de stoïcijnse school is. In de tijd van Homeros bestond de Stoa echter nog niet. Hier is dus duidelijk sprake van Romeinse invloed qua gedachtegoed op de epen van Homeros. Op de achterkant van de kantharos staat een man afgebeeld die, door zijn kledingstijl (schoenen, mantel om de linkerschouder), refereert aan het uiterlijk van een filosoof (3). Daarnaast houdt hij een voorwerp vast, waarschijnlijk een schriftrol, waarmee hij naar de andere personen loopt. Van links naar rechts zijn er drie personen te onderscheiden. De meest linker persoon is kaal en steunt, terwijl hij zit, met zijn kin op zijn linkerhand (6). Hij richt zijn gezicht naar boven, net als de figuur die eerder beschreven is en welke wellicht tot de Stoa behoort. De tweede figuur (7) is een jongere man die met zijn lichaam op een geknobbelde stok leunt terwijl zijn blik naar beneden is gericht. De kledingstijl van deze figuur doet denken aan de iconografische voorstelling van een Attische burger zoals die te zien waren op grafsteles uit de 4e eeuw v.Chr. De volgende twee figuren voeren een conversatie; de een zittend (8), de ander staand (3). De figuren die zitten worden algemeen gerekend tot stoïcijnen gegeven het feit dat ze zittend zijn weergegeven. Het aantal filosofen (zeven in totaal) heeft ook een bijzondere betekenis want het gaat hier om het aantal personen dat normaliter deelnam aan dialectische of wetenschappelijke discussies.
La Rocca stelde dat de Homerische en Romeinse Onderwereld vergeleken zouden moeten worden. In de Homerische Onderwereld waren alle schimmen nagenoeg gelijk waar zij in een donker oord voortleefden. De op de kantharos afgebeelde filosofen waren niet aanwezig in de Homerische Onderwereld; er waren hooguit zieners en profeten in de Homerische Onderwereld. In de Romeinse Onderwereld werden de gestorvenen juist gerangschikt op grond van het leven dat ze geleefd hadden. Hierbij bevolkten de filosofen een van de meest exclusieve plekken. Het feit dat er verschillende filosofen (of intellectuelen) op de kantharos zijn afgebeeld heeft te maken met het gedachtegoed van Plato. Het platonisme beïnvloedde Vergilius in de beschrijving van de heldenparade. Ook op deze kantharos kan platonisch gedachtegoed worden ontdekt want de zielen van filosofen hadden volgens Plato een eerlijk en rechtvaardig leven geleid en verdienden de beste plek in de Onderwereld. De filosofen nemen in de Aeneis de plek in van de schimmen uit de Odyssee. Behalve dat het hier om andere figuren gaat is de sfeer van de voorstelling op de kantharos ook anders. In boek 11 probeerden de schimmen nog wanhopig het bloed te bereiken terwijl de filosofen op de kantharos geen aandacht besteden aan de daad van Odysseus. Ze converseerden met elkaar en richtte hun blik naar boven. Doordat een aantal figuren het hoofd ondersteunt met hun hand ontstaat een melancholische sfeer op de kantharos.
Hetgeen op de kantharos is afgebeeld is dus niet zozeer Odysseus’ bezoek aan de Onderwereld en zijn ontmoeting met verschillende schimmen. Alleen het offer dat Odysseus moest maken is consistent met boek 11 van de Odyssee. In boek 11 van de Odyssee komt Odysseus hierna in contact met verschillende figuren als zijn moeder Antikleia, Teiresias, Agammenon en Achilles. Zij komen niet voor op de kantharos. De weergegeven figuren zijn geen schimmen van naaste familie en kennissen maar filosofen en intellectuelen. Bij de analyse van de kantharos dient onthouden te worden dat het hier gaat om een gebruiksvoorwerp van de Romeinse elite. Tijdens een gastmaal, waarbij de kantharos diende als drinkbeker, moesten de tafelgasten worden aangespoord tot het spreken over filosofische zaken en niet alleen over mythologische helden van twaalfhonderdjaar geleden.  

CONCLUSIE

Op grond van een bestudering van de Odyssee en de Aeneis kan er gesteld worden dat er sprake is van intertekstualiteit tussen beide verhalen. Enkele Homerische elementen die terug te vinden zijn in de tekst van Vergilius zijn die van de ontmoeting met een overleden strijdmakker die geen begrafenis had gekregen, Elpenor in de Odyssee en Misenus in de Aeneis. Daarnaast werd door Vergilius beschreven hoe de begrafenis van Misenus plaatsvond en welke rituelen hierbij werden uitgevoerd. Zo werden de aanwezigen bij de begrafenis gereinigd met wijwater, hetgeen doet veronderstellen dat de auteur het onrein vond om in contact te staan met de doden. Ook het drie maal proberen te omhelzen van een overleden ouder, Antikleia en Anchises, toont nogmaals de intertekstualiteit. Daarnaast zijn er rituelen te ontwaren die inzicht kunnen bieden in de normen en waarden van de auteurs met betrekking tot de dood en de Onderwereld. Zo werd beschreven welke handelingen beide protagonisten moesten verrichten om toegang te krijgen tot de Onderwereld. De belangrijkste verschillen tussen boek 11 van de Odyssee en boek 6 van de Aeneis zijn vooral het ontbreken van een geografie van de Homerische Onderwereld. Ook in de gesteldheid van de schimmen is een groot verschil te zien. In de Homerische Onderwereld zijn deze grotendeels passief terwijl ze in de Vergiliaanse Onderwereld een actievere rol hebben.
Naast intertekstuele invloeden bevatte Vergilius’ beschrijving van de Onderwereld ook filosofische invloeden. Deze invloeden waren afwezig in de Homerische Onderwereld want in de Homerische tijd bestonden deze filosofische stromingen nog niet. Vooral in de heldenparade en de redevoering van Anchises over de zielen in de Onderwereld speelde denkbeelden van verschillende filosofische stromingen een prominente rol. Zo werd er gesproken over postmortale straf en beloning, een idee uit het orphisch-pythagorisme. Daarnaast werd er gesproken over een proces van reïncarnatie of transmigratie van de ziel. Dit was een fenomeen dat aansloot bij zowel het orphisch-pythagorisme alsook het platonisme. Bij laatstgenoemde hoort ook het denken over de ‘beste schimmen’ (van de filosofen); zij namen geen deel aan het proces van reïncarnatie maar bewoonden het meest exclusieve deel van de Onderwereld.
Het proces van reïncarnatie benadrukte het platonische denken over de ziel; deze werd na de dood gescheiden van het lichaam en leefde verder in de Onderwereld. Ook het denken van de Stoa is vertegenwoordigd in boek 6 van de Aeneis. De cyclische kijk op het leven, waartoe dus ook reïncarnatie behoort, en het ‘puur’ maken van zielen door straf en beloning is onderdeel van deze filosofische stroming. Daarnaast ging de Stoa uit van de voorzienigheid. Dit komt ook tot uitdrukking in boek 6; de glorie van Rome was vastgelegd door de goden. Deze filosofische denkbeelden dienden enerzijds een literair doel, want het is gericht op het vermaken van het publiek en het structureren van het verhaal, en anderzijds gaf het ook een beeld van de kennis van de Vergilius en de waarden die hij aan dood en de Onderwereld hechtte. De afdaling naar de Onderwereld van zowel Odysseus als Aeneas waren ook geliefde onderwerpen in de antieke kunst. Echter, ons zijn vooral voorstellingen overgeleverd van Odysseus’ afdaling naar de Onderwereld. Een aparte casus in de beeldende kunst van Odysseus’ afdaling naar de Onderwereld is de zilveren kantharos uit het J. Paul Getty Museum. Hierop staat Odysseus met geheven zwaard nadat hij de offerdieren heeft geslacht afgebeeld. Hier houdt de associatie met boek 11 van de Odyssee op want de figuren die om hem heen zitten zijn geenszins passieve schimmen uit de Homerische Onderwereld. Het zijn beeltenissen van filosofen, voornamelijk van de Stoa, en intellectuelen. Dit is een representatief voorbeeld van een vermenging van Romeins denken met Griekse literatuur.
De verschillende Onderwerelden uit de Odyssee en de Aeneis bieden dus in bepaalde mate een weerspiegeling van het gedachtegoed van de auteurs. Ook zouden Homeros en Vergilius andere auteurs door de eeuwen heen intrigeren en inspireren. Een mooi voorbeeld hiervan is Dante’s beschrijving van de Hel, waarbij hij grotendeels beïnvloed werd door Vergilius. Vergilius was, zoals nu bewezen is, beinvloed door Homeros. Dante wist dat overigens niet maar hij maakte wel gebruik van een literaire traditie van 2000 jaar oud.

LITERATUURLIJST

Anderson, W.S., The art of the Aeneid (Bristol 1989).

Bahr-Volk, M.T., ‘Reality and non-reality in book six of the Aeneid’, Proceedings of the Virgil Society 14 (1974-1975) 16-18.

Biering, Ralf, Die Odysseefresken vom Esquilin (München 1995).

Bowra, C.M., ‘Aeneas and the Stoic Ideal’, in: P. Hardie, ed., Virgil. Critical Assessments of Classical Authors 3 (Londen, New York 1999) 204-217.

Braund, Susanna Morton, ‘Virgil and the cosmos: religious and philosophical ideas’, in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 204-221.

Buitron, D. en B. Cohen, ‘The Odyssey and Ancient Art – The Underworld’, in: Diana M. Buitron-Oliver, eds., The Odyssey and ancient art: an epic in word and image (New York 1992) 95-107.

Burke, P.F., ‘Roman rites for the dead and Aeneid 6’, The Classical Journal 74 (1979) 220-228.

Camps, W.A., ‘The role of the sixth book in the Aeneid’, Proceedings of the Virgil Society 7 (1967-1968) 22-30.

Clarke, H.W., The art of the Odyssey (Bristol 1994).

Fairclough, H.R., Virgil. Eclogues. Georgics. Aeneid I-VI (herz.ed. 1916; vert.; Cambridge, Massachusetts, Londen 2002-2004).

Fairclough, H.R., Virgil. Aeneid VII-XII. Appendix Vergiliana (herz.ed. 1916; vert.; Cambridge, Massachusetts, Londen 2002-2004).

Farrell, Joseph, ‘Roman Homer’, in: Robert Fowler, ed., The Cambridge companion to Homer (Cambridge 2004) 254-271.

Farrell, Joseph, ‘The Virgilian intertext’, in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 222-238.

Feeney, D.C., ‘History and revelation in Vergil’s underworld’, in: P. Hardie, ed., Virgil. Critical Assessments of Classical Authors 4 (Londen, New York 1999) 221-243.

Feldherr, Andrew, ‘Putting Dido on the map: genre and geography in Vergil’s Underworld’, Arethusa 32 (1999) 85-122.

Fowler, Robert, ‘The Homeric question’, in: Robert Fowler, ed., The Cambridge companion to Homer (Cambridge 2004) 220-232.

Johnston, S.I., ‘Elpenor and others. Narrative descriptions of the dead’, in: Idem, Restless dead. Encounters between the living and the dead in ancient Greece (Berkeley, Los Angeles, Londen 1999) 3-35.

Kennedy, Duncan F., ‘Virgilian epic’, in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 145-154.

Knauer, G.N., ‘Vergil’s Aeneid and Homer’, in: Philip Hardie, ed., Virgil. Critical Assessments of Classical Authors (New York 1999) 93-113.

La Rocca, Eugenio, ‘Odysseus in der Unterwelt’, in: Bernard Andreae, eds., Odysseus – Mythos und Erinnerung (Mainz 1999) 269-288.

Liversidge, M.J.H., ‘Virgil in art’, in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 91-103.

Molyviati-Toptsis, Urania, ‘Vergil’s Elysium and the Orphic-Pythagorean ideas of after-life’, Mnemosyne 47 (1994) 33-46.

Murray, A.T., Homer. The Odyssey. Books 1-12 (herz.ed. 1919, vert.; Cambridge, Massachusetts, Londen 1995).

Murray, A.T., Homer. The Odyssey. Books 13-24 (herz.ed. 1919, vert.; Cambridge, Massachusetts, Londen 1995).

Norden, Eduard, P. Vergilius Maro – Aeneis Buch VI (3e oplage; Leipzig / Berlijn 1926).

O’Hara, James J., ‘Virgil’s style’, in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 241-258.

O’Hara, James J., Death and the optimistic prophecy in Vergil’s Aeneid (Princeton 1990).

Osborne, Robin, ‘Homer’s society’, in: Roberts Fowler, ed., The Cambridge companion to Homer (Cambridge 2004) 206-219.

Scodel, Ruth, ‘The story-teller and his audience’, in: Roberts Fowler, ed., The Cambridge companion to Homer (Cambridge 2004) 45-55.

Silvestris, Bernardus, Commentary on the first six books of Virgil’s Aeneid (Nebraska 1979).

Solmsen, F., ‘The world of the dead in Book 6 of the Aeneid’, Classical Philology 57 (1972) 31-41.

Sourvinou-Inwood, Chr., ‘To die and enter the house of Hades. Homer, before and after’, in: J. Whaley, eds., Mirrors of mortality. Studies in the social history of death (Londen 1981) 15-39.

Stocker, A.F., ‘Vergil in the service of Augustus’, Vergilius 26 (1980) 1-9.

Tarrant, R.J., ‘Poetry and power: Virgil’s poetry in contemporary context’ in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 169-187.

Woodman, T en D. West, eds., Poetry and politics in the age of Augustus (1984).

Zetzel, James E.G., ‘Rome and its traditions’, in: Charles Martindale, ed., The Cambridge companion to Virgil (Cambridge 1997) 188-203.

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven