Thomas Rueb: Lichaam in Amerika, hoofd overzees

Thomas Rueb

Samenvatting

Louter patriotten? In de geschiedschrijving over de Amerikaanse Vrijheidsoorlog ligt gewoonlijk alle nadruk op de mannen en vrouwen die een vrij Amerika voorstonden, zonder Britse band. Maar er bestond een groep van – zeg – twintig procent Amerikanen die meenden dat blijvende afhankelijkheid van Engeland in het belang van hun land was. Het beeld van deze Tories, zoals ze genoemd werden, is zonder meer negatief. John Adams typeerde ze als de meest weerzinwekkende dieren van de schepping. Maar de rol die deze Tories speelden in de Amerikaanse vrijheidsoorlog is te belangrijk om het hierbij te laten. Dat toont Thomas Rueb overtuigend aan.

Download de PDF

Thomas Rueb (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

In 1884, meer dan honderd jaar na het einde van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, moest James K. Polk in zijn campagne voor het presidentschap openlijk zijn excuses aanbieden aan het Amerikaanse volk voor zijn grootvader, Ezekial Polk. Die was loyalist geweest tijdens de revolutie. Het is tekenend voor de plaats die de loyalisten krijgen toebedeeld in de Amerikaanse geschiedschrijving. Tot lang zijn zij een zwarte pagina gebleven die de Amerikanen liever omgeslagen zagen. Vandaag de dag nog houden Amerikaanse auteurs graag vast aan het heldere beeld van de revolutie als een strijd was tussen twee duidelijk afgebakende partijen: de heldhaftige patriotten tegen het corrupte imperialistisme van Groot-Brittanië. Echter, binnen de Amerikaanse koloniën heerste tijdens de revolutie een grote verdeeldheid. De Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog was niet alleen een afscheidingsconflict, een verzet tegen een overzeese overheerser – het was ook een burgeroorlog waarin Amerikaanse kolonisten met tegengestelde ideologieën elkaar vurig bestreden.
De strijd van de loyalisten is een vergeten onderdeel van de Amerikaanse geschiedenis. De grieven van de onafhankelijkheids-strijders zijn bekend, hun revolutie is algemeen geaccepteerd als een rechtvaardige. Echter, de behandeling van loyalisten in de geschiedschrijving is tot de jaren ’60 zeer beperkt. Werden loyalisme al genoemd, dan werd het onderwerp geïsoleerd van de algemene revolutie, weggezet als een uitzonderlijk geval, niet exemplarisch voor de Amerikaanse maatschappij. Vanaf de jaren 60, die baan gaven aan een meer zelfkritische benadering van de Amerikaanse geschied-schrijving, maakten de loyalisten voor het eerst aanspraak op de plek die zij in een beschouwing van het onafhankelijkheidsconflict verdienen. Even stonden zij weer volop in de belangstelling. Toch wordt hun rol vandaag de dag weer al te vaak gereduceerd tot een kanttekening die aan een simpel feit voorbij gaat: de patriotten mogen de strijd dan hebben gewonnen, ook zij waren slechts een minderheid in de dertien koloniën van Brits Amerika.
Loyalisten kwamen, net als de patriotten, uit alle lagen van de maatschappij, uit alle rangen en standen. Zij waren slechts met elkaar verbonden door een gedeelde ideologie. De gronden van deze ideologie lijken zo divers als hun verschillende achtergronden, maar het moeten sterke drijfveren zijn geweest die hen ertoe brachten zich te verzetten, vaak met gevaar voor eigen leven. Om de rol van de loyalisten in de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd te kunnen vaststellen, moet eerst worden uitgezocht wat deze motieven waren: waarom bleven zij trouw? Eenmaal aan de kant van de Engelsen, hadden de loyalisten verschillende manieren van verzet tot hun beschikking. Deze kolonisten hadden de keuze zich actief of passief in te zetten voor de Britse zaak. Toch was er nog een uitweg die vele van hen dankbaar aangrepen: emigratie. Terwijl de strijd beslecht werd, en de twee kampen elkaar steeds vuriger bestreden, werd neutraliteit onmogelijk. Een Amerikaan was patriot of loyalist, steunde de revolutie óf verzette zich er tegen. In dit werk zal worden beschouwd wat de rol was van die laatste: zij met een lichaam in Amerika, maar met het hoofd – en hart – in Engeland.

1: LICHAAM IN AMERIKA

Thomas Paine was nooit een man van subtiele bewoordingen. Zijn befaamde revolutionaire propagandastuk Common Sense wordt heden ten dage nog steeds gelauwerd als één van de katalysators van de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd, zijn stem als de stem van het volk. Hij durfde onomwonden te schrijven wat iedereen dacht, kanaliseerde effectief de grieven van de Amerikaanse kolonisten in zijn vele bevlogen geschriften. Hij was de eerste spreekbuis van de zelfverklaarde patriotten, de revolutionaire kolonisten die anno 1776 één doel voor ogen hadden: onafhankelijkheid. Als dat echt zo is, wie laat zich dan beter citeren dan hij om de patriottische opinie te peilen inzake een onderwerp dat tegenwoordig zo goed als is geëlimineerd uit het nationale bewustzijn van de Verenigde Staten: de Amerikaanse loyalisten ofwel de ‘Tories’. ‘Wat is een Tory?’, schrijft Paine. ‘Goede god, wat hij is? Ik ben niet bevreesd met honderd Whigs op te trekken tegen duizend Tories als ze naar de wapens grijpen. Elke Tory is een lafaard, want onderdanigheid, slaafsheid en angst voor eigenbelang zijn hun drijfveren en zo’n man is misschien wreed, dapper zal hij nooit worden.’ Toch bestond een aanzienlijk deel van de Amerikaanse bevolking uit deze ‘lafaards’.
Tories en Whigs, het zijn niet de twee voornaamste partijen in de meeste beschouwingen van de Amerikaanse onafhankelijkheids-strijd. In de geschiedschrijving wordt de Amerikaanse onafhankelijk-heidsstrijd al te vaak getypeerd als een gerechtvaardigd en unaniem verzet tegen tirannie. Weinig aandacht is over de jaren geschonken aan deze Tories, het substantiële deel van de Amerikaanse kolonisten dat geen heil zag in onafhankelijkheid en loyaal bleef aan het Britse rijk – de andere kant van de revolutionaire medaille. Dit zogenaamde loyalisme was tijdens de revolutie echter allesbehalve zeldzaam. Voor John Adams was het zo klaar als een klontje: de Amerikaanse populatie was nagenoeg precies onderverdeeld in een derde deel Whig, een derde Tory en een laatste derde ‘bestond uit mannen die het allemaal geen moer kon schelen’. Adams dweepte zelf al met het beeld van een volk dat als geheel in opstand komt tegen een overzeese onderdrukker. Vraagtekens bij de empirische accuratesse van de schatting van deze Founding Father zijn zeker op hun plaats – een derde blijkt te ruim, al vaak door historici klakkeloos is overgenomen – maar duidelijk is dat het voor de revolutionairen geen geheim was dat zij niet namens al hun landgenoten streden. Echter, om een schematische indeling te kunnen maken van de verschillende partijen dienen eerst de definities van Tory en Whig te worden afgebakend.
De benaming Tory, zo zuur gebruikt door Thomas Paine, is een geuzennaam voor zij die de kant van de Engelsen kozen tijdens de revolutiestrijd, ontleend uit de Engelse politiek. Het is een verengelsing van het Keltische toraidhe, dat iets betekent in de trant van vagebond of schooier. Zij werden zo schampend genoemd door de voorvechters van de onafhankelijkheid, de revolutionairen, die zichzelf Whigs of ‘patriotten’ noemden. Het woord Tory wringt. In werkelijkheid hielden deze ‘vrienden van de Koning’ er een politieke visie op na die over het algemeen meer weg had van die van de Britse Whigs dan van de daadwerkelijke Tory-traditie in Engeland. Hierom bezigden zij zelf, en historici met hun, de naam ‘loyalisten’, ontleend aan hun loyaliteit jegens de Britse kroon. Dit laatste is het criterium dat alle loyalisten onder die noemer schaart. Het woord Whig verwijst naar de gelijknamige politieke school in Engeland die ook in het moederland achter de afscheiding stonden. Het problematische van een classificerende indeling van partijen tijdens de Amerikaanse revolutie is dat de twee kampen niet zo gepolariseerd waren als Whig en Tory zelf graag wilden geloven. Adams noemde ze al, de ‘mensen die het geen moer kon schelen’: in werkelijkheid heeft een groot deel van de kolonisten zich bij patriotten noch loyalisten aangesloten. De patriotten zagen echter in iedereen die zich niet volledig gaf voor de revolutionaire zaak een loyalist en daarmee een ‘vijand van de vrijheden van Amerika’.
Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd bestreden revolutionairen en loyalisten elkaar met harde hand. Geen van beide partijen was het leven zeker in gebieden waarin de ander de meerderheid uitmaakte. Zowel Whig als Tory toonde zich volmaakt onverdraagzaam jegens de ander en verlaagde zich tot uitzonderlijke wreedheden. In sommige gevallen hebben patriotten en loyalisten elkaar bestreden met een gewelddadigheid die geen gelijke kende in het afscheidingsconflict. Van pek en veren, afname van eigendommen en verbanning, tot lynchpartijen en executies – het is niet verwonderlijk dat er historici zijn die menen dat de grootste gruweldaden tijdens de revolutie zijn berokkend door de Amerikaanse kolonisten onderling.
In dit licht is het begrijpelijk dat de patriotten elke loyalistische leider politiek de mond snoerden in de gebieden waar zij de meerderheid vormden. Omgekeerd waren de patriotten politiek uitgespeeld in bijvoorbeeld de loyale gemeenschappen van bezet New York, New Jersey en Charlestown. Toch waren er wel degelijk grote spelers in de koloniale politiek met een loyalistische visie. Joseph Galloway, één van de meest invloedrijke loyalisten binnen de dertien koloniën, werkte onvermoeibaar om een brug te bouwen tussen de twee kampen en een oplossing te vinden die het imperium intact hield en toch voor beide zijden acceptabel zou zijn. Hij zocht een compromis. Zo heeft hij de creatie voorgesteld van een aparte tak van het Britse parlement die exclusief zou regeren over de koloniën. Het zoeken naar een wederzijdse oplossing deed hij niet alleen uit zijn trouw jegens de Britten, al is hem dat vaak nagedragen, maar ook uit pragmatisch oogpunt. Hij meende dat ‘Groot-Brittannië elke oorlog met Amerika zou kunnen winnen’ en de kolonisten net zoveel kans hadden op succes bij ‘het afslaan van een Engelse aanval als bij het uit haar baan halen van de maan’. Behalve in de gebieden die het tot nabij het einde van de revolutie onder controle van het Britse leger bleven, is het de loyalisten echter nergens gelukt om hun politieke posities vast te houden, Galloway incluis. Naarmate het conflict vorderde hadden loyalisten slechts drie keuzes: van zijde wisselen, vluchten óf vechten voor de Britten. Galloways ijdele vertrouwen in een Britse zege was vooral gestoeld op zijn overtuiging dat de meerderheid van de Amerikaanse kolonisten vanzelfsprekend de kant van Koning George III zou kiezen. Hierin vergiste hij zich deerlijk.
Er is veel gespeculeerd over het aandeel loyalisten in de Amerikaanse kolonie. De derde Tories die John Adams voor ogen had blijkt aan de ruime kant te zijn. Met een zwierige en minutieuze berekening komt Paul H. Smith in zijn artikel ‘The American Loyalists: Notes on Their Organization and Numerical Strength’ uit op een geloofwaardig totaal van ongeveer 513.000 kolonisten die tussen 1775 en 1783 aan de classificatie van loyalist voldeden. Dit behelst zo’n zestien procent van de totale populatie in die tijd. De loyalisten waren een duidelijke minderheid in de kolonie. Uiteindelijk waren de revolutionairen dat zelf echter ook, al zij het een grotere. De patriotten konden op hun beurt slechts rekenen op actieve steun van niet meer dan 34 tot 40 procent van de hele bevolking, terwijl ongeveer de helft zich volledig afzijdig wenste te houden van het conflict. Dit maakte de loyalistische minderheid dan ook daadwerkelijk tot een gevaar voor de revolutionaire zaak.
John Adams beschouwde de loyalisten als ‘het meest walgelijke dier van de Creatie. Spinnen, padden en slangen, dat zijn hun enige gelijken’. Hij stond hierin niet alleen. Voor de patriottenleiders als hij was het hoogverraad, onbegrijpelijk om na de Britse wandaden nog aan de kant van het moederland te staan. Toch maakt een analyse van de verschillende aspecten van de retoriek van patriotten en loyalisten duidelijk dat ze in hun ideologie niet zulke tegenpolen waren als ze zelf graag wilden geloven.

2: HOOFD IN ENGELAND

‘Een Tory is een ding met een hoofd in Engeland, een lichaam in Amerika en een nek die gerekt zou moeten worden,’ was een populaire uitspraak onder de Patriotten over hun antagonisten. De definitie van ‘loyalist’ is volgens hen absoluut en enkel gestoeld op hun trouw aan het Britse rijk. Maar wie waren de loyalisten? Tot halverwege de twintigste eeuw werd door historici globaal aangenomen dat loyalisten voornamelijk uit de rijkere bovenklasse kwamen – en daarom dus minder te vrezen hadden van Britse taxatie – of ze zouden voor hun inkomsten direct afhankelijk zijn van de Britse kroon. Dit beeld is inmiddels bijgesteld. Loyalisten kwamen uit alle lagen van de maatschappij. Het waren juristen en geestelijken, het waren Indianen, studenten, slaven en werklieden, het waren geharde politici en het waren mensen die nauwelijks buiten hun eigen dorp waren geweest. Het enige dat zij eigenlijk met elkaar gemeen hadden was hun aversie tegen de onafhankelijkheidsbeweging en hun gevoel van verbondenheid met Engeland. De loyalisten voelden zich in de eerste plaats een schakel in het overkoepelende Britse Rijk, daarna pas Amerikaan. Hun motieven hiervoor zijn net zo uiteenlopend als de diversiteit van hun achtergronden.
Voor veel loyalisten was de keuze er een geboren uit pragmatiek. Ambtenaren, die voor hun dagelijks brood afhankelijk waren van salaris van de Britse kroon, schoven om die reden inderdaad vaak aan loyalistische zijde aan. Ditzelfde gold voor een kleine minderheid van de rijke elite, die in hun invloedrijke positie dicht tegen het staatsapparaat aan zaten. Ook de geestelijkheid van de Amerikaanse dependance van de Anglicaanse Kerk bestond uit een overtuigende meerderheid van loyalisten. De reden hiervoor is betrekkelijk veilig vast te stellen op de positie van de Britse monarch als hoofd van die kerk. Ook is vaak beargumenteerd dat in Engeland geboren immigranten een sterkere band met het koningshuis hadden en zich daarom vaak bij de loyalisten voegden. Dit zou kunnen verklaren dat een bescheiden meerderheid van de immigranten inderdaad loyalist was, maar voorbeelden als Thomas Paine brengen deze stelling aan het wankelen – hij was pas enkele maanden in Amerika toen hij Common Sense schreef. Toch is het niet onwaarschijnlijk dat de band met het moederland in immigranten sterker was dan bij veel in Amerika geboren kolonisten.
Voor hen die gespeend waren van directe banden met het moederland, konden pragmatische redenen doorslaggevend zijn. Gebieden die gekenmerkt werden door de aanwezigheid van gestationeerde Britse troepen leverden vaak een groter aandeel loyalisten op dan gebieden onder patriottisch regime. Dit wil niet zeggen dat dit ten voeten uit al de ideologische verdeling binnen deze gebieden was; de Britten lokten in eerste instantie neutrale kolonisten naar hun zijde met beloningen in Britse munt en grond. Al gold dit niet voor zwarte slaven. Vele van hen kozen voor het Britse front uit hoop dat die zijde hun eerder kans op vrijlating opleverde dan die van hun eigenaar. Zoals de slaven van de latere Founding Father Benjamin Franklin, die vanuit dat oogpunt in het begin van de revolutie naar loyalistisch territorium vluchtten.
De retoriek van de loyalisten en de patriotten komt op veel vlakken overeen. Veelal bestookten zij elkaar met dezelfde argumenten van constitutie, wet en recht. Een veelvoorkomende beeldspraak van zowel de patriotten als loyalisten was die van Groot-Brittannië als de ‘moeder’ en de Amerikaanse koloniën als haar kind. Ook de patriotten erkenden dat Engeland historisch een maternale rol innam ten opzichte van haar kolonie. Amerika was een ledemaat van het overkoepelende lichaam van het Britse Rijk. Echter, op het moment dat Engeland de druk op haar kolonie begon te verhogen, zagen zij het als een even natuurlijke als logische vervolgstap dat het kind volwassen werd en zelfstandig raakte van de moeder. In 1776 was de tijd aangebroken, de Amerikaanse houding tegen de Britse regering ‘is als die van een jongeling die volwassenheid bereikt’. Ze werden revolutionairen; het was in het belang van het kind. Het schisma tussen voor- en tegenstanders van onafhankelijkheid kwam in beginsel dus niet voort uit een ander beeld van de historische rol van het ‘moederland’, maar uit een tegengestelde visie op wat het meest verstandig voor de kolonie was. De patriotten handelden uit naam van Amerika. De loyalisten zagen hun eigen standpunt echter in datzelfde licht.
De loyalisten zagen hun trouw aan het Britse rijk in eerste instantie als in het beste belang van Amerika en niet per se Engeland. Hun strijd zagen ze als de verdediging tegen een revolutie die in hun ogen destructief was voor het land. Dit ging er bij de patriotten niet in. Afscheiding van de Britten was volgens de revolutionairen de enige mogelijkheid tot ontsnapping aan de tirannie van de monarchie onder koning George III, ‘de grootste vijand die dit continent bezit’. Voor loyalisten was trouw aan het koningshuis echter een niet onderhandelbaar beginsel. Toch deelde een groot deel van de loyalisten met de patriotten dezelfde grieven. Zij keurden meestal net zo goed het Britse koloniale beleid in Amerika tussen 1765 en 1776 af, zagen net zo weinig in de overmatige taxatie die het moederland haar dochter probeerde op te leggen. Het verschil ligt erin dat de loyalisten de legaliteit van het Britse handelen niet in twijfel trokken, slechts de wijsheid ervan.
Naast de voorgestelde onwettigheid van het Britse koloniale beleid, was één van de argumenten tegen de monarchie voor de patriottische retoriek dat zij geloofden dat onafhankelijkheid een uitweg zou verschaffen uit de oneindig voortslepende oorlogen tussen de Europese staten, die grotendeels ook op het Amerikaanse vasteland werden uitgevochten. Die continue oorlogen zagen zij als een uitvloeisel van de inherente corruptie van de Europese monarchieën. ‘De meest krachtige van alle argumenten’, schrijft Thomas Paine, ‘is dat niets dan onafhankelijkheid de vrede op het continent kan bewaren en het kan vrijwaarden van oorlog.’ De loyalisten zagen dit anders. Zij waren net zo goed doordrongen van de hopeloze corruptie van het Europese vasteland, maar ontkenden dat de Britse monarchie daardoor gecorrumpeerd was. Revolutionairen als Thomas Paine spraken veelvuldig hun bewondering uit voor republieken als die van de Romeinen en beweerden dat,

The republics of Europe are all (and we may say always) in peace. Holland and Swisserland are without wars, foreign or domestic: Monarchical governments, it is true, are never long at rest; the crown itself is a temptation to enterprizing ruffians at home; and that degree of pride and insolence ever attendant on regal authority, swells into a rupture with foreign powers, in instances where a republican government, by being formed on more natural principles, would negotiate the mistake.

De loyalisten zagen republieken juist als een staatsvorm met een bij uitstek abominabele historie. De Romeinse Republiek zou ‘meer onrust en ongeluk over de wereld teweeg hebben gebracht dan alle monarchen samen in de hele geschiedenis’. De hele notie dat het Amerikaanse continent ooit gevrijwaard zou kunnen worden van oorlog, wuifden zij weg als een illusie. Anders dan voor patriotten als Thomas Paine, was oorlog een onlosmakelijk onderdeel van de loyalistische ideologie. De loyalisten waren ervan overtuigd dat het continent haar mannetje niet zou kunnen staan buiten de beschermende vleugel van de Groot-Brittannië. Hun uitgangspunt was dus niet zozeer oorlog voorkomen, als wel er zorg voor dragen dat de Amerikaanse gemeenschap op haar sterkst was als er oorlog mocht komen. En dat was ze intact, als onderdeel van het Britse rijk.
De loyalisten werden door hun nationalistische tijdgenoten gemakzuchtig getypeerd als ‘minder Amerikaans’ dan de patriotten. Dit blijkt een valse beschuldiging, die geen stand houdt bij een analyse van de loyalistische ideologie zoals die uit de geschriften naar voren is gekomen. Zowel Whig als de Torie handelde naar eigen mening in het belang van hun Amerika, wilde haar verzekeren van een rijke toekomst. Alleen de te bewandelen weg zagen zij heel anders voor zich en allebei waren ze bereid daarvoor te vechten.


3: VERZET

‘Ik hoop met heel mijn hart dat onze wapens ze zullen verbannen van het continent en dat het Congres hun bezittingen zal afnemen ten behoeve van hen die hebben moeten lijden’, schrijft Thomas Paine met zijn typerende mildheid over zijn loyalistische landgenoten. Gedurende de onafhankelijkheidsstrijd liepen de spanningen tussen de patriotten en de loyalisten hoog op. Zoals eerder bewezen stond in de Amerikaanse kolonie tussen 1776 en 1783 zo’n zestien procent van de totale populatie aan loyalistische zijde. Echter, lang niet elk van hen die de noemer loyalist draagt heeft zijn verzet actief in daden omgezet. In deze zestien procent zijn bijvoorbeeld complete families meegenomen, maar de actieve actoren in het afscheidingsconflict waren nagenoeg exclusief volwassen mannen. In dit licht toont een verdere berekening van Paul H. Smith daarom aan dat het totaal van de 513.000 loyalisten zo’n 128.000 volwassen mannen kende. Een groot deel van deze groep heeft zich nooit actief gemengd in het conflict of koos onmiddellijk voor emigratie naar andere uithoeken van het Britse Rijk. De overige volwassen mannen die de kant van de koning kozen en toch besloten in de koloniën te blijven, konden ervoor kiezen zich actief of passief te verzetten tegen de revolutionaire krachten.
Passief verzet kende vele vormen. Zo konden mannen weigeren te tekenen voor hun trouw aan de nieuw opgeworpen patriottenleiders en besloten velen tijdens de oorlog te verhuizen naar Amerikaanse gebieden die nog wel onder Brits gezag waren. Er waren boeren die weigerden hun oogsten te verkopen aan het Continentale Leger, arbeiders die weigerden datzelfde leger te versterken en soldaten die eruit deserteerden. Er waren hele gebieden die zich er collectief van weerhielden de belastingen te betalen die de patriotten trachtten te innen voor hun oorlogsonderneming. Al deze passieve vormen van verzet hadden wel degelijk een actieve uitwerking op het verloop van de onafhankelijkheidsstrijd en in enkele gevallen hebben ze de patriottische zaak flink geschaad. Echter, actief verzet was een groter gevaar voor de revolutionairen.
Bij de tienduizenden tekenden volwassen loyalistische mannen eden van trouw aan George III. De administratie hiervan werd bijgehouden door de Koninklijke Gouverneur van New York, William Tryon, die intensief door de gebieden in Britse handen rondreisde om steun te kweken voor de kroon. Vele loyalisten gingen nog een stap verder. Vanaf de eerste paar weken in de aanloop naar de oorlog in 1776 tot enkele weken na de ondertekening van het Verdrag van Parijs, sloten zo’n 19,000 loyalisten zich aan bij plaatselijke milities die werden opgenomen door de Britse troepenmacht. Het collectief van deze loyale Amerikaanse eenheden werd door de Britten gedoopt tot het ‘Provincial Corps’, de tegenhanger van het Continentale Leger.
Gewoonlijk uitgedost in groene uniformen, de kleur het meest geassocieerd met de Amerikaanse loyalisten, werden zij die zich lieten monsteren door de Britten voorzien van wapens en uitrusting. Ze werden uitbetaald in Britse munt, een grote toegevoegde waarde ten opzichte van het steeds zwakker wordende geld gedrukt door het Continentale Congres. De loyalistische troepen hadden vaak aanzienlijk betere voorzieningen dan hun patriottische tegenstanders. Zo was elk bataljon voorzien van een eigen hospik en pastoor. Waar van de patriotten die aansluiting zochten bij het Continentale Leger werd verwacht dat zij zelf zorg droegen voor de aanschaf van een musket en bajonet, een bijl of mes, 23 patronen, buskruit, een riem en een knapzak – een ingrijpende investering voor de gemiddelde Amerikaanse boer – beloofden loyalistische wervers naast een royale monsteringbonus ook een flinke lap grond aan potentiële soldaten. Dit verklaart mede waarom de statistieken aantonen dat er relatief meer loyalisten waren in gebieden die gekenmerkt werden door de aanwezigheid van Britse troepen: aanspraak op de royale Britse beloningen zal veel in eerste instantie neutrale kolonisten naar loyale zijde hebben gelokt.
Enkele van de grootste nederlagen geleden door revolutionaire troepen waren het werk van loyalisten in dienst van het Britse Rijk. Het officieuze hoofdkwartier van het loyalistische verzet was geconsolideerd in de staat New York, de enige kolonie waar de loyalisten een meerderheid vormden, als ‘The Board of Associated Loyalists’, een organisatie met paramilitaire trekken onder leiding van nota bene William Franklin, zoon van ideologische vader van de Amerikaanse onafhankelijkheid Benjamin Franklin. Van alle mannen uit die staat zouden zich in totaal uiteindelijk meer aansluiten bij het ‘Provincial Corps’, dan dat de staat patriotten telde. Dit betekende ook dat loyalisten in revolutionaire gebieden die zich wilde aansluiten bij het Britse leger hun weg moesten maken naar deze staat, van waar ze uitgezonden konden worden. Dit leverde een grote migratie op van groepen strijdbare loyalisten uit gebieden op weg naar loyalistisch grondgebied. Het kwam meer dan eens tot schermutselingen tussen deze groepen en patriottische patrouilles. In enkele gevallen zijn de migranten gearresteerd op gronden van spionage of verraad en in revolutionaire rechtbanken veroordeeld tot straffen variërend van een borgtocht tot de doodstraf.
Degene die het wel gered hebben, werden door de Britten uitgezonden naar gebieden die nog niet volledig in Britse handen waren. Zij infiltreerden staten waar een loyaal draagvlak vermoed werd, maar waar het bestuur nog steeds aan de revolutionairen toekwam. New Jersey was zo’n staat. Zoals George Washington verbitterd opmerkte: ‘Een groot deel van het volk uit ‘Jersey’ heeft alle antipathie tentoongespreid die een volk maar kan bezitten.’ . Ondanks dat de staat werd geregeerd door patriottische bewindslieden, was in bepaalde delen van de staat het leeuwendeel van de burgers loyaal. New Jersey telde duizenden Tories, waarvan enkelen zich actief tegen hun revolutionaire landgenoten verzetten. Het ‘4th Battalion of New Jersey Volunteers’ was het eerste loyale garnizoen van de staat, geformeerd zo vroeg als in 1776. Het bestond voornamelijk uit Schotten, Ieren en officieren uit Hollandse families die bekend stonden als de Tory Dutch. De aanwezigheid van Britse troepen en Amerikaanse loyalisten trok vele in eerste instantie passieve loyalisten mee in het actieve verzet. Staten waar dit opging waren Georgia, South Carolina en Massachusetts.
Buiten de georganiseerde militaire strijd tussen het Continentale Leger en het ‘Provincial Corps’, is er is in de geschiedschrijving ook uitbundig melding gemaakt van meer willekeurige acties tegen patriotten. Zoals de ‘Tories’ in revolutionair gebied hun leven niet zeker waren, gold dit omgekeerd net zo goed voor voorstanders van onafhankelijkheid in door loyalisten gedomineerde gebieden. Gewelddadige opstanden, ontvoeringen, overvallen en massale lynchpartijen door loyalisten waren in bepaalde staten veelvuldig aan de orde. Simpelweg het openlijk aanhangen van één beider zijden kon levens in gevaar brengen. Deze vorm van actief verzet illustreert dat de onafhankelijkheidsstrijd in sommige gevallen meer het karakter van een burgeroorlog had dan van een georganiseerd militair conflict tussen twee duidelijk afgebakende kampen.
De onverdraagzaamheid tussen de loyalisten en de patriotten, en het wederzijdse wantrouwen, zorgde ervoor dat het neutraliteit feitelijk non-existent werd. Vele kolonisten hielden zich liever afzijdig van de oorlog, maar zelfs het ook maar openlijk uitspreken van twijfels over de revolutionaire zaak leverde hen met genadeloze snelheid het predicaat Tory op. Voor passief-loyalistische gezinnen maakte dit het leven in patriottisch gebied dusdanig ondragelijk dat in de tienduizenden besloten hun heil elders te zoeken. Zij vonden dat in emigratie.


4: EMIGRATIE

De wapenspreuk van Ontario, de meest dichtbevolkte provincie van Canada, luidt heden ten dage nog steeds Ut incept sic permanet fidelis, vrij naar het Nederlands vertaald: ‘Zoals ze begon, zo blijft ze: trouw’. Tijdens de onafhankelijkheidsstrijd in de dertien koloniën vreesden de loyalisten voor hun leven. Of ze zich nu actief of passief schaarden achter de loyalistische zaak, ze liepen altijd gevaar. De antipathie tegen loyalisten culmineerde in pesterijen, van pek en veren, naar ernstige geweldsdelicten. De wetgeving bood hen geen enkele bescherming. Sterker nog, de uitvoerende macht van de staten sanctioneerde op regelmatige basis loyalisten – de jurisprudentie van de staten maakte het mogelijk land en bezittingen van de Tories op te eisen, ze gevangen te zetten of te verbannen. Het leven werd ze onmogelijk gemaakt. Vele die de loyale zaak passief steunden, en daardoor onherroepelijk de stempel loyalist droegen, vluchtten naar veiligheid in andere delen van het Britse rijk. Tijdens de onafhankelijkheidsoorlog verlieten uiteindelijk niet minder dan zestigduizend loyalisten de dertien koloniën, met zo’n vijftienduizend slaven in hun kielzog. Dat betekent dat ongeveer één op de veertig van alle Amerikaanse kolonisten besloot alles achter te laten om een nieuw leven op te bouwen in een onbekende omgeving. Ter vergelijking: tijdens de Franse revolutie verliet zo’n één op de tweehonderd man het land. Dit illustreert nog maar eens hoe onaanvaardbaar onafhankelijkheid en republicanisme voor zo’n substantieel gedeelte van de Amerikanen was. Sommige loyalisten reisden duizenden kilometers met slechts de hoop op een veilig onderkomen.
Meer loyalisten kozen voor emigratie dan er uiteindelijk wapens tegen de revolutionairen zouden opnemen. Zevenduizend loyalisten zouden de overtocht naar Engeland maken, dat bij aankomst vaak niet aan hun verwachtingen of herinneringen voldeed; meerdere geëmigreerde Amerikanen hebben vanuit Engeland geschreven over intense heimwee naar hun Amerikaanse geboortegrond. Andere grote groepen hielden het dichter bij huis en verhuisden naar de Cariben voor een leven in de tropen van Jamaica of de Bahamas. Veel zwarte slaven wierpen door emigratie hun schakels af en reisden in grote aantallen naar de experimentele vrije zwarte Afrikaanse kolonie Sierra Leone. De massale vlucht van loyalisten uit het continent gaf een wereldwijd karakter aan de Amerikaanse revolutie dat reikte tot zover als Australië en met name India, waar het leger van de ‘East India Company’ opeens werd versterkt met honderden van oorsprong Amerikaanse officieren.
De Britten zagen op hun beurt dat de uitvloei van Amerikaanse burgers de weerbaarheid van koloniën alleen maar kon verzwakken en deden het zijne om de overtocht voor loyalisten aanlokkelijk te maken. In het bijzonder Brits Canada bood een niet te onderschatten lokroep voor gedesillusioneerde loyalisten. Het zag een massale toestroom van Amerikaanse loyalisten op de vlucht voor de revolutie, veruit het grootste deel van alle emigranten. Niet minder dan 50,000 van hen vonden hun heil in het Noorden, veilig onder Brits bewind.
Ook nadat de patriottische zege en het Verdrag van Parijs stroomden de loyalistische Amerikaanse immigranten als politieke vluchtelingen naar alle uithoeken van het Britse rijk. Acht van de dertien nieuw onafhankelijke Amerikaanse staten verbanden alle inwoners die zich tijdens de revolutie hadden geassocieerd met de loyalistische zaak en in de overige vijf kwam het daar praktisch op neer. Deze overweldigende hoeveelheid immigranten werd door de Britten niet eenzijdig als ongevaarlijk geduid. Hun loyaliteit aan het Britse rijk was de drijfveer voor hun vlucht geweest, maar desalniettemin kwamen zij wel uit een ‘revolutionaire klimaat’ met sterk anti-Brits sentiment. Wantrouwen is een te sterke term, maar oor hun grote aantallen werden de immigranten vaak met argusogen bekeken; ze zouden potentieel een gevaar kunnen vormen voor de Britse controle over haar bezittingen.
Ondanks deze kanttekening, bewees het Britse beleid zichzelf bijzonder effectief in het weglokken van sympathisanten uit de dertien koloniën. Effectiever zelfs dan hun beleid ten opzichte van de loyalisten die voor Engeland de wapens opnamen in Amerika. Britse teleurstelling in het gewicht van de rol van de loyalisten stamt uit twee fundamentele factoren:een overschatting van hun daadwerkelijke aantallen en daarnaast een onvermogen om de Britse sympathisanten doeltreffend in hun tactieken op te nemen. Met name dat laatste werd ook door de loyalisten zelf veelvuldig gelamenteerd in hun geschriften: de kracht van de loyalisten zou aanzienlijk veel groter zijn geweest als de Britse regering en het leger beter gebruik hadden gemaakt van de loyalisten die zich ter beschikking stelden.
Hoe vurig sommige loyalisten ook hebben gestreden om Brits te blijven, de patriotten trokken uiteindelijk aan het langste eind. Een groot gedeelte van de Tories zou uiteindelijk krijgen wat het zocht in andere delen van het Britse rijk. De ironie wil dat de schulden van de revolutie voor de Amerikanen uiteindelijk leidden tot hogere belastingen dan de gevluchte ‘Tories’ ooit aan de Britse kroon zouden betalen. Op een manier kregen deze loyalisten met emigratie voor elkaar wat de onafhankelijkheidsoorlog in beginsel onnodig gemaakt zou kunnen hebben: vrijstelling van overzeese belasting en toch onderdeel van het Britse rijk.

CONCLUSIE

De loyalisten waren een minderheid in de Amerikaanse koloniën. Hun aantallen waren echter niet dusdanig klein dat het gerechtvaardigd is dat zij relatief zo weinig aandacht hebben gekregen in de geschiedschrijving over de Amerikaanse revolutie. Ze maakten bijna twintig procent uit van een populatie waarvan slechts veertig procent überhaupt bereid was zich in te zetten voor de patriottische zaak. De loyalisten hadden uiteenlopende motieven om trouw aan Groot-Brittannië te blijven: pragmatiek, een sterke band met het moederland, afhankelijkheid van inkomsten – ze konden allemaal doorslaggevend zijn. Echter, één ding hadden Tory en Whig gemeen: ze handelden beiden naar wat zij geloofden dat in het belang van Amerika was.
Ondanks het gepolariseerde idee dat zij zelf hadden, stonden de retoriek van respectievelijk de patriotten en die van de loyalisten niet lijnrecht tegenover elkaar. Beiden waren het over het algemeen met elkaar eens dat Groot-Brittannië met haar bemoeizuchtige koloniale beleid haar eigen hand had overspeeld. Ze verschilden echter in de conclusie die ze daaruit trokken. Uiteindelijk hadden de loyalisten een fundamenteel vertrouwen in Groot-Brittannië, de patriotten een fundamenteel wantrouwen. De patriotten waren niet meer Amerikaans, de loyalisten niet meer Brits. Ze zagen de te bewandelen weg van het continent simpelweg tegengesteld en waren bereid daarvoor te vechten. Loyalisten konden zich passief of actief verzetten tegen de revolutionaire zaak. Vele hebben zich aangesloten bij het Britse leger in speciale loyalistische garnizoenen. De uitrusting van deze eenheden was veelal superieur aan die van het Continentale Leger en enkele van de grootste nederlagen geleden door revolutionaire troepen waren het werk van loyalisten in dienst van het Britse Rijk. Toch waren hun militaire inspanningen niet voldoende. Wie de wapens niet wilde of kon opnemen, vluchtte vaak naar andere uithoeken van het Britse imperium. De Britten steunden deze migratie en bood loyalisten wat ze zochten: de mogelijkheid om vrij van overzeese belasting onderdeel te blijven van het Britse rijk.
Doorslaggevend is de rol van de loyalisten in het onafhankelijkheidsconflict uiteindelijk echter niet geweest. Zij bleven tijdens de oorlog de absolute minderheid en hadden geen politiek overwicht. Ze konden zich niet handhaven in de gebieden onder patriottisch bestuur en terwijl de Britse oorlogsinspanning faalde, verloren zij terrein. De Britten hebben de Amerikaanse onafhankelijkheid niet weten te verijdelen. De militaire rol van de loyalisten in de Britse oorlogsinspanning heeft ze geen overwinning opgeleverd. De zege van de patriotten met de Vrede van Parijs betekende het einde van het loyalistisch verzet. Toch moet de rol herinnerd blijven worden van het Amerikaanse verzet tegen de revolutie. De rol van zij met het lichaam in Amerika en het hoofd overzees: de loyalisten – een vergeten hoofdstuk van de Amerikaanse revolutie.

LITERATUURLIJST

Allen, Thomas B., ‘One Revolution, Two Wars’, Military History. Volume 27, Number 5 (2010) 58-63.

Brown, Wallace, The King’s Friends. The composition and motives of the American loyalist claims (Providence 1965).

Calhoon, Robert M., Revolutionary America. An interpretive overview (New York 1976).

Calhoon, Robert M., The Loyalist Perception and other essays (New York 1989).

Cheng, Eileen Ka-May, ‘American Historical Writers and the Loyalist, 1788-1856. Dissident, Consensus, and American Nationality’, Journal of the Early Republic. Volume 23, Number 4 (2003) 491-519.

Chidsey, Donald Barr, The loyalists. The story of those Americans who fought against independence (New York 1973).

Ferling, John E., ‘Joseph Galloway’s Military Advice. A Loyalist’s View of the Revolution’, The Pennsylvania Magazine of History and Biography. Volume 98, Number 2 (1974) 171-188.

Ferling, John, ‘The American Revolution and American Security. Whig and Loyalist Views’, The Historian. A journal of history. Number 3 (1978) 492-507.

Ferling, John, A Leap in the Dark. The Struggle to Create the American Republic (Oxford 2003).

Green, Jack P., en J.R. Pole, A Companion to the American Revolution (Oxford 2000) 342.

Jasanoff, Maya, ‘The Other Side of Revolution. Loyalists in the British Empire’, The William and Mary Quarterly. Volume 65, Number 2 (2008) 205-232.

Olson, Lester, ‘An Ideological Rupture. Metaphorical Divergence in Loyalist Rhetoric during the American Revolution’, Rhetorica. A Journal of the History of Rhetoric. Volume 10, Number 4 (1992) 405-422.

Nash, Gary B., The Unknown American Revolution. The unruly birth of democracy and the struggle to create America (New York 2005).

New, M. Christopher, ‘The Board of Associated Loyalists fought behind the lines against American independence’, Military History. Volume 20, Number 6 (2004) 18-23.

Smith, Paul H., Loyalists and Redcoats. A Study in British Revolutionary Policy (New York 1965).

Smith, Paul H., ‘The American Loyalists. Notes on Their Organization and Numerical Strength’, The William and Mary Quarterly. Volume 25, Number 2 (1968) 259-277.

Stewart Wallace, W., The United Empire Loyalists (Toronto 1914).

Stout, Harry S., ‘Religion, Communications, and the Ideological Origins of the American Revolution’, The William and Mary Quarterly. Volume 34, Number 4 (1977) 519-541.

Taylor, Alan, ‘The Late Loyalists. Northern Reflections of the Early American Republic’, Journal of the Early Republic. Volume 27, Number 1 (2007) 1-34.
Wrong, George M., Canada and the American Revolution. The disruption of the First British Empire (New York 1935).

BRONNEN

Paine, Thomas, Common Sense. Thoughts on the Present State of American Affairs (1776).

Paine, Thomas, The American Crisis. Philadelphia, January 13 (1777).

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven