‘Waken voor het eigen land, en het eigen volk’

Vluchtelingen, backpackers, forenzen: bewegingsstromen domineren de sociale geschiedenis en de maatschappelijke actualiteit. Jonge Historici staat de komende weken stil bij het thema ‘Over de grens’, verplaatsingsverhalen in al hun gedaantes en facetten. Vandaag: Lauren Heida over het Nederlandse vluchtelingendebat in 1938. 

Een vluchteling zal voortaan als een ongewenscht element voor de Nederlandse maatschappij en derhalve als ongewenschte vreemdeling te beschouwen zijn’, zo vatte minister van Justitie Carel Goseling (RKSP) zijn visie op het vluchtelingenbeleid in 1938 samen. De Nederlandse regering zou de toelating van vluchtelingen voortaan sterk aan banden leggen, zo kondigde de minister in een circulaire op 7 mei 1938 aan.  Vluchtelingen zouden, ongeacht de nationaliteit, aan de grens worden tegengehouden en wanneer zij in Nederland werden aangetroffen het land uitgezet worden. Alleen in een enkel geval, wanneer de vluchteling in levensgevaar verkeerde, zou de minister een uitzondering kunnen maken.

De aanleiding van de circulaire was de Anschluss van Oostenrijk bij Nazi Duitsland in maart van datzelfde jaar. Sinds de overwinning van de NSDAP en de verkiezing van Adolf Hitler tot kanselier in 1933, ontvluchtten Joden als gevolg van toenemende anti-Joodse maatregelen het land. In eerste instantie vestigden zij zich voornamelijk in buurlanden als Frankrijk, Zwitserland en Nederland in de hoop terug te kunnen keren wanneer de gemoederen zouden bedaren. Niets bleek minder waar: vanaf 1933 zorgde elke grootschalige anti-Joodse maatregel, zoals de Neurenbergerwetten van 1935, voor een piek in vluchtelingestroom. De Nederlandse regering vreesde dat de Anschluss opnieuw een golf vluchtelingen uit Duitsland en Oostenrijk zou veroorzaken en hoopte door strengere maatregelen vluchtelingen te ontmoedigen om naar Nederland te komen.

In tegenstelling tot de warme ontvangst van Belgische vluchtelingen ruim twintig jaar eerder, toonde de Nederlandse regering zich sinds het begin van de jaren ’30 weinig ruimhartig ten opzichte van vluchtelingen. Met name vanaf 1933 voerde de regering een steeds restrictiever immigratiebeleid. Door de economische crisis en daarmee gepaard gaande hoge werkloosheid, werden vreemdelingen als een steeds grotere bedreiging voor de werkgelegenheid van Nederlandse arbeiders gezien. Bovendien was er door bezuinigingen op overheidsuitgaven weinig steun voor extra financiering van opvang. Waar eerder nog uitzonderingen werden gemaakt voor (vermogende) Joodse vluchtelingen uit Duitsland, probeerde Goseling vanaf mei 1938 ook de komst van deze groep te verijdelen. Ook deze politieke vluchtelingen werden als economische last beschouwd.

Hoewel Goselings circulaire geen grote breuk met het eerder gevoerde beleid vormde, leidde zijn gebruik van de term ‘ongewenscht element’ tot veel ophef. Voor Tweede Kamerlid Louis de Visser (CPN) gingen de aangekondigde maatregelen en taalgebruik te ver. Door middel van een interpellatie dwong hij Goseling zich te verantwoorden in een debat met de Tweede Kamer op 9 juni 1938. Goseling moest de bui al hebben zien hangen: De Visser, bekend om zijn krasse taalgebruik en felle debatteerstijl, maakte het hem niet gemakkelijk. Volgens De Visser was het beleid van Goseling ‘niet alleen in strijd met de wetten des lands, neen, het druischt in tegen de hoogste wetten der menschelijkheid. Het hoogschte goed, de menschelijke solidariteit, wordt vernield.’  Op het juridische punt kreeg De Visser bijval van andere Kamerleden: het tegenhouden en/of uitzetten van elke toekomstige vluchteling, ongeacht zijn of haar situatie, was in strijd met de Vreemdelingenwet en Grondwet. Ondanks de ‘buitengewonen tijd’ stond het Goseling niet zomaar vrij om de wet te negeren, zo meenden ook sprekers van andere partijen. Dat ging tegen alle principes van de rechtsstaat in. Bovendien ging het hier niet om willekeurige migranten, maar om slachtoffers van vervolging! Weigering van deze personen was vanuit humanitair oogpunt onverantwoord.

In een poging Goselings argument met betrekking tot het economische gevaar dat arme Joodse vluchtelingen voor Nederland zouden vormen te weerleggen, betoogden enkele Kamerleden dat de komst van deze vreemdelingen juist voordelig zou kunnen zijn voor de Nederlandse economie. Zo betreurde kamerlid Willem Wendelaar (LSP) het ten zeerste ‘dat een man als professor Freud, een wereldberoemdheid, niet in ons land is terechtgekomen’, hij benijdde Engeland ‘dat het voorrecht heeft een dergelijken vluchteling in zijn midden te nemen’. Freud of geen Freud, volgens De Visser stond Goselings beleid haaks op de ‘roemrijke’ Hollandse traditie van gastvrijheid. Hij meende dat vluchtelingen altijd welkom én gewenst waren geweest en dat Nederland juist op dit deel van de geschiedenis trots kon zijn.

Het debat liep uiteindelijk met een sisser af. Hoewel de interpellatie van De Visser bijval kreeg van andere Kamerleden, bleken de partijen toch niet bereid de voorzitter van de CPN volledig te steunen. Goseling gaf wel toe dat zijn bewoording niet helemaal gelukkig gekozen was. Hij stelde dat zijn woorden niet letterlijk genomen moesten worden. De term ongewenst bedoelde hij ‘zooals ook het bezoek van zelfs van een goeden vriend ongelegen of ongewenscht kan zijn op het oogenblik, dat men hem onmogelijk ontvangen kan.’ Goseling kwam er uiteindelijk mee weg. De regering zette haar maatregelen voort en bewaking aan de grens nam toe.

Het ideaalbeeld van Nederland als gastvrij en tolerant land waarover De Visser sprak, lijkt in 2016 volledig gesneuveld. Ook nu worden vluchtelingen als economische last – ‘gelukszoekers’ – gezien en is er discussie over de vraag of het Europese vluchtelingenbeleid in strijd is met de universele rechten van de mens. Hoewel het economische aspect een belangrijke rol in de huidige ophef over vluchtelingen speelt, gaat de aandacht nu vooral uit naar vermeende religieus-fundamentalistische en seksuele bedreiging. Ook deze angsten zijn alles behalve nieuw. De vreemdeling-migrant als verkrachter van ‘beschaafde’ vrouwen en religieus fanaticus gaan terug tot de Oudheid. Veronderstelde economische, religieuze en seksuele gevaren zijn klassieke componenten van angst voor vreemdelingen.

Historische analogieën lopen, hoe langer je er naar kijkt, altijd wel ergens mank. De verschillen overstemmen uiteindelijk in veel gevallen de overeenkomsten. Dat betekent niet dat vergelijken een zinloze bezigheid is: door het naast elkaar leggen van politieke debat van 9 juni 1938 en de huidige publieke en politieke discussie rondom vluchtelingen kunnen we in ieder geval het volgende concluderen: de vluchteling als ‘ongewenst element in de samenleving’ is weer helemaal terug van (niet) weggeweest.

  • Zowel het Tweede Kamerdebat van 9 juni 1938 als de circulaire van 7 mei 1938 zijn online raadpleegbaar.

 

LaurenLauren Heida (1991) rondt de Onderzoeksmaster Geschiedenis af aan de Universiteit van Amsterdam. Zij specialiseert zich in Holocaust- en genocidestudies en houdt zich met name bezig met de nasleep van de bezetting en Jodenvervolging in Nederland. Momenteel werkt zij als onderzoeksassistent bij het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en is verbonden aan de uitgeverij van Jonge Historici.

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven