Wouter Kesteloot: Reinheid, gezondheid en therapie

Wouter Kesteloot

Samenvatting

In Reinheid, gezondheid en therapie. Baden en zwemmen in Antwerpen (1875-1915) beschrijft Wouter Kesteloot de ontwikkeling van het beleid omtrent publieke baden en douches in Antwerpen rond het jaar 1900. Net als in omringende landen ontstond in België destijds de overtuiging dat regelmatig baden en zwemmen de hygiëne en lichamelijke gezondheid van de bevolking konden verbeteren. Bij het stadsbestuur van Antwerpen vormden de bouw van baden en de regelingen voor verschillende bevolkingsgroepen als vrouwen, schoolkinderen en arbeiders regelmatig onderwerp van discussie. Een interessante sociaalhistorische scriptie over Antwerpen.

Download de PDF

Wouter Kesteloot (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

De arts Modeste Terwagne publiceerde in 1900 Portez-vous bien, een vulgariserend boekje over hygiëne. Er kwamen een Nederlandse vertaling en meerdere Franse uitgaven van dit boekje. Terwagne wilde met deze publicatie de basisregels van hygiëne naar het volk verspreiden en omschreef het begrip hygiëne op de volgende manier: Les conseils sur la façon de vivre ont surtout pour but d’éviter les maladies. C’est ce qu’on appelle l’hygiène. Hij gaf onder andere raad over gezonde voeding en gezonde lucht en wijdde ook een hoofdstuk aan de heilzame effecten van water. Water zorgde volgens hem voor een gezond, sterk en krachtig lichaam dat bestand was tegen ziektes. Terwagne stelde voor dat de bevolking zich dagelijks zou wassen met koud water om een proper lichaam te hebben: il faut que les usages fréquents entretiennent le corps dans un grand état de propreté. Il n’est pas trop de se laver chaque jour, au saut du lit, des pieds à la tête et à l’eau froide. Terwagne kwam in 1900 als socialist terecht in de Antwerpse gemeenteraad en mengde zich daar in discussies over zwembaden en douches. Dit brengt de vraag naar voren welke rol de hygiënistische ideeën speelden in de inrichting van deze baden. Wat was het verband tussen water en hygiëne in het Antwerpse politieke debat? In deze masterproef komen deze kwesties uitvoerig aan bod.
De Antwerpse projecten voor zwembaden en douches vergden grote financiële investeringen van de stad en vormden een belangrijk onderdeel van de Antwerpse stadsontwikkeling. Het Antwerpse stadsbestuur vroeg in haar bouwbeleid advies aan de stadsingenieur. Deze stadsingenieur speelde een rol bij alle grote Antwerpse publieke werken. Vooral Gustaaf Royers had impact op de stedelijke uitbouw van zwembaden en douches. Royers was de stadsingenieur van 1875 tot 1908 en stond aan het hoofd van de stedelijke gezondheidsdienst. De aandacht voor de hygiëne en de gezondheid van de Antwerpse bevolking vormde vaak de aanleiding voor publieke werken. De openbare drinkwatervoorziening in Antwerpen was bijvoorbeeld een gezondheidsmaatregel die zorgde voor gezond en drinkbaar water voor de Antwerpse bevolking. De bouw van publieke zwembaden en douches moest evengoed een impact hebben op de gezondheid en hygiëne van de Antwerpse inwoners. In de gemeenteraad werden de Antwerpse projecten vergeleken met verwezenlijkingen in Belgische of buitenlandse steden. Badgelegenheden uit het buitenland dienden hierbij vaak als ideaal model.
Artsen van de hygiënistische beweging verkregen vanaf de negentiende eeuw een steeds grotere invloed in Belgische steden zoals Antwerpen en drongen aan op stedelijke gezondheidsmaatregelen. Deze beweging van sociaal bewogen artsen was beïnvloed door Engelse en Franse voorbeelden en propageerde de zorg voor private en publieke hygiëne. De hygiënisten vroegen dat centrale overheden en gemeentebesturen actief ingrepen in slechte hygiënische en sociale omstandigheden. Ze erkenden ook het reinigende effect van water en vroegen daarom de verbetering van de drinkwatervoorziening en de uitbouw van publieke baden. Hygiënisten hadden een sombere visie over het stadsleven aangezien ze wezen op de grote sterfte in steden. Deze steden werden gezien als zieke plekken van de samenleving. De kritiek op de stedelijke levensomstandigheden liep parallel met een geloof in hervormingen. De hygiënisten wilden de natie genezen en zagen voor zichzelf daarin een rol weggelegd. Ze streefden dikwijls met hun gezondheidscampagne vanuit een patriottistische houding naar een meer welvarende natie. Terwagne, die ook tot de hygiënistische beweging behoorde, stelde bijvoorbeeld op het einde van Portez-vous bien dat gezondheid voor geluk zorgde en dat elke ziekte en overlijden een economisch verlies was voor de maatschappij. Met deze argumentatie benadrukte Terwagne het belang van artsen voor de natie.
De Belgische centrale overheid en de overheden in de grote steden toonden sinds het einde van de negentiende eeuw meer interesse voor de openbare gezondheid en hygiëne. Terwijl er voorheen enkel maatregelen genomen werden tegen epidemieënepidemieën, kwam er sinds de late negentiende eeuw een preventief gezondheidsbeleid van de centrale overheid. Vanaf de jaren ‘1880 kreeg het begrip volksgezondheid een sociale en morele betekenis. Zo stelde de centrale overheid het medisch schooltoezicht en de gezondheidsopvoeding in. Ondanks deze initiatieven, kwam er geen gecoördineerd gezondheidsbeleid van de centrale overheid. Gemeenten hadden sinds lang veel bevoegdheden op het vlak van volksgezondheid. Grote steden voerden met eigen initiatieven zoals schoolkolonies een eigen gezondheidsbeleid uit. Schoolkolonies waren plaatsen aan de Belgische kust waar kinderen naartoe gestuurd werden en onder meer gingen baden in de zee. Terwijl de Belgische regering voor de schoolkolonies geen financiële steun wilde geven, organiseerden verschillende liberale steden zoals Gent, Luik en Antwerpen een schoolkolonie voor hun leerlingen.
In mijn studie komt het Antwerpse gezondheidsbeleid tussen 1875 en 1915 aan bod. Ik focuste op de discussies binnen de Antwerpse gemeenteraad over het stedelijke zwembad, de openbare douches, schooldouches en schoolkolonies. In deze periode bestuurden liberale burgemeesters Antwerpen. Tot 1895 zaten er zelfs enkel liberalen in de Antwerpse gemeenteraad. In de toenmalige liberale partij bestond er een onderscheid tussen een progressieve en een doctrinaire strekking. Terwijl de progressieve liberalen voorstander waren van een beperkte tussenkomst in de economie ten dienste van de stedelijke gemeenschap, kantten de doctrinaire liberalen zich tegen het ingrijpen van de overheid in de economie. De socialistische beweging bepleitte net als de progressieve liberalen stedelijke interventie in de economie. Sinds 1899 zat de socialistische Belgische Werklieden Partij met drie leden in de Antwerpse gemeenteraad. Daarnaast bestond de gemeenteraad sinds 1895 uit de katholieke partij. De discussie over het ingrijpen in de economie ging vaak over de noodzaak van hygiënische maatregelen. In de tweede helft van de negentiende eeuw zorgde de Antwerpse bevolkingsgroei voor een gebrek aan hygiëne bij de laagste sociale klassen en waren er veel epidemieën. Deze politieke en sociaaleconomische situatie van Antwerpen bepaalde de discussies over baden in de Antwerpse politiek. De discussie ging immers over het al dan niet ingrijpen van het stadsbestuur om voor badgelegenheden te zorgen.
Ik bestudeerde in een casus de rol van de medische argumentatie in de politieke debatten over publieke baden tussen 1875 en 1915. Hoe werden argumenten over hygiëne gehanteerd? Op welke manier gebruikten politici het medische discours om beslissingen en financieringen te verantwoorden? Hoe stonden andere motieven zoals de kosten en de zedelijkheid tegenover de medische argumenten? Daarnaast onderzocht ik hoe binnen de medische wereld het nut van het baden en zwemmen ter sprake kwam in het medische onderzoek en de medische therapie. De medische en politieke wereld beïnvloedden elkaar ook wederzijds. In Antwerpen kwamen dokters met hygiënistische ideeën in de politiek terecht. Zo werd de progressief liberaal Victor Desguin schepen van onderwijs en van openbare gezondheid en zetelden de socialist Modeste Terwagne en de katholiek Frans Nuyens in de gemeenteraad. Een interessante onderzoekspiste was de rol van deze artsen in het politieke debat. Welke positie namen zij in in het politieke debat en hoe kwamen zij tegenover andere gemeenteraadsleden te staan? Ik analyseerde ook hoe andere groepen zoals de pers, de Plaatselijke Geneeskundige Commissie en de stadsingenieurs het hygiënistisch gedachtegoed hanteerden en welke invloed zij uitoefenden op het Antwerpse beleid.
Over de Belgische hygiënistische beweging verscheen er nog geen algemeen overzichtswerk. De historicus Karel Velle schetste in Lichaam en Hygiëne wel de veranderde lichaamsbeleving en gezondheidszorg in de negentiende eeuw. Velle wees in dit werk op de verspreiding van regels en normen over hygiëne via het onderwijs en via voorschriften van artsen. Hij ging in zijn studie De Nieuwe biechtvaders in op de groeiende invloed van de arts op de negentiende-eeuwse samenleving. Deze toenemende macht van dokters werd door sommige auteurs zoals Michel Foucault negatief benoemd met de term medicalisering. Velle beargumenteerde dat artsen een medisch vertoog hanteerden en voor zichzelf een opvoedende rol in de samenleving zagen. In de hygiënistische beweging wilden artsen de bevolking opvoeden door hen aan te zetten tot een meer hygiënische levenswijze. In de bundel Zieke Natie onderzocht de historica Liesbet Nys de beeldspraak en de ideeën van de Belgische hygiënisten. Volgens Nys velden hygiënisten een negatief oordeel over de algemene gezondheidstoestand van de Belgische samenleving maar wilden ze de problemen ook vanuit een vooruitgangsgeloof oplossen.
Ik onderzocht vanuit een zelfde cultuurhistorische benadering als in het artikel van Liesbet Nys de gebruikte medische metaforen, argumenten en beelden van allerlei soorten groepen. Wat was de impact van ideeën over reinheid, gezondheid en therapie op de discussies over baden in de Antwerpse medische en politieke wereld? Hoe werden deze begrippen gebruikt en welke beelden werden hier tegenover geplaatst? Deze werkwijze is geïnspireerd door de centrale invalshoek in de bundel Zieke Natie. In dit boek stond de impact van medische beeldspraak in de laatnegentiende-eeuwse Belgische en Nederlandse maatschappij centraal. De auteurs stelden een medische kijk op de samenleving vast in onder meer politieke traktaten en maatschappelijke debatten. Concepten zoals diagnose, gezondheid en ziekte werden gebruikt om de maatschappij voor te stellen.
Mijn cultuurhistorische aanpak sluit aan bij het constructivisme en het concept van culturele constructies. Binnen de medische historiografie kwam het idee naar voren dat ziektes cultureel geconstrueerd zijn. Zo verschenen er studies over hoe de voorstelling van waanzin steeds veranderde. Ik bekeek het medische concept hygiëne ook als een culturele constructie. Hygiëne had in de negentiende en twintigste eeuw een symbolische betekenis aangezien het werd opgevat als een morele norm binnen een beschavingsoffensief. Het werd in de burgerlijke cultuur verbonden met deugd en zin voor orde. In de beeldspraak was er een tegenstelling tussen de hygiënische orde van de hogere bevolkingslagen en de wanorde van de armere bevolking. Aan de lagere bevolkingsklassen moest de zin voor orde worden aangeleerd. Artsen en politici construeerden dus het hele concept van hygiëne. De geschiedenis van het lichaam hield ook verband met mijn onderzoek. Een hele reeks thema’s zoals vrouwelijke en mannelijke lichamen, het lichaam als symbool en lichaamshygiëne kwamen in dit domein aan bod. In mijn onderzoek speelde de houding tegenover het lichaam ook mee. Hygiënisten wilden namelijk de bevolking aanzetten tot een betere lichaamshygiëne. Regels van bovenaf moesten zorgen voor een meer hygiënische omgang met het lichaam. Zwemmen en baden werd gezien als een nuttig middel om een betere lichaamshygiëne te verkrijgen bij de arbeidersbevolking.
Mijn masterproef is geïnspireerd door buitenlandse studies over de uitbouw van publieke zwembaden en douches in grote steden. De Franse historicus Georges Vigarello schetste de evolutie van publieke baden en washuizen in Frankrijk en stelde vast dat het baden vanaf de zeventiende en achttiende eeuw steeds meer verbonden werd met hygiëne, properheid, lichaamssterkte en gezondheid. Historicus Brian Ladd onderzocht de publieke baden in Duitse steden zoals Keulen, Berlijn en München en benadrukte dat de uitbouw van deze baden in verband stond met gelijkaardige initiatieven zoals de watervoorziening. Persoonlijke properheid werd immers gezien als een aanvulling op een propere stedelijke omgeving. De Amerikaanse historica Marilyn Thornton Williams behandelde in Washing ”the great unwashed” de Amerikaanse hervormingsbeweging voor publieke baden en focuste hierin op de situatie in de steden New York, Baltimore, Philadelphia, Boston en Chicago. Williams constateerde dat de Amerikaanse beweging voor publieke baden was beïnvloed door de verwezenlijkingen in Europa. Uit deze buitenlandse studies bleek dat er werd gekozen voor verschillende soorten baden. Er werden soms uitgebreide badencomplexen gebouwd met badkuipen, douches en een of meerdere zwembaden. In deze inrichtingen bestond er een sociaal onderscheid tussen bevolkingslagen en een onderscheid tussen mannen en vrouwen. In andere steden kwamen er enkel zwembaden of publieke douches. De Berlijnse arts Oscar Lassar presenteerde in 1883 een eenvoudig badhuis met enkel individuele douches als alternatief voor de duurdere badencomplexen. De douches volgens het model van Lassar waren bedoeld om de gewoonte van properheid aan arbeiders door te geven en werden ook vaak in scholen gebouwd voor leerlingen.
In België werd er onderzoek gevoerd naar de zwembaden en douches in Brussel, Gent en Antwerpen. Griet Meyfroots en Tinne Vandenbreeden focusten in hun licentiaatsverhandelingen op de architectuur van de Brusselse badgelegenheden. Zij gaven een overzicht van de bouw en de inrichting van de verschillende zwembaden, openbare douches en private badhuizen in Brussel. Carine Bormans gaf in haar thesis een historisch overzicht van de stortbaden, zwembaden en geneeskundige baden in Gent tussen 1850 en 1940. Rond de eeuwwisseling kwamen er in Gent douches in onder andere scholen en fabrieken en werden er een drietal zwembaden opgericht. Bormans bestudeerde ook het gebruik van baden in de geneeskunde. Gentse dokters hielden zich onder meer in private badinstellingen bezig met toepassingen uit de hydrotherapie.
De uitbouw van Antwerpse baden werd onderzocht door sporthistorica Marijke Den Hollander. Zij beschreef in haar onderzoek Sport in ’t stad de evolutie van de zwemsport in Antwerpen tussen 1830 en 1914 en stelde dat het ontstaan van de zwemsport nauw verweven was met baden en hygiëne. De historica gaf een overzicht van de opgerichte badhuizen en zwembaden in Antwerpen. Privé–ondernemers ondernamen in Antwerpen voor 1850 al projecten om baden te installeren. In 1852 kwam het stedelijke openluchtzwembad tot stand door financiering van de stad. In 1875 werd dit zwembad vervangen door een nieuw stedelijk openluchtzwembad. Daarna kwamen er voorstellen voor een tweede zwembad in het noorden van Antwerpen maar dit zwembad kwam er pas in 1933. De focus van Den Hollander lag vooral op het beleid van het Antwerpse stadsbestuur, de architecturale projecten en de financiële details. Den Hollander wees niettemin ook al op de rol van artsen zoals Emiel Descamps. Mijn onderzoek bestudeert gedeeltelijk dezelfde bronnen als Den Hollander maar beoogt met een cultuurhistorische invalshoek een andere kant van de uitbouw van baden te belichten. Daarnaast ga ik ook in op de openbare douches, schoolkolonies en schooldouches die Den Hollander niet behandelde in haar onderzoek.
De medische behandeling met water komt ook aan bod in mijn masterproef. Over deze watertherapie in Belgische medische kringen werd er nog niet zo veel gepubliceerd. De historicus Evert Peeters schetste de evolutie van de Belgische hydrotherapie tussen 1890 en 1914. De hydrotherapie kwam in België later naar voren dan in Oostenrijk, Duitsland en Groot-Brittannië. Peeters reageerde in zijn artikel tegen de stelling dat hydrotherapie een overblijfsel was van de vroegere geneeskunde. Hij stelde immers dat hydrotherapie algemeen bekend was in de Belgische medische wereld. Zo werden er in medische kringen methodes van de hydrotherapie overgenomen en kwam de hydrotherapie voor in de nieuwe discipline fysiotherapie. Peeters gaf als voorbeeld de Antwerpse dokter Isidore Gunzburg, die als een van de leidende figuren in de Belgische fysiotherapie de voordelen van waterbehandeling benadrukte. Ik ga in op de Antwerpse hydrotherapie van onder andere de artsen Isidore Gunzburg en Emiel Descamps.
Ik bestudeerde voor deze masterproef politieke en medische bronnen. Ik onderzocht de discussies binnen de Antwerpse gemeenteraad in het gemeenteblad van Antwerpen. In de gemeenteraad debatteerden politici van allerlei strekkingen over de bouw en financiering van zwembaden en douches. Ik hanteerde ook dossiers uit het Antwerpse stadsarchief, meerbepaald uit het archief van de dienst voor stadsgebouwen en uit de afdeling ruimtelijke ordening en openbare werken. Deze dossiers bevatten onder meer reglementen en briefwisselingen over het stedelijke zwembad en documenten over de publieke douches. Ik maakte ook gebruik van medische bronnen zoals de publicaties van de artsen Emiel Descamps en Modeste Terwagne. Voorts worden de ideeën over baden in de Antwerpse geneeskunde geschetst aan de hand van het medische tijdschrift Annales de la société de Médecine physique d’Anvers en zijn opvolger Annales de Médecine Physique. Ik focuste in dit tijdschrift op de publicaties over hydrotherapie, de medische behandeling met water.
Concreet onderzocht ik het politieke en medische debat aan de hand van enkele discussies. De stedelijke politiek vormt de rode draad doorheen de eerste drie hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk geef ik een overzicht van de politieke discussies over het stedelijke zwembad in de Brederodestraat. Daarna volgen twee thematische hoofdstukken over de baden voor schoolkinderen en arbeiders. Ik focus in het hoofdstuk over het onderwijs op de introductie van de zwemlessen in scholen en de inrichting van schooldouches en schoolkolonies. Daarna bespreek ik in het deel over het baden voor arbeiders onder meer de openbare douches voor de Antwerpse werklieden. In het laatste hoofdstuk ga ik specifiek in op de medische wereld. Dit hoofdstuk behandelt het gebruik van baden in therapie en onderzoek door Antwerpse artsen.


1 Het nieuwe zwembad

Het Antwerpse zwembadbeleid vormt een interessante casus om de rol van hygiënistische argumentatie in de stedelijke politiek te onderzoeken. Bij de vervanging van het openluchtzwembad in 1877 stond de bekommernis om de openbare gezondheid immers centraal. Gemeenteraadsleden benadrukten de voordelen van het zwembad voor de gezondheid en de volksontwikkeling van de Antwerpse bevolking. De investeringen in het stedelijke zwembad werden ook verantwoord aan de hand van deze medische argumenten. Daarnaast kwamen er nog andere motieven naar voren. Er werd rekening gehouden met de openbare moraal. Zo moest een grote omheining rond het zwembad het publieke zicht op de naakte baders beperken. Voorts speelde het zwembad een rol in de beeldvorming van de stad Antwerpen aangezien de Antwerpse badgelegenheden vergeleken werden met andere steden. Antwerpse politici presenteerden het zwembad als een succesverhaal en benadrukten hun aandeel bij de realisatie van het zwembad.
In tegenstelling tot de verhitte discussies vanaf de jaren 1890 over baden in het onderwijs, kwamen in het politieke debat over de vervanging van het zwembad geen duidelijke politieke tegenstellingen naar voren. Progressief liberalen zoals Nicolaas Jan Cupérus legden wel het meest de nadruk op het nut van het zwembad voor de gezondheid maar de doctrinaire strekking van de liberalen ging ook akkoord met de investeringen van het stadsbestuur in het nieuwe zwembad. Dit is enigszins verrassend omdat doctrinair liberalen meestal gekant waren tegen interventies van het stadsbestuur in de economie. Er was dus een consensus over de noodzaak aan een nieuwe zweminrichting.
Na de vervanging van het zwembad kwam de wijziging van het zwembadreglement aan bod in de gemeenteraad. In de discussie over het reglement speelden gezondheidsargumenten evengoed een rol. Er werd gewezen op het medische nut van de toegang van vrouwen tot het zwembad. Meerbepaald werden de openbare gezondheid en de therapie aangehaald als argumenten. Gemeenteraadsleden zoals Cupérus stelden de toelating van vrouwen voor. Daarnaast vroeg ook de Plaatselijke Geneeskundige Commissie in een brief aan het stadsbestuur dat het zwembad zou opengesteld worden voor vrouwen. Bij de vervanging van het zwembadreglement trad er dus een wisselwerking op tussen artsen en politici. Het reglement zorgde er ook voor dat maatschappelijke verhoudingen in het zwembad doordrongen. Er bestond een strikte scheiding tussen man en vrouw aangezien zij op verschillende tijdstippen toegang verkregen tot het zwembad. In deze regelingen speelde de zorg om de zedelijkheid dus een belangrijke rol. Voorts was er in het zwembad een onderscheid tussen een niet-betalend en betalend gedeelte.

1.1 Het liberale zwembadbeleid in Antwerpen

In de negentiende eeuw werd Antwerpen regelmatig getroffen door cholera, tyfus en de pokken. Maatregelen tegen deze epidemieën maakten deel uit van het Antwerpse gezondheidsbeleid. Zo wees de schepen van openbare gezondheid Victor Desguin in 1893 op de initiatieven tegen de cholera-epidemie. Het afzonderen van zieken en het opleggen van gezondheidsregels behoorden onder meer tot die maatregelen. Desguin klaagde echter dat arbeiders de gezondheidsregels niet navolgden: Zij spotten met alle regelen der gezondheidsleer en volgen geenen raad dan indien zij ertoe verplicht worden. Het Antwerpse stadsbestuur probeerde via deze regels zijn bevolking gezondheidsonderricht te geven. Dit gezondheidsonderricht van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw beoogde van reinheid een gewoonte te maken. Dat gebeurde onder andere door de bevolking aan te zetten tot badgewoonten.
Het ontstaan van het eerste Antwerpse zwembad stond in verband met de cholera-epidemie van 1848 en 1849. Deze ziekte zorgde voor meer dan 1500 dodelijke slachtoffers in Antwerpen. Net als bij de andere negentiende-eeuwse epidemieën, vielen de meeste slachtoffers van de cholera-epidemie bij arbeiders en armen. Door hun slechte sociale en hygiënische situatie waren deze bevolkingsgroepen vatbaarder voor de cholera. Als gevolg van de epidemieën, groeide de interesse van de Antwerpse overheid voor de woontoestanden en de algemene hygiëne. Het Antwerpse stadsbestuur ondernam in 1849 als reactie op de cholera-epidemie maatregelen om de gezondheidstoestand van de bevolking te verbeteren. In de armste wijken werden er saneringswerken uitgevoerd. Daarnaast financierde de gemeenteraad de bouw van het gemeentelijk openluchtzwembad. Dit zwembad moest de algemene hygiëne bevorderen. Het Antwerpse stadsbestuur kreeg voor het zwembad overheidsgeld aangezien de Belgische centrale regering met subsidies steden stimuleerde om was- en badinstellingen te bouwen. Het openluchtzwembad in het zuiden van Antwerpen richtte zich naar arbeiders, want alle mannelijke bezoekers kregen gratis toegang. Vanaf de opening in 1852 lokte het zwembad een groot aantal bezoekers. De sporthistorica Marijke Den Hollander stelde dat de Antwerpse realisaties voor publieke baden groter waren dan in de even grote steden Luik, Gent en Brussel. Daar kwamen openbare baden later naar voren. Openbare baden ontstonden in Belgische gemeenten wel steeds vanuit dezelfde bekommernis voor hygiëne en kaderden in de uitbouw van een stedelijk gezondheidsbeleid. Zo benadrukten in Schaarbeek de schepen van openbare werken en een gemeenteraadslid bij de inhuldiging van de gemeentebaden de pioniersrol van Schaarbeek in de Belgische hygiënistische beweging.
Het eerste Antwerpse zwembad moest door de havenuitbreiding aan de kaaien verdwijnen. De vervanging van dit zwembad kwam vanaf 1875 ter sprake in de gemeenteraad. Meerdere gemeenteraadsleden drongen aan op een snelle vervanging van het zwembad. Er werd in de gemeenteraad gekeken naar buitenlandse voorbeelden zoals de drijvende badinrichtingen in Londen en Parijs die langs de Thames en de Seine waren aangelegd. Er was een voorstel om voor een drijvende badinrichting langs de kaaien te zorgen naar het voorbeeld van Londen en Parijs. Dit plan werd uiteindelijk niet gebruikt voor het nieuwe zwembad.
Het Antwerpse stadsbestuur verving het eerste zwembad in 1877 door een nieuw openluchtzwembad in het zuiden van de stad. Dit nieuwe zwembad bevond zich op de hoek van de Brederodestraat en de Brusselsestraat. Terwijl het vorige zwembad voor iedereen gratis toegankelijk was, bestond de nieuwe inrichting uit een betalende en een niet- betalende afdeling. Met die scheiding werden de maatschappelijke verhoudingen weerspiegeld in de organisatie van het zwembad. Voor de betalende bezoekers waren er op alle dagen behalve zondag zwemlessen en stonden er voor deze lessen in het betalende gedeelte zwemtoestellen zoals springplanken. Het zwembad diende naderhand ook om de niet–betalende baders te leren zwemmen. De regels voor de dienstverlening in het zwembad tonen deze evolutie aan. Het schepencollege bepaalde in deze regels van 1897 dat de opzichter van het zwembad een dagboek moest bijhouden over de activiteiten in het zwembad. In een deeltje over het zwemonderricht werd genoteerd hoeveel baders leerden zwemmen en hoeveel baders ondertussen konden zwemmen doordat ze dat in het zwembad hadden geleerd. Daarnaast werd het aantal badende kinderen, mannen en vrouwen in de betalende en de niet-betalende afdeling genoteerd en was er aandacht voor de ongevallen in het zwembad en de manier waarop de redders te hulp kwamen. Vanaf de jaren 1890 werd er onder meer in de gemeenteraad gepleit voor een tweede zwembad in het noorden van Antwerpen. Ondanks verschillende voorstellen, zou er pas in 1933 een tweede stedelijk zwembad komen in de Veldstraat. Deze pleidooien voor een tweede zwembad komen aan bod in het derde hoofdstuk.

Het Antwerpse zwembadbeleid werd bepaald door de liberale partij aangezien in de gemeenteraad op het moment van de vervanging van het zwembad enkel liberalen zaten. Deze liberale partij was onderling verdeeld tussen progressieve en doctrinaire liberalen. De progressieve strekking steunde interventies van het stadsbestuur in de economie ten dienste van de gezondheid van de stedelijke bevolking. Door de verstedelijking, de bevolkingsgroei en het groeiende arbeidersproletariaat, werden tussenkomsten van de stedelijke overheid voor een betere volksgezondheid een grotere noodzaak. Progressief liberalen waren onder meer voorstander van hygiënische maatregelen tegen epidemieën en bouwden daarom een uitgebreid stedelijk gezondheidsbeleid uit. De investeringen in een nieuw zwembad pasten in dit gezondheidsbeleid. De doctrinaire strekking was voorstander van private initiatieven en wilde meestal niet dat de stedelijke overheid ingreep in de economie. De stedelijke investeringen in een nieuw Antwerps zwembad werden evenwel gesteund door de doctrinaire liberalen. De vervanging van het zwembad en het ontwerp voor het nieuwe zwembad werden in de gemeenteraad unaniem aangenomen. Alleen de doctrinair liberaal Van Lerius vroeg een duidelijk overzicht van hoe alles bekostigd zou worden. De beperkte reactie tegen de investering van het stadsbestuur toont aan dat het zwembad werd gezien als een nuttige inrichting voor de stedelijke bevolking.
Het beleid van het liberale stadsbestuur werd ook beïnvloed door andere groepen. De stadsingenieurs zorgden voor de concrete ontwerpen van zwembaden. Aanvankelijk deelde de stadsingenieur in Antwerpen bevoegdheden met de stadsarchitect maar vanaf 1880 stond hij alleen aan het hoofd van alle publieke werken. Het Antwerpse schepencollege vroeg advies aan de stadsingenieur Gustave Royers voor de vervanging van het zwembad in 1877. Royers oefende de functie van Antwerps stadsingenieur uit van 1875 tot 1907 en verkreeg als stadsingenieur een reputatie op nationaal en zelfs internationaal vlak door zijn ontwerp en organisatie van de Antwerpse haven. Hij beïnvloedde ook het Antwerpse gezondheidsbeleid aangezien hij de gezondheidsdienst van de stad leidde en daardoor betrokken was bij verschillende stedelijke gezondheidsmaatregelen zoals de bouw van publieke toiletten en de installatie van de openbare drinkwatervoorziening. De Plaatselijke Geneeskundige Commissie van Antwerpen had ook impact op Antwerpse zwembadbeleid. De commissie bracht de toelating van vrouwen tot het nieuwe zwembad ter sprake bij het schepencollege. Artsen van deze commissie zagen zichzelf vaak als politiek neutrale gezondheidsexperts en probeerden met de brief aan het stadsbestuur invloed uit te oefenen op het Antwerpse gezondheidsbeleid. Het stadsbestuur ging in op de vraag van de commissie. In 1879 werden betalende vrouwen immers enkele dagen per week toegelaten tot het zwembad.
De liberale schepen van openbare werken Joseph Lefebvre presenteerde in 1878 in de gemeenteraad de resultaten van het onderzoek van de stadsingenieur Royers naar de vervanging van het zwembad. Hij legde de nadruk op de kwaliteit van Royers’ onderzoek en onderstreepte de verdiensten van het stadsbestuur in de naderende opening van het nieuwe zwembad: De uitslag, die wij thans gaan bereiken, Mijnheeren, door de heropening van een zwemdok te Antwerpen, is een feit van het hoogste belang voor onze burgerij. … ons Bestuur is niet teruggeweken voor de kosten, om onze stad te voorzien van eene inrichting, die in zulke mate bijdraagt tot de lichamelijke ontwikkeling van onze bevolking. Het stadsbestuur investeerde sterk in het nieuwe zwembad. Het betalende gedeelte zorgde er evenwel voor dat de kosten niet te hoog opliepen. Een deel van de kosten werd ook gedekt door de verkoop van de gronden van het oude zwembad. Omwille van die verkoop kwam er mogelijk weinig verzet van doctrinair liberalen zoals de toenmalige burgemeester Leopold De Wael tegen een dergelijke investering.
De progressief liberaal Nicolaas Jan Cupérus toonde in de gemeenteraad zijn waardering voor het werk van de schepen van openbare werken Lefebvre: ’t Is hij, die de plaats heeft aangewezen en den grond gezocht, waarop het zwemdok zal aangelegd worden, en voorzeker is de verdienste, die onze achtbare collega daarmede heeft ingelegd, niet gering. Ik geloof dan ook, Mijnheeren, dat den heer Lefebvre eene gansch bijzondere hulde toekomt. Met het eerbetoon aan zijn partijgenoot beklemtoonde Cupérus het aandeel van het liberale stadsbestuur in de totstandkoming van het nieuwe zwembad. Dergelijke lofbetuigingen tonen aan dat het nieuwe zwembad meespeelde in de beeldvorming van Antwerpen. Uit een soort stedelijke trots moest Antwerpen een zwembad hebben. De investeringen van de stad in het zwembad werden gerechtvaardigd door te wijzen op de noodzaak van het zwembad voor de stedelijke bevolking. Het liberale stadsbestuur benadrukte ook de wetenschappelijke inrichting van het zwembad. In de betalende afdeling die meer comfort bood aan de bezoekers, stonden er volgens de regels van het zwembad onder andere: Kleedkamertjes en stortbaden, volgens deskundigheid der kunst en wetenschap ingericht. Het stadsbestuur gebruikte hier de wetenschappelijke expertise als legitimatie van de investering in het zwembad en ter promotie van de stad.
De progressief liberalen stelden de vervanging van het zwembad voor als een succesverhaal. De stad investeerde volgens hen succesvol in een nuttige inrichting voor de Antwerpse bevolking. De progressief liberaal Cupérus wees in de gemeenteraad op de toekomstige noodzaak aan een tweede zwembad omwille van de aanhoudende bevolkingsgroei van Antwerpen. De stad moest voor het onderzoek naar een mogelijk tweede zwembad volgens Cupérus beroep doen op wetenschappelijke experten. Hij wilde immers dat het onderzoek van deskundigen zich blijve uitstrekken tot verschillige punten der stad, opdat de behoeften der bestendig aangroeiende bevolking bevredigd worden.
Het Antwerpse zwembad oefende ook invloed uit op de uitbouw van baden in andere Belgische steden. De gemeentebesturen van Charleroi en Brugge toonden namelijk interesse voor het Antwerpse zwembad. Ze vroegen aan het Antwerpse schepencollege concrete informatie over de organisatie van de badinrichting. In 1902 was er een briefwisseling tussen het Brugse en Antwerpse stadsbestuur. Op vraag van de Brugse overheid, verzond het Antwerpse bestuur het zwembadreglement en een plan van het stedelijke zwembad naar Brugge. Daarnaast meldde het de opbrengsten en uitgaven van het bad voor de stad. De stad moest de kosten van de inrichting, het personeel en het onderhoud betalen en haalde zijn opbrengsten uit de verpachting van de kleedkamers. Het stadsbestuur liet weten dat de stadsingenieur Gustave Royers mondeling extra gegevens over het bad zou geven aan het Brugse gemeenteraadslid De Schrevel. Het Antwerpse schepencollege stelde in 1906 aan het stadsbestuur van Charleroi de exacte afmetingen, de locatie en de indeling van het zwembad voor. Er werden ook details gegeven over het Antwerpse zwembadpersoneel en er werd een plan van het Antwerpse bad bij de brief aan Charleroi gevoegd. Het Antwerpse zwembad vormde voor Brugge en Charleroi een model van hoe zwembaden ingericht moesten worden. De twee steden wilden een zwembadproject opstarten en werden daarbij geïnspireerd door het Antwerpse voorbeeld. Terwijl er op het moment van de correspondentie ook zwembaden waren in Gent en Brussel, kozen de gemeentebesturen van Brugge en Charleroi om zich te informeren over het Antwerpse zwembad.

1.2 Gezondheid en volksontwikkeling

De openbare gezondheid werd aangehaald als argument voor de vervanging van het stedelijke zwembad. In 1877 onderzochten de commissies van openbare gezondheid en openbare werken samen de mogelijkheden. De progressief liberaal Nicolaas Jan Cupérus presenteerde aan de gemeenteraad het verslag van deze commissies. In het rapport van de commissies lag de klemtoon op het zuiver zwembadwater. Er werd benadrukt dat het water van het nieuwe zwembad gemakkelijk gereinigd moest kunnen worden. Het vorige zwembad zorgde vaak niet voor de bevordering van de openbare gezondheid. Op het einde van de jaren 1860 waren er bijvoorbeeld klachten van bezoekers over de modder op de bodem van het zwembad. Verder moest het bad goed bereikbaar zijn voor bezoekers. Het nieuwe zwembad was daarom centraal gelegen dicht bij drie tramlijnen.
Cupérus benadrukte de voordelen van het zwembad voor de gezondheid en de volksontwikkeling. Cupérus stelde dat Antwerpen in België de beste voorzieningen had om te baden maar dat de vervanging van het zwembad heel moeilijk was. Hij beargumenteerde namens de commissies het nut van een zwembad: Mocht de stad … hier geld moeten bijleggen, de groote noodzakelijkheid van eenen bad- en zweminrichting is eene vereischte van dien aard, dat elke bedenking moet wijken. De openbare gezondheid, zoowel als de degelijke volksontwikkeling,vergen goede en ruime inrichtingen voor volkszuivering … Onze dicht opeengehoopte bevolking overvloed van gelegenheid tot lichaamsverzuivering en – versterking te geven is eene taak , mijnheeren waarvoor gij geene opofferingen te groot zult achten. Cupérus verantwoordde de investeringen van het stadsbestuur in hygiënische maatregelen door te wijzen op het nut voor de stedelijke gemeenschap. Hij benadrukte als progressief liberaal de voordelen van het zwembad voor de arbeiders en zag het zwembad vooral als een sociale verwezenlijking. Cupérus legde ook een verband tussen sport en gezondheid. Hij wees met de lichaamsversterking op de fysieke ontplooiing van de bevolking. Deze bekommernis hield verband met de betrokkenheid van Cupérus in de sportwereld. Hij oefende immers een grote invloed uit op de turnbeweging. Zo stichtte Cupérus de Gymnastische Volkskring van Antwerpen en was hij pleitbezorger van het gymnastiekonderwijs. Vanuit een paternalistische en sociaal–progressieve opvatting wilde hij arbeiders eerst zedelijk en daarna materieel verbeteren. Het zwembad werd door hem als instrument gezien om de arbeiders te verbeteren.
In de zwemsport werden er dezelfde verbanden gelegd tussen sport en gezondheid. De Antwerpsche zwemclub zag de zwemsport als een gezonde activiteit voor haar leden. De slogan van deze Antwerpse zwemvereniging luidde namelijk nut – toewijding –gezondheid. Na 1900 werd het zwembad regelmatig ter beschikking gesteld van sportverenigingen zoals de Antwerpsche Zwemclub, de Société Réquerante en de Antwerpsche Zwem- en Reddersvereeniging. Deze organisaties gebruikten het zwembad voor wedstrijden, trainingen en feestelijkheden. Het katholieke gemeenteraadslid Jérome Van Kerckhoven was voorzitter van de Antwerpsche Zwemclub van 1898 tot 1905. Zijn betrokkenheid in de zwemsport speelde mee in zijn politieke optreden in de gemeenteraad. Van Kerckhoven vroeg de installatie van hogere trappen om in het water te duiken. Het was volgens hem noodzakelijk dat zwemmers van een bepaalde hoogte leerden duiken. Hij wilde ook dat het zwembad gesloten bleef voor bezoekers op zondagnamiddag omdat er toen wedstrijden van de Antwerpsche Zwemclub plaatsvonden. Het zwembad stond daardoor op dat moment exclusief ter beschikking van de zwemvereniging en werd bijna uitsluitend gebruikt door de hogere sociale klassen omdat de Antwerpse zwemorganisaties, net als andere sportverenigingen, vooral leden uit de burgerij hadden. De zwemcompetitie ging ten koste van de andere bezoekers aan het zwembad. In 1904 vroeg de liberaal Steger in de gemeenteraad de opening van het zwembad in de zomer op zondagnamiddag. Steger wees erop dat de kinderen uit de arbeidersklasse op zondagnamiddag naar het zwembad konden komen. Hij herhaalde zijn voorstel de twee volgende jaren maar kon geen verandering teweegbrengen in de openingsuren op zondag.
Algemeen was er in de Antwerpse gemeenteraad een consensus over het nut van het zwembad voor de openbare gezondheid. De progressieve en doctrinaire strekking van de liberale partij gingen immers akkoord met de investering in een nieuw zwembad. De openbare gezondheid vormde ook de hoofdreden voor de toelating van vrouwelijke bezoekers tot het zwembad in 1879. In het nieuwe zwembadreglement werd het zwembad opengesteld voor betalende vrouwen op dinsdag- en vrijdagvoormiddag. Op deze momenten mochten mannen niet het zwembad betreden. De toelating van vrouwen hing af van de concrete stedelijke context aangezien de reglementen van stedelijke zwembaden werden opgesteld in de gemeenteraad. Het Antwerpse reglement vertoonde gelijkenissen met dat van andere steden. In Brussel liet het reglement van 1900 enkel mannen toe in het openluchtzwembad. Gentse zwembaden werden enkele uren per week voor vrouwen voorbehouden. In Gent kwam er vanaf 1919 wel een einde aan het onderscheid tussen geslachten omdat gemengd baden toen werd toegestaan. In buitenlandse baden deed zich dezelfde evolutie voor. Zo was er in de Britse baden evengoed een strikte scheiding tussen de geslachten en werden de zwembaden meestal een aantal uren in de week opengesteld voor vrouwen. In Duitse steden zoals Keulen bestonden er twee aparte zwembaden voor vrouwen en mannen.
Het toelaten van vrouwen tot het stedelijke zwembad kwam al een aantal jaren ter sprake in de Antwerpse gemeenteraad. Cupérus vroeg in 1877 aan het schepencollege dat vrouwen toegelaten zouden worden tot het zwembad. De liberaal stelde dat de vrouwelijke bevolking ook van de voordelen van een bad- en zweminrichting mocht genieten. Het voorstel van Cupérus kwam in het verslag van de commissies van openbare werken en openbare gezondheid aan bod. Deze commissies gaven de opdracht aan het schepencollege om de praktische uitwerking van de toelating van vrouwen te onderzoeken.
Medici gaven ook hun mening over badgelegenheden voor vrouwen. De Antwerpse geneeskundige commissie vroeg in 1878 aan het schepencollege de toelating van vrouwen tot het zwembad: Met de inrichting van het zwemdok is een nuttig werk tot stand gebracht; inderdaad, de baden aldaar vervangen de zeebaden, voor de menschen die van deze laatste geen gebruik kunnen maken. Doch, terwijl wij deze groote voordelen voor de mannen waardeeren, vragen wij, waarom de vrouwen dezelve ook niet mogen genieten, aangezien dit in vele gevallen door de geneesheren zou voorgeschreven worden, indien daartoe gelegenheid bestond. In deze brief zagen de artsen het zwembad als alternatief voor het baden in de zee. Vanaf het midden van de negentiende eeuw was dit thermalisme een verschijnsel van de middenklasse. Bepaalde dokters benadrukten de geneeskundige kracht van water en schreven een waterbehandeling voor. In de brief aan het schepencollege wees de geneeskundige commissie op het medische nut van het baden aangezien ze het zouden aanraden als behandeling tegen medische problemen. De commissie gaf hier concreet advies aan het stadsbestuur over de openbare gezondheid. Terwijl Cupérus in de gemeenteraad heel vage argumentatie gebruikte, bracht de Plaatselijke Geneeskundige Commissie met de therapeutische waarde van baden een heel concrete reden aan voor het toelaten van vrouwen tot het zwembad. Door deel te nemen aan het publieke debat, speelde ze haar rol als gezondheidsexpert.

1.3 Gezondheid en zedelijkheid

De Antwerpse geneeskundige commissie had met haar brief impact op de beslissingen van het schepencollege. Een week na de brief begon een correspondentie tussen het schepencollege en de stadsingenieur Gustave Royers over het toelaten van vrouwen tot het zwembad. Het schepencollege wilde aan de vraag van de commissie tegemoet komen en verwees in de brieven naar steden zoals Parijs, Luik en Wenen. Daar kregen vrouwen enkele uren toegang tot baden. Het Dianabad in Wenen werd bijvoorbeeld van 9 uur tot 12 uur exclusief voor vrouwen voorbehouden. Royers kreeg de opdracht om de kosten van extra installaties voor vrouwen te onderzoeken. Daarnaast moest hij het zwembadreglement voor het publiek en het dienstpersoneel van 1854 aanpassen. De stadsingenieur stelde een ontwerp op voor het nieuwe reglement voor de commissie van openbare gezondheid. Het uiteindelijke reglement verschilde heel weinig van het voorstel van Royers.
De commissie van openbare gezondheid stelde het gewijzigde reglement voor in een verslag in 1879. In deze commissie zaten onder meer de doctrinair liberaal Georges Gits en de progressief liberaal Cupérus. Daarnaast was ook de progressief liberale arts en hygiënist Victor Desguin lid van de commissie. Desguin zat sinds 1879 in de Antwerpse gemeenteraad en werd direct lid van de commissie van openbare gezondheid. Hij profileerde zich als gezondheidsexpert in de gemeenteraad. De commissie van openbare gezondheid deelde mee dat betalende vrouwelijke bezoekers op dinsdag- en vrijdagvoormiddag werden toegelaten tot het stedelijke zwembad: Het spijt uwe Commissie, Mijnheeren, dat wij alleenlijk nog slechts kunnen voorstellen, toegang te verleenen aan vrouwen die gebruik zullen maken van betalende kleedkamertjes; het bezoek van het dok zou niet minder nuttig en gezond zijn voor vrouwen, die geen inkomgeld kunnen betalen. Indien de voorgestelde proef gelukt, zooals wij verhopen dat het geschieden zal, zoo kan er later een gebouw opgericht worden, waar de vrouwen kosteloos zullen mogen inkomen; dit is van latere zorg. De openbare gezondheid en de zedelijkheid lagen hier niet in elkaars verlengde aangezien niet–betalende vrouwen geen toegang kregen tot het zwembad. Vrouwelijke bezoekers moesten betalen voor het gebruik van een kleedkamer en moesten een badmantel dragen. Mannen werden daarentegen niet verplicht om een zwembroek te dragen en konden daardoor gratis binnen. Er bleef in het zwembad een strikte scheiding tussen de geslachten. Wanneer het zwembad voorbehouden was aan vrouwen, werd de dienst in het zwembad uitgevoerd door vrouwen. De mannelijke redders mochten in de buurt van de kleedkamers blijven om eventueel hulp te verstrekken. In het reglement voor het zwembadpersoneel stond wel expliciet dat het voor redders verboden was langs de kleedcabines te gaan.
In de gemeenteraad werden de grenzen van investeringen in de openbare gezondheid verkend. In een discussie over het reglement werd er gevraagd waarom enkel betalende vrouwen toegang kregen tot het zwembad: De quaestie van gezondheid is uitgemaakt; ik weet dus niet waartoe die proef dienen kan en waarom men niet onmiddellijk een kosteloos zwemdok voor de vrouwen maakt. De liberaal Gits stelde namens de commissie van openbare gezondheid dat de toelating van betalende vrouwen een test was om te zien hoe het zou verlopen. Zo was het onduidelijk hoe dicht de redders moesten blijven en hoeveel vrouwen toezicht moesten uitoefenen. In de argumentatie speelde de verdeling tussen mannen en vrouwen dus een grote rol. Door de strikte scheiding tussen de geslachten kregen niet–betalende vrouwen geen toegang tot het zwembad. Er werd er ook gezegd dat het duidelijk moest worden of twee dagen toegang voor vrouwen voldoende was. Het zwembad zou eventueel later op nog meer momenten opengesteld worden voor vrouwen.
In dezelfde zitting van de gemeenteraad in 1879 werd er ook gedebatteerd over het openlaten van het zwembad voor kinderen als het ook voor vrouwen open was. Schepen Arthur Van Den Nest wilde kinderen op dat moment niet toelaten. Hierop kwam veel reactie in de gemeenteraad. Victor Desguin verzette zich bijvoorbeeld tegen het voorstel van Van Den Nest: Ik vind het al betreurlijk genoeg dat de mannen niet binnen mogen op de dagen dat het zwemdok open is voor de vrouwen. Het kan natuurlijk niet anders zijn; maar het is volkomen nutteloos dat kinderen beneden 12 jaar ook buiten het dok worden gehouden, aangezien hunne plaats afgescheiden is van die voor de vrouwen en er zelfs een afzonderlijke ingang is. We moeten den toegang tot het zwemdok voor allen zoveel mogelijk vergemakkelijken; dit is zeer gewichtig voor de openbare gezondheid. Voor Desguin primeerde het effect van het zwembad op de gezondheidstoestand van de bezoekers. Hij keerde zich tegen de strikte scheiding tussen mannen en vrouwen in het zwembad en gebruikte de openbare gezondheid als gezagsargument. Uiteindelijk kregen kinderen toch toegang tot het zwembad op het moment dat vrouwen binnen mochten. Na de discussie werd het nieuwe reglement aangenomen.
Ondanks de reglementswijziging kon maar een beperkt aantal vrouwen terecht in het zwembad. Meteen na de toelating in 1879 kwamen er immers klachten binnen over de dagen waarop vrouwen toegelaten werden. Zo schreef de Maatschappij Volksbelang een brief naar het schepencollege: Het besluit gedurende twee halve dagen per week baden te verstrekken aan de vrouwen schijnt des te meer dat dit maar eene proefneming is … maar geschied de proefneming in echt gunstige omstandigheden? Er is ons opgemerkt dat de bepaalde dagen juist marktdagen zijn, dat de meeste vrouwen die dagen s’ morgens (?)))bezigheden hebben die beletten naar de zwemplaats te gaan. Het beklag had weinig impact aangezien de toegangsuren voor vrouwen nog een tiental jaar hetzelfde bleven. In 1892 stelde de gemeenteraad het zwembad wel extra open voor vrouwen op woensdagnamiddag.
De zorg om de zedelijkheid speelde ook mee in andere bepalingen van het zwembadreglement. Het reglement van 1879 verbood net als het vorige reglement het zwemmen en baden in water dat zichtbaar was voor het publiek zoals in beken, in de Schelde of langs aanlegplaatsen. Het verbod moest ervoor zorgen dat de gewoonte van het baden in rivieren verdween. Het volk baadde als routine immers nog lang in de rivieren. Het zwembad was vaak het enige alternatief voor rivieren om zich te wassen. In Gent gebruikten arbeiders rivieren ook als badplaats. Gentse wetten verboden het zwemmen en baden binnen de stad omdat dit als ongepast werd gezien. Er speelden hier ook concrete gezondheidsmotieven mee zoals het gevaar van het baden in een ongezonde rivier. Deze bepalingen stonden in verband met het beschavingsoffensief in de hygiënistische beweging. Hygiënisten wilden arbeiders aanzetten tot een gezondere levenswijze en fatsoenlijker gedrag. Hygiëne en moraal waren in de hygiënistische beweging onlosmakelijk met elkaar verbonden.
De zedelijkheid was evengoed bepalend in de inrichting van het stedelijke zwembad. De stadsingenieur Gustave Royers vermelde in het plan voor het nieuwe zwembad uitdrukkelijk dat het bad afgesloten moest worden met een hoge muur en hoge bomen. De bouw van deze omheining was ingegeven door problemen met het oude zwembad. In de gemeenteraad werd er toen geklaagd dat voorbijgangers de naakte baders konden zien. Deze bekommernis over de zedelijkheid had de aanleiding voor werken aan het oude zwembad gegeven. In de jaren 1860 kwam er een hoge afscheiding rond het gebouw. Het Antwerpse schepencollege vroeg toen aan de toenmalige stadsingenieur Theodor Van Bever om het zwembad beter te omheinen voor het publieke zicht: Le sentier qui longe le bassin de natation a été dans le temps planté d’accacia afin de cacher la vue des baigneurs, mais ces arbres étant mal venus, il s’en suit que le bassin est entièrement découverte de ce côté. Dans l’intérêt de la morale publique, il conviendrait de le clôturer d’une manière ou d’autre. Royers was zich als opvolger van Van Bever bewust van de noodzaak van een goede omheining rond het zwembad.
De aandacht voor de openbare moraal zorgde voor een nieuwe aanpassing van het zwembadreglement. De omheining rond het zwembad bleek onvoldoende om het zicht op het zwembad te verhinderen. In 1880 klaagden verschillende eigenaars van huizen in de omgeving bij de stad dat het onmogelijk was de kamers met het zicht op het zwembad te verhuren. Daarom werden vanaf 1882 alle baders verplicht in het zwembad een zwembroek te dragen. Door deze beslissing van het stadsbestuur was de toegang tot het zwembad niet meer gratis. Bezoekers uit het niet-betalende gedeelte moesten vijf centiem voor een zwembroek betalen. Het Antwerpse zwembad richtte zich nog wel naar de lagere sociale klassen. In vergelijking met andere steden konden de lagere klassen nog steeds goedkoop terecht in het zwembad. In Gent kregen arbeiders op zondag aan (voor?) de verlaagde prijs van tien centiem toegang tot het zwembad in plaats van de vijftig centiem gedurende de week. In Keulen was het Hohenstaufenbad oorspronkelijk bedoeld voor de lagere sociale klassen maar uiteindelijk bleef de toegang van de armste bevolking tot deze inrichting beperkt.

2 Baden in het onderwijs

Het Antwerpse stadsbestuur zorgde sinds de jaren 1890 voor meer badgelegenheden voor schoolkinderen. Er werden zwemlessen geïntroduceerd in de Antwerpse gemeentescholen, er kwamen stortbaden in openbare scholen en er werden schoolkolonies opgericht op het platteland, in de Ardennen of aan de kust om zwakke kinderen gezonder te maken. In de verhitte discussies over deze gezondheidsmaatregelen in het onderwijs kwamen politieke tegenstellingen naar voren tussen zowel liberalen, katholieken en socialisten, als tussen de liberalen onderling.
De introductie van het zwemmen en de inrichting van schooldouches en schoolkolonies kaderde in het ruimere Antwerpse beleid voor een betere gezondheid in het onderwijs. Antwerpen stelde in 1882 bijvoorbeeld het medische schooltoezicht in. Artsen hadden door deze medische schoolinspectie een steeds grotere impact op het onderwijs. Ze controleerden de hygiëne van lokalen en sanitaire installaties. Daarnaast hielden de schooldokters zich vooral bezig met de gezondheid van de schoolkinderen. Regels bepaalden dat zieke kinderen pas terug mochten naar school als ze een bewijs van een arts hadden. In dat getuigschrift moesten dokters verklaren dat leerlingen volledig genezen waren en dat het verblijf in de scholen niet schadelijk zou zijn. In betalende stedelijke scholen die meestal Franstalig waren en zich richtten op de kinderen van de burgerij en, moest de behandelde arts de genezing vaststellen. In het niet-betalende onderwijs voor kinderen uit de arbeidersklasse keurden de schoolartsen genezen leerlingen. Bij de kosteloze scholen verliep de terugkeer van genezen kinderen traag omdat de schoolartsen niet elke dag de scholen bezochten. Daarom mocht vanaf 1897 de armendokter het getuigschrift voor deze kinderen ondertekenen.
De progressief liberale arts Victor Desguin nam sinds 1892 als schepen van onderwijs en openbare gezondheid het initiatief voor allerlei gezondheidsmaatregelen in de Antwerpse scholen. Desguin speelde voorheen in de gemeenteraad een grote rol in de organisatie van het medische schooltoezicht en zorgde als schepen voor een uitbreiding van soortgelijke maatregelen. In zijn beleid als schepen toonde hij interesse voor onder meer de uitdeling van de schoolsoep, gymnastieklessen en spel in open lucht. Deze initiatieven moesten bijdragen tot de bevordering van de arbeidersklasse. De liberale gedachte te zorgen voor de volksontwikkeling van arbeiders beïnvloedde het politieke optreden van de schepen. De liberalen wilden met de opwaardering van het Antwerpse onderwijs sociale problemen oplossen. Door schoolkinderen uit de arbeidersklasse fysiek te versterken, moesten ze beter voorbereid worden tegen de moeilijkheden na de schooltijd. Deze ideeën kwamen het meest voor bij progressief liberalen zoals Desguin en Cupérus. De inrichting van zwemlessen en douches in het onderwijs sloot eveneens aan bij de gedachte om de bevolking fysiek te versterken en beter voor te bereiden op het verder verloop van hun leven.
De maatregelen van het Antwerpse stadsbestuur stonden in verband met de negentiende-eeuwse gezondheidsleer. Het doel van dit gezondheidsonderricht was het aanleren van een hygiënische levenswijze aan de bevolking. Het onderwijs werd gezien als een belangrijke plaats om kennis over hygiëne te verspreiden. Het verplichte onderwijs in de gezondheidsleer startte pas in 1895 maar daarvoor kwamen raadgevingen over de gezondheid al aan bod in allerlei gezondheidsboeken. Deze boeken moesten ervoor zorgen dat hygiëneregels en gezondheidsvoorschriften door het brede publiek nageleefd werden. De nadruk lag onder meer op de lichaamsverzorging met water en zeep. In de geschiedschrijving van opvoeding en onderwijs werd het concept medicalisering gebruikt voor de aanwezigheid van medische normen over hygiëne. Historici zoals Karel Velle wezen er ook op dat gezondheidsregels samengingen met een zekere dwang. De inhoud van het gezondheidsonderricht werd naderhand minder theoretisch en regulerend omdat het uitgewerkt werd met concrete initiatieven zoals lichamelijke opvoeding, sport, schooldouches en schoolkolonies. Het politieke debat in Antwerpen over het zwemmen in het onderwijs, de schooldouches en de schoolkolonies maakt duidelijk hoe concrete gezondheidsmaatregelen in een stedelijke context tot stand kwamen.

2.1 Het zwemonderricht in de liberale gezondheidspolitiek

In het begin van de jaren 1890 werd het zwemonderricht in de Antwerpse gemeentescholen ingevoerd als onderdeel van het gymnastiekonderwijs. In 1891 legde de commissie van openbaar onderwijs hiervoor nieuwe regels vast. De progressief liberaal Nicolaas Jan Cupérus speelde als lid van deze commissie een grote rol in het vastleggen van de nieuwe richtlijnen. Hij stelde een handleiding op voor het programma van het turnonderwijs in de Antwerpse gemeentescholen. Nadat de commissie van openbaar onderwijs en het schepencollege het voorstel van Cupérus hadden goedgekeurd, werden de instructies in een omzendbrief naar het onderwijzend personeel van de Antwerpse gemeentescholen gestuurd.
In de handleiding voor het gymnastiekonderwijs promootte Cupérus lichamelijke opvoeding als middel om de gezondheid van de schoolkinderen te verbeteren. Hij besteedde de meeste aandacht aan de regels voor de turnlessen. Het voornaamste nut van turnoefeningen was volgens Cupérus de ontwikkeling van de gezondheid. Hij verbond bij de turnlessen sport met gezondheid en bepleitte op dezelfde manier het zwemmen. Cupérus wees op de voordelen van zwemmen voor de hygiëne van schoolkinderen: Reinigheidsmaatregelen herhaaldelijk aanprijzen en, in de mate der mogelijkheid, voorschrijven is zeer aanbevelenswaardig; er is echter iets meer en beter te doen. Wij hebben inderdaad in Antwerpen een prachtig zwemdok, ook ter beschikking van onze schooljeugd. In zijn betoog verwees Cupérus naar het gezondheidsonderricht. Het Antwerpse zwembad had volgens hem een groter effect dan talrijke hygiëneregels op de gezondheid van kinderen. Dit wijst op een zekere medicalisering van het onderwijs. In de tweede helft van de negentiende eeuw speelden medische argumenten een belangrijke rol in het gymnastiekonderricht en bepaalden medici mede het programma van het gymnastiekonderwijs. In de omzendbrief van 1891 aan de gemeentescholen gaf Cupérus het advies om zwemlessen te geven aan de leerlingen: Beurtelings kunnen daar groepsgewijze de hoogste klassen onzer scholen des morgens vroeg heen gaan – een bad en, van onderwijzers of onderwijzeressen, eene zwemles ontvangen. Het zwemonderricht had dus een dubbel doel. Leerlingen moesten zich kunnen baden en moesten leren zwemmen.
Voor de zwemlessen moesten de gemeentescholen gratis toegang tot het Antwerpse zwembad krijgen. Het zwembadreglement liet evenwel enkel betalende vrouwen toe waardoor de schoolmeisjes van de kosteloze gemeentescholen niet in het zwembad konden. Cupérus bepleitte in de Antwerpse gemeenteraad in 1892 de gratis toelating voor deze meisjes. Hij wees op de positieve invloed van de lichaamsbeweging tijdens de zwemlessen: de meisjes moesten op eerbare wijze de heilzame zwemoefeningen doen. De liberale schepen van onderwijs Jan Van Rijswijck gaf de problemen van Cupérus’ voorstel aan. Er moesten extra kleedkamers komen omdat er anders geen plaats meer zou zijn voor andere vrouwen. De doctrinair liberale havenschepen Georges Gits wees ook op de vele moeilijkheden maar vond het plan van Cupérus wel goed vanwege het ideaal, want zwemmen is een zeer nuttig iets. Cupérus klaagde in dezelfde zitting over de verschillende toegangsregelingen voor mannen en vrouwen tot het zwembad. Hij vond het vreemd dat de vrouwelijke bezoekers alleen tegen betaling het zwembad konden betreden. Deze regelingen bleven echter onaangepast. Het schepencollege besliste ongeveer een week later Cupérus’ voorstel ter plaatse te bestuderen. Nadat het college een nieuw plan van Cupérus had bestudeerd, keurde het een ontwerp goed voor de bouw van een eenvoudige kleedkamer voor de meisjes van de gemeentescholen. Het buitengewoon krediet van 2120 frank voor deze kleedkamer werd unaniem verleend door de gemeenteraad. In 1892 besloot het schepencollege ook nog dat twee kleedkamers voor zwemleraars voorbehouden werden. Meisjes van gemeentescholen kregen vanaf 1892 gratis toegang tot het Antwerpse zwembad doorheen het schooljaar en in 1904 werd deze regel uitgebreid naar de vakantieperiode.
Het liberale schepencollege maakte een onderscheid tussen gemeentescholen en vrije katholieke scholen aangezien de meisjes van de vrije katholieke scholen geen gratis toegang kregen tot het zwembad. Deze regelingen pasten in de sterk liberale onderwijspolitiek die zich in Antwerpen kantte tegen de katholieken. De katholiek Frans Nuyens vroeg in de gemeenteraad in 1897 de gratis toelating van de katholieke scholen tot het stedelijk zwembad: Volgens de overeenkomst tusschen de Stad en het Zwemdok hebben de kinderen der gemeentescholen recht op baden. Dat zou ook kunnen toegestaan worden aan de vrije scholen. Het zou de gelegenheid zijn voor deze kinderen om dikwijls baden te nemen, en dat kost niet veel. Door het contract tussen het zwembad en de stad was het niet mogelijk deze toelating te verlenen. In 1908 bracht het katholieke gemeenteraadslid Jérome Van Kerckhoven opnieuw de gratis toelating van de vrije meisjesscholen tot het zwembad ter sprake: de kinderen dier scholen zijn kinderen van Antwerpen gelijk de anderen en ik meen dat men zoowel moet bezorgd zijn voor de gezondheid der eenen als voor die der anderen. Van Kerckhoven beklemtoonde hier het nut van het zwembad voor de gezondheid van de schoolkinderen. Op voorstel van Van Kerckhoven kregen toen alle meisjes van Antwerpse scholen gratis toelating tot het Antwerpse zwembad. Tegen het voorstel bleek er toen geen tegenstand te zijn.
De Antwerpse uitbouw van zwemgelegenheden voor schoolkinderen kwam overeen met de maatregelen in andere steden. Daar werd de toegang van schoolkinderen tot zwembaden eveneens vergemakkelijkt. Leerlingen van de Gentse gemeentescholen kregen één voormiddag in de week gratis toegang tot het zwembad. In Brussel was er meer aandacht voor het zwemmen in functie van het onderwijs en werden er een paar scholen met een zwembad gebouwd. In de Keulense badgelegenheden kwam er zelfs een zwembad speciaal voor schoolkinderen en arbeiders.

2.2 Praktische regelingen van het zwemonderwijs

Het Antwerpse gemeentebestuur vroeg aan het onderwijzend personeel de strikte opvolging van de regels uit het onderwijsprogramma. De voorschriften over het zwemonderwijs werden in de meisjesscholen beter nageleefd dan in de jongensscholen maar het onderwijzend personeel toonde over het algemeen niet veel interesse voor de zwemlessen. Het Antwerpse schepencollege legde mogelijk vanwege de beperkte belangstelling concretere regelingen over de zwemlessen vast. Het stelde schema’s op met de momenten waarop de klassen van de gemeentescholen hun zwemlessen kregen. Deze schema’s weerspiegelden maatschappelijke verhoudingen. De strikte scheiding tussen jongens en meisjes gebeurde ook bij de zwemlessen. De zwemlessen voor meisjes gingen door op het moment dat het zwembad voorbehouden was voor de vrouwelijke bezoekers. Daarnaast werden niet-betalende kinderen in een ander gedeelte van het zwembad geplaatst dan kinderen van betalende scholen. De dossiers over het openluchtzwembad in de Brederodestraat bevatten het specifieke programma met de uren en dagen van de zwemlessen voor de gemeentescholen vanaf 1900 tot 1907. Deze documenten geven een beeld van hoe het zwemonderwijs in de praktijk geregeld werd in Antwerpen. Het schepencollege besliste tijdens die periode elk jaar de momenten waarop er zwemonderricht gegeven werd. De progressief liberale schepen van onderwijs Victor Desguin stuurde elke keer de vastgelegde regelingen naar de leraars van de gemeentescholen.
De bepalingen van het stadsbestuur over het zwemonderricht vermeldden bij elk tijdstip het aantal leerlingen per jongens– of meisjesschool. Van maandag tot zaterdag kwamen er leerlingen tijdens en na de lesuren naar het zwembad. Doordat het zwembad meestal slechts een vijftal maanden open was van mei tot oktober, vonden de zwemlessen enkel in deze periode plaats. Voorts gingen lessen niet door bij slecht weer. Deze afgelaste lessen werden ook niet ingehaald. De schepen van onderwijs Desguin gaf aan de gemeentescholen richtlijnen voor het zwemonderricht: Alle regelingen en schikkingen worden uitsluitend genomen en voorgeschreven door het college of den heer schepen van openbaar onderwijs. … De leerlingen blijven elk afzonderlijk vijf minuten aan den zwemband; in ’t geheel blijven zij twintig minuten in ’t water. Opdat de zwemlessen nuttige uitslagen zouden opleveren, zullen de leerlingen in ’t water gaan op ’t uur vastgelegd in de bijgaande lijst der bezoeken aan ’t zwemdok. Het schepencollege probeerde met de maatregelen een grotere invloed uit te oefenen op het zwemonderwijs. Leraren werden ook gevraagd om gegevens zoals het aantal badende leerlingen, het aantal helpende redders, de einduitslag en de waarnemingen en redenen waaraan de goede of slechte uitslag te toe te schrijven is te noteren. De informatie moest de vordering van de zwemlessen voorstellen. Er werd ook gezocht naar de oorzaken van de goede of slechte resultaten van het zwemonderwijs.

Het Antwerpse stadsbestuur slaagde er niet in hun schema met de zwemlessen op te leggen aangezien er problemen optraden bij de concrete organisatie in het zwembad. Zo kwamen er klachten over de dienstregeling in de zomer. De bestuurder van het gymnastiekonderwijs Van Houtte signaleerde in 1901 aan het schepencollege de moeilijkheden tijdens de zomerperiode : Ik moet met veel spijt ter uwer kennis brengen , dat vanwege het personeel van ’t stedelijk zwemdok de dienst ten bate der leerlingen onzer gemeentescholen volstrekt onvoldoende is, en dit niettegenstaande het bestuurlijk onderzoek onder voorzitterschap van schepen Desguin … Vanwege verschillende scholen wordt mij geklaagd, dat de leerlingen geene helpende redders hebben bij hunne bezoeken aan ’t zwemdok gedurende ’t zomerseizoen. Voorts doken er problemen op bij het zwemonderricht waardoor er extra werken aan het zwembad moesten gebeuren. In 1906 meldde de toenmalige ingénieur–chef de service en latere stadsingenieur Richard Lemeunier dat er te weinig cabines voor de leerlingen waren. De kinderen konden nog geen twintig minuten in het zwembad zijn omdat ze te weinig tijd hadden om zich om te kleden. Volgens Lemeunier was dit vooral een probleem bij de meisjes. Het schepencollege besloot dat er tegen het volgende jaar extra kleedkamers in het gratis gedeelte van het zwembad werden geplaatst. In 1908 werd er evenwel opnieuw geklaagd over de wanorde omdat de schoolkinderen veel kleedkamers innamen.
Een ander probleem bij de zwemlessen was dat verschillende Antwerpse scholen een grote afstand moesten overbruggen naar het zwembad. In 1905 besliste het Antwerpse stadsbestuur dat bezoekers van het niet-betalende gedeelte zoals de gemeentescholen het zwembad moesten verlaten via een uitgang aan het einde van de Brederodestraat, terwijl voorheen alle bezoekers het zwembad in en uit gingen via dezelfde plaats in de Brusselsestraat. De bestuurder van het gymnastiekonderwijs Van Houtte vroeg aan de schepen van onderwijs Desguin dat de maatregel niet gold voor de Antwerpse gemeentescholen. Van Houtte beklaagde de afstand van ongeveer 500 meter naar de nieuwe uitgang vanuit de plaats waar de zwemlessen plaatsvonden. De leerlingen waren vaak al lang onderweg vanuit hun scholen naar het zwembad: … dient er gezegd, dat de leerlingen van vele scholen reeds een uur moeten gaan om naar ’t zwemdok te komen, en na de zwemles nog een uur nodig hebben om terug te keeren – en dit in de brandende hitte en soms in de zon – zoodat het volstrekt onnodig is het voor de leerlingen te lastig te maken door het toepassen van dezen maatregel. In de zomerperiode waren de schoolkinderen mogelijk door de warmte al uitgeput voordat de zwemlessen begonnen. Het college ging niet in op de vraag van Van Houtte om de scholen langs dezelfde uitgang als vroeger te laten vertrekken en volgde hiermee het advies van de stadsingenieur Gustave Royers. Door het grote aantal bezoekers kon het personeel moeilijk de orde handhaven in het zwembad. Volgens het schepencollege en de stadsingenieur was de maatregel nodig om de grote hoeveelheid bezoekers beter te regelen. Het Antwerpse stadsbestuur had dus grote problemen om de zwemlessen volgens de opgestelde schema’s te laten verlopen. Er was een groot verschil tussen de ideale situatie en de realiteit. Het Antwerpse stadsbestuur wilde zwemlessen invoeren in de gemeentescholen voor de gezondheid en lichaamsversterking van de Antwerpse jongeren maar in de praktijk was dit moeilijk realiseerbaar.

2.3 Politieke strijd over schoolbaden en schoolkolonies

Projecten voor schoolbaden en schoolkolonies
Vanaf 1895 kwam er in een nieuw samengestelde Antwerpse gemeenteraad een verhit debat over de gezondheidsmaatregelen in het onderwijs. De liberalen behielden in 1895 in de gemeenteraad een nipte meerderheid tegenover de katholieken en vormden vanaf 1899 een kartel met de socialisten. Tussen deze strekkingen werd er gediscussieerd over de stedelijke gezondheidspolitiek in het onderwijs. Het onderwijs was in België een strijdterrein tussen katholieken en liberalen. De katholieke Belgische regering was van 1884 tot 1914 aan de macht en subsidieerde haar eigen onderwijsnet. Daardoor moest het katholieke onderwijs de overhand krijgen op het openbaar onderwijs. In de grote steden zoals Antwerpen konden liberale stadsbesturen met de steun van de socialisten een sterk systeem van gemeentescholen behouden. De Antwerpse liberalen waren onderling verdeeld over de maatregelen voor de gezondheid van schoolkinderen. Progressief liberalen zoals Victor Desguin beklemtoonden dat ze katholieke scholen enkel ondersteunden omdat het een maatregel was voor de openbare gezondheid en de liefdadigheid. Doctrinair liberalen zoals Tonnelier weigerden echter stellig stedelijke investeringen voor katholieke scholen. De inrichting van schooldouches en schoolkolonies en het badproject van de arts Emiel Descamps werden in deze veranderde politieke context in Antwerpen besproken en tonen de gewijzigde gezondheidspolitiek van de stad.
De arts Emiel Descamps presenteerde in 1895 aan de gemeenteraad een nieuw project voor een groot badhuis op gronden van de stad. Descamps had connecties met het liberale stadsbestuur aangezien hij tussen 1888 en 1892 als liberaal in de Antwerpse provincieraad zat. Voorts had hij in zijn medische carrière meermaals samengewerkt met de dokter en schepen van onderwijs Victor Desguin. Op vraag van Desguin vertegenwoordigde Descamps bijvoorbeeld de stad Antwerpen op de internationale tentoonstelling over hygiëne in Berlijn. Descamps was ook leraar van de cursus hygiëne in de normaalschool en was sinds 1882 geneesheer-inspecteur in de Antwerpse scholen. Descamps bood het badhuis in de gemeenteraad aan als badgelegenheid voor de Antwerpse scholen. Hij was als schoolarts goed op de hoogte van de situatie in het Antwerpse onderwijs en wilde met zijn badhuis ervoor zorgen dat leerlingen konden baden.
In de gemeenteraad werd er positief gereageerd op het voorstel van Descamps. De commissies van financiën, openbaar onderwijs en te koop zijnde onroerende goederen onderzochten Descamps’ voorstel en benadrukten in hun verslag het openbaar nut van de badinrichting: … zijn wij van gevoelen dat het, om de gewoonten der lichamelijke verzorging en der reinigheid onder de bevolking der scholen uit te breiden, en aldus bij te dragen tot de gezond- en sterkmaking der nieuwe geslachten, hoogst wenschelijk is, dat de Raad de gevraagde verbintenis zou inwilligen. De opoffering, die te doen, is gering in aanzien der grootheid van het te bereiken doel. In dit betoog wezen de commissies op het belang van het badhuis voor de gezondheid en hygiëne van de Antwerpse bevolking. Hygiëne moest van kleins af aan bijgebracht worden. Het baden werd daarnaast gezien als een manier om de bevolking te versterken. Deze ideeën sloten aan bij de hygiënistische beweging aangezien hygiënisten vanuit een vooruitgangsgeloof de natie wilden genezen.
Er werden wel een aantal voorwaarden gesteld voor de verkoop van de gronden aan Descamps. De commissies stelden dat het water in het badhuis regelmatig vernieuwd moest worden en wilden de inrichting bezoeken om de gezondheids– en zedelijkheidsregels te controleren. De burgemeester Jan Van Rijswijck wees in de gemeenteraad op het publieke belang van het project: Het is voordelig voor de kinderen onzer scholen en kan enkel de maatregelen versterken die wij in het belang der openbare gezondheid nemen. Alles wat wij op die manier verbeteren is zowel gewonnen op de begrootingen der gasthuizen en der openbare weldadigheid. Wij betalen maar naarmate de baden gebruikt worden. Van Rijswijck benadrukte de beperkte kosten van de gezondheidsmaatregel. Zonder grote investeringen kon het stadsbestuur toch de gezondheid van de schoolkinderen verbeteren. Met deze argumentatie wilde hij de doctrinaire liberalen overtuigen, die tegenstander waren van te grote stedelijke uitgaven. Uiteindelijk veranderde het badhuis van Descamps van locatie waardoor het toch niet op de gronden van de stad gebouwd werd. Het is onduidelijk of het badhuis uiteindelijk als badgelegenheid voor de gemeentescholen werd gebruikt. Het badhuis speelde een rol als bad- en zwemgelegenheid en werd gebruikt voor medische behandelingen en medische studies. Het badhuis komt nog uitgebreider aan bod in het laatste hoofdstuk. Dan ga ik in op het gebruik van baden in de medische wereld voor onderzoek en therapie en de betrokkenheid van artsen zoals Emiel Descamps hierin.
De laat negentiende-eeuwse schoolkolonies, die ook aan bod kwamen in het debat in de gemeenteraad, werden opgericht om schoolkinderen op te voeden en te doen aansterken. De schoolkolonies hadden een lange voorgeschiedenis. Hun organisatie was beïnvloed door de inrichting van zeehospitalen. Dokters organiseerden deze maritieme hospitalen voor kwetsbare kinderen uit een arm stedelijk milieu. Kinderen moesten volgens deze artsen weggehaald worden uit hun ongezonde stedelijke omgeving. Een lang verblijf aan de kust moest de gezondheid van de kinderen verbeteren. Daarnaast wilden artsen kinderen in de zeehospitalen opvoeden door hen te vormen tot betere burgers in de maatschappij. Vakantiekolonies waren vooral bedoeld als buitenschoolse activiteit voor arbeiderskinderen. Het programma van dit verblijf bestond onder meer uit spel in openlucht, baden, gymnastiek en wandelingen. De schoolkolonies stonden in verband met de hygiënistische beweging. Het opzet van de kolonies was namelijk kinderen regels van persoonlijke netheid aan te leren opdat zij hun ouders zouden inspireren tot een netter en beschaafder gedrag. De kolonies moesten ook de sociale problemen van kinderen verhelpen door hen uit het stedelijke milieu te halen. Bij de keuze van kinderen voor de kolonies werd daarom vaak voorrang gegeven aan arme en fysiek zwakke kinderen.
De zeehospitalen en schoolkolonies wortelden allebei in een geloof in de genezende kracht van de natuur. De natuur aan de zee, in de Ardennen of de Kempen werd als gezonder opgevat dan de groeiende industriesteden zoals Antwerpen. In de natuur konden zwakke kinderen gezonder worden. Historicus Klaas Van Berkel zag de waardering van de natuur als een logisch gevolg van een negatief oordeel over het stadsleven. Dit leidde soms ook tot een cultuurkritisch protest tegen de moderne samenleving. De Lebensreformbeweging stond bijvoorbeeld in dezelfde periode kritisch tegenover de toenmalige cultuur. Deze beweging keerde terug naar de natuur en zag de lichamelijke beleving als oplossing voor de problemen van de moderne stedelijke samenleving. In de Antwerpse stedelijke politiek werden de positieve effecten van de natuur op de gezondheid benadrukt. Daarnaast moesten maatregelen als schooldouches en zwemlessen zorgen voor een gezondere stad.
Vooral liefdadigheidsorganisaties namen het initiatief voor de schoolkolonies en kregen daarbij financiële steun van de stad. In Antwerpen organiseerde de filantropische vereniging Hulpkas voor Behoeftige Schoolkinderen vanaf 1895 uitstappen tijdens de vakantie. Deze hulpkas was een onderdeel van de Kring Diesterweg, een vereniging van leraars uit de Antwerpse gemeentescholen. Kinderen werden door deze organisatie gestuurd naar het Kempense platteland, de Belgische kust en de Ardennen. Het Antwerpse liberale stadsbestuur gaf elk jaar financiële steun voor deze uitstappen aan de organisatie. Voor vertrek werden leerlingen onderzocht door de schoolarts. In de Antwerpse schoolkolonies moesten schoolkinderen voornamelijk bewegen en spelen. Vanaf het einde van de negentiende eeuw steunden andere liberale steden zoals Gent, Brussel en Verviers evengoed schoolkolonies. De liberalen zagen de schoolkolonies als een manier om het openbaar onderwijs te promoten. Als reactie op de liberalen organiseerden katholieke onderwijzers ook vakantiekolonies. In Antwerpen werden katholieke schoolkolonies sinds 1898 door de Hulpkas voor de arme zwakke kinderen der katholieke scholen georganiseerd. Een arts duidde de kinderen uit de katholieke scholen voor de schoolkolonies in de Kempen aan. Terwijl de jongens onder begeleiding van leraars uit het vrij onderwijs in hotels terechtkwamen, werden meisjes opgevangen door kloosterzusters in kostscholen. Het programma in de katholieke kolonies was gelijkaardig aan dat in de andere kolonies. Daarenboven gaven de katholieke kolonies kinderen een katholieke opvoeding mee aangezien er werd gebeden en naar de mis gegaan. In de Antwerpse gemeenteraad kwam er een discussie over de financiële steun aan de katholieke schoolkolonies. Deze discussie liep parallel met een debat over de toegang van katholieke scholen tot de badinrichting van Descamps.
De socialistische dokter Modeste Terwagne, die vanaf 1899 in de gemeenteraad terecht kwam, was in zijn geschriften een promotor van de schoolkolonies en zeehospitalen en bepleitte in de gemeenteraad verregaande investeringen in schoolkolonies. In 1909 schreef hij een boekje over de gezondheidskuur aan de kust waarin hij stelde dat de Belgische kust een zeer positieve invloed had op de gezondheid: notre superbe littoral est unique au monde au point de vue de la cure marine. De zeelucht hielp tegen koorts, infectieziektes en tuberculose. Daarnaast speelden zeebaden een belangrijke rol in de therapie. Voor het nemen van een bad in de zee moest er wel rekening gehouden worden met hygiënische regels. Terwagne benadrukte vooral de voordelen van de maritieme kuur voor kinderen. Initiatieven zoals zeehospitalen voor pretuberculeuze kinderen en schoolkolonies moesten zoveel mogelijk aangemoedigd worden. Hij zag als grote voorbeeld het Franse zeehospitaal in Berck-Sur–Mer. Deze Franse instelling groeide in de tweede helft van de negentiende eeuw uit tot het grootste maritieme hospitaal van Europa en inspireerde de Belgische zeehospitalen in Middelkerke en Wenduine. Terwagne vond dat er onvoldoende schoolkolonies en zeehospitalen in België waren en betreurde dat de staat, de provincies en de gemeenten niet meer maatregelen namen. In België kon de hygiënische kuur ook nog op andere plaatsen dan de zee gebeuren. Terwagne zag de Kempen en de Ardennen ook als een geschikte omgeving om een betere gezondheid te verkrijgen. Terwagne zette de ideeën uit zijn publicaties om in concrete initiatieven. Zo werd hij de eigenaar van de villa voor verzwakte kinderen met tuberculose in Wenduine. De geneeskrachtige werking van zeelucht moest hier dus effect hebben op de gezondheid van de kinderen. Daarnaast bepleitte Terwagne in de Antwerpse gemeenteraad investeringen in schoolkolonies.
Het Antwerpse stadsbestuur richtte vanaf de eeuwwisseling ook nog schooldouches in. Voor de totstandkoming van deze stortbaden, konden leerlingen een bad nemen in het stedelijke zwembad. De schooldouches werden nog meer dan de zwemlessen in verband gebracht met de hygiëne van de Antwerpse kinderen omdat de reinheidsgewoontes hiermee van jongs af aangeleerd konden worden. In vergelijking met andere Belgische steden, waren er in Antwerpen vrij laat schooldouches. Het Gentse stadsbestuur installeerde vanaf 1893 stortbaden in de gemeentescholen en in de Gentse scholen kwamen er daarna telkens nieuwe installaties bij. In Luikse scholen waren er al in 1890 stortbaden. In andere collectieve woningen werden ook badinstallaties geplaatst. In Gent waren er onder meer stortbaden voor wezen en havenarbeiders. In 1901 voorzag de Antwerpse gemeenteraad een uitgave voor schooldouches in zijn begroting. De eerste stortbaden traden in 1902 in werking. Plannen voor schooldouches kwamen echter al vroeger ter sprake. Zo stelde de progressief liberaal Cupérus in 1890 in de commissie van onderwijs de inrichting van stortbaden voor om de lichaamshygiëne te verbeteren maar de meerderheid van de commissie was toen niet akkoord met het plan van Cupérus.
Schooldouches maakten rond de eeuwwisseling ook deel uit van de Amerikaanse publieke badinstallaties. De pleitbezorgers van publieke baden in steden zoals New York en Boston wilden schoolkinderen het ideaal van properheid meegeven door de inrichting van stortbaden in publieke scholen. In de openbare scholen werden wekelijkse baden voor elke leerling tijdens de schooluren gepland. Persoonlijke properheid stond in het Amerikaanse hygiëne– en gezondheidsonderricht centraal. De Amerikaanse vereniging voor publieke baden trad in contact met de Europese initiatiefnemers van openbare baden. In 1912 ging een Amerikaanse delegatie van de American Association for Promoting Hygiene and Public Baths naar de internationale conferentie over publieke baden en schoolbaden in Scheveningen in het Nederlandse Den Haag. Op deze conferentie was er ook een Antwerpse delegatie met Victor Desguin aanwezig. Het resultaat van deze bijeenkomst waren allerlei besluiten. Zo werden stortbaden gezien als het meest effectieve middel voor persoonlijke hygiëne en werd er bij steden en scholen op aangedrongen stortbaden te behouden. Daarnaast kwam er het advies dat regelmatig baden deel zou moeten uitmaken van het schoolsysteem en moesten zwembaden en zweminstructies een vast onderdeel vormen bij publieke baden. De volgende internationale conferentie zou doorgaan in 1914 in Brussel maar de Eerste Wereldoorlog verhinderde dit.
Intern liberale en liberaal–katholieke tegenstellingen
In 1897 kwamen tijdens de begrotingsbespreking de schoolkolonies en de badinrichting van Descamps samen aan bod in de Antwerpse gemeenteraad. Het Antwerpse liberale stadsbestuur wilde de katholieke scholen toelaten tot het badhuis van Descamps: Het ligt in de inzichten der Stad 100 000 badkaarten te nemen en er een gedeelte van uit te deelen aan de leerlingen der katholieke scholen, altijd met een doel van algemeene gezondheid. De stedelijke begroting van 1898 voorzag ook in een geldtoelage aan de schoolkolonies van de gemeentescholen en de vrije katholieke scholen. Het liberale stadsbestuur gaf aan dat ze de katholieke scholen niet kende maar verdedigde wel de investering. De schepen Desguin verbond zowel het recht op gratis baden als de vakantiekolonies met de openbare gezondheid: Ik heb gesproken onder opzicht der openbare gezondheid, en het is alleen onder dit oogpunt dat ik de schoolkoloniën voor de katholieke scholen goedkeur, zooals ik de kostelooze baden goedkeur voor de kinderen dezer scholen. De voorstanders van de investeringen gebruikten telkens het concept openbare gezondheid in hun argumentatie. De burgemeester Van Rijswijck verwees ook naar hetzelfde begrip: Het geldt hier eene zaak van menschlievendheid en openbare gezondheid… De kinderen, die behoefte hebben aan de weldaden der schoolkoloniën, zijn onze bescherming waardig… Het behoort tot de openbare liefdadigheid… wanneer men die arme kinderen de hand reikt.
De openbare gezondheid was een thema dat de politieke grenzen moest overstijgen zodat de tegenstanders van het voorstel overtuigd werden maar het legde de interne liberale breuklijnen bloot. De doctrinair liberaal Tonnelier verzette zich immers tegen de beslissing van het schepencollege om te investeren in de katholieke scholen: Wij verleenen toelagen aan eene vijandige instelling. Tonnelier stelde dat arme ouders hun kinderen konden sturen naar de gemeentescholen. Hierop reageerde het katholieke gemeenteraadslid Coremans dat er niet genoeg plaats zou zijn in de gemeentescholen. Tonnelier beweerde voorts dat de stad scholen bij zou bouwen als dat nodig was. De katholiek Frans Nuyens confronteerde de liberalen met hun onderlinge conflicten: De heer Tonnelier is dus geen liberaal? Deze discussie toont de verdeling in de liberale partij tussen doctrinair liberalen zoals Tonnelier en progressief liberalen zoals Van Rijswijck en Desguin. Van Rijswijck had net als Desguin een progressieve opstelling en nam als burgemeester sociale maatregelen. Hij bepleitte onder meer de invoering van progressieve belastingen. Terwijl de progressief liberalen voorstander waren van investeringen voor de openbare gezondheid en hiermee de katholieke scholen wilden steunen, weigerde Tonnelier katholieke instellingen financieel te steunen.
Een jaar later trok het schepencollege de subsidie aan de katholieke schoolkolonies in. Desguin legde in de gemeenteraad de beslissing uit: Toen de heer Nuijens verleden jaar voorstelde dat hulpgeld te stemmen,… verkeerden wij tusschen twee gevoelens: de welwillendheid, de menschlievendheid langs den eenen kant en het wantrouwen langs den anderen. Wij meenden alleen bijgedragen te hebben, om aan eenige kinderen een gezond verblijf te verschaffen op den buiten of aan het zeestrand, en waren ver van te denken dat er een politieke nevenbedoeling achter schuilde. Maar onze tegenstrevers hebben ons spoedig ontgoocheld. Desguin wees op de verheerlijking van de katholieke liefdadigheid in krantenartikels. Volgens hem werd het katholieke gemeenteraadslid Nuyens ook in een brochure opgehemeld als een vriend van de kinderen. In deze artikels kwam de steun van de stad aan de katholieke schoolkolonies niet aan bod. Desguin had verder bezwaren tegen de vestiging van schoolkolonies in kloosters en suggereerde dat het geld van de stad gebruikt was om de kloosters te verrijken. Er waren dus grenzen aan de investeringen in de gezondheid van schoolkinderen. De progressief liberalen wilden de katholieke schoolkolonies niet meer steunen indien de katholieken de stedelijke investering gebruikten als propaganda voor hun eigen onderwijsnet.
De katholieken beklaagden de beleidswijziging van het liberale stadsbestuur. Nuyens reageerde op de beschuldigingen van Desguin. Hij stelde dat Desguin evengoed toejuichingen kreeg voor zijn steun aan de liberale Kring Diesterweg en dat maar de helft van de meisjes in kloosters verbleven. Nuyens had de kloosters zelf bezocht en beweerde stellig dat de gezondheid van deze omgeving in orde was. Hij vroeg dat het Antwerpse stadsbestuur toch steun zou geven aan de schoolkolonies en zo het voorbeeld zou volgen van de katholieke provincieraad die steun gaf aan de schoolkolonies van zowel de vrije scholen als de gemeentescholen. Er volgde een lange discussie tussen de liberalen en de katholieken waarin ook de doctrinair liberaal Tonnelier zich mengde. Tonnelier stelde dat de katholieke scholen zelf genoeg geld hadden voor een jaarlijkse gezondheidsreis: Richt u tot de goed gevulde zakken van uwe partijgangers … of stelt de diocesane kassen op stal… Uiteindelijk werd er gestemd over een toelage van 4000 frank van de stad aan de katholieke schoolkolonies. Terwijl de liberale fractie van 20 gemeenteraadsleden het voorstel verwierp, stemde de katholieke fractie van 19 leden voor de steun aan hun scholen. Een nipte meerderheid koos dus voor de afschaffing van de toelage aan de katholieke schoolkolonies.
In 1901 vroegen de katholieken opnieuw steun van het stadsbestuur aan de katholieke schoolkolonies. De katholiek Alphonse Rijckmans beklaagde dat het stadsbestuur een onderscheid maakte tussen de arme kinderen. Zijn partijgenoot Smets stelde dat de katholieke schoolkolonies net als de liberale kolonies voor gezonde kinderen wilden zorgen. Door de katholieke schoolkolonie te ondersteunen, zou er volgens Smets binnenkort een permanente schoolkolonie komen: Ondersteunt hen, en ook die grief zal wegvallen. … De Schoolkolonie der Onderwijzersgilde heeft genoeg getoond dat zij ernstig ingericht is en vertrouwen verdient. De socialist Modeste Terwagne zei dat het stadsbestuur gerust geld wilde geven om kinderen te helpen. De onderliggende intentie van de katholieke schoolkolonies was volgens Terwagne evenwel het opdringen van een godsdienstige levenswijze omdat de kinderen onder meer verplicht werden tot gebed. Terwagne’ s anti klerikalisme haalde hier de overhand op zijn bekommernis voor de gezondheid van kinderen. Terwagne steunde hiermee de beslissingen van het liberale stadsbestuur. Er kwam in de discussie een scherpe tegenstelling tussen katholieken en niet-katholieken naar voren waardoor Rijckmans uiteindelijk besloot zijn voorstel in te trekken. In de gemeenteraad speelde zich dus een politieke strijd af van de socialisten en de liberalen tegen de katholieken.
De goedkeuring en kritiek van de socialisten
In 1901 plande het Antwerpse schepencollege een uitgave voor publieke schooldouches. De progressief liberale schepen Desguin legde de concrete plannen in de gemeenteraad uit. De stortbaden waren bedoeld voor kinderen uit de arbeidersklasse. Het ontwerp bestond uit één inrichting van warme stortbaden per groep van vier scholen. Hierdoor zou elke leerling zich wekelijks kunnen baden. De doelstelling van een bad per week kwam in dezelfde periode ook terug als slogan in een Duitse campagne voor douches voor de arbeidersklasse en werd in de Antwerpse gemeenteraad mogelijk overgenomen. Desguin wees op de voordelen van de schooldouches: dit zal een groot voordeel zijn, ten eerste onder ’t opzicht der reinheid, ten tweede onder dit den gezondheid. Hij bepleitte met medische argumenten de schooldouches. Desguin wilde door deze maatregelen de hygiëne van arme gezinnen verbeteren. In sommige gezinnen was de woonhygiëne immers ondermaats: In eene kamer dienende terzelfder tijd tot keuken en slaapkamer, is de zuiverheid bijna eene weelde. Het is de vrouwen van werklieden schier onmogelijk den tijd te vinden om hunne kinderen behoorlijk te verzorgen, wanneer die vrouwen zelfden uit arbeiden gaat om de hulpmiddelen van ’t huishouden te vergrooten.
De gemeenteraad stemde in met de investering in openbare schooldouches. De socialistische fractie was erg tevreden met deze maatregel. Modeste Terwagne loofde het initiatief: Wij gaan een uitmuntenden weg in, door ons een weinig bezig te houden met den stoffelijken toestand der scholieren. De katholieken hanteerden financiële argumentatie in de discussie over de schooldouches. De katholieke gemeenteraadsleden Van Den Broeck en De Beucker wezen erop dat de belastingbetalers de grote kosten van 60.000 frank van de schooldouches mee zouden moeten betalen. De katholiek Rijckmans vond dat de grote investering in de schooldouches gerechtvaardigd was omdat de gezondheid van arme kinderen grote financiële inspanningen vergde. De investering van het stadsbestuur in de schooldouches werd uiteindelijk aangenomen door de gemeenteraad. In 1902 waren de eerste schooldouches in werking en in 1905 besloot het stadsbestuur dat er nog extra stortbaden in scholen zouden komen.

De socialistische fractie was tevreden met gezondheids-maatregelen in het onderwijs maar vond dat er meer initiatieven moesten genomen worden om de gezondheid van schoolkinderen te verbeteren. Terwagne, die de socialisten het meeste vertegenwoordigde, bekritiseerde meermaals de gezondheidssituatie in de Antwerpse gemeentescholen. Hij wees bijvoorbeeld in 1900 op de vele gebreken in de gemeentescholen. Er was onder meer een slechte verlichting en verluchting. Volgens hem was het geneeskundige toezicht van de scholen onvoldoende. Terwagne vergeleek de situatie in Antwerpse scholen met buitenlandse voorbeelden. In Duitse steden en de Amerikaanse stad Boston werden schoolkinderen elke dag onderzocht door artsen. Dit dagelijks onderzoek moest in Antwerpse scholen volgens hem ook gebeuren. Terwagne zag de buitenlandse voorbeelden als ideale modellen die Antwerpen moest navolgen.
In 1901, op het moment van de investering in de schooldouches, drong Terwagne aan op extra maatregelen. Hij stelde de vervanging van de schoolsoep door schoolkantines voor en haalde aan dat de schoolkolonies van de gemeentescholen beter ingericht konden worden. Voor zijn kritiek op de schoolkolonies verwees hij naar een verslag van de schoolartsen: Ook zullen wij gelukkig zijn de reeds zoo groote pogingen, aangewend tot het bekomen der geldmiddelen voor het werk der schoolkoloniën, nog te zien aangroeien, om het doel te bereiken en te vermijden dat wij in het vervolg nog uitkiezingen moeten doen tusschen al die kleine schepsels, wier zwakheid hun het droevig voorrecht had geschonken eener eerste aandoening. Schoolartsen konden met hun rapporten invloed uitoefenen op het stedelijke gezondheidsbeleid. Ze apprecieerden de genomen maatregelen van het stadsbestuur maar wezen op de noodzaak van nog grotere uitgaven. Terwagne had dezelfde mening als de schoolartsen en gebruikte het verslag van de schoolartsen om het gezondheidsbeleid te bekritiseren. Het verslag vormde voor hem het bewijs dat er nog meer gezondheidsmaatregelen nodig waren.
Terwagne zag Brussel als voorbeeld voor de Antwerpse schoolkolonies: De stad Antwerpen moet er eer op stellen de andere groote steden des lands te volgen, die verschillige gestichten voor zwakke kinderen hebben, ’t zij op den buiten, ’t zij aan de zee. Antwerpen bezit niets in dien aard, terwijl Brussel schoolvillas heeft te Grimbergen, te Uitkerke, te Hastière en een ander aan de kanten van Nieupoort. Antwerpen heeft evenzeer als de andere steden behoefte aan dergelijke instellingen. De schoolkolonies vormden hier een terrein van stedelijke concurrentie tussen Antwerpen en Brussel. In zijn argumentatie maakte Terwagne gebruik van de kennis uit zijn medische achtergrond: Al de geneesheeren weten dat niet alleen de arme kinderen, maar ook die der kleine burgerij in onze stad noodig hebben nu en dan een weinig frissche lucht te gaan inademen, hetzij aan de zee, hetzij op den buiten. Terwagne was overtuigd van de goede effecten van zeelucht en van plattelandslucht. De maatregelen van het stadsbestuur waren volgens hem te beperkt. De schoolkolonies richtten zich vooral naar de arme kinderen maar moesten volgens Terwagne ook naar de andere kinderen uitgebreid worden. Hij wilde de medisch wetenschappelijke kennis naar een breed publiek verspreiden en profileerde zich als medisch deskundige in de gemeenteraad. De schepen Desguin weerlegde de kritiek van Terwagne. Volgens Desguin was de gezondheidssituatie van de leerlingen in Antwerpen niet slechter dan die in Brussel. Hij stelde dat de leerlingen van de gemeentescholen zeer gezond waren en dat het medisch schooltoezicht en de lichamelijke oefeningen prima resultaten opleverde. Daarnaast deelde Desguin mee dat er binnenkort meer initiatieven kwamen om de gezondheid van zwakke leerlingen te verbeteren.

3 Baden voor de arbeidersklasse

Het stadsbestuur richtte zich met de bouw van baden specifiek naar de arbeidersklasse. De arbeiders vormden naast de schoolkinderen de tweede groep waarvoor baden en zwemmen als een noodzaak werd gezien. De voorziening van badgelegenheden maakte deel uit van een sociale politiek. Het zwembad in de Brederodestraat had bijvoorbeeld de arbeidersklasse als bezoekers in het niet–betalende gedeelte. In de gemeenteraad werden er na 1900 verbeteringen aan de niet–betalende afdeling gevraagd. De katholiek Jérome Van Kerckhoven en de socialist Modeste Terwagne bepleitten een betere inrichting voor de arbeidersklasse. Beide gemeenteraadsleden hechtten bijvoorbeeld belang aan de reiniging van de arbeiders in douches voordat ze het zwembad betraden. Daarnaast kwamen er onder meer klachten over de kwaliteit van het zwembadwater.
De bouw van een tweede zwembad kwam door de stedelijke bevolkingsgroei ter sprake. Hierbij werd een extra zweminrichting vooral gezien als een noodzaak voor de laagste sociale klassen in kleine onhygiënische woningen. Eén zwembad volstond volgens vele gemeenteraadsleden niet meer aan de wensen van de groeiende Antwerpse bevolking. Al in 1877, op het moment van de vervanging van het eerste zwembad, wees de progressief liberaal Nicolaas Jan Cupérus op de nood aan meer badinrichtingen voor de groeiende Antwerpse bevolking. Omstreeks 1890 was die bevolking nog groter en kwam de vraag naar een extra zwembad in het noorden steeds meer terug. Het schepencollege vroeg daarom aan de stadsingenieurs Gustave Royers en Richard Lemeunier advies over de bouw van een tweede zwembad. In de praktijk was de concrete realisatie van een nieuw zwembad een probleem omwille van de hoge kosten.
Parallel met de discussies over het tweede zwembad, werd in de Antwerpse stedelijke politiek de inrichting van publieke douches in de volkswijken ter sprake gebracht. Er waren in Antwerpen inmiddels een tiental private badhuizen met onder meer individuele badkuipen en douches maar deze badgelegenheden waren door hun hoge toegangsprijzen alleen toegankelijk voor de rijkere bevolking en te duur voor de arbeiders uit de volksbuurten. In 1884 en 1885 werd de inrichting van openbare bad– en washuizen door het schepencollege overwogen maar kwamen er geen concrete initiatieven tot stand. In 1891 wees de stadsingenieur Gustave Royers het schepencollege op het nut van publieke douches. In de gemeenteraad waren de socialisten grote pleitbezorgers van de bouw van douches. De socialist Terwagne bepleitte de inrichting van eenvoudige douches naar het voorbeeld van de Antwerpse gemeentescholen en de Duitse steden. In 1911 kwam er uiteindelijk een openbaar badhuis met douches aan goedkoop tarief op de hoek van de Prekersstraat en de Pachtstraat.

3.1 Verbeteringen aan het zwembad

Na 1900 werd er in de Antwerpse gemeenteraad geklaagd dat het Antwerpse zwembad in de Brederodestraat beter ingericht moest worden voor de arbeidersklasse. Het katholieke gemeenteraadslid Jérome Van Kerckhoven vroeg in 1905 verbeteringswerken aan het zwembad voor het niet-betalende publiek. Hij wilde dat er urinoirs geplaatst werden in het niet-betalende gedeelte van het zwembad en bracht de gezondheid aan als argument voor de installatie van overdekte banken voor de kledij van de zwemmers. De kleren werden nat bij regenweer waardoor de bezoekers het zwembad in hun natte kledij verlieten. Van Kerckhoven stelde dat er geen gezonde reactie van het zwemmen voor de arbeiders was door de natte kleren. Hij vroeg ook de installatie van minstens twee douches in de niet-betalende afdeling. De douches waren volgens hem noodzakelijk omdat arbeiders vuil in het zwembad terechtkwamen: de meeste deze zwemmers zijn werklieden, die thuis de noodige middelen niet hebben om behoorlijk hun lichaam te reinigen, en die daar een bad komen nemen na het werk verlaten te hebben; onder hen zijn er, die werken aan het laden van kolen,… die gaan in het water, zwart als negers. Het zwembadreglement verbood de toegang van ongewassen bezoekers maar in de realiteit werd deze regel niet altijd nageleefd. In de douches zouden arbeiders zich na hun werk eerst kunnen wassen voordat ze in het zwembad gingen. Van Kerckhoven beklemtoonde de beperkte uitgaven van de douches. In de Gentse gemeenteraad werd er in dezelfde periode ook belang gehecht aan de reiniging voor het zwemmen. Het Gentse gemeenteraadslid Verbouwen benadrukte in 1901 dat arbeiders zich eerst moesten wassen voordat ze in het water gingen en vroeg daarom de installatie van douches in het zwembad in de Stropstraat.
De liberale schepen van financiën Verspreeuwen vond ook dat arbeiders zich moesten wassen voordat ze in het water gingen: zonder twijfel is het nodig dat de werklieden die bijvoorbeeld gearbeid hebben aan het laden van guano of kolen, hun lichaam kunnen wasschen voordat zij zich voegen tusschen de andere zwemmers. Verspreeuwen wees er wel op dat het water van de douches niet terug in het zwembad mocht lopen. Van Kerckhoven bracht zijn voorstellen in 1906 terug ter sprake in de gemeenteraad omdat de concrete uitvoering van de maatregelen langer dan verwacht duurde. Hij klaagde dat enkel de urinoirs geïnstalleerd waren in het zwembad en dat deze urinoirs op een verkeerde plaats stonden. De socialist Terwagne beklemtoonde ook dat er verbeteringen aan het zwembad nodig waren waarop de progressief liberaal Desguin reageerde dat de maatregelen snel zouden gerealiseerd worden. Op het einde van 1906 kwam er een klein afdak voor het opbergen van de kleren van niet-betalende baders. Daarnaast werden er twee douches met een afvoerpijp in het niet-betalende gedeelte geplaatst. In 1908 werden hieraan nog drie open luifels toegevoegd.
In 1909 uitte de socialist Modeste Terwagne in de gemeenteraad een lange reeks bezwaren over de toestand van het stedelijke zwembad. Deze klachten pasten in zijn globale kritiek op het gezondheidsbeleid van het Antwerpse stadsbestuur. Terwagne ergerde zich aan het langzame optreden van het schepencollege. In de zitting waarin hij de toestand van het zwembad bekritiseerde, stelde Terwagne eerst voor om een grond van de gemeente te gebruiken als openbare plaats. De openbare plaats was volgens hem zeer voordelig voor de openbare gezondheid en de ontspanning van de bevolking. Terwijl bij andere initiatieven zoals schoolkolonies, de zeevilla voor tuberculeuze kinderen en scholen buiten de stad kinderen uit de ongezonde stad gehaald werden om te genieten van de goede zeelucht en plattelandslucht, moest de openbare plaats zorgen voor een gezondere stad met zuivere lucht. Hij verbond de toestand van het zwembad ook met de openbare gezondheid. Hij benadrukte het belang van zuivere lucht en zuiver water voor de gezondheid van de bevolking.
Het zwembad moest een gezonde plaats zijn voor de Antwerpse inwoners maar voldeed volgens Terwagne niet aan de gezondheidsnormen. Nadat Terwagne het bad had bezocht om klachten van bezoekers ter plaatse te controleren, vond hij dat er dringend verbeteringen nodig waren aan het stedelijke zwembad. Volgens hem was het zwembadwater onhygiënisch door de grote hoeveelheid zand in het bad. Hij vroeg dat de kinderen meer plaats zouden krijgen in het bad omdat ze soms in het slijk terechtkwamen en stelde voor om het zwembadwater elke dag te verversen. Terwagne benadrukte dat het water zeer geschikt was om te baden maar dat het slechte onderhoud van het zwembad voor de gebrekkige waterkwaliteit zorgde. Hij vroeg ook betere faciliteiten voor de niet–betalende zwemmers. Zo moesten de gratis baden voor kinderen beter ingericht worden en moesten er extra douches komen in het niet–betalende gedeelte. In zijn uiteenzetting verbond Terwagne het zwemmen met de hygiëne en openbare gezondheid maar hij zag het ook als plezierige activiteit voor de bevolking. Op het einde van zijn betoog wees hij op de noodzaak van een tweede zwembad in Antwerpen. Terwagne bepleitte nog steeds de bouw van een tweede zwembad maar vond dat eerst het zwembad in het zuiden aangepast moest worden.
De socialisten zaten in de Antwerpse gemeenteraad nog steeds in een kartel met de liberalen. Vanaf 1909 was Alfred Cools als schepen van financiën de eerste Antwerpse socialist in het stadsbestuur en hij bleef dit mandaat uitoefenen tot 1931. Cools had het zwembad ook bezichtigd en vond dat zijn partijgenoot Terwagne enigszins overdreven had in zijn beschrijving: Ons zwemdok is in het geheel niet in zoo vuilen staat als hij het wel wil zeggen… De schepen erkende wel dat er verbeteringen aan het zwembad nodig waren en stelde voor dat Terwagne met hem en de ingenieur Richard Lemeunier in het zwembad zouden bekijken welke maatregelen nodig waren. De katholiek Alphonse Rijckmans vroeg of zijn partijgenoot Jérome Van Kerckhoven ook mee mocht omdat die zich veel met het zwembad bezighield. Uiteindelijk werd met dit voorstel ingestemd en ging het katholieke gemeenteraadslid Van Kerckhoven mee ter plaatse het zwembad inspecteren.
Van Kerckhoven vond ook dat Terwagne een te negatief beeld schetste van het zwembad. Hij was tevreden met de ondernomen maatregelen die hij zelf gevraagd had in 1905: Sedert twee jaar werd het zwemdok op mijne aanvraag zoodanig ingericht dat het waarlijk een schoon en gerieflijk zwemdok mag heeten. Van Kerckhoven onderstreepte hier zijn eigen aandeel in de verbeteringen aan het zwembad. Hij ging evenwel akkoord met het grootste deel van Terwagne’ s kritiek. Van Kerckhoven vond ook dat het jaarlijkse onderhoud van het zwembad heel slecht was gedaan. Hij wilde meer douches in het zwembad en bevestigde dat de kwaliteit van het water soms slecht was. Er kwam telkens vuil water met slijk door het riool in het zwembad terecht. De installatie van een tweede sluis kon dit probleem oplossen maar deze maatregel was heel duur: Ware er een sluis langs waar men het water afliet en het slijk verdreef, en een ander waarmede het versche Scheldewater werd aangebracht, dan zou het water in het Zwemdok altijd zuiver zijn.
Door zijn verleden als voorzitter van de Antwerpsche Zwemclub van 1898 tot 1905, was Jérome Van Kerckhoven goed op de hoogte van de organisatie en de inrichting van het zwembad. Daardoor was hij zich al langer dan Terwagne bewust van de problemen met het water en had hij dit al aangekaart bij het stadsbestuur. Van Kerckhoven legde in zijn argumentatie andere accenten dan Terwagne. In zijn uiteenzetting lette hij op de kosten van verbeteringen aan het zwembad. Hij wees erop dat het stadsbestuur veel meer geld zou moeten besteden aan een tweede sluis dan aan de douches. Terwagne besteedde evenwel weinig aandacht aan de mogelijke kosten van de werken. Voor de socialist moest het stadsbestuur zoveel mogelijk investeren in gezondheidsmaatregelen. Hij nam hier dezelfde positie in als bij de discussies over hygiëne in de Antwerpse scholen. Toen bepleitte Terwagne ook verregaande maatregelen van het stadsbestuur voor de openbare gezondheid en bekritiseerde hiermee het Antwerpse gezondheidsbeleid. Hij herhaalde op het einde van de discussie nog eens de vuile toestand van het zwembad en stelde dat verbeteringen daarom noodzakelijk waren.
De liberale burgemeester Jan De Vos beloofde dat het schepencollege de problemen van het zwembad zou aanpakken. De gemeenteraadsleden stemden in met de verbeteringswerken aan het zwembad. Terwagne, Van Kerckhoven en de schepen van financiën Cools stelden samen met de stadsingenieur Lemeunier ter plaatse vast dat er meerdere werken nodig waren. De werken liepen door allerlei praktische problemen vertraging op en waren in 1911 nog niet begonnen. De schepen Cools gaf toe dat er nog geen verbeteringswerken aan het zwembad uitgevoerd waren omdat de technische dienst het te druk had. De aanpassingen aan het zwembad werden dus blijkbaar door het schepencollege niet als prioriteit gesteld.

3.2 Plannen voor een tweede zwembad

Vanaf de jaren 1890 kwam de vraag naar een tweede zwembad naar voren door de Antwerpse bevolkingstoename. Het Antwerpse stadsbestuur vroeg in 1891 aan de stadsingenieur Gustave Royers een onderzoek naar de locatie en de kosten van een tweede zwembad. Het stadsbestuur besloot dat er een tweede zwembad in het noorden van de stad moest komen omdat het zwembad in het zuiden ontoereikend was voor de toegenomen Antwerpse bevolking. De schepen van openbare werken Alfons Hertogs dacht dat een locatie voor het tweede bad gemakkelijk te vinden zou zijn. De stadsingenieur Royers trad in het zwembaddossier als expert op aangezien hij met zijn gespecialiseerde kennis de bouwkundige en financiële details van de werken moest uitpluizen. Hij presenteerde in zijn onderzoek de aankoopwaarde en de exacte locatie van vijf mogelijke plaatsen voor het zwembad in het noorden van de stad. Eén domein was volgens de stadsingenieur perfect gelegen maar deze sloot hij uit omdat de aankoopprijs boven 1 miljoen frank lag. Andere gronden kosten veel minder maar waren niet goed bereikbaar voor het Antwerpse publiek. Naast de aankoop van een grond, moesten ook de bouw- en afvoerkosten en de kosten van de watervoorziening betaald worden. De inkomsten uit het zwembad zouden lager zijn dan de uitgaven. De stadsingenieur zou nog meer in detail de kosten schatten van de grond die het stadsbestuur zou kiezen.
In zijn verslag verbond Gustave Royers het baden met de gezondheid aangezien hij de voordelen van het zwembad voor de hygiëne van de Antwerpse bevolking benadrukte: Le bassin de natation remplira un but hygiènique , permettra un exercice utile dans l’eau froide et jouera ainsi un rôle important. Het zwembad was volgens Royers te veel gesloten om het ideaal van een propere bevolking te bereiken: si on a en vue les soins de propreté de la population , tant masculine que feminine, même des gens faibles , maladifs ou contrefaits, on ne peut se flatter que ce besoin sera satisfait par la création d’un bassin qui n’est accessible au maximum que cinq mois sur douze et pendant moins de temps encore les années où la température est inclémente. Het Antwerpse zwembad kon slechts 5 maanden per jaar gebruikt worden en bij slecht weer was het bad nog minder open. Dit probleem deed zich evengoed voor bij de Gentse openluchtzwembaden die tijdens de winterperiode gesloten werden. Zelfs het overdekte Van Eyck zwembad in Gent opende slechts van april tot oktober omdat de kostprijs van de verwarming in de winter te hoog werd gevonden.
Royers nam stelling in over de plannen voor een zwembad in het noorden. Volgens hem was het beter om voor publieke douches te zorgen dan een tweede zwembad te bouwen: Je crois toutefois devoir faire remarquer qu’a mon sens une installation de bassin de natation réalisée suivant les idées générales …, ne remplacerait en aucune façon les installations de bains publics. De stadsingenieur bepleitte de bouw van publieke douches zodat de bevolking zich het hele jaar door zou kunnen wassen met koud of warm water. Om de reinheid van de bevolking te realiseren, moesten deze baden overal in Antwerpen verspreid worden. Daarom adviseerde Royers op het einde van zijn verslag het Antwerpse stadsbestuur om maatregelen te nemen voor publieke bad- en wasinrichtingen voor de arbeidersbevolking. Hij geloofde dat publieke douches een goede invloed hadden op het fysieke en morele welzijn en konden zorgen voor een sterkere en gezondere bevolking: je ne vois pas la possiblité d’imaginer quelque chose de plus beau et de plus digne d’une administration soucieuse du bien-être physique et moral du peuple que la création de bains publics un de ses objectifs d’inciter les jeunes générations à user des moyens nouveaux qui seraient ainsi mis à la disposition de la population en vue de la rendre saine et forte. Het stadsbestuur volgde de raad van Royers over de bouw van publieke douches voor de Antwerpse bevolking niet op. Uit Royers’ onderzoek besloot het stadsbestuur dat de financiële situatie van de stad de investering in een bad niet toeliet en daarom stelde het de bouw van een tweede zwembad uit naar een later moment, terwijl het voorheen geloofde in de snelle realisatie van een tweede zwembad. De schepen van openbare werken Hertogs wees nog wel uitvoerig op het nut van een tweede zwembad.
De bouw van een tweede zwembad werd in de Antwerpse gemeenteraad de volgende jaren een discussiepunt tussen de doctrinaire en progressieve liberalen. De doctrinaire strekking wees op de te hoge kosten van een tweede bad in Antwerpen, terwijl de progressieve strekking vond dat er geïnvesteerd moest worden in een extra zwembad. De progressief liberalen brachten telkens de sterke bevolkingsgroei als argument aan voor de bouw van een tweede zwembad. Hierbij werd het tweede zwembad gezien als een sociale noodzaak aangezien de laagste sociale klassen door het probleem van de beschikbare ruimte vaak in kleine woningen zonder sanitaire voorzieningen leefden. In 1892 bracht de progressief liberaal Nicolaas Jan Cupérus de bouw van een tweede zwembad opnieuw ter sprake. Cupérus vond dat er genoeg geld aan deze nieuwe inrichting mocht besteed worden: Het thans bestaande dok heeft veel geld gekost, doch wij waren de eersten om ons die opoffering te getroosten. Het dok is echter volkomen ontoereikend geworden, naarmate de bevolking aangroeide en de stad meer uitbreiding nam. De doctrinair liberaal Georges Gits wees toen op de te hoge kosten van de maatregel. In 1904 bepleitte de progressief liberaal August Brandt in de gemeenteraad de bouw van een tweede zwembad. Brandt was tevreden met de schoolbaden maar vond dat er voor de rest van de bevolking nog een zwembad in het noorden moest komen zodat zij ook van de baden konden genieten. De inwoners in het noorden gingen destijds zwemmen in Antwerpse rivieren zoals de Schijn, een zijrivier in het stroomgebied van de Schelde. Het schepencollege hoopte dat de verwachte afbraak van de stadsomwalling de zoektocht naar een locatie van een zwembad in het noorden zou vergemakkelijken. De Spaanse omwalling was in 1881 afgebroken maar in het noorden van de stad stond er nog een deel van de stadsmuur. Brandt herhaalde in 1906 zijn vraag voor een tweede zwembad. Hij vond dat er naar een alternatieve locatie moest gezocht worden: Zoo er moet gewacht worden naar de afbraak der omheining, dan zal er nog lang moeten gewacht worden. Welnu, het zwemdok is reeds te klein en de bevolkingsgroei groeit gedurig aan.
In de gemeenteraad groeide er naderhand een consensus over de noodzaak aan een tweede zwembad maar door technische problemen kon er geen geschikte grond gevonden worden. De ingenieur Richard Lemeunier die Royers opvolgde, liet in 1908 weten dat hij geen mogelijkheid zag om een tweede zwembad te bouwen: je ne vois aucun terrain qui puisse convenir. … il n’est pas possible à mon avis de donner actuellement un solution au problème. Lemeunier zag als enige oplossing de geplande verwijdering van de stadsomwalling. Het was moeilijk om een voldoende groot terrein te vinden dat dicht bij de Schelde lag voor de watervoorziening van het bad en dat zich nabij een tramnetwerk bevond zodat het goed bereikbaar was voor de inwoners. De socialistische schepen van financiën Alfred Cools wees een jaar later op de overeenstemming in de gemeenteraad over het nut van een tweede bad. Doordat de Antwerpse bevolking sterk gestegen was, volstond één zwembad niet meer maar er was geen geschikte grond voorhanden: Het dok moet vergroot worden. Het werd gemaakt over 25 of 30 jaar, toen Antwerpen eene bevolking had van 170 tot 180 000 zielen. Wij hebben er nu 300 000; het is dus licht te begrijpen dat er een grooter dok moet komen. Het is zooals M. de schepen Desguin reeds gezegd heeft: iedereen is van mening dat er een nieuw dok moet gebouwd worden, maar er is tot hiertoe geen grond voor beschikbaar. Cools hoopte ook dat de afbouw van de stadsmuur soelaas zou brengen.
Buiten de politiek werd er in Antwerpen ook de bouw van een tweede zwembad gevraagd. Zo ontving het Antwerpse stadsbestuur in 1898 een verzoekschrift met honderden handtekeningen uit de noordelijke wijken van Antwerpen waarin een nieuwe zweminrichting in het noorden werd gevraagd. In deze petitie werd er geklaagd over de grote afstand die de bevolking moest afleggen tot het Antwerpse zwembad. De inwoners uit het Noorden brachten de nieuwe zweminrichting ook in verband met de gezondheid: Wij hopen, achtbare heeren, dat gij aan dien wensch, onder opzicht van gezondheid zeer gewettigd, zoo spoedig mogelijk gevolg zult geven. De socialist Modeste Terwagne die toen nog niet in de gemeenteraad zat, was een van de ondertekenaars van de petitie naar het Antwerpse stadsbestuur. Terwagne hield zich toen dus al bezig met de Antwerpse politiek. Het schepencollege liet in een reactie weten dat het de kwestie al een aantal jaren onderzocht en dat het tweede bad er mogelijk binnenkort kon komen.
De Antwerpse pers mengde zich ook in de discussie over een mogelijk tweede zwembad. In de Antwerpse krant L’ escaut kwam er in 1900 een oproep voor een bad in het noorden. In een artikel werd er gewezen op het grote succes van het zwembad. Volgens L’ escaut verspreidde de gewoonte van properheid zich door het zwembad naar de havenarbeiders: L’assiduité avec laquelle il est fréquente prouve que le peuple commence à apprecier l’utilité des soins de propreté à donner au corps. Nos travailleurs du port , se livrant à un dur labeur, aiment bien se refraîchir – et cela se comprend- après une rude journée. In het artikel werd beargumenteerd dat er een extra zwembad nodig was voor de openbare gezondheid omdat vele inwoners na een vermoeiende werkdag een grote afstand moesten afleggen naar het zwembad. In andere Antwerpse kranten kwam na 1900 overigens eveneens de vraag naar een tweede zwembad veelvuldig terug. Sporthistorica Marijke Den Hollander onderzocht het pleidooi voor een tweede zwembad in de Antwerpse pers en stelde vast dat kranten van alle strekkingen de bouw van een tweede bad vroegen. Er werden wel andere accenten gelegd in het betoog. Terwijl in liberale kranten hygiënische argumenten werden gebruikt, werd er in de katholieke dagbladen vooral gewezen op de openbare zedelijkheid. Daarnaast vroegen de Antwerpse zwemorganisaties een tweede zwembad zodat ze meer trainingen en wedstrijden zouden kunnen organiseren. Uiteindelijk kwam het tweede Antwerpse zwembad pas in 1933 tot stand met de inrichting van het overdekte bad in de Veldstraat.

3.3 De inrichting van douches voor arbeiders

Voorbeelden uit binnen– en buitenland
In de Antwerpse politiek werd de bouw van een tweede zwembad vergeleken met de plannen voor individuele baden. Er moest gekozen worden tussen dit tweede zwembad en de bouw van douches voor arbeiders. Het Antwerpse stadsbestuur vroeg al in 1884 raad aan de stadsingenieur Gustave Royers over de installatie van openbare bad– en wasinrichtingen in Antwerpen. Het stadsbestuur gaf aan Royers de opdracht de bouw van dezelfde soort inrichtingen als in Luik te bestuderen. In Luikse badgelegenheden konden arbeiders zich baden en hun kleren wassen. Gustave Royers vroeg in 1885 aan de Luikse dienst van openbare werken concrete informatie over de Luikse installaties. In antwoord op de brief van Royers, meldde een Luikse ingenieur de details over de organisatie en de werking van hun installaties. Uit de briefwisseling tussen Royers en zijn collega blijkt dat het Luikse stadsbestuur sinds 1865 financiële steun gaf aan het genootschap la société des bains & lavoirs d’ Outre- Meuse. Bij de brief vanuit Luik werd een overzicht van het aantal bezoekers, de kosten en opbrengsten van de bad– en wasinrichtingen van deze vereniging bijgevoegd. Het Luikse badencomplex bestond uit eerste en tweedeklasse-afdelingen met individuele baden voor mannen en vrouwen, een reeks wasplaatsen, een aantal douches en een aantal medische baden.
Over de bouw van baden wisselde de Antwerpse stadsingenieur Royers in een internationaal netwerk informatie uit met collega-ingenieurs. De Luikse ingenieur liet in een andere brief in 1885 aan Royers weten dat hij de Keulense badinrichtingen had bezocht en beschreef de baden die hij gezien had. In de Keulense badinstallatie waren zwembaden voor mannen, vrouwen en kinderen en een speciale zwemafdeling voor arbeiders. Daarnaast bestond het badencomplex uit onder meer individuele warme en koude baden. De baden maakten deel uit van het uitgebreide Hohenstaufenbad in Keulen. Dit groot badencomplex was ontworpen door de Keulense stadsarchitect Hermann Josef Stübben. De Luikse ingenieur had deze architect ontmoet en zei dat Royers contact met Stübben mocht opnemen: Stübben baumeister de Cologne vous renseignerait avec plaisir. Na het onderzoek van Royers, voorzag het Antwerpse schepencollege een deel van de stadsbegroting voor de bouw van een of meerdere openbare bad– en wasinrichtingen en vroeg aan de commissies van financiën en openbare gezondheid dit verder te bestuderen. Er kwamen hier evenwel geen concrete projecten uit voort.
Uiteindelijk nam het Antwerpse stadsbestuur pas na de eeuwwisseling het initiatief voor publieke douches die geïnspireerd waren door Duitse realisaties. In verschillende Duitse steden kwamen er stortbaden voor de arbeidersbevolking op basis van het model van de Berlijnse arts Oscar Lassar. Lassar presenteerde in 1883 op een gezondheidstentoonstelling in Berlijn een badhuis voor arbeiders met eenvoudige en goedkope individuele douchecabines. De Duitse dokter beklaagde de hoge bouwkosten en de beperkte toegang van de arbeidersklasse tot Duitse publieke badhuizen met individuele badkuipen en stelde daarom zijn badhuis voor als alternatief. Het stortbad was geen nieuw fenomeen maar kwam voorheen enkel voor in badhuizen in combinatie met luxueuzere baden. Lassar beklemtoonde het hygiënische nut en de lage bouwkosten van de stortbaden. Sinds 1887 installeerden de Oostenrijkse stad Wenen en de Duitse steden München, Neurenberg, Frankfurt en Leipzig eenvoudige en goedkope publieke douches volgens het model dat Lassar had voorgesteld. Andere Duitse steden bouwden gecombineerde badgelegenheden met zowel badkuipen voor de middenklasse als douches voor de armere bevolking.
Al in zijn verslag van 1891 over een mogelijk tweede zwembad, zag de stadsingenieur Gustave Royers de eenvoudige Duitse douches als voorbeeld voor Antwerpen: Dans certaines villes allemandes on a des installations a douche, même sur la voie publique, qui sollicitent pour ainsi dire constamment les passants, au moment où ils se rendent à leur besogne ou quand ils rentrent de leur travail. Royers verwees hier naar de goedkope douches die in Duitsland ingericht waren volgens het model van de dokter Oscar Lassar. De douches trokken de aandacht van voorbijgangers die op weg waren naar hun werk of van hun werk terugkeerden. Royers wilde ook de inrichting van publieke douches voor de arbeidersklasse en voegde bij zijn verslag een artikel over de Duitse stortbaden. Royers kon het beleid van het stadsbestuur evenwel niet beïnvloedden en het duurde lang voordat de douches voor arbeiders opnieuw voorgesteld werden.
Bij de begrotingsbespreking in de gemeenteraad in 1902 bracht de socialist Modeste Terwagne de inrichting van openbare douches in arme volkswijken opnieuw ter sprake. Terwagne stelde dat de gezondheidscommissie de plaatsing van deze baden moest onderzoeken omdat ze een dringende noodzaak waren in de dichtbevolkte stadsdelen. Hij verdedigde hier dezelfde ideeën als in zijn medische loopbaan aangezien hij in zijn publicatie Portez-vous bien ook de voordelen van douches in volkswijken benadrukte. Het water van de stortbaden was volgens Terwagne heel geschikt om de huid te wassen en te zuiveren. Terwagne streefde vanuit een sociale bekommernis met de inrichting van douches naar de verheffing van de arbeidersklasse. Deze emancipatie van werklieden kon evengoed bereikt worden door de verspreiding van hygiëneregels naar het bredere publiek. Hij betoogde in de gemeenteraad dat gezondheidsinitiatieven zoals de publieke douches ook voordelig waren voor de burgerij: ik spreek tezelfdertijd in het belang der zoogezegde hoogere klassen als ik uitbreiding van de gezondheidsmaatregelen in de arme wijken vraag, want de ziekten die al te dikwijls uitbarst in de verwaarloosde middens, eerbiedigen de vergulde muurbeschotten niet eens dat zij zich verspreiden. Terwagne wees op de hoge sterftecijfers ten gevolge van ziekten zoals de tyfus, mazelen en pokken in de volksbuurten. Hij benadrukte dat deze epidemieën zich snel konden verspreiden naar de rest van de stad. Gezondheidsmaatregelen primeerden voor Terwagne dus op de verschillen tussen standen.
Het Antwerpse stadsbestuur had vóór Terwagnes voorstel al een plan voor de bouw van goedkope publieke douches opgesteld. De schepen van openbare gezondheid Victor Desguin vertelde dat hij contact had opgenomen met een bedrijf dat douches zou inrichten: Onlangs heb ik het bezoek ontvangen van personen, die dergelijke instellingen opgericht en mij hunnen plans getoond hebben; ik heb hun verzocht ons eene teekening te zenden en ik geloof dat wij binnen korten tijd openbare stortbaden kunnen daarstellen, die zeer groote diensten zullen bewijzen, namelijk aan de dokken. In de 10e wijk en in andere volksbuurten. Desguin had het hier over het ontwerp voor de bouw van zes douchecabines in het Fort Liefkenshoek door de Brusselse onderneming Les ateliers Bonne Fortune Arend & C°. Dit bedrijf stuurde in 1903 een brief naar Desguin met concrete informatie over de installatie van de douches. Het stelde de oprichting van kleine stortbaden langs de kaaien voor waar de bevolking zich snel en goedkoop zou kunnen wassen. In de brief werd gewezen op het nut van de douches voor de hygiëne van de Antwerpse bevolking: l’ organisation de service serait donc de première utilité, voire de nécessité urgente et l’oeuvre serait de l’hygiène non purement médicale mais une vrai ouvre d’hygiène sociale … De maatregel moest ook mee de epidemieën bestrijden die voor veel slachtoffers zorgden bij de arbeidersklasse en zo hun sociale problemen oplossen. Het Brusselse bedrijf benadrukte ook dat de openbare douches in het verlengde lagen van de reeds ingerichte schooldouches in de Zwartzusterstraat. Op het einde van de brief werd er gewezen op de voortrekkersrol van Duitsland op het vlak van douches in bedrijven en scholen. Les Ateliers Bonne Fortune zag de Duitse baden dus evengoed als na te volgen voorbeeld.
Hygiënistische argumenten werden door ondernemingen in een commerciële context aangewend om de politiek te overtuigen van het nut van openbare baden. Andere bedrijven als Les Ateliers “Bonne Fortune” drongen bij het Antwerpse stadsbestuur aan op de inrichting van publieke baden. Het bedrijf Goehmann & Einhorn, dat zich ook toelegde op de bouw van badinrichtingen, nam contact op met de stad Antwerpen. Het bedrijf, dat al twee jaar actief was in België, stuurde naar de stadsingenieur Royers in 1903 een brief waarin het zich ter beschikking stelde voor de installatie van publieke baden. Goehmann & Einhorn had onder meer in Luik en Seraing baden ingericht. Het bedrijf gaf in de brief een overzicht van de stortbaden die het in België ging installeren. In Luik en Overpelt zouden nog douches van Goehmann & Einhorn komen. De Brusselse onderneming Gits stelde in zijn catalogus over industriële baden dat de inrichting van douches zorgde voor propere en frisse arbeiders. De onderneming benadrukte dat het met deze baden de arbeidersbevolking beschermde tegen epidemieën en de fysieke en morele situatie van de werklieden verbeterde. In de catalogus stonden ook concrete details over de installatie van badinrichtingen en foto’s van geïnstalleerde douches en badkuipen.
In de Antwerpse gemeenteraad bracht de socialist Terwagne in 1905 de bouw van extra publieke douches terug onder de aandacht van het stadsbestuur. De socialist vond dat in alle stadswijken stortbaden moesten komen, zodat de schoolkinderen in de toekomst ook hun lichaam konden wassen: later zullen de leerlingen, die in de scholen zullen geleerd hebben hun lichaam te wasschen, dit voorbeeld van reinheid willen voortzetten; daartoe moet men hun de gelegenheid geven. Terwagne wilde dus een groter beleid boven de verschillende beleidsdomeinen heen voor een betere gezondheid van de Antwerpse bevolking. Het succes van de schooldouches zou ook moeten volgen met de inrichting van douches voor arbeiders. Hij zag de Duitse douches volgens het model van Lassar als na te volgen voorbeeld: Zeker is er middel om dit te doen, gelijk in vele vreemde steden. Sedert 1883 heeft doctor Lasser in Duitschland openbare baden gesticht, te Berlijn. De socialist stelde dat de stad de beperkte installatiekosten van de baden snel kon recupereren door een kleine toegangsprijs van 10 centiem aan de bezoekers te vragen. De socialist wilde geen kritiek leveren op het gezondheidsbeleid van de stad en zei dat de gevoerde politiek van Desguin moest worden voortgezet. Volgens Desguin was het schepencollege al lang voorstander van publieke douches maar vormde de kostprijs het grootste probleem.

Concrete verwezenlijkingen in Antwerpen
In 1911 resulteerden de voorstellen voor douches in een concrete realisatie. Op 10 juli opende de stad op de hoek van de Prekersstraat en de Pachtstraat een publiek badhuis met twintig warme douches, waarvan tien op de bovenverdieping voor vrouwen en tien op het gelijkvloers voor mannen. Voor deze inrichting werden dezelfde soort douches gebruikt als in de scholen van de Grote Hondstraat. De baden waren bedoeld voor volwassenen uit de volkswijken en voor de gemeentescholen. Het badhuis stond op werkdagen ‘s ochtends vroeg en ‘s avonds laat open voor volwassenen aan de toegangsprijs van 10 centiem. Op zon– en feestdagen was de inrichting geopend van 6 uur ‘s morgens tot 1 uur ‘s middags. Deze openingsuren waren vastgelegd zodat arbeiders voor of na hun werk of tijdens de verlofperiode van de douches gebruik konden maken. Het reglement schreef voor dat bezoekers maximum een kwartier tijd hadden om zich te wassen en zich aan en uit te kleden in de douchecabines waardoor er per uur 4 groepen van 20 personen de baden konden gebruiken. De leerlingen van de gemeentescholen gingen samen met hun leraar tussen maandag en zaterdag in de voor– of namiddag naar het badhuis om zich te wassen. Net zoals in de Verenigde Staten werden wekelijkse baden voor de leerlingen tijdens de schooluren gepland. De gemeentescholen kregen gratis toegang tot het badhuis. De schepen van onderwijs Victor Desguin legde de regelingen met geplande douches voor de gemeentescholen vast.

In Gent en Brussel werden er ook publieke douches ingericht voor de arbeidersbevolking. Deze douches waren vooral toegankelijk voor mannelijke bezoekers, terwijl het Antwerpse badhuis ook vrouwelijke bezoekers toeliet. In 1899 en 1913 werden er in Gent openbare douches geïnstalleerd waarvan de meeste voorbehouden waren voor mannelijke bezoekers. In de Brusselse douchepaviljoenen op het Vossenplein en in de Sleutelstraat die vanaf de eeuwwisseling in werking traden, waren enkel mannelijke arbeiders toegelaten. Net als in de Antwerpse douches kregen de bezoekers in Brussel vijftien minuten tijd in de douchecabine.

Het badhuis in de Prekersstraat was populair bij de Antwerpse bevolking. Schepen Desguin was ongeveer een maand na de opening heel tevreden met het aantal bezoekers: De bijval der stortbaden bij ’t publiek is overgroot; wij konden niet beter verwachten. De socialist Terwagne vond het badhuis in de Prekersstraat onvoldoende en eiste daarom een uitbreiding van de publieke stortbaden. Het schepencollege had evenwel al direct besloten extra douches in andere stadsbuurten te installeren. Deze beslissing van het stadsbestuur werd positief onthaald door Terwagne. Voor de openbare douches was er in de Antwerpse gemeenteraad dus een succesvolle samenwerking tussen de socialisten en de progressief liberalen. Er was in de gemeenteraad een consensus over het nut van de publieke stortbaden aangezien een extra krediet voor het badhuis unaniem door de gemeenteraad werd verleend.
Tijdens de Eerste Wereldoorlog was de organisatie van de badinrichting moeilijker waardoor het badhuis in 1915 enkele maanden gesloten werd voor het publiek. Het katholieke gemeenteraadslid Albert Aalders beklaagde bij het schepencollege de sluiting: Wij hebben zolang getracht naar een stedelijk badhuis, eindelijk werd het verkregen, het volk had er zich aan verwend en nu blijft het gesloten. Aalders verwees in zijn brief aan het stadsbestuur naar de positieve beschrijving van de Antwerpse baden door de schepen Desguin: Ik heb hier voor mij liggen het verslag van den heer Dr. Desguin, schepen van onderwijs en openbare gezondheid, handelende over de Internationale converentie van publieke en school baden, gehouden te Scheveningen … waarin met zoveel lof gesproken over onze badinrichtingen en hare noodzakelijkheden voor een gezond en krachtig volk. Doordat het badhuis gesloten was, konden de idealen van een gezonde en sterke bevolking niet bereikt worden. De toenmalige stadsingenieur Alexis Van Mechelen liet toen het schepencollege weten dat het badhuis enkele maanden later terug zou opengaan, wat ook gebeurde. Tussen 1911 en 1919 werden er in het badhuis in de Prekersstraat jaarlijks ongeveer 20 à 25 duizend baden genomen door betalende bezoekers waardoor de inkomsten voor de stad per jaar rond de 2000 frank lagen. De kosten van onder meer het personeel, de verlichting en de verwarming van het water lagen hoger dan de inkomsten.
Ondanks de kosten voor het Antwerpse stadsbestuur, bleef er de volgende decennia in de Antwerpse politiek een ruime steun voor de douches. De grote voordelen van de stortbaden voor de arbeidersklasse rechtvaardigden de stedelijke investeringen. Daarom werd ook de installatie van extra publieke douches in andere volkswijken gepland. De Eerste Wereldoorlog vertraagde de installatie van deze stortbaden. In de jaren 1920 en 1930 werden er een groot aantal extra publieke stortbaden ingericht. Er kwam bijvoorbeeld in het begin van de jaren 1920 een was– en stortbadinrichting met 43 douches in de Wilgenstraat aan het Stuivenbergplein. In 1933 werden er ook bij het overdekte zwembad in de Veldstraat in het Noorden van Antwerpen een aantal douches geplaatst. Het Antwerpse schepencollege koos bij deze inrichting in de Veldstraat dus voor een combinatie van een zwembad en douches.

4 Medische therapie en medisch onderzoek over baden

De Antwerpse projecten voor zwembaden en badhuizen werden goedgekeurd en gepromoot door de medisch wetenschappelijke wereld. Zoals eerder vermeld, ondersteunde de Plaatselijke Geneeskundige Commissie de vervanging van het zwembad in 1877. De commissie drong toen ook aan op het toelaten van vrouwen tot het zwembad omdat het baden nuttig zou zijn in de behandeling van ziektes. Er trad een interactie op tussen de politieke en medische wereld aangezien het Antwerpse schepencollege daarna het zwembad open stelde voor vrouwelijke bezoekers. Vanuit medische kringen werd er bovendien initiatief genomen voor de bouw van badgelegenheden. De arts Emiel Descamps ontwierp in 1895 plannen voor een groot privaat badhuis en vroeg de steun voor zijn project aan de Franstalige medische vereniging van Antwerpen, de Société de médecine d’Anvers. Deze medische organisatie was een voorstander van de plannen van Descamps. De wetenschappelijke wereld werd dus succesvol gemobiliseerd om een badinstelling voor de Antwerpse bevolking te ondersteunen.
De Antwerpse badinstellingen boden voor artsen mogelijkheden voor wetenschappelijke studies. Veel voorstanders van badinstellingen onderzochten de voordelen en nadelen van het zwemmen en het baden voor de gezondheid. In het privé–badhuis van Descamps werden baden gebruikt voor het onderzoek en de behandeling van allerlei ziektes. De Antwerpse artsen Descamps, Gunzburg en Van De Velde publiceerden hun wetenschappelijke bevindingen vanaf 1903 in het medische tijdschrift Annales de la Société de médecine physique d’Anvers en zijn opvolger Annales de médecine physique. De hydrotherapie of de medische behandeling met water was een studieobject van de Antwerpse medici. In de tijdschriften kwamen er ook buitenlandse studies over de effecten van water op de gezondheid aan bod. Wetenschappelijk onderzoek en sociale stedelijke projecten voor badhuizen konden elkaar dus versterken. Antwerpse artsen kregen in badgelegenheden immers de kans om de concrete invloed van water op het menselijke lichaam te observeren.

4.1 Het badhuis van de Société anonyme des bains anversois

In Antwerpse medische verenigingen bepleitten artsen zoals Emiel Descamps de bouw van douches en zwembaden. Net als Desguin en Terwagne hield Descamps er hygiënistische opvattingen op na. In zijn functie als schoolarts controleerde hij de gezondheidssituatie in de Antwerpse gemeentescholen en presenteerde hij in rapporten de verwezenlijkingen van de medische schoolinspectie. Hij doceerde vanaf 1880 de cursus gezondheidsleer aan de leraren van de lagere gemeentescholen. In dit vak gaf Descamps allerlei wetenschappelijke instructies over hygiëne die de onderwijzers op hun beurt moesten doorgeven aan hun leerlingen. Door deze lessen werd de bevolking van jongs af aan een hygiënische levensstijl bijgebracht. Descamps benadrukte in het vak onder meer dat klaslokalen goed verlicht moesten zijn en dat schoolkinderen genoeg moesten bewegen in de natuur. Deze belangstelling voor de natuur kwam ook terug in een rapport van een schoolarts waarin hij een pleidooi hield voor schoolwandelingen op het platteland. Descamps raadde ook andere fysieke activiteiten aan voor leerlingen zoals het zwemmen en de gymnastiek.
Descamps was overtuigd van de voordelen van het zwemmen en baden voor de hygiëne en voor de therapie en nam daarom zelf het initiatief voor een groot Antwerps badhuis. Zoals eerder vermeld, presenteerde hij dit project in juli 1895 aan de gemeenteraad. De Antwerpse vereniging Société anonyme des bains anversois financierde het badhuis. Deze organisatie was een naamloze vennootschap met 21 aandeelhouders uit Antwerpen. Het had als leden onder meer een ingenieur, twee architecten, drie ondernemers en de artsen Descamps, Callaert, Ciselet en De Mets. Descamps wilde een inrichting die nuttig zou zijn voor alle bevolkingslagen en verdeelde het badhuis daarom in een afdeling voor vrouwelijke bezoekers, en twee afdelingen, eerste en tweede klasse, voor mannelijke bezoekers. Volgens het plan bestond elk gedeelte uit een zwembad en een reeks badkuipen en douchecabines. De eersteklasse-afdeling voor mannelijke bezoekers had daarenboven nog extra faciliteiten zoals zweetkamers, stoombaden en medische douches. Deze baden konden gebruikt worden in de hydrotherapie, de medische behandeling met water die zich sinds de jaren 1890 in de Belgische geneeskunde verspreidde. De eersteklasse-afdeling zou twee voormiddagen per week voorbehouden zijn aan de vrouwelijke bevolking. In het badencomplex kwamen dus dezelfde maatschappelijke verhoudingen tussen bevolkingsklassen en geslachten terug als in het stedelijke zwembad. Ten slotte was er ook nog een washok voor het wassen, drogen en strijken van kleren.
Het project voor een groot badhuis was beïnvloed door gelijkaardige buitenlandse initiatieven. Volgens Descamps hadden alle belangrijke Duitse en Engelse steden een badinrichting met therapeutische baden en een overdekt zwembad. Deze inrichtingen waren in elk seizoen toegankelijk voor het publiek. Descamps zag steden als Hamburg, Berlijn en Londen als na te volgen voorbeelden voor Antwerpen. Hij betreurde de afwezigheid van een grote Antwerpse badinrichting zoals in het buitenland: C’est une lacune regrettable et inexplicable quand on voit le succès universel des bains et cures d’eau modernes. Descamps vond dat er voor de hygiëne van de bevolking nood was aan een badhuis waar alle bevolkingsklassen het hele jaar door konden zwemmen of baden en wilde met zijn project aan deze vereiste beantwoorden. Hij wees hier op de nadelen van het Antwerpse openluchtzwembad in de Brederodestraat dat ten hoogste vijf maanden per jaar gebruikt kon worden. Hij had zijn project twee jaar lang grondig voorbereid door badinstallaties in binnen- en buitenland te bezoeken en met elkaar te vergelijken. Descamps benadrukte de verschillen tussen zijn badhuis en de Bain Royal in Brussel. De Bain Royal was een private badinrichting met zwembaden en individuele therapeutische baden. In deze badinrichting was er geen permanent zwembad voor vrouwen en waren er voor arbeiders geen aparte douches en badkuipen, terwijl het Antwerpse badhuis deze baden wel voorzag.
Descamps vroeg steun voor zijn project aan het Antwerpse medische korps. Hij stelde zijn plannen in maart 1895 immers voor aan het Franstalige Antwerpse medische genootschap, de Société de Médecine d’Anvers. Hij probeerde zijn collega’s te overtuigen van het nut van zijn project voor de medische wetenschap door te wijzen op het wetenschappelijke karakter van het badencomplex. Descamps benadrukte dat artsen hun patiënten naar het badhuis konden sturen voor de wetenschappelijke behandeling van ziektes. Zo waren lauwe baden en douches volgens hem zeer geschikt voor de reiniging van de huid en had het water van verschillende temperaturen een goede invloed op het zenuwstelsel. Hij wees op de overeenstemming binnen medische kringen over de hygiënische en therapeutische voordelen van baden en op het toenemende gebruik van hydrotherapie in de geneeskunde. De Société de Médecine d’Anvers steunde het project van Descamps: Ce projet nous semble réaliser un réel progres et répondre à un veritable besoin dans une agglomération aussi etendue que celle d’Anvers… De vooruitgang van de medische wetenschap werd hier door de artsen aangehaald als hoofdargument voor de steun aan het badhuis van Descamps. Descamps had ook al contact opgenomen met het Antwerpse schepencollege en de stadsingenieur Gustave Royers die het project ook goedkeurden.
Vanaf de opening in 1901 kwamen de therapieën en het onderzoek van het badhuis in de Lange Gasthuisstraat aan bod in de zittingen van de Antwerpse medische organisatie Société de médecine physique d’Anvers. Een groep Antwerpse artsen had deze medische vereniging in 1901 gesticht om de fysiotherapie of fysieke geneeskunde te bestuderen. Het wilde hierover een tijdschrift publiceren en conferenties houden. In 1903 verscheen het eerste nummer van het tijdschrift Annales de la société de médecine physique d’Anvers en in 1905 kwam er een eerste internationaal congres over fysiotherapie in Luik. Binnen de fysiotherapie werd onder meer de hydrotherapie en de kinesitherapie onderzocht. Er was een duidelijke connectie tussen het badhuis en de Société de médecine physique d’Anvers aangezien de aandeelhouders van het badhuis De Mets, Callaert, Ciselet en Descamps ook in de medische vereniging zaten. De Mets was zelfs de voorzitter van de medische organisatie van 1901 tot 1905.
Op het einde van 1902 bracht Emiel Descamps aan het medische genootschap Société de médecine physique d’Anvers verslag uit van de activiteiten in het Antwerpse badhuis dat toen anderhalf jaar open was. Descamps had geobserveerd hoe de bezoekers van verschillende leeftijden reageerden op het water en gaf raad over de voorzorgsmaatregelen die de baders moesten nemen. Hij stelde dat er in het badhuis nog geen medische problemen waren geweest met de zwemmende kinderen en dat de zwemleraars tijdens de zwemlessen goed toezicht hielden op de leerlingen. Descamps vergeleek de situatie in de overdekte zwembaden van het badhuis met de openluchtbaden. Sommige kinderen kregen last van medische kwalen aan de maag, de darmen of de longen nadat ze buiten in water van zeventien of achttien graden gezwommen hadden. Descamps weet deze problemen aan het koude water, de lage omgevingstemperatuur die nog afgekoeld werd door de wind en de onbeweeglijkheid van kinderen tijdens of na het baden. Hij raadde daarom aan angstige kinderen buiten niet in koud water te laten. De medische problemen traden op bij kinderen in het openluchtzwembad als ze een heel koud gevoel kregen, begonnen te beven en heel bleek werden. Descamps vond dat de temperatuur van het water en de omgeving in het badhuis wel goed geregeld was. Hij bekritiseerde hier dus de zwemlessen van de gemeentescholen in het stedelijke openluchtzwembad aangezien de lessen nadelig konden zijn voor de gezondheid van de kinderen. In de zitting van de Société de médecine physique d’Anvers stelde de dokter De Grieft dat kinderen te lang in de baden bleven. Volgens hem waren twee oorontstekingen en een aantal neusverkoudheden het gevolg van te lange baden.
Descamps ging vervolgens in op de badende volwassenen. In het badhuis waren er een drietal vrouwen van ongeveer veertig jaar flauwgevallen na hun eerste bad. Volgens hem was het bewustzijnsverlies het gevolg van een kortstondige verlamming van de hartspieren. De vrouwen ondervonden daarna geen problemen meer en namen zelfs langere baden. Descamps raadde bij zulke problemen een licht warm stimulerend middel zoals thee aan onmiddellijk na het baden. Hij betoogde dat er ook problemen in het badhuis het gevolg waren van een grote onvoorzichtigheid van de baders. Bezoekers van 40 à 50 jaar met een zwakker lichaam mochten een uur voor hun bad niet eten omdat ze dan niet goed reageerden tegen koud water. De dokter Isidore Gunzburg meldde dat er na douches ook kleinere problemen waren geweest zoals duizeligheid en oorsuizingen en zei dat de lengte van het bad veel korter moest zijn dan het meestal was.
Descamps constateerde uit de observaties in zijn medische loopbaan dat het baden een positieve invloed uitoefende op de gezondheid: J’ai observé manifestement bien des fois pendant ma carrière médicale et notamment depuis un an et demi: c’est que chez ceux qui usent de bains de toutes espèces … , les maladies évoluent avec un facilité et une régularité qui … leur donnent un carractère de bénignité. Hij verwees hier naar zijn waarnemingen sinds de opening van het private badhuis in de Lange Gasthuisstraat in februari 1901 en stelde dat verschillende soorten baden en vooral koude baden voor de genezing van ziektes zorgden. Descamps ging ook in op het gebruik van speciale baden in de behandeling van ziektes. Zo konden nierontstekingen en longontstekingen genezen door het zweten in een Turks bad. Descamps vestigde in de Annales de la société de médecine physique d’Anvers eveneens de aandacht op een weinig bekende en gebruikte geneeswijze die in Duitsland succesvol de sterftecijfers van tyfus verlaagde. Daar werden koude baden gebruikt in de behandeling van zeer hoge tyfuskoorts. Descamps had zelf in de toenmalige Duitse stad Stettin gezien hoe artsen deze therapie hanteerden en was verbaasd over de uitstekende resultaten. Hij raadde aan om in ernstige gevallen deze behandeling te gebruiken. Medische behandelingen uit het buitenland verspreidden zich op die manier naar de Antwerpse medische kringen.
In de Annales de la société de Médecine physique d’Anvers verschenen er ook geregeld artikels over lichttherapie. Deze medische behandeling werd aan de hand van lichtbaden gebruikt in het badhuis van de Société anonyme des bains anversois. De dokter Callaert stelde de elektrische lichtbaden voor die zouden geïnstalleerd worden in het badhuis en vergeleek deze baden met de modellen uit Engeland en Duitsland. De artsen Isidore Gunzburg en Paul François gingen in op de concrete behandeling van ziektes met de lichttherapie. Gunzburg gaf een overzicht van de resultaten van het onderzoek naar lichtbaden in het badhuis. De lichttherapie veroorzaakte de productie van zweet zonder schadelijke effecten en zorgde voor een afname van de pijn. Gunzburg benadrukte dat de lichttherapie te gevaarlijk was om zonder een arts in een behandeling toe te passen. François en Gunzburg wezen ook op het onderzoek van de Deense huidarts Niels Ryberg Finsen naar de behandeling van ziektes zoals lupus met lichtbaden. Finsen ontdekte in de jaren 1890 de heilzame effecten van zonnebaden en kunstmatige lichtbaden op huidziektes en kreeg in 1903 voor zijn onderzoek de Nobelprijs voor geneeskunde. Er vond hier dus ook een transfer van medische ideeën plaats vanuit het buitenland naar België.

4.2 Het gebruik van water in de hydrotherapie

In België kwam de hydrotherapie vrij laat naar voren in vergelijking met andere Europese landen. De hydrotherapie was in Oostenrijk en Duitsland sinds de vroege negentiende eeuw een populaire behandeling dankzij de successen van hydrotherapeuten zoals Vincent Priessnitz en was ook al ver verspreid in Groot–Brittannië vanaf het midden van de negentiende eeuw. Rond de eeuwwisseling verspreidde het succes van deze watertherapie naar de rest van Europa en bezochten steeds meer mensen uit de middenklasse waterkuuroorden. In deze kuuroorden stond anders dan in de spacultuur geen plaatselijke bron centraal aangezien de hydrotherapie overal kon worden toegepast. Hydrotherapeuten geloofden in de positieve fysische effecten van water op het huidoppervlak en gebruikten hiervoor diverse methodes zoals douches, begietingen en vochtige wikkels. De behandeling moest het gehele lichaam versterken en zo de algemene gezondheid van de patiënt verbeteren. Hydrotherapie verscheen aanvankelijk vooral in de marge van de medische wereld als onderdeel van de natuurgeneeskunde. Deze natuurgeneeskunde gebruikte in behandelingen alleen natuurlijke middelen zoals water, zonlicht en lucht en toonde interesse voor de algemene constitutie van de patiënt. Ondanks het alternatieve karakter van de hydrotherapie, nam de professionele medische wetenschap methodes van deze discipline over. De arts Wilhelm Winternitz werd zelfs hoogleraar hydrotherapie aan de universiteit van Wenen.
De buitenlandse werkwijzen uit de hydrotherapie kregen vanaf het einde van de negentiende eeuw navolging in de Belgische geneeskunde. Belgische hydrotherapeuten waren beïnvloed door de Duitse priester en hydrotherapeut Kneipp en verenigden zich vanaf 1892 in het Kneipp Journal en vier jaar later ook in Le Kneippiste Belge. De hydrotherapie geraakte meestal niet in het onderwijsprogramma van de artsenopleidingen maar de methodes uit deze discipline werden wel overgenomen in de professionele Belgische medische wetenschap. De waterkuur dook in medische tijdschriften op als een praktisch nuttige behandeling voor ziektes. Naar het voorbeeld van Winternitz, maakten Belgische professionele dokters gebruik van de methodes uit de hydrotherapie. Zo gebruikte de Brusselse arts Hovent vanaf 1879 in zijn praktijk de watertherapie in combinatie met koolzuurbaden en geperste luchtbaden. De Gentse dokter Valcke hield zich ook bezig met hydrotherapeutische toepassingen en schreef hierover enkele werken. Private badhuizen bestonden ook vaak uit een afdeling hydrotherapie. Het Antwerpse badhuis in de Lange Gasthuisstraat en het Bain Royal in Brussel hadden een gedeelte met individuele therapeutische baden. In Gentse privé-badinstellingen kwam de hydrotherapie ook als behandeling voor. Er was bijvoorbeeld een badhuis met Turkse stoombaden en allerhande medische douches. Deze Gentse installaties met diverse soorten hydrotherapeutische behandelingen bestonden evenwel slechts een korte periode.
Binnen de nieuwe discipline fysiotherapie werd hydrotherapie snel gezien als een geschikte methode voor medische behandelingen. De hydrotherapie werd immers een vast onderdeel van de Société Belge de Physiothérapie. De Antwerpse artsen in de Société de Médecine physique d’Anvers hielden zich ook bezig met de watertherapie. In 1905 presenteerde Emiel Descamps in een studie over hydrotherapie de medische effecten van baden, douches en zwembaden van verschillende temperaturen. Hij stelde dat de goed gekende en toegepaste hydrotherapie een uitstekende geneeswijze was voor de arts maar dat de therapie ook schadelijk kon zijn als het slecht gebruikt werd. Warme baden en douches tussen 33 en 36 graden zorgden voor een snel verlies van calorieën en hadden een rustgevend effect op kinderen en op volwassenen met slaapproblemen of nervositeit. Descamps zei ook dat lauwe baden tussen 26 en 32 graden in de therapie een heel goed koortswerend, kalmerend en versterkend middel waren.
Descamps bracht de hydrotherapie ook in het verband met het zwemmen. Zo gaf hij richtlijnen voor het zwemmen in frisse zwembaden tussen 18 en 20 graden. Zwemmers moesten altijd eerst bewegen, daarna onmiddellijk in het water duiken en na het zwemmen zich snel terug omkleden. Descamps raadde ook aan dat zwemmers snel doken in nog koudere baden van 10 tot 12 graden zoals rivieren of openluchtzwembaden in de tussenseizoenen. Hij ging bovendien ook in op het baden in de winter in de openlucht: C’est le moment de dire un mot de ceux qui se baignent en eau a ciel ouvert à plein hiver et qui casent la glacé pour y entrer. Bij deze baden speelden de oefening, de gewoonte en de persoonlijke voorbereidingen van de zwemmers een belangrijke rol. Descamps waarschuwde baders maximum 10 tot 20 minuten in dit zeer koude water tussen 2 en 8 graden te blijven. Ze liepen anders het gevaar volledig te beven en te verdrinken. Descamps benadrukte dat het zwemmen in water lager dan twaalf graden zorgde voor een sterker lichaam. Er konden echter ook medische problemen optreden zoals congestie of bloedophoping.
Descamps stond positief tegenover het gebruik van hydrotherapie omdat het een goede invloed had op het menselijke lichaam en vooral op de bloedsomloop en het zenuwstelsel. Hij benadrukte het nut van de hydrotherapie voor de hygiëne en de therapie: l’hydrothérapie …. est un moyen important en hygiène normale et une arme puissante en thérapeutique. In de zitting van de Société de médecine physique d’Anvers kwamen er een aantal opmerkingen bij het verslag van Descamps. De dokter De Mets stelde dat er cruciale aspecten ontbraken in het verslag van Descamps. Er werd te weinig aandacht besteed aan de hydrotherapie bij zieke mensen en de complexe effecten van zeebaden werden niet vermeld. De dokter Van De Velde vond net als Descamps dat de hydrotherapie ziektes kon voorkomen en besprak in 1904 in de Annales de la société de Médecine physique d’Anvers de concrete toepassing van hydrotherapie bij ziektes aan de ademhalingsorganen. Hij legde uit hoe ziektes aan het borstvlies en de longen zoals longtuberculose behandeld moesten worden.
In de geschriften van Descamps kwam telkens een geloof in de heilzame effecten van water op het lichaam terug. Zwemmen en baden waren voordelig voor de hygiëne van de bevolking. Daarom had het badhuis in de Lange Gasthuisstraat een tweedeklasse-gedeelte aan lagere prijzen voor de arbeidersbevolking met badkuipen, douches en een zwembad. Er vonden bovendien zwemlessen voor scholen plaats in het badhuis. Bij de uiteindelijke opening van het badhuis in 1901 lagen de prijzen wel hoger dan bij de presentatie van het project. Het tweedeklasse-zwembad kostte bijvoorbeeld 30 centiemen, terwijl oorspronkelijk een toegangsprijs van 5 à 10 centiem was voorzien. Daarnaast konden artsen in het badhuis medische baden concreet toepassen in de behandeling van specifieke ziektes. Deze medische baden bevonden zich enkel in de eersteklasse–afdeling en waren vooral bedoeld voor de rijkere bevolking. Descamps verbond het baden en het zwemmen dus met de hygiëne en de therapie. De loopbaan van Emiel Descamps vertoont gelijkenissen met de carrière van de Amerikaanse arts Simon Baruch. Baruch introduceerde hydrotherapie in de Amerikaanse geneeskunde. Hij schreef twee basiswerken over de watertherapie en werd professor hydrotherapie aan de Colombia University in New York. Baruch beïnvloedde ook de uitbouw van publieke baden in New York. Nadat hij de Duitse openbare baden had gezien, begon hij een campagne voor de bouw van douches in New York. Hij oefende via de pers en via het medisch genootschap van New York druk uit op het stadsbestuur van New York voor het bouwen van openbare baden. Baruch en Descamps bestudeerden dus allebei in wetenschappelijke studies de effecten van water op de gezondheid en hadden als medische experten impact op de uitbouw van stedelijke badgelegenheden.
In 1907 veranderde de naam van de Annales de la Société médecine physique d’Anvers in Annales de médecine physique en werd het een groter Belgisch tijdschrift over fysieke geneeskunde. Aanvankelijk werd het tijdschrift nog uitgegeven door de Société médecine physique d’Anvers maar vanaf 1911 was de Société Belge de Physiothérapie de mede–eigenaar van het tijdschrift. In de redactie van het periodiek zaten voortaan artsen uit de Belgische steden Antwerpen, Brussel, Dinant, Luik, Spa en Gent. Bovendien werkten ook buitenlandse dokters uit Nederland, Italië, Duitsland en Engeland mee aan het tijdschrift. Het erecomité van het blad bestond uit de Antwerpse dokter Victor Desguin en twee artsen uit Brussel en Luik. Desguin was al langer geïnteresseerd in de fysiotherapie aangezien hij in 1905 deelnam aan het congres over fysiotherapie in Luik. Door de medewerking van een groter aantal artsen kon het tijdschrift uitgebreid worden met een analyse van medische boeken en artikels uit België en het buitenland. In dit analytisch deel kwamen telkens publicaties over onder andere hydrotherapie, kinesitherapie en radiologie aan bod. De recensies over hydrotherapie gingen over diverse medische behandelingen met onder meer zuurstofbaden, koolzuurhoudende baden, stoomdouches en zeebaden. Door deze bespreking trad er een interactie op met buitenlandse medische opvattingen.
De Antwerpse dokter Isidore Gunzburg toonde als leidende figuur binnen de Société Belge de Physiothérapie en als lid van de Société médecine physique d’Anvers interesse voor de hydrotherapie. In 1907 vergeleek hij samen met de Amsterdamse arts Van Breemen buitenlandse fysiotherapeutische instellingen. De twee artsen hadden samen verschillende instituten uit Frankrijk en Duitsland bezocht en presenteerden hun onderzoek in de Annales de médecine physique. De hydrotherapie speelde een belangrijke rol in de buitenlandse inrichtingen. Terwijl men in Frankrijk vooral verschillende soorten douches gebruikte, werd in Duitsland gekozen voor baden. Gunzburg en Van Breemen benadrukten het nut van beide modellen en stelden daarom een combinatie van baden en douches voor. In plaats van stoombaden werden er vooral koolzuurhoudende baden gebruikt. Deze koolzuurhoudende baden waren heel geschikt in de behandeling van hartkwalen, bloedarmoede en tuberculose. De afdeling hydrotherapie moest in de fysiotherapeutische instelling volledig gescheiden zijn van de afdeling kinesitherapie. Ten slotte waren er ook nog elektrische toestellen zoals lichtbaden en hydro–elektrische baden. Gunzburg installeerde vanaf 1907 een afdeling hydrotherapie in het Antwerpse Institut–médico mecannique Zander waarvan hij de directeur was.
In 1908 rapporteerde Gunzburg in de Annales de médecine physique over de werking van de hydrotherapie in zijn instelling. Hij vergeleek de hydrotherapie met andere soorten baden. Hydrotherapie mocht niet verward worden met het hygiënisch gebruik van water of de behandeling met zeewater of zeelucht. Gunzburg wees wel op de doeltreffende werking van zeebaden bij de behandeling van tuberculose en bepleitte het gebruik van gewone baden en zwembaden voor de bevordering van de hygiëne. Bij de hydrotherapie moest de dokter rekening houden met het volledige lichaam van de patiënt omdat alle lichaamsdelen reageren op het koude of warme water. In de hydrotherapeutische afdeling werd er gebruik gemaakt van verschillende soorten warme en koude douches en baden zoals stoomdouches en zitbaden. De waterbehandeling werd onder meer gebruikt in de behandeling van obesitas en artritis. Gunzburg benadrukte dat de hydrotherapie wetenschappelijk gebruikt moest worden en dat het niet mocht worden overgelaten aan kwakzalvers: Nous pensons qu’ il est de l’intéret du corps médical tout entier à ce que ces méthodes soient appliquées scientifiquement et ne soient pas livrées à des mains empiriques. Hij was ervan overtuigd dat de hydrotherapie een leemte in de medische behandelingen opvulde die gewaardeerd zou worden door de artsen en de patiënten. Gunzburg voegde bij zijn verslag een statistisch overzicht met de leeftijd, het geslacht en de initialen van de behandelde patiënten, de ziekte, de soort behandeling en het resultaat. Hydrotherapie werd gezien als een aanvullende medische behandeling binnen de fysiotherapie en werd ook gebruikt in combinatie met andere methodes. Gunzburg wees er bijvoorbeeld op dat maagkwalen behandeld konden worden met zowel massages als met hydrotherapie. Verschillende soorten waterbehandelingen zoals het aanbrengen van warme omslagen, warme douches, koude douches of afwisselend warme en koude douches waren een mogelijkheid in de geneesmethodes van artsen. Gunzburg werd later professor fysiotherapie aan de Brusselse universiteit en gebruikte daar ook nog hydrotherapie als deel van de opleiding.
De hydrotherapie werd ook gezien als een krachtige behandeling tegen neurasthenie of zenuwzwakte. Neurasthenie was geen duidelijk omschreven ziekte maar omvatte een reeks ongemakken zoals overspanning, vermoeidheid en slapeloosheid. De Amerikaanse zenuwarts Beard had het begrip neurasthenie geïntroduceerd als een geheel van kwalen van de moderniteit, veroorzaakt door het snelle stedelijke leven. Natuurgenezers vestigden een groot deel van hun aandacht aan de neurasthenie dat heel geschikt leek voor een hydrotherapeutische behandeling. Ze richtten zich op de middenklasse en de rijkere burgers die hun kwalen als neurasthenie opvatten. Descamps nam deze ideeën over van de natuurgeneeskunde. Hij geloofde dat een behandeling met douches kon helpen om patiënten met neuroses en neurasthenie te kalmeren en terug vrolijk te maken. Gunzburg gebruikte ook de hydrotherapie voor de behandeling van neurasthenie. In het overzicht met de ziektes die behandeld werden door de hydrotherapie, kwamen neurasthenie, slapeloosheid en nervositeit meerdere keren voor. Het concept neurasthenie bracht een negatief beeld over de stad voort dat ook in de geschriften van de dokter Modeste Terwagne terugkwam. Volgens Terwagne zorgde het stedelijke leven voor kwalen bij de kinderen uit de stad: L’affection qui frappe le plus les enfants de nos villes, ce n’est pas en réalité une maladie, c’est un état constitutionnel … qui est le résultat de notre vie confinée dans les villes. Terwagne stelde dat de aandoeningen het gevolg waren van de onwetendheid van de ouders, het alcoholisme en syfilis. De kwalen van de stad konden genezen worden door een kuur in de natuur in de Ardennen of aan de zee.
De Antwerpse hydrotherapie van Descamps en Gunzburg vervulde in de Belgische geneeskunde een zekere pioniersrol. In de Société de médecine physique d’Anvers introduceerden artsen de buitenlandse ideeën en methodes van de hydrotherapie en onderzochten in Antwerpse instellingen de concrete effecten van de hydrotherapie op de gezondheid van de baders. De Antwerpse hydrotherapie manifesteerde zich als een professionele wetenschappelijke methode. De artsen die zich toelegden op de watertherapie, hadden een gevestigde positie in medische kringen. Descamps was immers schoolarts en docent van de cursus gezondheidsleer en Gunzburg speelde een grote rol in de nieuwe medische discipline fysiotherapie. In zijn wetenschappelijke imago verschilde de Antwerpse hydrotherapie met de hydrotherapeuten in het Kneipp Journal uit Brussel en Le Kneippiste Belge uit Namen. De aanhangers van Kneipp bleven zonder officieel medisch diploma meestal in de marge van de medische wetenschap als onderdeel van de natuurgeneeskunde. Ze gingen er van uit dat de genezing van ziektes in de hydrotherapie tot stand kwam met behulp van de kracht van de natuur en van God.
De Antwerpse hydrotherapie verspreidde zich binnen de fysiotherapie naar de rest van België. De Société de médecine physique d’Anvers werkte vanaf 1911 voor het tijdschrift Annales de médecine physique samen met de Société Belge de Physiothérapie. De Antwerpse artsen kwamen bovendien in het periodiek in contact met artsen uit andere Belgische steden en met buitenlandse artsen. Isidore Gunzburg schreef bijvoorbeeld samen met de Amsterdamse medicus Van Breemen een artikel over hydrotherapie. Gunzburg zorgde met zijn publicaties over hydrotherapie voor de wetenschappelijke acceptatie van de watertherapie. Hij bepaalde als leidende figuur in de Société Belge de Physiothérapie dat de hydrotherapie een vast gedeelte werd in de fysiotherapie. Bij de introductie van fysiotherapie als universitaire opleiding in Brussel in 1929 kreeg de hydrotherapie naast onder andere kinesitherapie een plaats aan de universiteit en werd Gunzburg zelf hoogleraar fysiotherapie aan deze opleiding. Daardoor werd de wetenschappelijkheid van watertherapie officieel erkend.

Conclusie

De Antwerpse uitbouw van publieke baden tussen 1875 en 1915 liep parallel met binnenlandse en buitenlandse ontwikkelingen. Het vertoonde gelijkenissen met de maatregelen in andere Belgische steden in dezelfde periode. Net als in Antwerpen, werden in Gent en Brussel zwembaden opgericht, douches voor schoolkinderen en arbeiders gebouwd en projecten voor schoolkolonies opgestart. In de Antwerpse stedelijke politiek werden deze initiatieven voortdurend vergeleken. Zo stelde de progressief liberaal Nicolaas–Jan Cupérus bij de vervanging van het zwembad dat Antwerpen de beste voorzieningen had om te baden. Voor de schoolkolonies vond de socialist Modeste Terwagne dat de Brusselse verwezenlijkingen moesten nagevolgd worden. Het Antwerpse beleid werd bovendien beïnvloed door buitenlandse ontwikkelingen. Terwagne en de stadsingenieur Gustave Royers zagen de eenvoudige Duitse douches volgens de plannen van de arts Oscar Lassar als voorbeeld. Het Antwerpse beleid was dus gebaseerd op modellen uit binnen– en buitenland die werden aangepast aan de eigen stedelijke context.
De inrichting van publieke baden in Antwerpen maakte deel uit van het ruimere liberale gezondheidsbeleid en moest zorgen voor een betere gezondheid, hygiëne en lichamelijke ontwikkeling van de bevolking. De progressief liberalen gebruikten deze argumenten om de investeringen in de publieke baden te verantwoorden. In 1877 gingen doctrinaire en progressieve liberalen akkoord met de vervanging van het stedelijke zwembad. Ze vonden allebei dat de openbare gezondheid de investering in een nieuw zwembad rechtvaardigde. Het liberale stadsbestuur richtte zich bij de bouw van baden specifiek op schoolkinderen en arbeiders. De progressief liberaal Victor Desguin speelde vanaf 1891 als schepen van onderwijs en openbare gezondheid een grote rol in dit beleid. Binnen het onderwijs werden er zwemlessen geïntroduceerd en schoolkolonies en schooldouches ingericht. De installatie van publieke douches voor arbeiders in 1911 vormde een sociale hervormingsmaatregel van het stadsbestuur en kwam tot stand vanuit de samenwerking tussen progressief liberalen en socialisten. De verbetering van de gezondheid en de hygiëne van de arbeiders en de schoolkinderen vormde bij deze maatregelen de stimulans voor de samenwerking tussen politieke strekkingen.
In de realiteit werden niet alle idealen van het beleid verwezenlijkt. Er waren bijvoorbeeld problemen met de voorziening van zuiver water in het stedelijk zwembad. De zwemlessen verliepen daarnaast niet altijd volgens de opgestelde schema’s omdat de afstand tussen het zwembad en de scholen te groot was en er te weinig kleedcabines waren voor de schoolkinderen. Het duurde ook langer dan in andere Belgische steden voordat de openbare douches en schooldouches werden ingericht. In de gemeenteraad werd er bovendien niet altijd een consensus bereikt over maatregelen. De discussie over de financiering van de katholieke schoolkolonies legde de verdeeldheid binnen de Antwerpse liberalen bloot. De doctrinair liberaal Tonnelier kantte zich in 1897 stellig tegen een investering van het stadsbestuur in het katholieke onderwijs, terwijl de progressief liberalen de openbare gezondheid gebruikten als argument om de schoolkolonies te ondersteunen. In 1898 stopte het Antwerpse liberale schepencollege met de investering in de katholieke schoolkolonies omdat de katholieken de stedelijke steun gebruikten als propaganda voor hun eigen onderwijsnet. De katholieke partij beklaagde in de gemeenteraad deze beleidswijziging van het stadsbestuur. De socialisten waren het ook niet altijd eens met het liberale stedelijke gezondheidsbeleid. Zo bepleitte Modeste Terwagne veelvuldig dat er meer geïnvesteerd moest worden in stedelijke gezondheidsmaatregelen.
De Antwerpse projecten getuigen van een interactie tussen de stedelijke politiek en verschillende stedelijke spelers. Het stadsbestuur deed bijvoorbeeld in 1891 beroep op de stadsingenieur Gustave Royers voor een onderzoek naar een mogelijk tweede zwembad in het noorden van de stad. Royers vervulde in het zwembaddossier een rol als bouwkundig en financieel deskundige en had impact op het beleid. Hij maakte het stadsbestuur duidelijk dat een investering in een tweede zwembad te duur was. Artsen konden als gezondheidsexpert een rol spelen in het stedelijke beleid. De Plaatselijke Geneeskundige Commissie van Antwerpen vroeg aan het schepencollege de toegang voor vrouwen tot het zwembad in de Brederodestraat, waarna het zwembad in 1879 werd opengesteld voor betalende vrouwelijke bezoekers. Voorts brachten schoolartsen in een rapport van 1901 de noodzaak aan grotere investeringen in de schoolkolonies ter sprake. De Antwerpse pers voerde als derde speler een pleidooi voor een tweede zwembad in het noorden. Na 1900 werd in verschillende krantenartikels de bouw van dit tweede zwembad gevraagd. De Antwerpse sportwereld vroeg als vierde actor eveneens de constructie van een extra zwembad en bepleitte verbeteringswerken aan het zwembad in de Brederodestraat. Bedrijven drongen als vijfde speler bij het stadsbestuur aan op de bouw van publieke douches voor de arbeidersklasse. De wisselwerking van de Antwerpse politiek met groepen zoals stadingenieurs, artsen en de pers toont aan hoe beslissingen in een stedelijke dynamiek tot stand kwamen.
Verschillende groepen gebruikten medische argumentatie om te wijzen op het nut van badgelegenheden in Antwerpen. Artsen zoals de socialist Modeste Terwagne en de progressief liberaal Victor Desguin benadrukten in de gemeenteraad de voordelen van het zwemmen en het baden voor de gezondheid en de hygiëne van de bevolking. De progressief liberaal Nicolaas Jan Cupérus en de katholiek Jérome Van Kerckhoven legden als figuren uit de sportwereld een verband tussen de lichamelijke beweging tijdens het zwemmen en de gezondheid. Buiten de gemeenteraad werden de medische voordelen van het baden en zwemmen ook beklemtoond. De stadsingenieur Royers stelde dat publieke douches de bevolking gezonder maakten en versterkten. Ondernemingen als Les Ateliers Bonne Fortune wilden met de inrichting van publieke douches de hygiëne van arbeiders verbeteren en de epidemieën bij de arbeidersklasse bestrijden.
Antwerpse artsen die actief waren in wetenschappelijke kringen steunden met dezelfde medische argumenten de uitbouw van publieke douches en zwembaden. Deze artsen gebruikten baden in het medisch onderzoek en in de behandeling van ziektes. De dokters Emiel Descamps en Isidore Gunzburg bestudeerden de effecten van het baden en zwemmen op de gezondheid en benadrukten dat de hydrotherapie een nuttige methode was om ziektes te genezen. De studies van artsen zoals Descamps en Gunzburg over de watertherapie verschenen in de medische tijdschriften Annales de la Société de médecine physique d’Anvers en de Annales de médecine physique. De arts Emiel Descamps nam zelf ook het initiatief voor de inrichting en financiering van een privaat badhuis met zwembaden, douches en baden die in de hydrotherapie konden worden gebruikt. Deze badgelegenheid bood mogelijkheden voor het wetenschappelijk onderzoek. Descamps publiceerde op basis van observaties in het badhuis immers zijn wetenschappelijke bevindingen als arts en legde in zijn onderzoek verbanden met buitenlandse wetenschappelijke studies over hydrotherapie. De wetenschappelijk medische wereld maakte ook deel uit van de stedelijke dynamiek aangezien ze profiteerde van de stedelijke uitbouw van zwembaden en badhuizen om onderzoek te kunnen doen.
Over de Antwerpse uitbouw van openbare zwembaden en douches kan aanvullend onderzoek verricht worden. De contacten van Antwerpen met andere steden over de zwembaden en douches vormt een mogelijke onderzoekspiste. Op de internationale conferentie over publieke baden en schoolbaden van 1912 in Scheveningen vertegenwoordigde de Antwerpse schepen Victor Desguin het Antwerpse stadsbestuur en kwam hier in contact met delegaties uit de Verenigde Staten en Europese landen. Er werden op deze bijeenkomst ook voorbereidingen getroffen voor een volgende conferentie in Brussel in 1914. Het is mogelijk te bestuderen hoe de Antwerpse realisaties op de conferentie werden voorgesteld en welke contacten er waren met andere steden. Daarnaast kan de oprichting in de jaren 1920 van publieke douches op onder andere het Stuivenbergplein en van het overdekte zwembad en de douches in de Veldstraat in 1933 nog bestudeerd worden. Er kan gekeken worden naar hoe deze inrichtingen in de stedelijke politiek tot stand kwamen en welke argumenten er voor de bouw gebruikt werden. In het stadsarchief van Antwerpen bevinden er zich nog dossiers over de conferentie in Scheveningen, de voorbereidingen voor de conferentie in Brussel, de inrichting van de douches op het Stuivenbergplein en het overdekte zwembad in de Veldstraat.

Summary

This paper examines the construction of public swimming baths and showers in Antwerp between 1875 and 1915. The building of baths was part of the wider health policy of the liberal municipality of Antwerp. The city government argued that bathing and swimming was necessary for the cleanliness, the health and the physical development of the citizens of Antwerp. In 1878 a new outdoor swimming pool was established in the southern part of Antwerp. This swimming pool was divided in two sections with different entrance fees. Since 1879 women had limited access to the pool on several days per week. The city council also provided bathing and swimming facilities for schoolchildren. The progressive liberal Victor Desguin who was responsible for the health and the educational policy, developed the health measures in the schools. From 1891, swimming lessons were a part of the physical education in public schools and had to strengthen and purify the body of the pupils. After 1900 the town government installed several showers in public schools in order to improve the health and the hygiene of the schoolchildren. The schoolchildren would get the possibility to bath each week in the showers. The city council also sent pupils to a residence in the countryside because they believed in the curative power of the natural environment in a non–urban area.
The baths in Antwerp were also intended for use by workers. The provision of the showers and the pools had to solve the social problems of the working class. Since the 1890’s, the growth of the population of Antwerp caused a growing demand for a second swimming bath in the northern part of Antwerp. The construction of a second pool was however postponed because of financial and technical difficulties. Meanwhile the socialist and the progressive liberals cooperated to install public showers for the working class. In 1911 the city council erected a public bath house in a district of the working class with twenty showers, ten for women and ten for men. Bath houses were also the result of private initiatives. The doctor Emiel Descamps was the initiator of a private bathing complex with several pools, showers and baths that could be used in the hydrotherapy. Physicians like Descamps used baths in the treatment of diseases and in scientific investigation. They discussed in the medical community of Antwerp the utility of bathing and swimming and published their findings in medical journals.

Bibliografie

1. Bronnen

Archivalische bronnen
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 480 # 4316: Inrichting ‘Wasinrichting Prekersstraat’, 1909-1911.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 480 # 4318: Briefwisseling ‘Wasinrichting Prekersstraat’, 1910-1930.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 480 # 5891: Congres over Volks– en Schoolbaden, te Scheveningen, 1912.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 77588: Dossier over de bouw en de inrichting van het openluchtzwembad op de terreinen tussen de huidige van der Sweepstraat en de Hobokensevest, 1852-1870.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 77589: Dossier over de bouw van openbare wasplaatsen, 1865-1907.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 77592: Reglement voor personeel en publiek, 1878-1900.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 77595: Voorstellen voor de bouw van een tweede zwembad, 1891-1909.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 77595: Bouw van schutsels voor meisjes, 1892-1895.
ANTWERPEN, Stadsarchief, Modern Archief, nr. 77597: Stukken betreffende uitbating, organisatie en onderhoud van het zwembad, 1898-1909.
Niet- archivalische bronnen
Periodieken
Annales de la Société de médecine physique d’Anvers.
Annales de médecine physique.
Gemeenteblad Antwerpen.
Bulletin de la société de médecine d’Anvers, 1895.

Publicaties

CALLAERT, ‘Appareil simplifié pour bains de lumière ‘, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 1 (1903), 1–4.
CUPÉRUS, N.J., ‘Een merkwaardige omzendbrief’, Volksheil: weekblad voor turnbelangen, 19 (1891), 255- 278.
DESCAMPS, E., Cours spécial d’hygiène comprenant l’hygiène privée, l’hygiène publique et sociale et l’hygiène scolaire, Antwerpen, 1891.
DESCAMPS, ‘Projet de grand établissement de bains (à ériger à Anvers)’, Annales de la société de médecine d’Anvers (1895), 53-74.
DESCAMPS, ‘Quelques observations pratiques faites aux Bains Anversois’, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 1 (1903), 9-12.
DESCAMPS, ‘Le traitement de Brandt dans la fièvre typhoïde’, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 2 (1904), 71-73.
DESCAMPS, ‘Hydrotherapie: Action de l’eau sur la circulation’, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 3 (1905), 65-82.
FRANCOIS, P., ‘La méthode photothérapique Finsen dans le traitement du Lupus vulgaire’, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 2 (1904), 75-85.
GUNZBURG, I., ‘Propriétés phsysiologiques des bains de lumière’, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 1 (1903), 13–17.
GUNZBURG, ‘Rapport sur la Section d’hydrothérapie à l’Institut médico- mécanique Zander d’Anvers’, Annales de médecine physique, 6 (1908), 173-182.
GUNZBURG, ‘Traitement mécano – et hydrothérapique des affections de l’estomac’, Annales de médecine physique, 8 (1910), 167-179.
GUNZBURG, Eléments de médecine physique et de physiothérapie, Brussel, 1936.
GUNZBURG, I. en VAN BREEMEN, J., ‘Quelques notes à propos des Installations physiothérapiques actuelles’, Annales de médecine physique, 5 (1907), 287-294.
TERWAGNE, M., Portez -vous bien: Notions élementaire d’hygiène populaire et rationelle, 3de uitg., Gent, 1905.
TERWAGNE, Ce que doivent savoir ceux qui vont à la mer: Exposé élémentaire des effets de la cure marine, Antwerpen, 1909.
VAN DE VELDE, A., ‘l’hydrothérapie dans les maladies des organes respiratoires’, Annales de la Société médecine physique d’Anvers, 2 (1904), 61-69.

2. Secundaire literatuur
ADAMS, J. en MARLAND, H., ‘Hydropathy at Home: The Water Cure and Domestic Healing in Mid-Nineteenth- Century Britain’, Bulletin of the history of medicine, 83 (2009), 499-529.

BERTELS, I., Building the city, Antwerp, 1819-1880, Ongepubliceerde doctoraatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Onderzoeksgroep Architectuurgeschiedenis en Monumentenzorg, 2008.
BERTELS, ‘Gustaaf Royers’, Nationaal Biografisch Woordenboek, XX, Brussel, 2011, 717-727.
BERTELS, I., BISSCHOPS, T. en BLONDÉ, B. ‘Stadslandschap: Ontwikkelingen en verwikkelingen van een stedelijke ruimte’, Antwerpen, biografie van een stad, I. BERTELS., B. DE MUNCK en H. VAN GOETHEM red., Antwerpen, 2010, 11-66.
BERTELS, I. en VAN GOETHEM, H., ‘Vergankelijke stedelijke ruimte: De afbraak van de Spaanse omwalling in de negentiende eeuw’, Antwerpen versterkt: De Spaanse Omwalling vanaf haar bouw in 1542 tot haar afbraak in 1870, P. LOMBAERDE en I. SCHOUPS red., Brussel, 2009, 118-145.
BORMANS, C., Lichaamsverzorging en sanitaire voorzieningen bij de Gentse bevolking (1850-1940), Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, Departement nieuwste geschiedenis, 1984.
BURKE, P., Wat is cultuurgeschiedenis? , Utrecht, 2009.
BYERS – BELL, J., ‘Jan Van Rijswijck. Liberaal flamingant en burgemeester van Antwerpen’, L. WILS red., Kopstukken van de Vlaamse Beweging. Jan Van Rijswijck, Adolf Pauwels, Louis Franck, Kortrijk, 1978, 9-106.
DE MEYER, G., Nicolaas Jan Cupérus en de ontwikkeling van de turnbeweging (Rapporten van de onderzoekseenheid SOCK, 6), KU Leuven, 1986.
DEN HOLLANDER, M., Sport in ’t stad: Antwerpen, 1830-1914, Leuven, 2006.
DEPAEPE, M., ‘De markt van het kind: over de medicalisering van opvoeding en onderwijs’, L.NYS e.a. red. , De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002, 260-278.
DE SCHAMPELEIRE, E., De socialist–geneesheer–vrijmetselaar Modeste Terwagne en zijn tijd, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, Faculteit van de economische, sociale en politieke wetenschappen, 1973.
HANCKÉ, L., De Antwerpse burgemeesters van 1830 tot 2000, Antwerpen en Rotterdam, 2000.
HAVELANGE, C., ‘De uitvinding van de wanorde: het negentiende–eeuwse verbond tussen collectiviteit en gezondheid’, L. NYS e.a. red., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002, 74-85.
HEYLEN, S. e.a., ‘Gustave Royers (1848-1923)’, in Odis – Databank intermediaire structuren Vlaanderen, (www. odis. be).
HEYLEN, S., VAN HERCK, H., D’HONDT, B., ‘Emiel Descamps (1846-)’, in Odi –Databank intermediaire structuren Vlaanderen, (www. odis. be).
HOUWAART, E., De hygiënisten: artsen, staat en volksgezondheid in Nederland 1840-1890, Maastricht, 1991.
KARNAU, O., Hermann Josef Stübben Städtebau 1876-1930, Wiesbaden, 1996.
LABRIE, A., ‘Romantische politiek: moderniteit en het ideaal van de zuivere gemeenschap’, L. NYS e.a. red., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002, 58-73.
LADD, B., ‘Public baths and civic improvement in nineteenth-century German cities’, Journal of Urban History, (14) 1988, 372-393.
LIS, C., ‘Woontoestanden en gangsaneringen te Antwerpen in het midden der negentiende eeuw’, Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, 1 (1969), 93-131.
MEYFROOTS, G., Een architectuurhistorische en typologische studie van de openbare en publiek toegankelijke zwembaden en badinrichtingen van het huidig Brussels Gewest van circa 1850 tot 1960, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Vrije Universiteit Brussel, Departement kunstwetenschappen en archeologie, 1996.
NYS, L., ‘De grote school van de natie. Legerartsen over drankmisbruik en geslachtsziekten in het Belgisch leger (circa 1850 -1950)’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 115 (2000), 392-425.
NYS, ‘Nationale plagen: Hygiënisten over het maatschappelijk lichaam’, L. NYS e.a. red. , De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002, 220-241.
NYS, L. e.a., ‘Een medisch object: veranderingen in menswetenschap, cultuur en politiek’, L.NYS e.a. red., De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002, 10-20.
OP T’ EYNDE, L., De zwemsport in België: opkomst en eerste jaren (1890-1920), met een inleidend hoofdstuk over het zwemmen in België van 1830 tot 1890, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, departement Geschiedenis, 1992.
PARKER, C., ‘Improving the condition of the people: The health of Britain and the provision of public baths 1840-1870’, The Sports Historian, 20 (2000), 20-42.
PAUL, L., ‘Niels Ryberg Finsen: The only dermatologist to be awarded the Nobel Prize for medicine’, British Journal of Dermatology, Supplement Special Issue: Abstracts of the 90th Annual Meeting of the British Association of Dermatologists, 123 (2010), 73.
PEETERS, E., De beloften van het lichaam: een geschiedenis van de natuurlijke levenswijze in België, 1890-1940, Amsterdam, 2008.
PEETERS, ‘Questioning the medical fringe: The “cultural doxy” of catholic hydropathy in Belgium, 1890-1914’, Bulletin of the history of medicine, 84 (2010), 92-119.
PEIREN, L., ‘Alfred Cools (1861-1932)’, in Odis – Databank intermediaire structuren Vlaanderen, (www. odis. be).
TYSSENS, J., Om de schone ziel van ’t kind … Het onderwijsconflict als een breuklijn in de Belgische politiek, Gent, 1998.
VAN BERKEL, K., ‘Een vanzelfsprekend bondgenootschap? De zieke stad en de opkomst van de natuurbescherming’, L. NYS e.a. red. , De zieke natie: over de medicalisering van de samenleving, 1860-1914, Groningen, 2002.
VAN CRAENENBROECK, W., Antwerpen op zoek naar drinkwater: Het ontstaan en de ontwikkeling van de openbare drinkwatervoorziening in Antwerpen, 1860-1930, Tielt, 1998.
VAN DAELE, H., 150 jaar stedelijk onderwijs te Antwerpen 1819-1969, Antwerpen, 1969.
VANDENBREEDEN, T., De badhuizen en de zwembaden van Brussel uit de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste eeuw: een voorlopige inventaris en typologisch onderzoek, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Katholieke Universiteit Leuven, Departement Kunstwetenschap, 1996.
VANDENDRIESSCHE, J., Geneeskunde en politiek. De Antwerpse carrière van Victor Desguin (1838-1919), Ongepubliceerde masterproef, Katholieke Universiteit Leuven, Departement geschiedenis, 2009.
VANDENDRIESSCHE, ‘Medische expertise en politieke strijd. De dienst medisch schooltoezicht in Antwerpen, 1860-1900’, Stadsgeschiedenis, 6(2011), 113-128.
VAN DE VIJVER, S., Cholera te Antwerpen 19e eeuw, Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Rijksuniversiteit Gent, Departement geschiedenis, 1969.
VANOBBERGEN, B., ‘Het gaat niet zozeer om het genezen, maar om het hervormen. Over de rol en betekenis van het zeehospitaal voor kinderen in het hygiëneoffensief van het eind van de negentiende eeuw’, Tijdschrift voor geschiedenis, 122 (2009), 48-61.
VELLE, K., Lichaam en hygiëne: Naar de wortels van de huidige gezondheidscultuur, Gent en Leuven, 1984.
VELLE, ‘ Bronnen voor de medische geschiedenis: De Belgische medische pers (begin XIXde eeuw–1940)’, Annalen van de Belgische vereniging voor de geschiedenis van de hospitalen en de volksgezondheid, 23-24 (1985-1986), 67-119.
VELLE, ‘Water en medisch toerisme’, R. GOBYN red. , Te kust en te kuur: Badplaatsen en kuuroorden in België 16de – 20ste eeuw, Brussel, 1987, 103–111.
VELLE, ‘ De centrale gezondheidsadministratie in België voor de oprichting van het eerste ministerie van volksgezondheid (1849-1936)’, Belgisch tijdschrift voor nieuwste geschiedenis, 21 (1990), 162-210.
VELLE, De nieuwe biechtvaders: de sociale geschiedenis van de arts in België, Leuven, 1991.
VELLE, ‘Het lichaam in de geschiedschrijving van de nieuwste tijd’, M. DHOKER en J.TOLLENEER red., Het vergeten lichaam. De geschiedenis van de lichamelijke opvoeding in België en Nederland, Leuven, 1995, 103-119.
VELLE, ‘De overheid en de zorg voor volksgezondheid’, J. DE MAYER, e.a. red., Er is leven voor de dood: Tweehonderd jaar gezondheidszorg in Vlaanderen, Kapellen, 1998, 130-150.
VERMANDERE, M., We zijn goed aangekomen!: Vakantiekolonies aan de Belgische kust (1887-1980), Gent, 2010.
VIGARELLO, G., Le propre et le sale, l’hygiène du corps depuis le moyen âge, Parijs, 1985.
WILS, L., ‘Nicolaas Jan Cupérus als liberaal flamingant’, Huldeboek Prof Dr. Marcel Bots: Een bundel historische en wijsgerige opstellen, Gent, 1995, 333-347.
WILLIAMS, M., Washing “the great unwashed”: Public baths in urban America, 1840-1920, Colombus, 1991.
WITTE, E., ‘Gemeenteregies in België (1850-1914): Liberaal interventionisme of sociaal municipalisme?’, Het openbaar initiatief van de gemeenten in België 1795-1940, Brussel, 1984, 85-106.

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven