Op dinsdag 24 november organiseerden het Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme (HDC) en dagblad Trouw aan de Vrije Universiteit van Amsterdam een symposium. Centraal stond het boek God in de oorlog. De rol van de kerk in Europa, 1939-1945 (Amsterdam, 2015) van emeritus hoogleraar vaderlandse geschiedenis Jan Bank, een vergelijkende studie van de opstelling van de diverse Europese kerken onder Duitse bezetting tijdens de Tweede Wereldoorlog. Volgens Bank, die zelf ook op deze dag aanwezig was, weken kerken niet af van de rest van de bevolking: kleine percentages van verzet of collaboratie, maar het merendeel ging zo goed en zo kwaad door met het dagelijkse bestaan.
Buitenlandse kerken in de Tweede Wereldoorlog
De bijeenkomst begon met twee casussen, te weten de kerken in Oekraïne en Vichy-Frankrijk. Volgens Karel Berkhoff (NIOD) deed de hoogste geestelijke van de rooms-katholieke kerk in Oekraïne pogingen om de joodse burgers te beschermen. De superieuren van de twee oosters-orthodoxe kerkgenootschappen waren echter antisemitisch. Het hing van de plaatselijke geestelijken af of joden wel of niet geholpen werden. Sierk Plantinga (NIOD), de volgende spreker, vertelde over zijn onderzoek naar Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk in die periode. Bij zijn onderzoek kwam hij veel namen tegen van katholieke pastoors en protestantse dominees die geholpen hebben. Hij was positiever dan Bank over de hulp die de Franse geestelijken verleend hebben. Beide sprekers benadrukten dat in de kerken verschil bestond tussen uitspraken van de top en handelen op de werkvloer: plaatselijke geestelijken verleenden de praktische hulp.
Jurjen Zeilstra, naast dominee ook historicus en bezig met een biografie van W. A. Visser ‘t Hooft, sprak over de oecumene, het streven naar eenheid van de christelijke kerken. De oorlog betekende enerzijds dat de oprichting van een wereldraad van kerken uitgesteld moest worden, anderzijds dat de betrokkenen extra gemotiveerd werden. In zijn reactie benadrukte Bank het belang van de voorgeschiedenis van de betrokken landen. Voor de Duitse inval werd Oekraïne overheerst door de communistische Sovjet-Unie, waar, om ideologische redenen, religies werden vervolgd. De vervolgende instantie werd echter veelal geleid door atheïstisch geworden joden. Vanwege dit ‘judeo-bolsjewisme’ werd in Oekraïne het antisemitisme versterkt en werden de Duitsers aanvankelijk als bevrijders gezien. Over de Franse kerken en de oecumenische beweging bleek Bank sceptisch: veel woorden, weinig daden.
Nederlandse kerken in de Tweede Wereldoorlog
Volgens George Harinck, historicus en HDC-directeur, week de studie van Bank niet af van eerdere studies naar bijvoorbeeld burgemeesters of secretarissen-generaal in oorlogstijd. Tussen deze functionarissen en kerkleiders bestond een aanzienlijk verschil: vóór de oorlog deden Nederlandse kerken geen publieke uitspraken. Zelfs Abraham Kuyper vond kerken instituten voor zielzorg; voor het openbare leven bestonden politieke partijen en maatschappelijke organisaties. In de geschiedschrijving van Nederland worden kerken doorgaans buiten beschouwing gelaten. Daarom bleef het beeld omtrent kerken in oorlogstijd zeventig jaar bepaald door de gedenkboeken, vol van heldhaftig verzet, die kerken kort na de bevrijding zelf lieten schrijven. Harinck hoopte dat het boek van Bank de aanzet zou vormen om kerken onderdeel van de algemene geschiedschrijving te maken, in plaats van ze te negeren of door kerkgangers zelf te laten beschrijven.
Gert van Klinken, historicus bij de Protestantse Theologische Universiteit, was door het boek van Bank gaan beseffen dat kerkgeschiedenis doorgaans vanuit nationaal perspectief wordt beschreven. Hij constateerde dat Bank een top-down benadering had gebruikt: de focus lag op landelijke kerkbesturen. Hierdoor was het verschil tussen de top en de basis onderbelicht gebleven. Voor onderzoek naar de ervaringen van gewone kerkgangers in bezettingstijd zouden bottom-up benaderingen, zoals oral history, geschikter kunnen zijn. Echter, de analyserende kijk van een wetenschapper – die van buitenaf kijkt en mythes wil doorprikken – zal altijd verschillen van de emotionele herinneringen van kerkgangers, zoals gereformeerde oud-verzetsstrijders en Reis door de nacht-lezers.
Trouw-controverse en gereformeerden in bezettingstijd
Al in een eerder interview in Trouw van 16 mei 2015, stelde Bank dat de kerken tekort geschoten waren. Als morele instantie hadden kerken juist tegengeluiden richting de bezetter moeten laten horen. Daarnaast zou de stelling van Lou de Jong, dat naast communisten de gereformeerden meer dan gemiddeld in het verzet zaten, onhoudbaar zijn. Deze uitspraken maakten reacties los van Trouw-lezers en trokken de aandacht van andere media.
Gerrit-Jan Kleinjan, de journalist die deze artikelen geschreven had, lichtte dit toe vanuit het perspectief van de krant. Zijn opmerking – ‘Bij hedendaagse gereformeerden mag aan alles getwijfeld worden, zelfs aan het bestaan van God, maar niet aan het gereformeerde verzet’ – gooide echter olie op het vuur in plaats van de golven. Het stak aanwezigen dat uitgerekend Trouw, opgericht door gereformeerde verzetsstrijders, de gereformeerde kerken had omschreven als ‘deutschfreundlich’. Daarentegen kozen volgens oud-NIOD-directeur Hans Blom de media in het algemeen liever voor sensatie dan voor een correcte weergave van onderzoeksresultaten.
Dit symposium was een geslaagde voorzet op integratie van kerken in de algemene geschiedschrijving. De conclusie zou kunnen luiden dat kerken niet autonoom handelen, ze functioneren binnen de tradities en instituties van de samenlevingen waarin ze gevestigd zijn. Daarnaast werd geconstateerd dat ook bij kerken verschil bestaat tussen opvattingen aan de top en handelen op de werkvloer. Het was alleen onhandig om ook de Trouw-affaire te bespreken, of om deze vlak voor de einddiscussie te plannen: bij het slotdebat leken de gemoederen nog niet bedaard. Dit deed geen recht aan de vijf eerdere sprekers. De beste illustratie van de verwevenheid van kerkelijke en algemeen geschiedenis kwam van Plantinga. Hij haalde een Franse communistische verzetsstrijder aan, die in onbekende dorpen voor onderdak altijd aanklopte bij de pastorie: “Daar was ik veilig’.
Door Pieter de Jonge
Pieter de Jonge begon met geschiedenis aan de VU, haakte door omstandigheden af, maar voltooide het alsnog in Utrecht. Hij twijfelde tot het laatst tussen oude geschiedenis en nieuwste geschiedenis. Zijn eindscriptie voor de master ‘politiek en maatschappij in historisch perspectief’ ging over de VVD en de kruisraketten. Hij is geïnteresseerd in politieke geschiedenis en religiegeschiedenis, ongeacht de periode. Pieter was daarnaast als stagiair in Huis Doorn betrokken bij de heruitgave van Sigurd von Ilsemann, Wilhelm II in Nederland 1918-1941 (2015).
Zie: http://gereformeerdekerken.info/2015/08/04/het-bommetje-van-trouw/