Anna Pruis: Ostpolitik, Geschichtspolitik?

Anna Pruis

Samenvatting

Geen confrontatie, maar toenadering. De Ostpolitik van het kabinet van Willy Brandt in de jaren zeventig was een controversiële omslag in de buitenland politiek van West-Duitsland. SPD-politicus Egon Bahr, architect van de Ostpolitik, stelde de hereniging van Duitsland als voornaamste doel. Behalve dat het resulteerde in verschillende verdragen met de Sovjet-Unie, DDR en Polen, wordt in retrospectief vaak aangenomen dat de Ostpolitik leidde tot het einde van de Koude Oorlog en daarmee het begin van de hereniging van Duitsland.

In 2006 werd bekend dat Duitsland de banden met Rusland wilde versterken. Minister van Buitenlandse Zaken Frank-Walter Steinmeier (SPD) stelde, onder het motto ‘Wandel durch Verflechtung’, dat Duitsland en Rusland afhankelijker moesten worden op het gebied van energie en veiligheid. Hij vergeleek de toenadering van Duitsland tot Rusland met de Ostpolitik uit de jaren zeventig.

Historica en Duitsland-expert Anna Pruis onderzocht in hoeverre dit nieuwe beleid ten aanzien van Rusland werkelijk te maken had met de Ostpolitik van Brandt en Bahr. De omstandigheden waren immers volledig veranderd, stelt Pruis: “Zo was de Koude Oorlog immers ten einde en waren veel landen in Oost-Europa intussen onderdeel van de Europese Unie geworden.” Pruis bekijkt daarnaast ook het begrip ‘Ostpolitik’, dat in het verleden op verschillende manieren is gebruikt en hergebruikt, en zij belicht de mogelijke motieven van Steinmeier voor een vergelijking tussen de Ostpolitik van Brandt en Bahr en het buitenlands beleid van de regering Merkel met betrekking tot de relatie met Rusland.

Download de PDF

Anna Pruis (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

1 Inleiding
Van ‘Wandel durch Annäherung’
naar ‘Annäherung durch Verflechtung’

‘Tricky Egon’ was de bijnaam van SPD-politicus Egon Bahr, de man die begin jaren zeventig voor de Bondsrepubliek de Ostpolitik onder het kabinet van Willy Brandt in de praktijk bracht. Doel van de politiek was de relatie met Oost-Europa te normaliseren. Verdragen met de Sovjet-Unie (1970), Polen (1970) en de DDR (1972) waren het resultaat. De Ostpolitik vormde een omslag in de buitenlandse politiek van West-Duitsland en was daarom controversieel. Zo verdachten parlements-leden van de CDU/CSU Bahr en Brandt ervan handlanger van Moskou te zijn en verweten hen de nationale belangen van West-Duitsland in de uitverkoop te doen. De inhoud van de Ostpolitik was al op 15 juli 1963 door Bahr geïntroduceerd, tijdens een rede in de Evangelische Academie Tutzing. Daar noemde hij de Berlijnse Muur een teken van zwakte en angst van de communistische regimes: ‘Die Frage ist, ob es nicht Möglichkeiten gibt, diese durchaus berechtigten Sorgen dem Regime graduell so weit zu nehmen, daß auch die Auflockerung der Grenzen und der Mauer praktikabel wird, weil das Risiko erträglich ist. Das ist eine Politik, die man auf die Formel bringen könnte: Wandel durch Annäherung.’
Met de catchy slogan ‘Wandel durch Annäherung’ bedoelde Bahr dat er geen confrontatie meer met het oosten gezocht moest worden, maar toenadering. Dat het democratisch systeem geen ingang had gevonden in de Oost-Europese landen, betekende volgens hem niet dat er geen verdragen gesloten konden worden. Aangenomen wordt dat de Ostpolitik van Brandt en Bahr mede de oorzaak was van het einde van de Koude Oorlog en de hereniging van Duitsland. Het onderwerp wordt dan ook vaak onderzocht door wetenschappers die zich bezig houden met de internationale betrekkingen.
Het begrip Ostpolitik zou ook nog veel breder geïnterpreteerd worden: in principe kan van elk land het buitenlandse beleid ten aanzien van Oost-Europa als Ostpolitik worden aangeduid. Toch is het begrip vooral verbonden met de tweede helft van de Bonner Republiek en met namen als Egon Bahr en Willy Brandt. Het is in die context dan ook een van de weinige Duitse woorden die na de Tweede Oorlog rechtstreeks in andere talen is opgenomen. Om continuïteiten en breuken in de Duitse politiek aan te geven wordt het begrip ‘neue Ostpolitik’ door historici en politicologen vaak op beleid van verschillende Duitse leiders toegepast. Zo pleit historicus Edgar Wolfrum ervoor de politiek van Bahr en Brandt ‘neue’ Ostpolitik te noemen, omdat het begrip Ostpolitik volgens hem op het buitenlandse beleid van Adolf Hitler van toepassing is. Hitler zou een ambivalente of zelfs anti-westerse politiek hebben gehad, terwijl Brandt de Ostpolitik als een aanvulling op zijn relatie met het westen zag, niet als een vervanging. Hier is volgens Wolfrum dus sprake van een duidelijke breuk. Het is dus maar net waar je de scheidslijnen in het buitenlandse beleid van Duitsland legt. In het geval van Frank-Walter Steinmeier (SPD), van 2005 tot 2009 minister van Buitenlandse Zaken onder de huidige bondskanselier Angela Merkel, spreken media en onderzoekers opnieuw van een ‘neue Ostpolitik’.
Deze ‘neue’ neue Ostpolitik kwam in 2006 in de openbaarheid door een uitgelekte nota. Daarin kwam naar voren dat het ministerie van Buitenlandse Zaken werkte aan een nieuwe Ostpolitik, die de betrekkingen tussen Rusland en Duitsland nauwer moest maken. Onder het motto ‘Wandel durch Verflechtung’ wilde Steinmeier de Europese Unie en Rusland afhankelijker van elkaar maken op het gebied van energie en veiligheid. Het Duitse voorzitterschap van de Europese Unie in het eerste half jaar van 2007 vormde wat betreft Steinmeier ‘het venster voor de gelegenheid’ voor de toepassing van zijn programma. In de nota werd een directe verbinding gelegd tussen een nieuwe Ostpolitik voor de EU en de vroegere Ostpolitik van Willy Brandt. Het motto ‘Wandel durch Annäherung’ was door Steinmeier veranderd in ‘Annäherung durch Verflechtung’, dat ‘toenadering door verwevenheid’ betekent. Dat zijn politiek geïnspireerd was op de Ostpolitik van Brandt en Bahr herhaalde hij nog eens in 2008, tijdens een bijeenkomst van de Willy-Brandt-Stiftung in Berlijn: ‘Willy Brandt und Egon Bahr stehen für die Tradition einer ‘Ostpolitik’, die sich konsequent darum bemühte. An diese Tradition wollen wir anknüpfen (…) Ein Traum? Ja, vielleicht Noch. Vor allem aber: eine Möglichkeit – und eine große europäische Gestaltungsaufgabe!’
De verbinding tussen de Ostpolitik van Brandt en Bahr en de politiek van Steinmeier ten aanzien van Oost-Europa doet meteen de vraag rijzen in hoeverre het beleid van Steinmeier nog te maken had met de Ostpolitik van Brandt. De omstandigheden waren namelijk compleet veranderd, zo was de Koude Oorlog ten einde en waren veel landen in Oost-Europa intussen onderdeel van de Europese Unie geworden. Daarom zal er in dit paper onderzocht worden in hoeverre de ‘neue neue Ostpolitik’ van Frank-Walter Steinmeier werkelijk gebaseerd is op de ‘neue Ostpolitik’ van de regering-Brandt. De vraag die vervolgens beantwoord kan worden is of Steinmeier het historisch beladen begrip ‘Ostpolitik’, ontwikkeld door zijn SPD-voorganger Egon Bahr, als Geschichtspolitik probeerde te gebruiken. Geschichtspolitik is het gebruik van geschiedenis voor politieke doeleinden, bijvoorbeeld om bestaande of nog niet gerealiseerde doelen te motiveren. Vooral historicus Edgar Wolfrum heeft uitgebreid onderzoek gedaan naar het gebruik van Geschichtspolitik in de Duitsland. Het gaat in zijn onderzoek niet om het waarheidsgehalte van het geschiedsbeeld, maar wie met welke middelen, doelen en voornemens ervaringen uit de geschiedenis thematiseert en politiek relevant maakte. In dit paper wordt het begrip Ostpolitik aan deze analyse onderworpen.
Hoewel er in de loop der jaren er bibliotheken zijn vol geschreven over de Ostpolitik is en er veel onderzoek is gedaan naar het ontstaan en de gevolgen van de Ostpolitik, is weinig tot geen onderzoek gedaan naar de wijze waarop het begrip Ostpolitik is gebruikt en hergebruikt. In dit paper wordt in hoofdstuk twee beschreven hoe de Ostpolitik van Brandt en Bahr is ontstaan en wat de inhoud van die politiek precies was. In hoofdstuk drie is te lezen hoe in het kabinet-Merkel het begrip Ostpolitik werd gebruikt om een nieuwe politiek aan te duiden, die onderdeel moest worden van de buitenlandse politiek van de Europese Unie. Vervolgens wordt er een vergelijking gemaakt tussen de Ostpolitik van Brandt en Bahr en die van Merkel en Steinmeier, waarna bekeken wordt of er sprake is Geschichtspolitik.

2 De ‘neue’ Ostpolitik

Egon Bahr: ‘Man hat so ein Gefühl wie ein Schriftsteller, der ein Buch abgeschlossen hat: erleichtert und ein bißchen leer. Aber ob das Buch ein Bestseller wird…das weiß man nicht’.

De Ostpolitik van Egon Bahr wordt als een breuk in de buitenlandse politiek van de Bondsrepubliek beschouwd. Toch hadden Brandts voorgangers ook al enig contact met landen in Oost-Europa. Maar hoe je het ook went of keert: de Ostpolitik van Egon Bahr is als enige een absolute bestseller geworden.

2.1. Brandts voorgangers en de politiek van Westbindung

De buitenlandse politiek van Konrad Adenauer (CDU), de eerste bondskanselier van West-Duitsland, stond voornamelijk in dienst van integratie in West-Europa (Westbindung). Adenauer en een groot deel van zijn kabinet waren anti-communistisch en waren niet erg vertrouwd met de Sovjet-Unie. In dat kader werd de Hallsteindoctrine in 1955 door de Bondsdag aangenomen. Deze doctrine, in de jaren vijftig ontwikkeld door staatssecretaris Walter Hallstein en ambtenaar Wilhelm Grewe, hield in dat de Bondsrepubliek de DDR niet zou erkennen. Met landen die de DDR wel erkenden, werden alle diplomatieke contacten stopgezet – uitgezonderd de Sovjet-Unie. De Bondsrepubliek was de enige gelegitimeerde vertegenwoordiger van het Duitse volk (Alleinvertretungsanspruch).
Waar de CDU de deling van Duitsland als iets onvermijdelijks ervoer, maakte de SPD de hereniging van Duitsland tot haar grootste doel. Het omslagpunt zou voor die partij de bouw van de Berlijnse Muur hebben gevormd, toen duidelijk werd dat de deling van Duitsland wel eens definitief zou kunnen zijn. Willy Brandt, op dat moment burgemeester van Berlijn, was bang dat de Duitse hereniging nooit meer zou plaatsvinden als er alleen op de westerse mogendheden geleund werd. Op de achtergrond was de sociaal-democratische oppositie, Brandt en Bahr voorop, bezig bijeenkomsten te organiseren over de wijze waarop de relatie met Oost-Europa nog in stand kon worden gehouden. Door de speech van Egon Bahr in de Evangelische Academie kwam hun neue Ostpolitik opeens in het middelpunt van de belangstelling te staan. De politieke partijen in Bonn stonden niet geheel negatief tegenover de politiek, zo gingen er ook in de CDU stemmen op de betrekkingen met Oost-Europa te herzien.
Bondskanselier Ludwig Erhard (CDU) zette de politiek van Westbindung van zijn voorganger Adenauer voort, al deed hij zelf ook pogingen de diplomatieke betrekkingen met Oost-Europa te verbeteren. Zo onderhield hij, hoewel hij stelselmatig weigerde een Oost-Duitse staat te erkennen, enig contact met de DDR. Uit dat contact vloeide het Passierschein-Abkommen voort, dat inhield dat West-Berlijners familie in het oostelijke gedeelte van de stad konden bezoeken. Na Erhards vertrek vormde de twee grootse partijen, namelijk CDU/CSU en de SPD, een coalitie, met Kurt-Georg Kiesinger (CDU) als bondskanselier en Willy Brandt (SPD) als minister van Buitenlandse Zaken. De visie op de nieuwe Ostpolitik was toen al grotendeels gevormd en ook het draagvlak in de samenleving, media en politiek was groter geworden. Uit de regeringsverklaring van Kiesinger op 13 december 1966 is op te maken dat hij hoopte door een goede relatie met de Sovjet-Unie tot een oplossing voor de Duitse deling te komen. Hoewel de Westbindung nog steeds de leidraad vormde en er van erkenning van de DDR nog geen sprake was, onderhield Kiesinger diplomatieke betrekkingen met Joegoslavië en werd het personenverkeer tussen de Bondsrepubliek en DDR verder versoepeld. In 1967 werden er handelsverdragen met Roemenië, Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Bulgarije gesloten. Deze vielen bij Walter Ulbricht, SED-voorzitter van de DDR, echter niet in goede aarde. Hij vond dat de DDR in het isolement werd gezet. Op een bijeenkomst van het Warschau Pact werd in 1967 besloten tot een soort ‘omgekeerd Hallstein Doctrine’: de landen in Oost-Europa besloten pas na de erkenning van de Oder-Neiße grens en de DDR door de Bondsrepubliek weer diplomatieke betrekkingen of correspondentie met Bonn aan te gaan. De ‘Ostpolitik’ van Kiesinger was dus op een blokkade gestuit.
Egon Bahr en Willy Brandt hadden dus al grote invloed op het buitenlandse beleid van het kabinet-Kiesinger, hoewel tijdens dit kabinet de weinig flexibele Hallstein-doctrine nog van kracht was. Pas onder Brandts leiding zou het idee van ‘Wandel durch Annäherung’ pas echt in de praktijk worden gebracht.

2.2. Van ‘Westpolitik’ naar Ostpolitik

De nieuwe regering van de SPD en FDP, met Willy Brandt als Bondskanselier, trad aan in 1969. De knieval van Brandt bij het Warschau-monument op 7 december 1970 vormde het symbolische begin van de Ostpolitik. Het monument was gebouwd ter nagedachtenis aan de slachtoffers van de Joodse opstand in de getto van Warschau in 1943. De buiging van Brandt symboliseerde naast het nieuwe begin van de relatie tussen West- en Oost-Europa ook het Duitse berouw voor de Holocaust. Pas met de erkenning van de status quo, zo had Bahr in zijn speech van 1963 gezegd, kon de situatie veranderd worden. Die status quo werd al snel vastgelegd in verdragen met de Sovjet-Unie (1970), Polen (1970) en de DDR (1972). Brandt hoopte dat door de détente de landen in Oost-Europa bereid waren in navolging van het westen hun landen te moderniseren.
Het verdrag van Moskou dat op 12 augustus 1970 door Duitsland en de Sovjet-Unie werd ondertekend, had als doel de situatie in Europa te normaliseren. Beide landen beloofden internationale vrede na te streven en het ontspanningsproces te bevorderen. Concreter betekende dit dat de grenzen in Europa gerespecteerd werden en er geen aanspraak gemaakt kon worden op nieuwe gebieden. De Oder-Neiße-grens, de scheidslijn tussen de DDR en Polen, en de grens tussen de DDR en de Bondsrepubliek werden nogmaals vastgelegd. Ook met Polen sloot Brandt in 1970 een verdrag dat deze grenzen bevestigde. Voor Polen bracht dit verdrag enige opluchting, omdat men daar nog altijd bang was dat Duitsland de voormalige gebieden in het oosten zou opeisen. Daarnaast werd met Polen vastgelegd de relatie te normaliseren en op economisch, wetenschappelijk en cultureel gebied te gaan samenwerken.
Onder leiding van minister van Bijzondere Taken Egon Bahr en DDR-staatssecretaris Michael Kohl werd op 21 december 1972 het Grundlagenvertrag door zowel de DDR als de Bondsrepubliek ondertekend. Daarin werden de grenzen van beide Duitse staten erkend, waardoor de Bondsrepubliek niet meer als enige vertegenwoordiger van Duitsland kon optreden. De DDR erkende op haar beurt de mensenrechten, zoals opgetekend in het handvest van de Verenigde Naties. Ook werden permanente vertegenwoordigers geïntroduceerd, die in de praktijk de rol van ambassadeur op zich namen. Ook in dit verdrag werd de status quo, namelijk de deling van Duitsland, bevestigd.
Toen deze zogeheten Ostverträge gesloten werden, waren de betrekkingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjet-Unie dusdanig verbeterd, dat er al sprake was van enige détente. De verdragen vormden op twee punten een breuk met het verleden: Brandt erkende zowel de DDR als soevereine staat en de Oder-Neiße-grens met Polen, waarmee hij afzag van de Duitse claim op een groot gebied in Polen. Hiermee doorbrak hij dus de Hallstein-doctrine.
De Ostverträge werden in Duitsland niet door iedereen met enthousiasme ontvangen. De erkenning van de tweedeling van Duitsland en het ‘verlies’ van Duitse gebieden was voor veel mensen een pijnlijke zaak. Sommigen vonden dat hierdoor het recht van het Duitse volk op zelfbeschikking in gevaar was gebracht. Daarnaast was men bang dat de relatie met het westen de Heimatvertriebenen zou verslechteren. De Bund der Vertriebenen vertegenwoordigt een grote groep Duitsers die na de Tweede Wereldoorlog gedwongen werd hun huizen op voormalig Duits grondgebied in Midden – en Oost-Europa te verlaten. De bond heeft grote politieke invloed in Duitsland. De CDU/CSU onthield zich bij ratificatie van het verdrag van Moskou van stemming en verschillende leden van de SPD stapte over naar de CDU/CSU. In april 1972 was er zelfs een motie van wantrouwen tegen Brandt. Het lukt de de oppositie net niet om Brandt af te zetten. Brandt en Bahr hielden dan ook vast aan de Ostpolitik en beargumenteerden dat de Duitse hereniging nog steeds mogelijk was: de grenzen waren in de verdragen alleen gerespecteerd, niet gelegaliseerd.
In het westen waren de reacties ambivalent. Zaken doen met communisten werd niet als bevorderlijk beschouwd voor de Duitse nationale belangen en stabiliteit. De geallieerden hadden ook in het achterhoofd dat eerdere vedragen tussen Duitsland en de Sovjet-Unie, zoals het Verdrag van Rapallo (1922) en het Molotov-Ribbentropact (1939), weinig goeds hadden gebracht voor de Europese stabiliteit. Toch werd Willy Brandt in 1971 door het Amerikaanse nieuwstijdschrift Times uitgeroepen tot ‘man van het jaar’ en won hij de Nobelprijs voor de Vrede.
De Ostpolitik van Willy Brandt werd dus uiteindelijk toch door veel mensen als positief ervaren. Het is dan ook niet vreemd dat Helmut Schmidt (SPD) de politiek vanaf 1974 voortzette. Hoewel de relatie van Duitsland met enkele West-Europese landen hierdoor verslechterde, stond Duitsland wel aan de basis van de Europese Monetaire Unie. Ook onder bondskanselier Helmut Kohl werd de Ostpolitik ook na de val van de Sovjet-Unie en de hereniging van Duitsland in grote lijnen gevolgd. Dit was vooral te danken aan FDP-minister Hans-Dietrich Genscher, die zowel onder Schmidt als Kohl minister van Buitenlandse Zaken was. Kohl zette in op een langzame toenadering tot het Oostblok en probeerde grote confrontaties te vermijden. Hij verstrekte al in 1983 grote leningen aan de DDR en nam na de val van de Sovjet-Unie snel het initiatief tot de hereniging van Duitsland met het tienpuntenplan. Daarnaast vormde Duitsland onder Kohl samen met Frankrijk een van de motoren achter de Europese integratie. De politiek ten aanzien van Rusland was er op gericht het land bij verschillende internationale regimes te betrekken. Toen Rusland in de jaren negentig in ernstige financiële problemen kwam, sprong Duitsland nogmaals in de bres. Kohl en de Russische president Boris Jeltsin gingen ook op persoonlijk vlak erg goed met elkaar om. Samen met Frankrijk, een andere belangrijke partner voor Rusland, werd vanaf 1997 weer overleg gehouden. Het overleg was onder andere bedoeld om Rusland het gevoel te geven dat het werd betrokken bij de besluitvorming over Europa, ondanks de afwezigheid van lidmaatschap van de EU en de NAVO.
Onder Gerhard Schröder zette Duitsland zich in voor het EU-lidmaatschap van voormalig communistische staten in Midden – en Oost-Europa. Belangrijkste drijfveer achter de Osterweiterung was zijn minister van Buitenlandse Zaken Joschka Fischer. Deze minister richtte zich daarnaast ook op Rusland: Duitsland moest hulp bieden bij de ontwikkeling van een vreedzame democratie met een markteconomie. Schröder had een zeer goede relatie met Poetin en probeerde juist de bilaterale samenwerking op economisch gebied te optimaliseren. Zijn politiek ten aanzien van Rusland staat ook wel bekend als ‘Russia first’, zijn vriendschap met Poetin als een ware Männerfreundschaft. In 2001 suggereerde Poetin dat de energievoorraad van Rusland en de technologische kennis in de Europese Unie een goede match vormde. Een jaar later stelde hij voor om de visumregeling tussen de EU en Rusland af te schaffen. De EU wilde echter niet te hard van stapel lopen en wilde vasthouden aan de vier punten van het in 1997 getekende Partnerschafts- und Kooperationsabkommen (zie hoofdstuk 3). Vooral op het gebied van gemeenschappelijke waarden, zoals democratisering, burger- en mensenrechten, zagen veel leden van de EU nog problemen. Schröder had daar minder problemen mee en tekende in 2005 met Poetin het contract voor een Russisch-Duitse pijplijn door de Oostzee. Deze nieuwe pijplijn maakt in de toekomst Duitsland tot belangrijkste distributeur van gas in Europa. De kritische geluiden uit doorgangslanden Polen, Oekraïne en Wit-Rusland waren niet vreemd, aangezien zij met de nieuwe gaspijp het monopolie op gas zouden verliezen. Als Schröders rechterhand werkte Frank-Walter Steinmeier mee aan het Partnerschafts- und Kooperationsabkommen en ontwikkelde hij zijn voorkeur voor samenwerking tussen de Europese Unie en Rusland. Hij hoopte dat Duitsland via Rusland energievoorraden veilig kon stellen. Daarnaast vreesde hij dat als Rusland buitenspel werd gezet, dit tot een intensievere samenwerking tussen China en Rusland zou leiden.
Dat Schröder na het neerleggen van het ambt van bondskanselier vrijwel meteen aan de slag ging bij Gazprom, kwam hem op veel kritiek te staan. Het Russische gasbedrijf had namelijk veel profijt van de door Schröder getekende contracten rond de Russisch-Duitse pijplijn door de Oostzee. Hij zou tegenover zijn voormalig kabinetslid Joschka Fischer komen te staan, die veel meer heil zag in de Nabucco-pijplijn. Deze pijplijn voerde via Turkije gas aan vanuit de landen rondom de Kaspische Zee naar Europa. Fischer wilde dat Europa minder afhankelijk was van Rusland, omdat het de rechten van de mens niet nastreefde.

3 De ‘neue’ neue Ostpolitik

Frank-Walter Steinmeier: ‘Ich würde mich freuen, wenn es gelingt, Russland – wie auch die Türkei – überall dort einzubinden, wo gemeinsame Interessen bestehen und sich die Zusammenarbeit anbietet.’

Over hoe de betrekkingen met Rusland na bondskanselier Gerhard Schröder voortgezet moesten worden, waren in de politiek de meningen verdeeld. Sommigen pleitten voor meer distantie van Poetin, om Duitsland niet afhankelijk te maken van een onvoorspelbaar autoritair regime. Anderen vonden dat geprobeerd moest worden bepaalde waarden van de EU over te brengen en dat, met andere woorden, een poging moest worden gedaan om Rusland te democratiseren. Maar Schröders opvolger, Angela Merkel, had bij aanvang van haar bondskanselierschap eigenlijk geen andere keus dan de betrekkingen tussen Rusland en Duitsland te continueren. De Bondsrepubliek is nu eenmaal afhankelijk van de energieleveranties van Rusland.

3.1. Angela Merkel en de verhouding tot Rusland

In 2007 moest het Partnerschafts- und Kooperationsabkommen (PKA) vernieuwd worden, een tienjarig verdrag tussen Rusland en de EU dat in 1997 in werking gesteld was. Daarin was beloofd op vier verschillende punten nauw samen te werken, namelijk op gebied van economie, veiligheid, onderwijs en wetenschap. De herziening van het verdrag betekende dat de verhoudingen opnieuw vastgelegd werden. Energie speelde hierbij een niet te onderschatten rol.
Doordat energie steeds schaarser en daardoor duurder wordt, raakt de EU steeds afhankelijker van energieleveranciers als Rusland. Kernenergie blijkt voor Duitsland geen optie. Het is dus voor zowel Duitsland als de EU van belang een goede relatie met Rusland te onderhouden. Maar dit is niet altijd even gemakkelijk. Rusland deinst er niet voor terug de energie te gebruiken om politieke doelen te bereiken. Als de spanningen hoog oplopen is het land bereid plotseling de prijzen op te drijven, of een deel van de toevoer naar Oekraïne, dat ook West-Europa van energie moet voorzien, af te sluiten. Verzoeken om de pijplijnen onder internationale controle te brengen worden logischerwijs geweigerd.
Wat betreft de relatie tussen Duitsland en Rusland is naast energie de economische relatie voor beide landen van groot belang. Sinds het kabinet-Schröder blijkt voor sommigen ook democratische waarden een belangrijke rol te spelen. Zo is er kritiek op de bescherming van de burger- en mensenrechten in Rusland en het democratische gehalte van de staat. Ook Merkel benadert het Kremlin om die reden met een zekere terughoudendheid. Zo zou Merkel bij haar eerste bezoek aan het Kremlin hebben gezegd dat Duitsland met Rusland ‘noch nicht so viele Wertvorstellungen wie mit Amerika’ deelde.
Merkel had dan ook in weinig opzichten de band die haar voorganger Gerhard Schröder met de Russische president Vladimir Poetin had. Frank-Walter Steinmeier, die onder Merkel minister van Buitenlandse Zaken was geworden, probeerde enige tijd de politiek van zijn mentor Gerhard Schröder te continueren. Wel distantieerde Steinmeier zich van zijn bewering dat Poetin ‘een loepzuivere democraat’ was, een uitspraak waar Schröder zich niet bepaald populair mee heeft gemaakt. Maar toen Steinmeier merkte dat het verleden van Schröder hem ook voor het overige deel in de weg zat, leek hij zich te distantiëren van zijn voormalige mentor.
Rusland stond positief tegenover de Ostpolitik van Steinmeier en gaf ook signalen af zich op de EU te willen richten. Zo hoopte het Kremlin dat Duitsland tijdens het EU-voorzitterschap in januari 2007 stappen in de richting van een vrijhandelszone tussen de Europese Unie en Rusland zou zetten, in ruil voor energiecontracten. Ook wilde Rusland meer inspraak tijdens overleg over de Europese markten en betrokken worden bij de European Aeronautic Defence and Space Company (EADS), een groot Europees lucht- en ruimtevaartbedrijf. De Russische onderminister van Buitenlandse Zaken Vladimir Titow hoopte zelfs dat de samenwerking tussen Rusland en Duitsland ooit ‘de locomotief’ van de pan-Europese integratie kon worden, net zoals de toenadering tussen Duitsland en Frankrijk na de Tweede Wereldoorlog de spil vormde voor de integratie van de Europese Unie. Hij droomde van een Autobahn van Berlijn naar Vladivostok en een economie die gedreven werd door een combinatie van technologie uit West-Europa en de grote olie- en gasvoorraden uit Rusland. Op die manier zou Europa de concurrentie met de opkomende economieën van China en India kunnen aangaan.
Deze droom was bij het kabinet-Merkel minder aanwezig. In het coalitieverdrag van de regering SPD en CDU/CSU, dat na de verkiezingen van 2005 werd gesloten, stond wel dat het strategische partnerschap met Rusland behouden bleef:

‘Ziel bleibt ein Russland, das prosperiert und das – orientiert an den Werten, denen Europa verpflichtet ist, und unter Berücksichtigung seiner Traditionen – den Wandel zu einer stabilen Demokratie erfolgreich bewältigt. Wir wollen unsere Beziehungen zu Russland so gestalten, dass sie unsere gemeinsamen Nachbarn im Geiste der Freundschaft und des Vertrauens einbinden.’

In de praktijk botste het idee van Steinmeier over de verhouding met Rusland met die van Merkel. Steinmeier wilde juist Rusland tegemoet komen met een neue Ostpolitik. Rusland en Europa moesten volgens hem nauwer verbonden worden, ook als Rusland haar eigen ‘Russische’ (ondemocratische) weg zou volgen. Hij wilde de door Schröder ontwikkelde relatie met Rusland verder uitbouwen en pleitte voor een concretere Ruslandpolitiek. Merkel had niets tegen goede banden met Rusland, maar wilde zich vooral richten op de oprichting van een vrijhandelszone voor Europa en Noord-Amerika en zich daarnaast richten op de kleinere landen in Midden – en Oost-Europa. Ze wilde vasthouden aan het strategisch partnerschap met Rusland en de ‘Russia first’-aanpak vermijden. In haar verkiezingscampagne van 2005 had Merkel net onder het mom van ‘weniger Freundschaft, mehr Partnerschaft; weniger Romantik, mehr Realismus’ beloofd zich kritischer op te stellen tegenover Rusland. Ze was bang dat andere Europese landen en de Verenigde Staten zich tegen Duitsland zouden keren als de relatie met Rusland geïntensiveerd zou worden. Uiteindelijk moest Merkel door haar nipte verkiezingsoverwinning toegeven aan de SPD. Ze bleek weinig invloed te kunnen uitoefenen op de nota van de sociaal-democraten, die in 2006 uitlekte. Die nota vormde de opmaat voor de ‘neue’ neue Ostpolitik van Steinmeier.

3.2. De ‘neue’ neue Ostpolitik

In de uitgelekte nota was onder andere te lezen dat Steinmeier een nauwe vervlechting van de Europese Unie met Rusland in gedachten had, met een nieuw energiepartnerschap en op de lange termijn een vrijhandelszone. De twee landen moesten ‘moderniseringspartners’ worden. In dat partnerschap moest de wederzijdse afhankelijkheid niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden. De afloop van het PKA en het Duitse voorzitterschap van de EU vormde de perfecte gelegenheid om de nieuwe Ostpolitik in de praktijk te brengen. Het idee van de Ostpolitik was gebaseerd op Steinmeiers voorganger en partijgenoot Egon Bahr, die de populaire politiek onder Willy Brandt in de praktijk had gebracht.
In de Europese Unie wilde men zich echter op een veel breder gebied concentreren dan Steinmeier in eerste instantie had voorgesteld. Niet alleen Rusland, maar ook de Kaukasus en Centraal-Azië vielen nu onder de neue Ostpolitik. Onder verantwoordelijkheid van het Duitse EU-voorzitterschap werden er namelijk drie ‘Ostinitiativen’ gelanceerd: het European Neighbourhood Policy Plus (ENPplus), de herziening van het PKA met Rusland en de ontwikkeling van een strategie voor Centraal-Azië. Doordat deze drie initiatieven onder de noemer neue Ostpolitik in de openbaarheid werden gebracht, waren de verwachtingen hooggespannen. Zelf zei Steinmeier daarover: ‘Nehmen Sie den Namen nicht so groß, wie er klingt. Aber wir brauchen so etwas wie eine neue Ostpolitik.’
Van de drie initiatieven was Steinmeier zelf het meest gericht op de ENP plus. De ‘ENP zonder plus’ was in 2003 al ingevoerd met als doel landen aan de zuidelijke en oostelijke grens van de Europese Unie aan Europa te binden. Mits ze voldeden aan bepaalde politieke en economische eisen, konden de landen in de ENP gemakkelijker de markten van EU betreden en kregen ze technische en financiële hulp. Steinmeier wilde dat met de ENP Plus de EU zich meer op de landen in Oost-Europa en de Kaukaus, namelijk Moldavië, Oekraïne, Wit-Rusland, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan, ging richten. Hij vond dat deze landen in verhouding tot de mediterrane landen, die ook in het kader van de ENP gesteund werden, financieel en materieel werden achtergesteld. Dat betekende niet dat Steinmeier wilde dat deze landen een perspectief op lidmaatschap van de EU werd geboden, het ging puur en alleen om samenwerking. Ook met Centraal-Azië wilde Steinmeier de banden aanhalen, vooral op het gebied van handel en energie. Dat de EU ook bereid was geld te steken in het onderwijssysteem in het gebied, liet volgens Steinmeier zien dat de EU het goede voor had met dit gebied: ‘Die EU spielt kein ‘great game’. Die EU will diesen Staaten dabei helfen, ihre Zukunft zu gestalten.’ Wat betreft de landen in Oost-Europa en de Kaukaus waren er hoogstwaarschijnlijk wel economische motieven: de gebieden zijn de laatste jaren een steeds belangrijkere handelspartner voor Duitsland geworden.
Op Rusland wilde Steinmeier niet dat de EU een vorm van containment zou toepassen. Door een sterkere vervlechting zou er naar zijn idee een op waarde gebaseerd partnerschap ontstaan. Hij hoopte zelf gezamenlijk een vredesorde te stichten, die uiteindelijk zelfs zou kunnen bijdragen aan de oplossing van conflicten in het Midden-Oosten. Steinmeier wilde vooral het signaal afgeven dat Rusland welkom in Europa was. Tot de kern van zijn relatie met Rusland hoorde de energiepolitiek. Er moest op de lange termijn een netwerk komen met landen die energie leverden, ontvingen of over hun grond kregen, om energieleveranties veilig te stellen. Ook wilde hij in de toekomst in het kader van de gezamenlijke verdedigings- en veiligheidspolitiek vredestroepen in gaan zetten. Naast de economische belangen hoopte hij ook dat de EU Rusland kon helpen te moderniseren door ‘democratische en rechtstatelijke principes’ in het land te versterken. Op de middellange termijn hoopte hij een vrijhandelszone met Rusland te stichten.
Toen de interne nota van het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken eenmaal was uitgelekt, probeerde Steinmeier op ongewone wijze zijn neue Ostpolitik te promoten. Zo publiceerde hij het voorstel in het Duitse dagblad Frankfurter Allgemeine Zeitung en schreef hij een artikel in het tijdschrift Internationale Politik. Der Spiegel schreef enigszins smalend dat Steinmeier tijdens zijn rede voor de Heinz-Schwarzkopf-Stiftung op 30 augustus 2006 pas was opgeleefd, toen het kandidaatschap van Oost-Europese landen ter sprake kwam. ‘Plötzlich nahm Steinmeier das Publikum fest in den Blick’. Dat hij zo op Rusland gericht was, betekende overigens niet dat hij de Verenigde Staten helemaal links liet liggen.
Het eerste initiatief van de Ostpolitik was niet erg succesvol. De Europese Commissie verwerkte weinig van het idee van de ENP Plus in haar strategie, zo bleek uit de op 4 december 2006 gepubliceerde strategie Strenghtening the European Neighbourhood Policy. De Commissie wilde de relatie met de eerder genoemde landen in Oost-Europa niet intensiveren ten koste van de landen rond de Middellandse Zee. Uiteindelijk verkreeg alleen Oekraïne, een land dat een belangrijke partner vormt in de ENP, een uitzonderingspositie.
Een nieuwe aanval op dit initiatief vormde het voorstel van de Franse president Nicolas Sarkozy. Hij wilde in plaats van voortzetting van het Barcelona-proces buiten de Europese Unie om een Mediterrane Unie oprichten. Dit voorstel hield in dat niet de relatie met Wit-Rusland, Oekraïne en de landen in Kaukaus werd verbeterd, maar die met de landen rond de Middellandse Zee nog meer werd geïntensiveerd. Het voorstel van Sarkozy werd door Steinmeier indirect met een ‘Rede zur europäischen Ostpolitik’ beantwoord. Tijdens deze speech voor de Willy-Brandt-Stiftung op 4 maart 2008 benadrukte hij dat Rusland in het centrum van de buitenlandse politiek van de Europese Unie moest blijven staan. Hij opende de rede met het citaat ‘Europa war und ist wie ein Torso ohne seinen Osten’ , een rechtstreekse verwijzing naar een het citaat ‘Europa ist wie ein Torso ohne seinen Osten’ van Willy Brandt . Hij waarschuwde dat men niet moest denken dat Rusland heel snel zou veranderen, maar dat de Ostpolitik eerder had gewerkt. Ook maakte hij duidelijk dat de relatie in ieders belang was: ‘Russland ist und bleibt ein unverzichtbarer strategischer Partner, wenn wir eine gesamteuropäische Friedensordnung verwirklichen wollen. Nicht nur wir brauchen Russland (…) Auch umgekehrt gilt: Russland braucht uns!’
Dat het plan van een Mediterrane Unie uiteindelijk in Europees verband uitgevoerd werd, is te danken aan Angela Merkel. Zij wist uiteindelijk enkele elementen van het door Duitsland aangedreven Barcelona-proces te behouden, zoals de medezeggenschap van landen die niet meteen aan de Middelandse Zee grenzen. De Unie werd daarnaast een onderdeel van de European Neighbourhood Policy.
Steinmeier riep intussen op de onderhandelingen over het verdrag met Rusland voort te zetten. Vlak na zijn rede werd hij echter met de plannen van de Polen om een breder Eastern Partnership (EaP) op te richten onthaald. Het EaP moest een versterking zijn van het al bestaande ENP. In de kern ging het hier om dezelfde inhoud, maar dan in een andere verpakking. De politieke en economische relaties met de zes voormalige sovjetrepublieken moesten uit strategisch belang versterkt worden. Op termijn zou er een vrije handelszone ontwikkeld worden en ook thema’s als de visa- en grenscontroles en energie aan de orde komen. Het EaP moest parallel lopen aan het strategisch partnerschap met Rusland. Het voorstel voor de EaP werd uiteindelijk in 2009 in Praag aangenomen. Net als Steinmeier was Angela Merkel tevreden. Hoewel het EaP uiteindelijk weinig van het ENP verschilde, waren Rusland en Oekraïne minder content.
In Rusland heerste het idee dat de Europese Unie wilde voorkomen dat Rusland opnieuw uitgroeide tot een economisch sterk land. De minister van Buitenlandse Zaken Sergej Lavrov vond namelijk dat de Europese Unie zich in de invloedssfeer van Rusland bewoog en de landen in de Kaukasus en Centraal-Azië dwong te kiezen tussen Rusland of de EU. De kritiek was des te opvallender omdat Rusland eerder nog had verklaard in het kader van het EaP aan enkele projecten mee te willen werken. Oekraïne was gematigd enthousiast, omdat het land vond dat het project weinig toevoegde aan de al bestaande constructies en had gehoopt sneller te kunnen integreren in de Europese Unie. Bij zijn verkiezing in 2004 had Viktor Yushchenko namelijk beloofd binnen vijf jaar deel uit te maken van de Europese Unie. Deze droom viel door de lancering van de EaP in duigen. Intussen blokkeerde Polen elk voorstel voor een nieuw PKA, omdat het land ontevreden was over de plannen voor een nieuw Russisch-Duitse pijplijn door de Oostzee. De verplaatsing van een Sovjet-monument in Tallin en de moord op de Russische dissident Aleksandr Litvinenko deden de verhoudingen tussen de EU en Rusland ook geen goed.
Het enige deel van de Ostpolitik dat wel succesvol is te noemen, is die ten aanzien van Centraal-Azië. Deze regio kreeg eerder in verhouding tot andere gebieden veel minder geld, omdat velen skeptisch stonden tegenover het ‘europeaniseren’ van islamitische landen. Deze ‘onderfinanciering’ werd tijdens het voorzitterschap van Duitsland bijgesteld en er werd overeengekomen dat er regelmatig dialoog zou plaatsvinden tussen de Europese Unie en de ministers van Buitenlandse Zaken in Centraal-Azië. In ruil daarvoor zou er samengewerkt worden op het gebied van energie en democratisering.
Er kan dus worden vastgesteld dat de hoge verwachtingen die de Ostpolitik schiep, niet echt nagekomen konden worden. Hoewel de banden met de landen in de Kaukasus en Centraal-Azië werden aangehaald, bleef het partnerschap in verhouding tot dat met de landen aan de Middellandse Zee achter. Daarnaast verslechterde de relatie met Rusland eerder dan die werd verbeterd. Van een nieuwe versie van het PKA kwam tot op heden niets terecht. De vernieuwing van het verdrag stuitte op groot protest in Polen en de onderhandelingen met de Russen verliepen moeizaam. De onenigheid tussen Wit-Rusland en Rusland over hoge gasprijzen had in 2007 al schade toegebracht aan het beeld van Rusland als betrouwbare partner. Zo zei Merkel dat er wat betreft Europa misschien wel gedacht moest worden aan andere energiepartners. Door de oorlog met Georgië in 2008 en de weigering van Rusland in januari 2009 nog verder gas te leveren aan Oekraïne brokkelde de relatie tussen de Europese Unie en Rusland nog verder af. Zowel Steinmeier als Merkel vond dat er een duidelijke waarschuwing aan Rusland moest worden afgegeven. De relatie wist zich pas in de loop van 2009 langzaam weer te herstellen.

4 Ostpolitik, Geschichtspolitik?

CSU’er Karl-Theodor zu Guttenburg: ‘Alle phantasievollen Träumereien von Annäherung durch Verflechtung und die Bezugnahme auf Ost-Thesen Egon Bahrs haben sich zunehmend erschöpft.’

In de vorige hoofdstukken is duidelijk geworden wat de doelen van de Ostpolitik in 1963-1974 (Egon Bahr) en 2005 – 2009 (Frank-Walter Steinmeier) waren en hoe succesvol hun Ostpolitiek uiteindelijk was. In dit hoofdstuk wordt het begrip Geschichtspolitik uitgelegd aan de hand van de ideeën van historicus Edgar Wolfrum. Vervolgens wordt de Ostpolitik van Bahr en Steinmeier aan een vergelijking onderworpen, zodat in de conclusie opgemaakt kan worden of Steinmeier enige vorm van Geschichtspolitik bedreef.

4.1. Wat is Geschichtspolitik?

De Duitse historicus Edgar Wolfrum doet in zijn boek Geschichtspolitik in der Bundesrepublik Deutschland onderzoek naar herinneringscultuur in Duitsland. Hij onderscheidt hierbij drie fundamenten waar die herinnering op stoelt, namelijk de esthetische, de cognitieve en de politieke dimensie. Vanuit deze laatste dimensie bekijkt hij hoe de collectieve herinnering in de Bondsrepubliek gevormd is. Hij onderzoekt daarbij welke begrippen in de bondsrepubliek nu werkelijk ‘nieuw’ waren en welke door politieke elites werden hergebruikt.
Na de hereniging was het de vraag welke historische elementen de voorheen van elkaar gescheiden staten nog deelden. Wolfrum onderzoekt onder andere in hoeverre de elite de intentie had om de collectieve herinnering te beïnvloeden. Hij spreekt hierbij van invented traditions, een door historicus Eric Hobsbawm ontwikkelde theorie. Die theorie stelt dat door het herhalen van rituelen het gevoel bestaat dat bepaalde normen en waarden er altijd al zijn geweest. Er wordt dus continuïteit geimpliceerd, ook al is deze vaak fictief: ‘In short, they are responses to novel situations which take the form of reference to old situations, or which establish their own past by quasi-obligatory repetition.’ Volgens Wolfrum wordt Geschichtspolitik sinds de achttiende eeuw ingezet als motivering voor bestaande of nog niet gerealiseerde doelen. Het einde van de Koude Oorlog heeft volgens Wolfrum tot ‘identiteitsneuroses’ geleid, waardoor landen op zoek gingen naar nieuwe historische aanknopingspunten die hen identiteit moesten verschaffen. Een voorbeeld hiervan is het grote historische debat over hoe het nationaal-socialistische verleden geïnterpreteerd moest worden.
Zoals in de inleiding al is vermeld gaat het in het onderzoek van Wolfrum niet om het waarheidsgehalte van het geschiedsbeeld, maar wie met welke middelen, doelen en voornemens ervaringen uit de geschiedenis thematiseert en politiek relevant maakte. Het gaat niet alleen om mensen die politiek handelden uit historisch bewustzijn, maar ook om mensen die politiek handelden om historisch bewustzijn te creëren. Hij spreekt hier van een ‘politiek-pedagogische taak’:

‘Geschichtsbegriffe – und bilder sind in all ihren Wandlungen auf das engste mit zeitgeschichtlichen Grunderfahrungen verbunden, die zugleich als ein Koordinantensystem politischer Deutung und als ein Wegweiser politischer Bewußtseinsbildung wirken (…) Nicht die flüchtige historische Realität steht im Mittelpunkt des öffentlichen Bewußtseins, sondern die aktiv betriebene Politik mit der Geschichte, die historisch beglaubigte Politik.’
Hoewel er nog geen memoires van Frank-Walter Steinmeier zijn uitgekomen en het daarom moeilijk is uitspraken te doen over zijn intenties het begrip Ostpolitik opnieuw toe te passen op het buitenlandse beleid van de Europese Unie, kan er wel een vermoeden worden uitgesproken of hij een vorm van Geschichtspolitik bedreef. Daarvoor moet eerst bekeken worden hoe groot de historische basis voor zijn Ostpolitik was.
Overigens beargumenteert Wolfrum ook dat met de Ostpolitik van Brandt een vorm van Geschichtspolitik werd bedreven. Het was een manier om Duitsland te profileren als vreedzame macht die vrijheid en democratisering nastreefde. Hiermee werd niet alleen afgezet tegen het Derde Rijk, maar ook tegen de DDR . De Ostpolitik was daarmee onderdeel van het oprichtingsproces van de Bondsrepubliek.

4.2. Neue ostpolitik en ‘neue’ neue Ostpolitik: een vergelijking

Zowel Willy Brandt en Egon Bahr als Frank-Walter Steinmeier ontwikkelden de Ostpolitik in het belang van Duitsland. Brandt en Bahr streefden een politiek belang na, namelijk een normalisering van de relaties met Oost-Europa, zodat het weer mogelijk werd te overleggen over de toekomst van Duitsland en de kans op een Derde Wereldoorlog verkleind zou worden. Dit bereikten ze door de ‘status quo’ vast te leggen met enkele landen in Oost-Europa. Vanuit die gedachte wilden ze de relatie verder uitdiepen. Het voornaamste doel van de Ostpolitik van Steinmeier was echter economisch, namelijk Duitsland in de toekomst te verzekeren van energie. Het erkennen van de ‘status quo’ is op geen enkele manier op zijn beleid van toepassing: hij wilde juist progressie in de relatie tussen EU en Rusland zien.
Waar dus in de jaren zeventig verdragen werden getekend in de hoop op internationale vrede en samenwerking, is de Ostpolitik in het heden gericht op energie en veiligheid. Een overeenkomstigheid is dat zowel Bahr als Steinmeier hoopten dat door de contacten met West-Europa de Sovjet-Unie/Rusland bereid was te democratiseren en de burger- en mensenrechten beter te beschermen. Deze gedachte past in het beeld van Duitsland als Zivilmacht, dat probeert via soft power landen te bewegen naar multilateralisme en de erkenning van de mensenrechten. Wel is vaak gebleken dat de toepassing van westerse democratische normen door Rusland geen voorwaarde voor de samenwerking met Duitsland was. Zo veroordeelden zowel Merkel als Steinmeier het ingrijpen van Rusland in Georgië, maar werden er geen harde sancties opgelegd. Wel besloot de NAVO naar aanleiding van de militaire aanwezigheid van Rusland in Georgië de samenwerking met het land op te schorten. Eerder had Rusland aangegeven ontevreden te zijn over de uitbreiding van de NAVO naar het oosten en de plaatsing van een raketschild in Polen.
Het beroemde begrip Ostpolitik was wat Steinmeier betreft niet slechts van toepassing op Duitsland, maar op de gehele Europese Unie. In het kader van het voorzitterschap van de EU in het eerste half jaar van 2007 kon het Duitse ministerie van Buitenlandse Zaken het beleid ten aanzien van de landen in het oosten van de EU forceren. De politiek die ontwikkeld was voor landen in Oost-Europa, was nu geldig voor de gebieden ten oosten van de Europese Unie: Rusland, de Kaukasus en Centraal-Azië. De politiek heeft dan ook betrekking op het ‘nieuwe oosten’, dat verder weg ligt dan alleen Oost-Europa. Dit betekent dat de landen waar de politiek ooit van toepassing op was geweest, namelijk die in Oost-Europa, nu zelf uitvoerders waren geworden.
De politiek van Brandt en Bahr wordt in het heden als uitermate succesvol beschouwd, omdat de algemene conclusie is dat het aan de détente in de Koude Oorlog en de hereniging van Duitsland heeft bijgedragen. Het aantreden van Willy Brandt wordt als een duidelijke breuk in de geschiedenis ervaren, zijn Ostpolitik als symbool van zijn succes. Het is dan ook niet vreemd dat SPD’ers deze erfenis wilden gebruiken voor politieke doeleinden. Door citaten van Brandt in zijn speech te verwerken en duidelijk te benadrukken dat de Ostpolitik van de jaren zeventig weer werd aangegrepen, werd het beeld gecreëerd dat Steinmeier ook brak met het beleid van zijn directe voorgangers. Maar juist op dat gebied is eerder sprake van continuïteit. Zowel Kohl als Schröder hadden namelijk een erg goede relatie met het Kremlin, beter dan het tijdens de gehele ambtsperiode van Steinmeier is geweest.
De Ostpolitik van Steinmeier had verder andere doelen, betrekking op een ander gebied en in geheel andere omstandigheden dan de Ostpolitik van Bahr en Brandt. Ook probeerde Steinmeier de nationale belangen via de Europese Unie, die intussen een veel belangrijkere rol speelt dan in de jaren zeventig, te exporteren. De droom waarover Frank-Walter Steinmeier in zijn speeches vertelde, kwam uiteindelijk maar voor een klein deel uit. Hoewel Duitsland op de lange termijn van energie verzekerd is, lukte het Steinmeier niet via de EU dichter tot Rusland te komen. Zo werden de ideeën voor een ENP Plus door de Europese Commisie niet overgenomen, was Rusland niet echt tevreden met de EaP en kwamen door de militaire inzet van Rusland in Georgië de verhoudingen met Duitsland, de EU en de NAVO op scherp te staan. Waar Bahr een mythisch begrip de wereld in bracht, dat in verband wordt gebracht met de fase van détente in de Koude Oorlog, is Steinmeiers ‘neue’ neue Ostpolitik, na hoge ogen te hebben gegooid, uiteindelijk een zachte dood gestorven.

Conclusie

Niet alleen het feit dat de Ostpolitik van Frank-Walter Steinmeier nog maar weinig te maken heeft met die van Willy Brandt en Egon Bahr, maar ook de intenties van Steinmeier zelf sterken in de conclusie dat Steinmeier Geschichtspolitik bedreef. Zo verwees Steinmeier met zijn motto ‘Annäherung dürch Verflechtung’ rechtsstreeks naar Bahrs ‘Wandel durch Annäherung’ en haalde hij in zijn speeches vaak citaten van Willy Brandt aan.
De ‘neue’ neue Ostpolitik stond in de SPD-traditie van de goede betrekkingen met Oost-Europa, maar was in geen enkel opzicht de doorbraak die Brandt in de jaren zeventig wist te realiseren. Het feit dat Steinmeier het positieve begrip toepaste op zijn eigen politiek tussen 2005-2009, betekende dat hij de geschiedenis inzette om zijn nog niet gerealiseerde doelen, namelijk de toenadering tot Rusland, landen in Oost-Europa en Centraal-Azië, na te streven. Hij handelde hierbij niet alleen uit historische bewustzijn, maar was ook bewust bezig een historische continuïteit te creëren. Op die manier probeerde hij draagvlak te creëren voor zijn voorstel tot vervlechting met Rusland. Hij wist ook dat het het plan ten aanzien van Europa niet positief ontvangen zou worden, omdat er veel kritiek was geweest op de relatie tussen Gerhard Schröder en Vladimir Poetin. De nieuwe bondskanselier Angela Merkel had juist in haar verkiezingscampagne beloofd zich kritischer op te stellen tegenover Rusland.
Op de vraag waarom Steinmeier het begrip Ostpolitik hergebruikte, zijn twee motieven te bedenken. Het eerste motief moet gezocht worden in de verschillende visies van Merkel en Steinmeier op wat het beleid ten aanzien van Rusland moest zijn. Terwijl Steinmeier de banden met Rusland wilde verdiepen, was Merkel juist van plan zich kritischer tegenover het land op te stellen. Het begrip Ostpolitik was voor Steinmeier een manier om zich af te zetten tegen Merkel en zijn politieke visie meer gewicht te geven.
Een andere reden was dat Steinmeier het misschien als onmogelijk zag om zijn beleid ten aanzien van Rusland onder het mom van de ‘Russia-first’-benadering en de Männerfreundschaft door te zetten. Door het oude, maar succesvolle begrip Ostpolitik van stal te halen, probeerde hij zich af te zetten tegen zijn voorgangers Helmut Kohl en Gerhard Schröder en continuïteit te suggereren met Willy Brandt. Maar juist onder Schröder ontwikkelde hij als hoofd van de afdeling voor politieke richtlijnen de strategie voor Rusland, die hij zelf zou doorzetten. Deze strategie werd vooral gedreven door energiegaranties, die de voorraden voor Duitsland in de toekomst veilig moest stellen. Steinmeiers Ostpolitik is in deze visie, naast Geschichtspolitik, dus ook een verkapte vorm van energiepolitiek.

Bronnen- en literatuurlijst

Literatuur

Brandt, W., Erinnerungen (Berlijn 1989).

Brössler, D., ‘Missklänge in der zweiten Reihe’ in Süddeutsche Zeitung (29-08-2010).

Creuzberger, S., Westintegration und neue Ostpolitik. Die Außenpolitik der Bonner Republik (Berlijn 2009).

Dannenberg, J. van, The foundations of Ostpolitik. The making of the Moscow Treaty between West Germany and the USSR (Oxford 2008).

Der Spiegel, Die neue Eiszeit (21/05/2007).

Der Spiegel, Nähe ohne Anbiederung (17/02/2007).

Der Spiegel, Operation Ost (36/2006) 32-33.

Franzke, J., ‘Denkanstöße einer ostpolitischen Diskussion’ in WeltTrends (52/2006).

Gutschker, T., ‘Nüchterne Ostpolik’ in Die Politische Meinung (nr. 445 2006), 9-12.

Hacke, C., ‘Deutschland als Schrittmacher?’in Die Politische Meinung (1 december 2006) 18-20.

Hobsbawm, E., The invention of tradition (Cambridge 1983).

Jürgens, H., ‘Angela Merkel. Continuïteit en vertrouwen’ in F. Boterman en W. Melching (red.), Het wonder Bondsrepubliek in 20 portretten (Amsterdam 2009) 297-309.

Kempe, I., ‘European Neighborhood Policy and Beyond the Priorities of the German EU Presidency’ in Internatinal Issues & Slovak Foreign Policy Affairs (nr. 1/2007) 34-51,

Kempe, I., ‘From a European Neighborhood Policy toward a New Ostpolitik – The Potential Impact of German Policy’ In CAP Policy Analysis (nr.3 2008).

Kempe, I., What are the pillars of the ‘new Ostpolitik’ during the German EU presidency?’, http://www.caucaz.com/home_eng/breve_contenu.php?id=304 (laatst gezien op 8 januari 2011).

Kerres, M., ‘Berlijn beweegt naar Moskou in nieuwe Ostpolitik’ in NRC Handelsblad (19 oktober 2006).

Korduban, P., ‘European Union’s Eastern Partnership Plan Disappoints Ukraine’ in Eurasia Daily Monitor (Volume: 6, Issue: 64).

Klussmann, U., Neef, C. en Schepp, M., ‘Annähern und verflechten’ in Der Spiegel (40/2006) 114-116.
Löning, M. en Diehle, O., ‘Neue miteleuropäische Ostpolitik’ in Welt Trends (52, 2006).

Ochmann, C., Die Zukunft der Östlichen Partnerschaft aus deutscher Sicht (Gütersloh 2010).

Ochmann, C., ‘Im Osten was Neues’ in Spotlight (2009/6).

Oldenburg, M., Der ‘Bund mit dem Teufel’. Egon Bahrs Geheimpakt mit dem KGB, http://www.arte.tv/de/Die-Welt-verstehen/geschichte/Geschichte-am-Mittwoch/Geschichte-am-Mittwoch/3570472,CmC=3562892.html (laatst gezien op 21 december 2010).

Rahr, A., ‘Germany and Russia: a special relationship’ in The Washington Quarterly (voorjaar 2007) 137- 145.

Rosenbladt, S., ‘Die neue Ostpolitik’ in H-Soz-u-Kult, http://hsozkult.geschichte.hu-berlin.de/zeitschriften/ausgabe=3283 (laatst gezien op 21 december 2010).

Schreiber, H., ‘Er denkt zuviel – die Leute sind gefährlich’ in Der Spiegel (53/1972).

Stelzenmüller, C. ‘Germany’s Russia Question – A New Ostpolitik for Europe’ in Foreign Affairs (Vol. 88, nr. 2) 89-100.

Stewart, S., Russland und die Östliche Partnerschaft’ in SWP-Aktuell (april 2009).
Verbeij, A., ‘Willy Brandt (1913-1992)’ in Historisch Nieuwsblad (9/2008).

Wagner, H., ‘Ein neue Ostpolitik’ in Eurasisches Magazin (18 december 2006).

Warkotsch, A., ‘Die Nachbarschaftspolitik der EU im postsowjetischen Raum’ in Aus Politik und Zeitgeschichte (43/2007) 9-14.

Wolfrum, E., Die geglückte Demokratie. Geschichte der Bundesrepublik Deutschland von ihren Anfängen bis zur Gegenwart (Bonn 2007).

Wolfrum, E., Geschichtspolitik in der Bundesrepublik Deutschland. Der Weg zur bundesrepublikanischen Erinnerung 1948 – 1990 (Darmstadt 1999).

Bronnen

Bahr, E., Wandel durch Annäherung (15 juli 1963 Tutzing).
Grundlagenvertrag (21 december 1972).
Interview Frank-Walter Steinmeier met de Oekraïense krant Glavred, http://www.auswaertiges-amt.de/DE/Infoservice/Presse/Interviews/2009/090513-BM-Glavred.html (laatst gezien op 8 januari 2011).

K.G. Kiesinger, ‘Regierungserklärung des Bundeskanzlers am 13. Dezember 1966 vor dem Deutschen Bundestag in Bonn’ in H.U. Behn, Die Regierungserklärungen der Bundesrepublik Deutschland (München 1971) 185-204.
Koalitionsvertrag zwischen CDU, CSU und SPD, Gemeinsam für Deutschland – mit Mut und Menslichkeit (11 november 2005).

Steinmeier, F., Aktuelle Fragen der deutschen Außenpolitik, Rede des Bundesministers des Auswärtigen bei der Deutschen Gesellschaft für Auswärtige Politik (11 september 2007).

Steinmeier, W., ‘Auf dem Weg zu einer europäischen Ostpolitik’ naar aanleiding van een podiumdiscussie bij de Willy-Brandt-Stiftung (4 maart 2008).

Steinmeier, F., ‚Verflechtung und Integration’ in Internationale Politik (03/2007)

Verdrag van Moskou (12 augustus 1970).
Verdrag van Warschau (7 december 1970).

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven