Column: De Geschiedenisvakschool

De geschiedenis ligt op straat, maar de academische historici laten het liggen. De sleutel ligt bij de geschiedenisopleiding.

Vorige week illustreerde Arthur Westerhof de kloof tussen de academische historici en populaire historici (en geschiedenisliefhebbers). Daarmee deelt hij mijn gedachte dat aan de grote historiografische traditie in Nederland nauwelijks nog recht gedaan wordt. Alleen zit er volgens Westerhof niets anders op dan te ‘wachten’ op een nieuwe grote historicus. Het lijkt me sterk dat deze als deus ex machina op zal doemen. Een goede historicus is een ambachtsman, een edelsmid die van het hoogwaardigste bronmateriaal fonkelende narratieven smeed. Ook de historicus moet in de leer om zich het ambacht eigen te maken. En daar wringt ‘m de schoen.

Zoiets schreef ik onlangs in een opiniestuk in de Volkskrant. Graag wil ik in deze column mijn punt verduidelijken. Op de universiteit waar ik werk zijn vorige week 260 studenten begonnen aan Geschiedenis, meer dan ooit tevoren. Landelijk zijn er op dit moment duizenden geschiedenisstudenten. Krankzinnig veel. Zeker voor wie vindt dat de studie primair bedoeld is om historici (geschiedenisonderzoekers en -onderwijzers) op te leiden. Maar het is natuurlijk ook mooi hoe populair ons vak is, ondanks tendensen richting een meer pragmatische studiekeuze. En hoezo ambachtsschool voor geschiedvorsers? We kunnen de geschiedenisopleiding ook zien als brede studie voor allerhande kritische en vaardige allrounders. Zo’n veredelde opleiding ‘lezen en schrijven’ is best te verdedigen.

Maar de huidige opleidingen zijn daar helemaal niet op ingesteld. Vorige week nog hoorden de eerstejaars op mijn universiteit in het openingscollege dat het de taak is van docenten om bij ambitieuze onderzoeksvoorstellen ‘op de rem te trappen’ en de student te dwingen om zich te specialiseren. Grote wereldvraagstukken oplossen in een bachelorwerkstuk? Doe niet zo belachelijk. Houd je liever bezig met de vierkante centimeter: een minuscuul detail in de marge.

Mijn oren klapperden. Nu zeigt sich in der Beschränkung heus wel der Meister, maar het is toch veelzeggend dat we studenten ontmoedigen om ook maar iets betekenisvols te zeggen over de wereld. De universiteit zou toch juist de plek moeten zijn waar je veilig onder begeleiding van leermeesters kunt experimenteren met grootse theorieën of vergezochte verbanden?

Zoals ik schreef in de Volkskrant zou het kunnen helpen als de universiteit de traditie van grote Nederlandse historici meer in ere zou houden. Daarmee pleit ik niet voor het opleiden van de nieuwe Johan Huizinga of een reïncarnatie van Annie Romein-Verschoor, maar voor nieuwe, eigentijdse opvolgers: historici die enerzijds maatschappelijk gezag afdwingen met zinnige verhalen en anderzijds een stevige theoretische fundering bieden waarmee ze school kunnen maken en jonge historici kunnen inspireren. Het is niet gezegd dat dergelijke wetenschappers in het geheel niet meer kunnen bestaan. Maar het mag communis opinio heten dat vrije geesten lijden onder een universiteit die wordt bepaald door onderwijs- en publicatiedruk, bezuinigingen en een maniakale baantjesjacht.

Om dit tij te keren, deed ik een bescheiden suggestie: laten we een Historicus des Vaderlands benoemen. Nog steeds denk ik dat daarin een zowel symbolische als heel concrete oplossing kan liggen. Niet omdat we een alwetende grijze heer nodig hebben die ons wel even vertelt wat we van het verleden moeten denken, maar omdat we rolmodellen moeten creëren waaraan jonge vakbroeders zich kunnen spiegelen. Iemand die onverschrokken een eigen lijn uitzet, een breed publiek weet aan te spreken en onder collega’s een debat over zich af durft te roepen. De Historicus des Vaderlands zou door de vakkoepel, het Koninklijk Nederlands Historisch Genootschap (KNHG), voor één of twee jaar moeten worden benoemd en daarbij worden voorzien van een wezenlijke armslag. Hij of zij zou bijvoorbeeld een dag in de week (0,2 fte) kunnen worden vrijgemaakt van universiteitswerk en worden voorzien van een budget voor studiedagen, debatten en publicaties. Met een kleine bijdrage van elk van de zo goed renderende universitaire geschiedenisopleidingen in Nederland zijn de kosten het probleem niet meer. Nee, eerder is het de mentaliteit in de geschiedwetenschap die een drempel opwerpt: niche-gericht, conformistisch, angstig voor grote verhalen. Wie breekt daar doorheen?

Geerten

Geerten Waling (1986) studeerde Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam en promoveert aan de Universiteit Leiden op de politieke geschiedenis van de Europese revoluties van 1848. Hij was in 2010 medeoprichter van JHSG, waarvan hij tot volgende maand in het bestuur zit.

 

 

Reageren op deze column? Doe het op FacebookTwitter of privé per e-mail

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven