Column: Lessen uit het verleden

Stefan Zweig en Herman Hesse over demagogie en utopisme.

Voordat Stefan Zweig (Wenen, 1881) in 1942 zelfmoord pleegde, was hij één van Europa’s meest gelezen schrijvers. Op persoonlijk vlak ging het toen al jaren minder goed met hem, de val van zijn geliefde ‘oude’ Europa met Wenen als cultureel centrum en de daaropvolgende wereldoorlogen dwongen hem op de vlucht te slaan. Na de machtsgreep van Hitler woonde hij in Engeland en de laatste jaren van zijn leven bracht hij door in Brazilië. Alhoewel hij zich meestal bevond tussen lotgenoten, schrijvers en kunstenaars, heeft hij nooit gelukkig kunnen worden in deze nieuwe omstandigheden.

In zijn laatste boek, vertaald als De wereld van gisteren: herinneringen van een Europeaan, schrijft hij met weemoed over het Europa van voor de Eerste Wereldoorlog. Het is één van de best geschreven betogen ter rechtvaardiging van een ‘culturele elite’. Een onverwachte vergelijking met het werk van een tijdgenoot suggereert echter waarom zijn nostalgische dagdroom nooit meer realiteit zal worden, en dat misschien maar beter is.

Bij vergissing zocht ik vorige week via Google op ‘Hesse De wereld van gisteren’ toen ik wilde nazoeken in welk jaar Zweigs boek gepubliceerd werd. Ik was verrast toen ik, door de naam van deze andere Duitstalige auteur te gebruiken, stuitte op de correspondentie tussen beide schrijvers. Helaas heb ik nog geen exemplaar kunnen bemachtigen, maar de flarden die ik kon vinden, bieden een ontwapenende blik op hun denkwereld. ‘Ich glaube auch, daß wir, die wir seelische Ähnlichkeiten in uns führen, einander nicht fremd bleiben dürfen’, antwoordde Herman Hesse in 1903 op de eerste brief van zijn vier jaar jongere collega.

Vijfendertig jaar later schreef hij hem voor het laatst, en uitte hij de hoop dat de al langer met psychische problemen kampende Zweig het niet zou verliezen van zijn ‘bitterheid’. Tevergeefs, de herinnering aan Zweigs leven wordt voor altijd overschaduwd door zijn tragische einde. Het contrast met Hesse kan bijna niet groter. Tijdens de oorlog verbleef hij in Zwitserland en in 1946 won hij zelfs de Nobelprijs voor de literatuur, mede voor zijn magnum opus Het kralenspel. Dat werd in 1943, een jaar na Zweigs laatste boek, gepubliceerd. Ik heb ze allebei een tijd geleden gelezen, maar pas nadat ik van het bestaan van de correspondentie leerde, kwam het in me op om de boeken echt met elkaar te vergelijken.

Stefan Zweig beschreef in zijn autobiografie een intellectueel verwantschap dat rond 1900 de onderlinge grenzen van een vreedzaam Europa oversteeg. Hij zag deze jaren als de enige periode waarin hij zich fysiek en geestelijk echt vrij had kunnen bewegen. De idylle die Zweig zich herinnerde gold echter lang niet voor iedereen. Mede daarom brokkelde ze af, weet de historicus, om vanaf de Eerste Wereldoorlog te imploderen. Dat het idee van een stabiliserende, civiliserende, elite ondanks haar falen nog niet had afgedaan voor Zweig, kwam vooral door de opkomst van het fascisme. Te midden van totalitarisme en oorlog nam hij de gebreken van het oude Europa voor lief. Als meer mensen dat gedaan hadden, had de geschiedenis wellicht nog anders kunnen lopen.

De allesverwoestende en onomkeerbare catastrofe aan het einde van Zweigs boek is dezelfde catastrofe waarmee het boek van Hesse aanvangt. Ze vonden elkaar in de mogelijke oplossing daarvoor. Hesse’s Kralenspel vertelt namelijk eveneens het verhaal van een samenleving met een bepalende intellectuele elite. Bij Hesse is de lezer inmiddels ongeveer twee eeuwen in de toekomst, waar het boek het leven van Joseph Knecht beschrijft: een prominent lid van de afgezonderde orde die deze utopische maatschappij bestuurt. Dat kan omdat men er heeft geleerd van de geschiedenis. In de hoop een nieuwe ondergang te voorkomen, is de macht van de intellectuelen geformaliseerd in een politiek systeem dat draait om een mysterieus kralenspel.

Het Kralenspel begint niet furieus of meeslepend. Integendeel, het verhaal kabbelt voort, het systeem lijkt te werken. De elite, weliswaar onderhouden door de rest van de samenleving, is volledig autonoom en houdt zich bezig met het perfectioneren van haar kunsten. De paralellen met het oude leven van Zweig zijn treffend. Maar langzaam, heel langzaam, verandert de fictieve biografie van Joseph Knecht in een waarschuwing. Het kralenspel van de elite kan foutloos gespeeld worden, maar dat blijkt niet genoeg om de samenleving van haar belang te overtuigen. Om nog maar te zwijgen over wat er allemaal mis kan gaan bínnen een elite. Een conclusie die Hesse en Zweig dus allebei en bijna tegelijkertijd opschreven, maar waar vooral de laatste moeite mee had.

Uit het feit dat de twee elkaar brieven schreven, bleek al dat een vergelijking tussen beide werken niet volledig uit de lucht gegrepen is. Toch heb ik me enigszins verwonderd over hoe veel meer de boeken blijken te zeggen over de jaren waarin ze geschreven zijn, dan over de tijd die ze zeggen te behandelen. Samen bieden De wereld van gisteren en de roman van Hesse een interpretatie van de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw. Een interpretatie die de verantwoordelijkheid voor de opkomst van het totalitarisme bij zowel demagogen als wereldvreemde elites legt. Ze waarschuwen zo vanuit de Tweede Wereldoorlog voor volksmennerij, maar, ondanks hun idealisme, ook voor de beperkingen van utopisch denken. In de wereld van gisteren, van tweehonderd jaar in de toekomst, of van vandaag.

Arthur Westerhof Arthur Westerhof (1989) is na het behalen van de bachelors geschiedenis en kunstgeschiedenis  bezig met zijn scriptie voor de research master ‘Political Cultures and National Identities’ aan de  Universiteit Leiden. Hij schreef al eerder voor deze site. 

Berichten gemaakt 1264

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven