We hoeven de natiestaat niet te verheerlijken, maar we hoeven er ook onze neus niet voor op te halen. Voor de kennis van het huidige Nederland is het belangrijk om te construeren hoe Nederland een natie is geworden. Wel moeten in de nationale geschiedschrijving zowel de gloriemomenten als de zwarte bladzijden aan bod komen, schrijft Esther Ladiges.
Lange tijd bestond de geschiedwetenschap slechts als onderdeel van andere disciplines, maar niet als zelfstandig vakgebied. Eind achttiende, begin negentiende eeuw kwam daar verandering in met de opkomst van de Romantiek en het nationalisme in Europa. Het nieuwe idee van de natiestaat riep vragen op over de wortels van het eigen volk en zijn taal en cultuur. Als gevolg ontwikkelde geschiedenis zich als zelfstandige wetenschap.
Enkele weken geleden verscheen op deze plek een column van Thomas Smits, waarin hij historici vroeg de nationalistische geschiedschrijving een halt toe te roepen. Zijn stuk was een reactie op het laatste boek van conservatieve journalist en wetenschapper Thierry Baudet. Smits plaatste Baudet in een traditie van nationalistische historici die volgens hem de geschiedenis misbruikten voor politieke doeleinden. Een citaat: ‘De directe en onkritische koppeling van nationalisme aan de geschiedkunde is al tweehonderd jaar een schandvlek op de historische wetenschap’. Dit is kort door de bocht en bovendien niet waar. In de eerste plaats omdat de geschiedwetenschap haar bestaansrecht dankt aan het nationalisme. Daarnaast is de verheerlijking van de eigen natie tegenwoordig niet meer het primaire doel van nationale geschiedschrijving. Kennis van het land waarin je woont of bent opgegroeid vergroot het begrip van de huidige gang van zaken.
Maar nationalisme is voor veel mensen eng, en misschien is dat ook wel terecht. Tegenwoordig is nationalisme bijna onlosmakelijk verbonden met racisme en xenofobie. Zelfs de Van Dale zegt dat nationalisme ‘gepaard [gaat] met een zekere afkeer voor het vreemde’. We kennen nationalisme als de aanstichter van twee Wereldoorlogen en als de oorzaak van kritiekloze benadering van de vaderlandse geschiedenis. Dit kan een reden zijn om het zwaartepunt te verplaatsen van de nationale geschiedenis naar de transnationale geschiedenis.
Hier is niets mis mee. Maar het is geen reden om nationalisme helemaal naar de achtergrond te laten verdwijnen. Nationalisme betekent niet automatisch ‘eigen volk eerst’. Het is ook een voorliefde voor eigen land en cultuur en het gevoel van verbondenheid en solidariteit met andere mensen die daartoe behoren. Door het te negeren, verdwijnen de nationalistische gevoelens niet – integendeel, ze kunnen juist sterker worden. En in extreme vorm kan nationalisme wel gevaarlijk zijn.

Dat niet iedereen zijn neus ophaalt voor de natiestaat, blijkt uit de populariteit van nationalistische manifestaties. Dit jaar wordt bijvoorbeeld gevierd dat ons koninkrijk tweehonderd jaar bestaat. Zoals elke vijfentwintig jaar, sinds 1888, wordt de landing van prins Willem Frederik (de latere koning Willem I) op het strand van Scheveningen nagespeeld. Niemand minder dan acteur Huub Stapel zal door honderden enthousiaste figuranten worden toegejuicht. Op het koningshuis kan menigeen zijn nationalistische gevoelens botvieren. Na de inhuldiging van Willem-Alexander werd het Wilhelmus uit volle borst meegezongen.
Maar wie was Wilhelmus van Nassouwe dan? En waarom was hij van Duytschen bloet? Hierop weten velen het antwoord niet. Het is slecht gesteld met onze kennis van de nationale geschiedenis. In 2003 legden Historisch Nieuwsblad en Stichting Actueel Verleden 683 Nederlanders een proefwerk voor. Het gemiddelde cijfer lag rond de 4. Bij een soortgelijk proefwerk onder Tweede Kamerleden, in 1996, bleek dat ook zij er weinig van bakten.
Gelukkig is ondertussen het een en ander veranderd, waardoor Nederlandse geschiedenis tegenwoordig uitgebreider aan bod komt in het onderwijs. In 2006 is de Canon van Nederland tot stand gekomen en er is een poging gewaagd tot het oprichten van een Nationaal Historisch Museum (NHM). Volgens Thomas Smits dienen deze twee niets dan het aanwakkeren van een nationalistisch sentiment. Ik ontken niet dat de canon en het NHM ‘de Nederlandse identiteit’ trachten te benadrukken. Maar ze zouden vooral de kennis van de Nederlandse geschiedenis moeten vergroten en daar is niets op tegen.
Nationale geschiedenis moet een totaalbeeld geven, waarbij zowel de hoogtepunten als de dieptepunten aan bod komen. Geen krenten uit de pap, maar ook geen zelf-wegcijfering. In 1815 stelde Willem I talloze mensen aan om de natie te verheerlijken en eenheid te creëren in zijn nieuwe koninkrijk. Inmiddels zijn we bijna tweehonderd jaar verder. Je hoeft je identiteit niet aan de nationale geschiedenis te ontlenen en je hoeft ook niet alle Nederlandse vorsten te kunnen opnoemen. Maar het is wel belangrijk om te weten dat de huidige status quo in Nederland het gevolg is van ontwikkelingen uit het nationale verleden. Om dit te kunnen begrijpen moeten Nederlanders (al was het maar een fractie van) de historische context kennen. Wees daarom niet bang voor nationale geschiedschrijving en zie een nationalistisch feest als wat het is: een onschuldig bindmiddel dat mensen bewust maakt van waar ze vandaan komen.
Esther Ladiges (1984) studeerde Duitslandstudies en schreef haar scriptie over de vroege NSDAP. Momenteel is zij werkzaam als freelance redacteur. Onlangs schreef zij op deze site een column over de carrièreperspectieven van historici.