Tycho van Dijl: Corruptie en democratie in klassiek Athene

Tycho van Dijl

Samenvatting

Democratisch is voor ons synoniem met goed en eerlijk. Corruptie en democratie gaan daarom in onze ogen zelden samen. Maar in de bakermat van de democratie, het Athene van de klassieke periode, zag men dat anders. Zij wisten dat zelfs een democratie het slachtoffer kon worden van corruptie en de Atheense burgers waren daar zo beducht voor dat ze geen middel onbeproefd lieten. Tycho van Dijl heeft onderzocht hoe sterk het Atheense corruptiedenken was en welke middelen ze bedacht hadden om corruptie in hun democratie zo veel mogelijk te beperken.

Download de PDF

Tycho van Dijl (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

Corruptie, het is een menselijke eigenschap. Het is overal waar mensen in verband met elkaar samenwonen. Het is dus ook onmogelijk om corruptie compleet uit een samenleving te weren. Als er in een land veel corruptie is, dan loopt de maatschappij langzaam vast, en komt de macht te liggen bij een klein groepje mensen. Ook in de 4de eeuw voor onze jaartelling kwam in Athene corruptie voor. Aristoteles dacht dat Anytus de allereerste was die aan omkoping deed:’ Moreover, bribery came into existence after this, the first person to introduce it being Anytus, after his command at Pylos. He was prosecuted by certain individuals on account of his loss of Pylos, but escaped by bribing the jury.’ (Ath. Pol. 27.) Het is natuurlijk lachwekkend om te denken dat een Griek in de 5de eeuw de eerste was die een jury omkocht, en als ‘uitvinder’ van de corruptie gezien kan worden. Corruptie is er altijd geweest, en zal er waarschijnlijk altijd blijven. Hoe, beïnvloedde dit menselijke fenomeen dan de Atheense Staatsvorming in de 4de eeuw v. Chr.?
Allereerst is het van belang de term corruptie te definiëren: het probleem met de definitie van corruptie is het perspectief van de kijker, de zogenaamde ‘eye of the beholder’. Hier in Nederland is het geven van steekpenningen al snel corrupt en misdadig, terwijl het in Japan normaal is om dit voor zakenrelaties cadeaus mee te nemen. Wat in Nederland dus als corruptie wordt gezien, is dit in Japan dus niet. De ideeën over corruptie verschillen van gebied tot gebied. Het is erg belangrijk om te onderkennen dat er grote verschillen zijn tussen ons moderne idee van corruptie en dat van de Grieken. Wat wij als immoreel en misschien zelfs misdadig beschouwen kon in de oudheid geaccepteerd zijn, en zelfs worden gezien als goed bestuur. In de oudheid werd er verschillend gedacht over corruptie. In het Romeinse rijk was clientèle en vriendjespolitiek de gewoonste zaak, en was het zelfs onmisbaar om hogerop te komen. Er zijn echter weinig bronnen die ons precies vertellen hoe dit systeem in de Romeinse wereld werkte.
Om dit probleem te omzeilen, zal ik me vooral richten op de Atheense staatsvorming. Het opsporen van corruptie in de oudheid is zo goed als onmogelijk. Een kenmerk van corruptie is namelijk dat het vaak onder tafel plaatsvindt, het wordt niet opgeschreven, en er wordt zo min mogelijk over gepraat, daardoor is het lastig terug te vinden in de bronnen. Wanneer er een geval van corruptie bekend werd, werd dit vooral gebruikt om er politiek gewin uit te halen (dit zal ik bespreken in de laatste paragraaf). Er zijn volgens mij veel duidelijkere aanwijzingen om aan te tonen hoe corruptie zich manifesteerde in het oude Griekenland, namelijk in de Staatsvorming. Het feit dat de Atheense staat meer en meer democratisch werd, met korte tussenpozen, betekende dat er meer mensen macht kregen. Jury’s werden groter, en er werden veel mensen aangewezen in toezichthoudende functies. Al deze maatregelen zijn, mijns inziens, bedoeld om corruptie tegen te gaan. Dit, om de simpele reden dat het veel moeilijker is om 500 mensen om te kopen dan 30. En deze democratisering is maar een klein deel van de maatregelen die werden ondernomen tegen corruptie en verval, zoals we verder in dit onderzoek zullen zien. Alleen door te kijken naar de staatsvorming uit de 5de en 4de eeuw kunnen we uitmaken in welke onderdelen van de overheid er veel corruptie was, en wat er aan werd gedaan, dit zal ik vooral in de 2de paragraaf aan de orde komen. Voor dit onderdeel van mijn onderzoek zal ik vooral de teksten van Aristoteles, Demosthenes en Aeschines gebruiken.
Van Aristoteles zal ik vooral gebruik maken van de Athenaion Politeia (afgekort als Ath. Pol.) en van zijn ‘Politics: A treatise on government’. Deze kan vooral worden gebruikt voor de staatsvorming, en de veranderingen die daar over de jaren in werden aangebracht. Xenophon en ook Pseudo-Xenophon zal ik ook in mijn onderzoek gebruiken. Pseudo-Xenophon geeft zeer kleurrijke kritiek op de democratie vanuit oligarchisch oogpunt.
Demosthenes en Aeschines zijn van een andere orde. De twee oratoren zaten samen in 346/7 in de boûle, waar zij het vaak met elkaar oneens waren. Deze wederzijdse afkeuring heeft tot zestien jaar van ruzie geleid. Tot op het hoogtepunt wanneer Demosthenes Aeschines beschuldigt van het aannemen van steekpenningen van de Macedoniërs. Ik zal deze bronnen vooral gebruiken om het Griekse beeld op corruptie te toetsen, voor zover dat kan. Veel van dit soort aantijgingen werden gedaan om de ander zwart te maken, het is dus erg belangrijk om de motieven van de schrijver in het achterhoofd te houden.
Over de Atheense Democratie van de 4de eeuw zijn boekenkasten vol geschreven, zowel uit politiek, historisch, sociaal, economisch en filosofisch oogpunt. Toch zijn er zeer weinig boeken die zich expliciet bezig houden met corruptie en de staatkundige bestrijding ervan. Natuurlijk raken veel boeken dit onderwerp wel, maar vooral als kanttekeningen. Er zijn wel boeken als ‘Election by lot at Athens’ van J. W. Headlam die een aspect van de bestrijding van corruptie aanpakken. In mijn onderzoek wil ik proberen een iets bredere beschouwing van de Atheense staatsvorming tegen corruptie schetsen. Door dit onderwerp te nemen hoop ik wat bij te dragen aan de wetenschappelijke discussie, en dan vooral aan de discussie over de democratisering van Athene in de 4de eeuw.
Mijn onderzoek zal bestaan uit drie paragrafen. In de eerste paragraaf schets ik het kader waarin de langzame (en minder langzame) stappen richting een democratische staatsvorm worden gezet. De tweede paragraaf gaat vooral in op de technische kant van de selectie- en verkiezingsprocedures, en dan vooral het gebruik van het lot. De laatste paragraaf staat in het licht van de oratoren Aeschines en Demosthenes, waarin de eerste twee paragrafen in de praktijk worden beproefd. De woordenwisselingen tussen Demosthenes en Aeschines legt een enorme schat aan feiten en halve waarheden over Athene in de 4de eeuw aan de oppervlakte. Belangrijker dan alle beschuldigingen heen en weer is de algemene sfeer van wantrouwen, die Athene in de 4de eeuw doordrenkte. Danken wij onze huidige staatsvorm aan paranoïde en wantrouwende Atheners?

1: DE OORSPRONG VAN HET LOT EN DE ATHEENSE DEMOCRATIE

Dit onderzoek gaat niet in op het lot in de zin van het noodlot. Hoewel de filosofische en theologische betekenis van het lot of destinatie zeer interessant is, heeft het voor dit onderzoek geen belang. Omdat ik vooral in zal gaan op het gebruik van, en vooral de implicaties van het gebruik van het lot als stemprocedure. Loting wordt in veel culturen gebruikt voor politieke en religieuze doeleinden, zowel in oosterse als westerse culturen. Zo waren er bijvoorbeeld Germaanse stammen die hun stamhoofd kozen door middel van het lot (volgens Tacitus). Zij zagen de uitkomst hiervan als de keuze van de goden, en alleen door het lot zouden de goden inspraak hebben op de uitkomst van een verkiezing. Vaak werden in stammensamenlevingen de sterkste mannen de baas. Een groot voordeel van loting boven macht door het recht van de sterkste was, dat de aanstelling van de gekozene een goddelijke legitimiteit had. Degene die probeerde in opstand te komen tegen de machthebber kwam daarmee dus ook in opstand tegen de goden. Het is bekend dat veel beslissingen aan het lot overgelaten werden, zoals door het gebruik van bijvoorbeeld een munt (Homerus of Herodotus). Overal waar het lot gebruikt werd stond het religieuze aspect ervan centraal. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de Romeinse auspiciën. De auspiciën waren de heilige ganzen, die de Romeinen overal mee naartoe namen, vooral met oorlogen. Romeinse krijgsheren raadpleegde de auspiciën vaak voor grote veldslagen, wanneer de ganzen niet de juiste tekenen gaven werd een aanval afgeblazen. Er werd voer op de grond gelegd, als de ganzen het voer aten was het teken goed, wanneer ze het niet aten bleven de Romeinen in hun kampen.
Het voeren van ganzen is natuurlijk niet hetzelfde als loten trekken, maar het komt wel neer op dezelfde gedachte: een hogere macht zal een goed oordeel vellen. Hoewel de ganzen natuurlijk zelf geen gevoel voor strategie of tactiek hebben, zijn ze voor de Romeinen, volgens Livius, van onschatbare waarde gebleken. In een van de donkerste tijden van de jonge Romeinse republiek was bijna heel Rome ten prooi gevallen aan oprukkende Galliërs. Alleen het laatste bolwerk van de Romeinen was nog niet veroverd, de heuvel van het Kapitool. Toen op een nacht de Galliërs probeerden om de heuvel aan de steile kant te beklimmen bleven de honden stil, maar de ganzen roken onraad en begonnen luid te kwaken. De overgebleven Romeinse krijgers wisten de Galliërs terug te dringen, en hierdoor een gunstigere overgave te verkrijgen. Dit is een zeer concreet voorbeeld, maar de klassieke wereld was door de religieuze diversiteit (soms waren er andere goden van dorp tot dorp) doordrenkt van bijgeloven en religieuze gewoontes. Zo ook in Griekenland en Athene.
In Athene werd al voor Solon (circa 640 – 560 v.Chr., dichter en staatsheer) gebruik gemaakt van het lot. Zeer waarschijnlijk was ook dit gebruik van het lot louter religieus. Bronnen spreken van priesterfuncties die door middel van het lot verdeeld werden (Plato, Wetten). Hoewel de methode volgens de Grieken democratisch was, werd er voor een functie als deze maar uit een heel klein groepje gekozen. De voorselectie van de kiesbare kandidaten was zo secuur, dat er volgens Hansen weinig vertrouwen werd gehecht aan de goddelijke alwetendheid. Hoewel het lot voor Solon waarschijnlijk alleen voor religieuze doeleinden werd gebruikt, zijn er bronnen die beweren dat Draco de wetgever (Reg. 621 v. Chr.) het lot al gebruikte om bestuurders voor zijn politieke organen te selecteren.
De Ath. Pol. spreekt van zeer vroeg gebruik van het lot door Draco. Volgens Ath. Pol. 4.3 werd Draco’s Raad van Vierhonderd en één gekozen door het lot, maar dit is waarschijnlijk historisch onaccuraat. Hoewel we er van uitgaan dat het gebruik van het lot bij de selectie van de raad van vierhonderd en één historisch niet helemaal correct is, loont het wel om te kijken naar de door de schrijver van Ath. Pol. beschreven manier van loten, zoals ik verder in dit hoofdstuk zal doen. Over Draco is verder niet veel bekend, terwijl zijn naam nog in ons huidige taalgebruik doorleeft. Als we denken aan een draconische wetgeving of een draconische maatregel, roept dat beelden op van onderdrukking en onmenselijke straffen. Van zijn straffen werd gezegd dat ze niet met inkt, maar met bloed geschreven waren (Plut. Sol. 17.3 & Aris. Pol. 1274-b 15-18). Maar voor dit onderzoek is zijn gebruik, of zijn toegekende gebruik, van het lot belangrijker.
Volgens Ath. Pol. 4.3 was het mogelijk om in de tijd van Draco meerdere keren in de raad te komen. Dit is anders dan in de tijd van Cleisthenes, waar raadsleden maar twee keer in hun leven in de boûle geloot konden worden. Hoe anachronistisch het ook is, het is voor nu handig om de boûle te zien als de ‘2de kamer’ van Athene. In de tijd van Draco werden namen weer verlootbaar gesteld als alle kandidaten aan de beurt geweest waren, waardoor er (bij een klein aantal verkiesbare mannen) een roulatie mogelijk kan zijn geweest. Hieruit kunnen we concluderen dat het lot in die tijd misschien niet alleen de functie van het selecteren heeft gehad, maar ook die van het bepalen van volgorde. Maar het feit blijft dat dit alleen zo was bij selectieprocedures waarbij kleine aantallen mannen zich verkiesbaar stelde, wat een kenmerk van een oligarchie is. Het idee dat het lot ook volgorde kon bepalen versterkt vooral het argument van Headlam dat het lot niet altijd een democratisch karakter hoeft te hebben (zie verder beneden). Dit kwam in Athene waarschijnlijk pas later, bij de grote hervormers: Solon en Cleisthenes.
Volgens sommige bronnen heeft Solon het lot omgevormd om kandidaten over magistraatfuncties te verdelen (Ath. Pol. Plutarchus: Solon) Maar de huidige consensus is dat dit waarschijnlijk niet het geval is. Dit omdat de bronnen over Solon, die hem beschrijven als de brenger van de democratie, schreven in een tijd van gevorderde democratie (5de-4de eeuw). Het is aannemelijk dat de schrijvers uit die tijd hun eigen ideeën over democratie op Solon en zijn tijd projecteerden, en hem dingen toekenden die niet door hem zijn ingevoerd. Hoewel Solon door zijn hervormingen de Atheense samenleving nivelleerde en zeker democratischer maakte, is hij niet de ‘kampioen van die democratie’ die veel contemporaine en hedendaagse denkers willen dat hij was. Wat Solon wel was, zoals gezegd, was een hervormer. Zijn wetten en hervormingen waren een voorbeeld voor de democraten uit de 5de en 4de eeuw, zonder zijn hervormingen zou de democratie misschien nooit in Athene zijn ontstaan.
Een nivellerende hervorming die Solon maakte in het Atheense staatsbestel was de herindeling van de klassen in de samenleving. Solon deelde de Atheners in naar welvaart, en gebruikte de indeling van het Atheense volk in rijkdom om het politieke systeem te hervormen. De drie klassen van Athene bestonden uit, de Theten (dagarbeiders), de Zeugiten (eigenaars van ossen of trekdieren) en de Hippeis(eigenaars van paarden). Een vierde klasse, de Pentakosiomedimnoi, werd door Solon ingevoerd en bestond uit mensen die meer dan 500 eenheden (jaarlonen) landopbrengst hadden. De Theten werden uitgesloten van elke publieke functie. Alleen de hogere klassen konden aanspraak maken op magistraturen en andere publieke functies. De hogere publieke functies en magistraturen werden in Athene ook wel archontschappen genoemd, waarvan er elk jaar tien werden verkozen en verloot. Bekende archonten zijn bijvoorbeeld Themistocles, Pericles en Cleon. Door de nieuwe klassenindeling gaf Solon de macht aan de rijken in plaats van de aristocraten, en zo maakte hij de Atheense staat meer democratisch. (Mogens Herman Hansen):’…and by that means Solon created the conditions for a shift in Athenian society from the rule of aristocrats to the rule of the wealthy’. De term ‘meer democratisch’ moet gezien worden als een relatieve term, in de tijd van Solon konden de armere klassen nog nergens over beslissen. Maar het feit dat de macht verschoof van de aristocraten, naar de rijkere bevolking is een stap in de richting van democratie. In veel Europese landen is de democratie op ongeveer dezelfde manier tot stand gekomen, waarbij de welvaartsnorm die nodig was om te kunnen stemmen of regeren langzaam omlaag ging, ook wel het censuskiesrecht genoemd (In Nederland mochten pas in 1917 alle mannen stemmen).
Solon’s besluit om een Raad van Vierhonderd te vormen wordt gezien als de grootste stap richting de volmaakte Atheense democratie tijdens Pericles (ca. 450-411 v. Chr.). Volgens Plutarchus’ Solon 19.1-2 was het doel van deze raad om de besluiten en vergaderingen van de volksvergadering voor te bereiden. Precies zoals de boûle dat later deed. Toen er, twee eeuwen na Solon, een staatsgreep werd gepleegd door oligarchen gebruikten zij het idee van Solon’s raad van 400 als voorbeeld. Ze merkten echter al snel dat 400 raadsleden een te groot orgaan was voor een oligarchie. Ironisch genoeg werd Solon’s democratische raad van 400 door de oligarchen van 411 gezien als voorbeeld, maar vooral ook gebruikt als rechtvaardiging voor hun staatsgreep: ‘Solon had het zo gewild!’. In Athene is in de oudheid altijd een onderstroom, en een zekere tolerantie, geweest voor oligarchische ideeën. Bijna elke eeuw van de 7de tot de 4de is er wel een tiran opgestaan in Athene, dus ook in de 6de.
Zo’n 30 jaar na de regering van Solon komt er in Athene een tiran aan de macht; Peisistratus. Hij veranderde in naam niets aan de wetten van Solon, maar hij selecteerde zelf de archonten. Hoewel de werking van de Atheense staat hierdoor minder democratisch was, veranderde er weinig voor de normale burger. Dit omdat in de 6de eeuw v. Chr. Alleen de hogere klassen, pentakosiamedimnoi en hippeis, konden zich kandidaat stellen voor het hogere archontschap.
Headlam maakt duidelijk dat het gebruik van het lot helemaal niet met een democratische ideologie te maken hoeft te hebben. Zo werd er in aristocratieën en oligarchieën tevens gebruik gemaakt van het lot. In de 6de eeuw v. Chr. werd in Athene ook alleen geloot tussen de rijkere klassen, waardoor er van democratie nauwelijks sprake was. Pas aan het einde van de 6de eeuw v. Chr. kwam de democratisering echt pas goed op gang in Athene.
Het startschot voor deze democratisering was de machtsstrijd tussen Isagoras en Cleisthenes. Na de verbanning van de laatste tiran, Hippias (de zoon van Peisistratus), kwamen er twee facties op in Athene. De factie van Isagoras, een vroegere aanhanger van Hippias, had een overtuigend oligarchische achterban. Zijn tegenstander, Cleisthenes, probeerde iets radicaal anders: Hij ‘nam het gewone volk op in zijn partij’ (Hdt 5.66.2). Wat Herodotus precies bedoelde met deze zin is onduidelijk, een verdere democratisering lijkt logisch, maar een ding is zeker; met deze tactiek won hij de politieke strijd.
Ondanks dat hij kortstondig het veld moest ruimen voor Isagoras, die met behulp van een Spartaans leger Athene binnenviel, behield Cleisthenes de macht in Athene. Nu veranderde er wel degelijk wat voor de normale burger. Cleisthenes verschoof de macht van de weinige naar de velen, het volk. Dit deed hij onder andere door de Areopagus zijn macht af te nemen, en een groot deel van de macht te leggen bij de Boûle. De Areopagus was de hoogste rechtbank die bestond uit alle oud-archonten, de leden van de hoogste kaste, die van oudsher erg veel macht in de Atheense staat had.
De boûle was een orgaan van 500 door het lot geselecteerde mannen van boven de 30 jaar. Over de exacte selectieprocedure zal ik in een later hoofdstuk nog verder uitweiden. De boûle was verantwoordelijk voor de voorbereiding van de wetsvoorstellen waarover de ekklesia zou gaan stemmen. Het orgaan was tevens bedeeld met de uitvoerende macht. Door deze bevoegdheden kwam er een enorme macht te liggen bij dit democratische orgaan. De ekklesia droeg een ander groot deel van de macht. De ekklesia was de grote volksvergadering die soevereine macht droeg bij alle besluiten die door de Boûle waren voorbereid.
Om de oligarchische machtsbasis nog verder te verkleinen verdeelde Cleisthenes Attica in kleine stukjes, 10 stammen, 30 trittyen, en 139 demen. Hierdoor konden aristocraten niet meer rekenen op hun locatiegebonden macht en cliëntenstructuur. De nieuwe indeling werd daarbij ook gebruikt voor het eerlijk verdelen van de 500 plaatsen in de boûle. Ook voerde hij een nieuwe kalender in, gebaseerd op het zonnejaar. Mogens Hansen gaat zo ver om de hervormingen van Cleisthenes te vergelijken met de Franse revolutie (ADD, 35). Dit omdat er voor de gewonen burger een ongekend grote omslag plaatsvond, en bij beide gebeurtenissen in democratische richting. De vergelijking klopt ook qua herverdeling van land, want ook in Frankrijk gebeurde dit doormiddel van het invoeren van departementen.
Cleisthenes voerde ook een van de meest markante en beroemde wetten van de Atheense democratie door: Het ostracisme. Dit gebruik is (ook nu nog) zo bekend dat bijvoorbeeld Metallica het gebruik in zijn teksten heeft opgenomen: ‘You’ve been ostracized!’. De reden dat het een dergelijke populariteit heeft opgebouwd komt mijns inziens doordat het tot de verbeelding spreekt. Het is een ultieme vorm van democratie, een reset-knop voor de politiek. De huidige consensus is dat Cleisthenes rond 500 v. Chr. het ostracisme heeft ingevoerd, in overeenstemming met de Ath. Pol.
Eens per jaar werd er in de ekklesia gestemd of er dat jaar een ostracisme zou plaatsvinden. Als hiervoor genoeg animo was, werd de gebeurtenis een aantal maanden verder gepland. Bij die volksvergadering konden alle deelnemers de naam op een potscherf (ostraka) schrijven van een politiek persoon van wie ze vonden dat hij te machtig was geworden. Er was een voorwaarde, en dat was dat er bij die vergadering minstens 6000 mensen op de Pnyx, de vergaderplaats in Athene, aanwezig waren. Aan het einde van de vergadering werden alle namen opgeteld, en diegene die de meeste stemmen gekregen had werd voor tien jaar uit Athene verbannen. Er hoefde voor deze stemming geen meerderheidsstem te zijn. Wat belangrijk is om te beseffen, is dat de voorwaarde van 6000 aanwezigen een zeer hoge mate van politieke interesse behoeft. Archeologisch onderzoek wijst uit dat er op de Pnyx waarschijnlijk maximaal 6000 mensen konden staan. De voorwaarde is dan waarschijnlijk ook een waarborg tegen een al te lichtzinnig gebruik van het ostracisme.
Hoewel het ostracisme waarschijnlijk rond 500 v. Chr. is ingevoerd duurde het tot 488/7 voordat het gebruik zijn eerste slachtoffer eiste, Hypparchus. Hypparchus was zeer waarschijnlijk een zoon van de dochter van de tiran Hippias. De Ath. Pol. vertelt dat Cleisthenes het ostracisme vooral heeft gericht tegen de aristocraten als Hypparchus, en dit zou het ook nog bijna twee eeuwen met afwisselend succes doen.
De belangrijke elementen aan het ostracisme voor mijn onderzoek zijn er twee. Ten eerste laat het zien hoe het gebruik de Atheense democratie beschermde tegen aristocratische elementen. Ten tweede laat het zien hoe het devies faalde tijdens de oligarchische opstand van 411. Volgens de oligarchen waren er in die tijd nooit meer dan 5000 mensen aanwezig op de Pnyx. Kwam dit door een tekort aan mannen boven de 30 vanwege de zware verliezen die Athene had geleden bij de mislukte aanval op Syracuse (Sicilië), of logen de oligarchen over de cijfers? Ondanks de scherpe kantjes en tekortkomingen van het ostracisme was het een onmisbaar mechanisme binnen de Atheense democratie, dat was ingericht om alle concentratie van macht uit te bannen. Het is belangrijk om in het kader van mijn onderzoek duidelijk te maken wat bedoeld wordt met de term democratie, en dan vooral de Atheense vorm van democratie. De mate van democratie kan in stappen gezien worden:
De Grieken kenden drie soorten regeringen: Een tirannie, de oligarchie en de democratie. Respectievelijk de regering van één, de regering van weinige en de regering van velen. Vooral een tirannie vonden de Atheners onwenselijk. Maar ook oligarchische elementen probeerden zij zoveel mogelijk uit hun staatsbestel te verbannen. Oligarchie werd in Atheense literatuur vaak gelijk gesteld aan fraude, corruptie en vriendjespolitiek.
De democratie zoals we die in Nederland kennen is representatief. Dit is zodat we maar een keer in de vier jaar hoeven stemmen op de mensen waar we vertrouwen in hebben. Stel je nu eens voor dat niet de politieke partijen, maar het volk voor elke ministerszetel een geschikt persoon moet vinden. Elk jaar opnieuw. Dit klinkt voor ons onzinnig en buitengewoon veel werk. Maar voor de Grieken, en vooral van de Atheners, komt dit al veel dichter in de buurt van een goede democratie. Voor de perfecte democratie gingen de Atheners nog één stapje verder. Het toppunt van democratie was namelijk verkiezingen door middel van het lot. Door magistraten en wetgevers door het lot te kiezen was zowel de eerlijkheid als ook de wil van het volk gewaarborgd.
In de moderne wereld zien we nauwelijks nog het gebruik van het lot als middel om zaken van staatsbelang te beslissen. Er zijn nog twee westerse democratieën die enigszins ‘archaïsch Atheense’ trekken hebben, Zwitserland en Amerika. Amerika kent als enig westers land nog het gebruik van het lot bij het kiezen van een jury, met als doel recht te spreken namens het volk. Dit systeem van het selecteren van juryleden lijkt veel op het systeem in Athene rond 400 v. Chr. In Zwitserland ligt nog enorm veel macht direct bij het volk, en lijkt het land wel verdeeld in kleine Polei (stadstaten), door het Zwitserse systeem van kantons. Waarschijnlijk zou een Atheens burger zich nu het meest thuis voelen in een Zwitsers kanton.

2: DE TECHNISCHE KANT VAN HET LOT, DE JURY EN ANDERE STEMPROCEDURES

In dit hoofdstuk zal ik de technische en procedurele kant van het lot, de jury en de stemprocedure belichten. Dit is belangrijk voor het onderzoek, omdat de procedures en controles nodig zijn voor het waarborgen van de eerlijkheid van stem- of selectieprocedure. Het trekken van loten is de meest onpartijdige manier van beslissen die mogelijk is, maar dit is alleen het geval als niet met de loten gefraudeerd is. Er zijn verschillende methodes te bedenken voor slecht willende mensen om een selectieproces door het lot te frauderen, en waarschijnlijk zijn er meer geprobeerd dan ik hier kan bedenken. Allereerst onderzoek ik hoe de selectie van de boûle zich voltrok.
De boûle was het belangrijkste orgaan van het Atheense staatsbestel. Zo legt Aristoteles uit in zijn ‘Politiek’ (afgekort als: Pol.). Hij legt uit dat in een aristocratie het belangrijkste staatsorgaan bestaat uit de beschermers van de wet, de zogenaamde nomophylakes. In een oligarchie is dit de probouloi, die zoals de naam als suggereert, veel op de boûle lijkt (behalve de stemprocedure). Er zijn twee grote verschillen tussen de democratische boûle en de oligarchische en aristocratische alternatieven: De eerste is het aantal raadsleden in de organen. De grootste van de drie organen van de drie was de democratische boûle met 500 man. De kleinste raad is die van de aristocratische beschermers van de wet, die volgens Plato (wetten, 752E-755B) het beste zevenendertig leden kon bevatten. Het tweede verschil is hoe de raden werden gekozen, en zelfs of ze werden gekozen. De oligarchische en aristocratische raden werden zeer waarschijnlijk toegewezen, of bepaald door de stand en welvaart van de kandidaten, hoewel Headlam suggereert dat oligarchische regimes ook het lot gebruikten. De boûle werd, zoals gezegd, door middel van het lot toegewezen.
Nog voor het lot kon uitmaken wie de uiteindelijke 500 leden van de boûle zouden worden, werd er een voorselectie gemaakt die gebaseerd was op de verschillende stammen en demen (door Cleisthens ingevoerde verdeling van stammen) van Attica, het schiereiland waarop Athene lag. Mogens Hansen (ADD 247-8) heeft een opsomming gemaakt van zes feiten, die we zeker weten over de selectie van de boûle:
(1) De Boûle moest een dwarsdoorsnede zijn van de gehele mannelijk bevolking, de indeling van de Boûle was dan ook niet alleen gebaseerd op de 10 stammen, maar vooral ook op de 139 demen (Traill (1986) 123-40).
(2) De selectie van de voorgekozene (prokritoi), werd gemaakt uit mannen die zich hiervoor beschikbaar stelde (Lys. 31.5).
(3) De voorgekozenen moesten zich kenbaar maken aan de deme , waarschijnlijk bij een volksvergadering van de desbetreffende deme (Aris. Ath. Pol. 62.1.).
(4) De uiteindelijk selectie door middel van het lot vond centraal in Athene plaats en werd uitgeoefend met behulp van persoonlijk bronzen plaques, die op hun beurt het gebruik van de kleroteria (hierover meer hieronder), impliceren. (dem. 39.10)
(5) Naast de 500 raadsleden die werden geselecteerd, moesten er ook nog 500 invallers aangewezen worden. Elke invaller had een vast raadslid waarvoor hij zou invallen, in het geval dat zijn raadslid zou komen te overlijden of dat hij niet door de dokimasia, de keuring, heen zou komen.
(6) De boûle moest altijd op de volle sterkte van 500 man gehouden worden. Sommige kleine demes konden niet altijd hun rechtmatige deel van de raadsleden leveren en in dat geval was het mogelijk om, voor dat jaar alleen, de overgebleven plaatsen van die deme aan een andere te geven.

Deze zes punten schetsen het beeld van de verloting van de boûle al redelijk duidelijk, maar er zijn nog wat dingen die besproken moeten worden. Zo is er de kleroteria, waarvan we het gebruik kennen uit de Ath. Pol. van Aristoteles en van de dertien kleroteria die zijn gevonden in Athene.
De kleroteria was een rechtopstaand stuk marmer (Sterling dow, in Ath. Dem.), ongeveer zo hoog als een man, waarin vijf kolommen gleuven zaten die zo groot waren als de persoonlijke plaques van kandidaat-raadsleden (Zie figuur 1). Dit apparaat staat ook wel bekend als de lootmachine, en ging als volgt in werking. Elke prokritoi legde aan het begin van de dag waarop er geloot zou worden zijn persoonlijke plaque (met zijn eigen naam, familie en stam) in een van de tien kisten per twee kleroteria , deze waren op alfabet geplaatst. Bij de loting waren aanwezig, één archont per twee kleroteria, en een aantal thesmothetai (wethouder, in de letterlijke zin van het woord). De archonten pakten uit elk van de tien kisten een plaque, de persoon van wie deze plaque was, werd als eerste gekozen tot de raad, en kreeg ook meteen een taak. Die taak was om de kist, waaruit zijn naam was getrokken, mee te nemen naar de kleroteria. (Ath. Pol.)
Elke man met een kist werd een kolom in de kleroteria toegewezen, en deze moest de plaques in zijn kist van boven naar beneden in de sleuven zetten. Naast het apparaat stond een smalle verticale tube, waarin witte en zwarte ballen werden gedaan. De hoeveelheid witte ballen was gelijk aan één vijfde van het aantal kandidaten van die deme die zich beschikbaar hadden gesteld als kandidaat voor de boûle. Als de eerste bal die onderuit de verticale tube kwam rollen wit was, werden de eerste vijf kandidaten geaccepteerd as lid van de boûle. Als de bal zwart was, kregen de eerste vijf hun plaques terug en werden niet gekozen. Dit ging zo door totdat alle kandidaten wisten of ze wel of niet geselecteerd waren. Aan het einde van de dag waren er 500 leden voor de boûle geselecteerd. De loting van de 6000 juryleden(dikasten), die nodig waren om alle Atheense rechtbanken te vullen, gebeurde door bijna exact dezelfde procedure.
Voor lezers uit de 21ste eeuw is het gebruik van het lot, d.m.v. willekeurige ballotage, niet een concept wat gemakkelijk te doorgronden is. Dit komt doordat het tegen alle hedendaagse ideeën over politiek heen druist. Hoewel in het in Europa niet meer te vinden is, is er nog wel een westers land wat deze Archaïsche manier van loten nog gebruikt: Amerika. Het jurysysteem van de Amerikaanse rechtbanken werkt eigenlijk precies zoals de Atheense jury’s dat deden. Er wordt uit de bevolking willekeurig een aantal mensen gekozen, 12 in het Amerikaanse geval, om het volk te vertegenwoordigen. In Athene werd een reservoir van 6000 juryleden elk jaar door middel van het lot gekozen om het Atheense volk te representeren.
In de komedie Wolken van Aristophanes (202-8) bezoekt Strepsides de school van Socrates, waar hij een kaart te zien krijgt. ‘Kijk, daar ligt Athene’ zegt iemand. Strepsides antwoord:’Dat is niet Athene, ik zie helemaal geen juryleden zitten!’.
Dit is natuurlijk door Aristophanes overdreven, maar het geeft wel weer dat er het gevoel was dat er enorm veel mensen deel namen aan de rechtbanken, de zogenaamde Dikastêria. Het kan nooit zo zijn dat iedereen in Athene Jurylid is geweest, maar het geeft aan dat de Atheense bevolking goed werd vertegenwoordigd in de rechtspraak. Het feit dat in Athene rond de 6000 burgers geregistreerd stonden als juryleden, klinkt nu niet zo veelbeduidend. Maar voor Athene was dit gemiddeld een zesde van de bevolking. Om dat om te rekenen naar nu, zou dat in een goed jaar betekenen dat er in Nederland 3,5 miljoen mensen in jury’s zouden zitten. Naast juryleden waren er ook een soort snelrechters nodig, arbiters.
Mannen werden op hun zestigste opgeroepen om arbiter te worden, tenzij ze een publieke magistratuur beoefende. Arbiters werden bij een rechtszaak geroepen als het gemoeide bedrag meer dan 10 drachmae ontving. Om te zorgen dat deze mannen niet openstonden voor de verleidingen van corruptie werden de rechtszaken met loten verdeeld. Hieruit kan opgemaakt worden dat oude mannen, van wie verwacht mocht worden dat ze een goede hoeveelheid levenservaring hadden, geliefde doelwitten waren voor intimidatie of omkoperij. Zeker omdat arbiters alleen bij rechtszaken aanschoven waar veel geld gemoeid was. De arbiters kregen per rechtszaak 1 drachmae betaald, wat een gemiddeld daginkomen was. Het zou hierdoor niet moeilijk zijn geweest om kandidaten te vinden. Nadat de arbiter naar de bewijzen had gekeken legde hij een straf of boete op. Als beide partijen het eens waren over de opgelegde boete of straf was het geschil opgelost. Als echter de partijen er niet uit kwamen met elkaar of met de arbiter, dan brachten de volksrechters het geschil voor een Dikastêrion. Dit Dikastêrion was een grote jury die respectievelijk 201 of 401 leden telde voor bedragen tot en voorbij de 1000 drachmae. De rechtszaken werden gehouden in het heliaia, waar zich ook een interessante stemprocedure voordeed.
In het heliaia vond een van de weinige stemmingen door ballotage plaats. De procedure is wederom minutieus in de Ath. Pol. opgeschreven. Wat voor dit onderzoek, dat vooral gericht is op het lot, zo interessant is aan deze stemprocedure is dat het vooral tegen corruptie gericht is. Er werd als volgt gestemd: In de heliaiai werden twee potten neergezet, een koperen pot en een houten.(Ath. Pol.) De twee potten stonden een eind uit elkaar zodat niemand stiekem objecten in een van de potten kon gooien. De stemming stond onder leiding van een heraut. Elk jurylid kreeg van de heraut twee schijfjes. Elk schijfje stond voor een verschillend oordeel, een hol schijfje voor het gelijk van de verdediger, en een heel schijfje voor het gelijk van de aanklager. De koperen pot was voor de stemmen, en de houten pot was voor de ongebruikte schijfjes. Er is lang gedacht (voordat de Ath. Pol. in zijn geheel gevonden werd) dat de twee potten elk voor een verschillend oordeel stonden, maar in Ath. Pol. 68.3 staat het tegendeel bewezen.
De koperen pot had een ingang die groot genoeg was voor maar een schijfje, waardoor een deelnemer niet allebei zijn schijfjes er in kon gooien. Voordat de stemming begon werd door de heraut geroepen of iemand iets had in de brengen tegen een getuigenis. Wanneer dit niet het geval was, werd er niet meer gesproken over de zaak, dit was verboden tijdens het stemmen. Na deze omroep begon het stemmen, alle deelnemers vormde een rij voor de twee potten. De schijfjes waren zo gemaakt dat, als men zijn duim en wijsvinger midden op het schijfje zette, de stem niet zichtbaar was voor andere deelnemers.

Na de procedure werden alle stemmen geteld op een rek dat voor iedereen zichtbaar was. Het rek was zo gebouwd dat de holle schijfjes er aan gehangen konden worden. Zo was de telling overzichtelijk en niet fraudegevoelig. Als er, doordat er een of meerdere juryleden absent waren bij de stemming, een gelijke uitkomst was kreeg de verdediging haar gelijk. Als de aanklager niet meer dan 1/5de van de stemmen kreeg moest hij een boete van 1000 drachmae betalen. Als laatste resteert mij nog te bespreken over de selectie en verkiezing van de magistraten.
De magistraten waren de feitelijke bestuurders van de Atheense Staat. Hiervan waren er zo’n 1100, waarvan er 500 raadsleden waren van de hierboven besproken boûle. De meeste van deze 600 andere magistraten waren toezichthouders, maar sommigen waren ook verantwoordelijk voor bijvoorbeeld wetgeving, buitenlandse zaken en oorlog. Er waren iets meer dan 100 magistraten die verkozen werden in plaats van verloot, dit waren vooral de generaalsposities, sommige priesterfuncties en de schatbewaarders. De voornaamste magistraten werden de archonten genoemd, hiervan waren er maar tien (eigenlijk negen, aangezien één ervan een secretaris van de thesmothai was).
Na 487/6 v. Chr. werden de archonten door middel van het lot gekozen. Deze lotingprocedure had twee stappen: Allereerst koos elk van de tien stammen in hun volksvergadering tien kandidaat-archonten. Hierna werd er centraal een loting gehouden met gebruik van de kleroteria, waarbij er 10 archonten werden aangesteld, één per stam. Daarnaast werden er ook vervangers gekozen, en als een aangestelde archont niet door zijn dokimasia heen kwam werd zijn vervanger voor zijn plek aangesteld (Lys. 26.6).
De lagere magistraten werden waarschijnlijk in één grote centrale loting aangesteld, onder het toezicht van thesmothetai. Er waren een aantal voorwaarden waar aan voldaan moest worden voordat men zich kandidaat kon stellen. Zo moest een kandidaat het volwaardige burgerschap bezitten, en ouder dan dertig zijn. Ook mochten deze magistraten, eigenlijk alle magistraten behalve de leden van de boûle, maar één jaar hun functie vervullen (leden van de boûle mochten twee keer in hun leven die functie vervullen). Dit betekende dat er enorm veel mensen nodig waren om het systeem draaiende te houden. De oude bronnen zijn zeer tegenstrijdig op dit punt, er wordt vaak gezegd dat de magistraturen zeer begeerd waren (dem. 39.10-2, Isoc. 7.25), maar er zijn ook bronnen die suggereren dat vaak niet alle functies gevuld werden (Kolbe (1926) 262). Een oorzaak hiervoor zou kunnen zijn dat de kandidaten zichzelf beschikbaar moesten stellen voor hun functies, hoewel ze voor de meesten waarschijnlijk wel betaald kregen.
De overgebleven functies waren zo’n 100, vooral militaire, magistraturen die door een stemming verkozen werden. Deze 100 functies bestonden uit de militaire commando’s, diegenen die de training van de Ephebes (jongeren) verzorgden, de meest belangrijke financiële functies en een aantal religieuze en overige taken (Ath. Pol.). Hoewel het stemmen nog steeds een zeer democratische aard had, doordat iedereen kon kiezen en iedereen zich kandidaat kon stellen, werd het duidelijk dat de verkiezing van functies kon leiden tot een concentratie van macht. Tot 487/6 v. Chr. waren de 10 archonten de leiders van de Atheense staat, maar in het jaar 487/6 werd besloten dat de archonten met het lot gekozen moesten worden, en namen de functies in macht en status af. Na deze beslissing nam de macht van de militairen toe. Na verdere beslissingen van de Atheners blijkt dat ze het liefst hadden dat een civiele functie het meeste macht in handen had (Hansen(1989a) 31). De gekozen magistraturen werden in de ekklesia, na een probloueuma (voorvergadering van de boûle) door het tonen van handen gekozen.

3: AESCHINES VERSUS DEMOSTHENES

In het vorige hoofdstuk over de technische kant van het lot heb ik vooral bekeken hoe de Atheense democratie zich beschermde tegen corruptie van binnen uit, door verschillende lotings- en verkiezingsprocedures onder de loep te nemen. Dit hoofdstuk staat in het licht van een praktisch voorbeeld; de toespraken van Demosthenes en Aeschines uit 330 v. Chr.. Uit deze twee speeches kan een helder beeld gedistilleerd worden van de praktijk van rechtszaken waarin een partij van corruptie beschuldigd werd. Het was een turbulente tijd in Griekenland omdat Macedonië op het toneel verschenen. Hoewel de oorlog in 330 al een aantal jaar was afgelopen, probeerden verschillende politici de schuld van de nederlaag nog steeds in elkaars schoenen te schuiven. Zo ook bij rechtszaken, waar vaak aan de originele kwestie voorbij werd gegaan met beschuldigingen heen en weer om de tegenstander zwart te maken en af te schilderen als overloper. Om een beter beeld te schetsen van de politieke omstandigheden van die tijd zal ik een korte inleiding geven over de opmars van Macedonië in de periode tussen 350-330 v. Chr.
Rond 350 veroverd Philippus van Macedonië in een korte tijd grote delen van Griekenland, dat door interne strijd en wantrouwen zeer verdeeld is. Na jaren strijd en onzekere vrede wordt het haastig gevormde Coalitieleger van de Grieken verslagen, hierdoor komt heel Griekenland open te liggen voor de Macedoniërs. Ondanks de nederlaag was het voor Athene nog wel mogelijk om hun eigen politieke idealen te behouden, en werd de democratie behouden. Politici konden zelfs zeer kritisch zijn tegen de Macedoniërs, zoals Demosthenes in zijn rede laat zien. Dit komt vooral omdat er geen Macedonische troepen in Athene waren gestationeerd, alleen maar een aantal functionarissen. Phillipus zou niet snel van zijn tactiek van diplomatieke toetreding tot Griekenland afwijken.
Phillipus wordt op zijn 18de leider van een kleine staat in het noorden van Griekenland, zijn land wordt door de Grieken maar schoorvoetend als ‘Grieks’ erkend. Het onbeduidende verleden en het, voor de Grieken, onverstaanbare dialect van de Macedoniërs waren hier de grootste redenen voor. Toch weet Philippus in 356 v. Chr. voor zichzelf een plaats te bemachtigen in de Olympische spelen als paardrenner, en wint zelfs. Het jaar 356 blijkt een uitermate productief jaar voor hem te zijn. Hij krijgt in dat jaar zijn eerste zoon (Alexander), tevens weet hij een coalitie van barbaarse vijanden te verslaan, alsook een Griekse deelstaat (Potidea) in te nemen. Hij stichtte hierna een stad, Filippi aan de nestus, de rivier tot waaraan zijn land nu reikte.
Hoewel Macedonië in de periode van de stichting van Filippi nog weinig voorstelde op het Griekse toneel, had Philippus toch een zeer uitgebreid netwerk van spionnen en infiltranten in alle gebieden van Griekenland. Deze infiltranten en spionnen schroomden niet om plaatselijke elites om te kopen of te intimideren. De stroom van infiltranten die ook naar Athene kwam, had tot gevolg dat er een sfeer van argwaan en zelfs paranoia voor infiltranten in de stad tot stand kwam. De vrees bleek gegrond te zijn, de volgende pan-helleense crisis die ik zal bespreken, ook wel de Griekse ‘Heilige Oorlog’ genoemd, is een goed voorbeeld van hoe Macedonië door zowel infiltratie als diplomatie zijn macht in Griekenland kon uitbreiden.
Door de conflicten die zich afspeelden in Griekenland werd Philippus, onder andere door zijn netwerk van infiltranten en diplomaten, uitgenodigd om zich te mengen in de Griekse oorlogen. Er was in die periode net een oorlog geëindigd tussen de Thebanen en de Euboetiers in het voordeel van de laatste. Uit woede begonnen de Thebanen vlak daarna een oorlog met de Phociërs. De Phociërs maakten deel uit van een groepje landen dat om het heilige orakel van Delphi lag, deze landen hadden gezworen om het orakel te verdedigen. De Phociërs verzetten zich hevig tegen de aanval van de Thebanen, maar ze haalden ook kostbaarheden weg uit de tempels van Delphi. Toen bleek dat de Phociërs ook nog wijnstokken hadden geplant op de heilige grond rond de tempels, werd het voor de Thebanen ook een heilige oorlog. Door de heiligschennis van de Phociërs lieerden de Thessaliërs zich met de Thebanen, maar zelfs samen lukte het ze niet de Phociërs op hun eigen grond te verslaan. De Thebanen wenden zich hierna tot de Macedoniërs. Het zou een vergissing zijn voor heel vrijheidslievend Griekenland.
Snel na het sluiten van het verbond versloegen de Macedoniërs de Phociërs in het jaar 352. De militaire superioriteit van de legers van Philippus had twee oorzaken: De Macedonische legers waren gehard in de oorlogen in het noorden, en waren bovendien bewapend met een nieuw wapen, de Sarissa. De Sarissa was een zeer lange speer van drie tot wel negen meter, vergeleken met de standaard Griekse speer die tot twee meter lang was. Na de oorlog waren vooral de Thessaliërs de Macedoniërs erg dankbaar voor hun deelname aan de oorlog, ze benoemden Philippus tot hoofd van hun stedenbond. Hierdoor kreeg hij beschikking tot hun schatkist, en het commando over duizenden elite ruiters. Door zich te mengen in de oorlog tussen de Phociërs en de Thebanen verkreeg Philippus een sterke voet tussen de deur van centraal Griekenland en van hieruit kon hij zijn expansie naar het oosten doorzetten.
Na de overwinning probeerde Philippus zoveel mogelijk steun en bondgenoten te verkrijgen onder de Griekse staten. Zo ook in Athene, waar hij al geruime tijd zijn invloed trachtte uit te breiden. Het was uiteindelijk de diplomatie die, tijdelijk, zegevierde.
In 346 sloot Philippus een alliantie met Athene, waarbij hij de Atheners veel mooie beloftes deed. De alliantie met Athene moet dan ook niet gezien worden als een doel opzich, het doel van de bondgenootschappen en vriendelijkheden van Philippus kunnen beter gezien worden als een ‘verdeel en heers’ tactiek, al lang voor Caesar de tactiek perfectioneerde. Door de bondgenootschappen met de Griekse staten bleef het redelijk rustig in Griekenland terwijl de Macedoniërs oorlog konden voeren in noordelijke provincies als Illyrië en Thracië. De vrede tussen Athene en Macedonië deed zich als volgt voor, uit het oogpunt van Athene: De staatsman Philocrates diende een motie in, om de Macedonische ambassadeur in de stad toe te laten om over vrede te praten. Philocrates wordt hierom voor de jury gedaagd door boze Atheners, er was namelijk veel angst en woede jegens Philippus en zijn Macedoniërs. Demosthenes sprak voor Philocrates, en werd in het gelijk gesteld, de Macedonische ambassadeur werd toegelaten. Volgens Aeschines is Demosthenes hierna door fraude en intrige lid van de boûle geworden, met het doel om Philocrates en zijn motie te ondersteunen.
Hoewel Macedonische diplomaten er in Griekenland alles aan deden om de staten rustig te houden door beloftes te doen of mensen bang te maken voor de Spartanen, kwam er langzaam toch verzet in Griekenland. De Grieken namen vooral aanstoot aan een gordel forten bij Termopylae die Philippus had laten bouwen. De aanval op Byzantium, een bondgenoot van Thebe, zorgde voor een desillusie over de bedoelingen van Philippus. In een laatste poging om de Macedonische opmars te stoppen, vormen de overgebleven Griekse staten een coalitieleger en trekken in 338 bij Chaeronea tegen het leger van Philippus ten strijde. Het loopt rampzalig af voor het coalitieleger. De zoon van Philippus, Alexander, weet met een gedurfde cavalerieaanval in het gat tussen de Atheense en de Korinthische troepen te duiken en de Korintische en de Atheense hoplieten van elkaar af te sluiten. Het leger geeft zich snel over… Hierna werden met alle Griekse staten bondgenootschappen gemaakt om ze onder de duim te houden. Philippus maakte zich klaar voor de oversteek naar Perzië en liet Antipater achter om Griekenland te besturen. Ongeveer acht jaar na de veldslag bij Chaeronea wordt de zes jaar durende rechtszaak van Aeschines tegen Ctesiphon beslist.
De Climax van de strijd tussen Aeschines en Demosthenes komt in 330 v. Chr., wanneer de zaak tegen Ctesiphon, een vertrouweling van Demosthenes, tot een einde komt. Ctesiphon wilde Demosthenes in 336 v. Chr. voor zijn goede werken voor de stad belonen met een gouden kroon. Aeschines vond hierin eindelijk zijn opening om Demosthenes, via Ctesiphon, strafrechtelijk te vervolgen. In 330 werden de twee slotspeeches gemaakt. De “Tegen Ctesiphon” van Aeschines legt het uiteindelijk af tegen de “Op de kroon” van Demosthenes.
De reden dat de strijd tussen deze twee mannen voor dit onderzoek specifiek belangrijk is, heeft 3 redenen: Ten eerste de aanklacht van Aeschines in “Tegen Ctesiphon”, die corruptie binnen het Atheense staatsbestel laat zien. Ten tweede de verdediging van Demosthenes, die aangeeft hoe corruptie van buitenaf mogelijk is. Ten derde, uit “Op de kroon” blijkt dat eloquentie en drogredenen een effectief middel zijn tegen verdenking van corruptie.
Beide heren kwamen waarschijnlijk uit een goed milieu (hoewel Demosthenes waarschijnlijk veel rijker was dan Aeschines). Aeschines was in zijn adolescentie een acteur in de Atheense drama, waar hij een basis legde voor zijn latere beroep als orator en staatsman. Demosthenes wijst er graag op dat Aeschines nooit goed naar school is geweest, terwijl hij zelf op de beste scholen heeft gezeten. Doordat bijna alle informatie die we nog hebben over het vroege leven van de twee orators uit speeches komt is het, door de aard van de speeches, niet al te betrouwbaar.
De antipathie tussen Aeschines en Demosthenes vindt plaats in de tijd van de opkomst van Macedonië op het Griekse toneel, zo rond 340-330 v. Chr. De opkomst van Macedonië, en de aanpak van dit probleem, was zeer waarschijnlijk de oorzaak van de ruzie tussen de twee orators. Aeschines was van mening dat Macedonië zoveel ontzag had voor Athene – hoe konden ‘semibarbaren’ dat nu niet hebben? – dat er door middel van verdragen een vreedzame oplossing gevonden kon worden. Door deze zachte aanpak werd hij er vaak van beschuldigd een handlanger van Phillippus, en later Alexander, te zijn geweest. Demosthenes keerde zich radicaal tegen de Macedonische dreiging, en dwarsboomde alle pogingen van Aeschines om vrede te sluiten.
Uit de twee speeches blijkt dat Demosthenes en Aeschines al langer ruzie hadden, waarschijnlijk over de koers van het beleid van Athene ten opzichte van Macedonië. Demosthenes is de grote redenaar van die tijd en is veel in de politiek te zien, Aeschines houdt zich meer op de achtergrond. Demosthenes verwijt het Aeschines dan ook vaak dat hij nooit zijn stem tegen hem verhief: ‘Als je vond dat ik het fout deed, waarom sprak je dan niet?’. Tevens beschuldigt hij Aeschines er onder andere van een handlanger van Philippus te zijn, en dat door mensen als Aeschines, Griekenland voor de voeten van de Macedoniërs is geworpen. Aeschines ondertussen, beschuldigt Demosthenes juist van samenspel met Philippus voordat hij zijn fel anti-Macedonische mening aannam. Ook vertelt Aeschines terloops dat Demosthenes veel van zijn functies (bijvoorbeeld in de boûle) niet op democratische, dus door middel van het lot, wijze heeft verkregen.
In “Tegen Ctesiphon” beschuldigt Aeschines Ctesiphon van drie zaken: Ten eerste van het maken van false aantijgingen in een staatsdocument. Ten tweede van het onwettig uitreiken van een gouden kroon aan Demosthenes, het is onwettig omdat hij nog in het midden van zijn ambtstermijn zat en nog niet de audit had ondergaan. En ten derde van het feit dat Ctesiphon Demosthenes wilde laten kronen in het Dionysia (theater) kon volgens Aeschines ook niet door de beugel.
Er zijn twee beschuldigingen die Aeschines maakt die zeer van belang zijn voor mijn onderzoek, namelijk dat Demosthenes niet gekroond mag worden zonder audit, hier kom ik later op terug. En dat Demosthenes volgens Aeschines zonder geloot te zijn in de boûle kan komen. Of Demosthenes echt gefraudeerd heeft om raadslid in de boûle te worden zullen we waarschijnlijk nooit kunnen achterhalen. Aristoteles sprak er in die tijd van dat de dêmen hun ambten verkochten, misschien heeft Demosthenes dat ook wel gedaan. Maar het feit dat Aeschines dit suggereert geeft wel aan dat er, door de liefhebbers van de democratie, angst was voor corruptie en frauduleuze zaken.
Demosthenes was in 331 v. Chr. opzichter van de stadsmuren hij had hiervoor een bedrag van (x) talenten ter beschikking. Volgens Demosthenes zelf heeft hij daar nog een aantal talenten bij gelegd uit zijn eigen vermogen, en dat hij zijn taak naar behoren heeft uitgevoerd. In de wet stond, dat een gouden kroon alleen uitgereikt mocht wordt aan een magistraat aan het einde van zijn ambtstermijn. Aan het eind van het ambtsjaar van elke magistraat werd namelijk een audit gedaan door een speciale commisie. Bij deze audit werd gekeken of al het geld eerlijk en efficiënt werd besteed, en, of alle functies naar behoren werd vervuld. Pas als dit allemaal was voltooid kon men zeker weten of de magistraat in kwestie een kroon waardig was.
Aeschines toont aan dat Demosthenes nog helemaal geen kroon zou mogen krijgen omdat hij nog niet door de audit-commissie was geweest. Volgens Aeschines zou hij de audit niet succesvol doorstaan omdat de talenten uit zijn eigen vermogen volgens hem voor steekpenningen gebruikt werden, en tevens door omkoping verkregen waren. Nogmaals, wie er uiteindelijk gelijk heeft gekregen is niet belangrijk. Het belangrijkste punt is de waarde die werd gehecht aan de audit, zoals ook aan alle andere controlerende organen.
Net zo min als het uitmaakt wie er uiteindelijk gelijk heeft gekregen, maakt het nauwelijks uit wat de motieven waren van de plegers van fraude en corruptie. De twee belangrijkste motieven om corruptie en fraude te plegen zijn geld en macht, deze motieven zijn door de jaren heen nooit veranderd. Macht betekent ook status, wat 2500 jaar geleden nog een stuk belangrijker was dan nu, omdat status op zijn beurt weer meer macht betekende. Veel van de Atheense machtige heren, zoals Demosthenes, waren al erg vermogend. Het is onzin om te beweren dat rijke mensen, in tegenstelling tot arme mensen, minder geneigd zijn om hun welvaart te vergroten door middel van frauduleuze methoden, in tegendeel zelfs. Maar toch kunnen we stellen dat macht en status de grootste drijfveer was voor corruptie in die tijd.
In het voorbeeld hierboven met Philocrates en Demosthenes kunnen we goed zien hoe dit toegepast kan worden op de praktijk van de Atheense politiek. Een man als Demosthenes was gewend aan het hebben, en uitoefenen, van macht. Zo kon hij zijn wil aan de Atheense staat opleggen, zonder duidelijk het staatshoofd te zijn. Hij had blijkbaar zelfs zoveel macht dat hij andere mensen wetsvoorstellen kon laten doen, waarna hij ze met zijn eigen sublieme eloquentie tegen politieke en juridische aanvallen kon verdedigen. Dit blijkt uit zijn toetreden tot de boûle na de gewonnen rechtszaak tegen Philocrates.
De twee toespraken zijn exemplarisch voor de enorme wederzijdse wantrouw tussen politici in Athene. Aeschines beschuldigde Demosthenes er meerdere malen van dat hij geld heeft aangenomen, mensen heeft omgekocht en heeft gefraudeerd bij selectieprocedures. Terwijl Demosthenes Aeschines weer beschuldigd van het aannemen van steekpenningen en tevens van landverraad. Het is anno 2010 onmogelijk om nog na te gaan of er corruptie en fraude was is Athene, op welke manieren en door wie. Wie er gelijk had of wie er uiteindelijk gelijk heeft gekregen doet er voor dit onderzoek niet toe. Het feit dat er zoveel wantrouwen was is wel belangrijk, en, wat zeer belangrijk is, het wantrouwen is nu nog steeds in de toespraken terug te vinden.

CONCLUSIE

Het intrinsieke probleem van de democratisering met betrekking tot de besluitvorming en daadkracht werd al vroeg opgemerkt door de ‘Oude Oligarch’ in de 4de eeuw v. Chr.: Door de hoge mate van democratisering werd de regering inefficiënt door een verlies aan zowel vaardigheid van de magistraten en het vermogen om spoedig op problemen te kunnen reageren. Het Atheense staatssysteem deed, wat ervan werd verwacht: het volk kon door het gebruik van het lot en verkiezingen de macht uitoefenen, en door de grote verspreiding van de macht werd corruptie en fraude bemoeilijkt.
Athene was niet de enige staat waar het lot gebruikt werd, hoewel het op andere plaatsen meestal niet zo zeer was verweven in de organisatie van de staat. In tegenstelling tot wat verschillende bronnen vertellen werd het lot in Athene pas rond 500 v. Chr. gebruikt om effectief magistraten en juryleden te selecteren. Waarschijnlijk werd het gebruik van het lot ook toegeschreven aan de regeringen van Drako en Solon om het lot een historische legitimiteit te geven, wat zeer belangrijk was voor de oude Grieken. Hoewel Solon het lot waarschijnlijk niet gebruikte voor zijn regering, democratiseerde zijn hervormingen de Atheense staat zo, dat de invoering van het lot nog maar een kleine stap was.
De tirannen die aan het einde van de 6de eeuw een coup pleegden, trokken de macht in Athene compleet naar zich toe, maar ze lieten de structuur van Solon’s regering in grote lijnen in stand. Nadat de tirannen waren verjaagd kon Cleisthenes voortbouwen op de democratische structuur van de Atheense staat. Hij voegde een orgaan toe dat geheel gekozen werd door middel van het lot: de boûle. Cleisthenes brak hierna de macht van de gevestigde aristocraten nog verder af door Attica op te delen in kleine stukken. Hierdoor konden de aristocraten geen beroep meer doen op hun plaatsgebonden cliëntenpatronaat.

De meest bekende hervorming die Cleisthenes heeft doorgevoerd is wel het ostracisme, waarmee te machtig geworden politici door het volk verbannen konden worden. Tijdens de machtsperiode van de oligarchen in 411 blijkt dat een democratisch gebruik makkelijk omzeild kan worden door politiek slim te manoeuvreren, zoals dat gebeurde met het ostracisme. De Atheneense burgers zijn hiervan duidelijk geschrokken en in de decennia na de machtsperiode van de oligarchen wordt de democratie steeds extremer. Het wordt door een veelvoud aan veiligheden, controles en lotingen steeds moeilijker voor fraudeurs en oligarchen om grip te krijgen op de macht in Athene. Hierna werd duidelijk dat het behoud van de democratie zelf de belangrijkste doelen van de Atheense staat en zijn organen is.
De boûle was in de hoogdagen van de democratie het belangrijkste orgaan van Athene, naast misschien de volksvergadering. Dat de Boûle door middel van het lot gekozen werd maakte het een puur democratisch orgaan, en hierdoor ook zeer moeilijk beïnvloedbaar van buitenaf. Doordat de raad met zijn vijfhonderd leden groter was dan zijn tirannieke en oligarchische tegenhangers voldeed het aan de Atheense definitie van democratie. Het is namelijk logischerwijs moeilijker om een willekeurig gekozen raad van vijfhonderd te beïnvloeden dan een geselecteerde raad van zevenendertig (Plato’s ideaal).
Om te voorkomen dat er tijdens een loting toch gefraudeerd zou worden beveiligde de Atheners hun selectieprocedures goed. Speciale priesters, kiesmachines en vooral openbare ceremonies moesten er voor zorgen dat fraudeurs of machtswellustige lieden geen grip hadden op de procedures, en zo op de uitkomst. Zelfs als een dême omgekocht kon worden, was er nog maar een kleine kans dat de afgevaardigde uit deze dême uiteindelijk gekozen zou worden tot magistraat. Door de open manier van loten en kiezen konden fraudeurs makkelijker achterhaald worden en in een rechtszaak veroordeeld worden, dat was in ieder geval het idee zoals we hebben kunnen zien in de rechtszaak tussen Aeschines en Demosthenes. De jury had hierin een taak in de controle op corruptie, en natuurlijk het achterhalen van de waarheid.
Volgens contemporaine schrijvers leek het alsof de helft van de Atheense bevolking in de 4de eeuw uit juryleden bestond. Juryleden werden middels het lot gekozen uit een bestand van kandidaten. Ook uit deze gegevens blijkt weer dat de Atheners twee middelen gebruikten om corruptie tegen te gaan: grote hoeveelheden juryleden/raadsleden en het lot.
Een klein deel van de belangrijkste functies werden gekozen door de ecclesia, voor 487/486 waren dit bijvoorbeeld de tien archonten. Toen bleek dat er een concentratie van de macht ontstond werden de verkiezingen van archonten afgeschaft, zo ook later bij de militaire functies (behalve die van de polemarch). Doordat de macht in Athene nergens lang geconcentreerd was, werd het minder aantrekkelijk om te trachtten een functie zeer lang te bekleden, of juist om die ene functie te bemachtigen. Natuurlijk zullen er prestigefuncties zijn geweest die zeer gewild waren, maar de stimulans om deze te bemachtigen is vaak niet groot genoeg om er voor te frauderen. Er werd natuurlijk wel gefraudeerd maar dit was wel het idee er achter, het platonisch ideaal dat de belangeloze zou moeten regeren.
Het bleek dat het in de praktijk vaak anders ging dan de Atheners het graag zagen. De speeches van Aeschines en Demosthenes legden een minder mooie werkelijkheid van de Atheense staat bloot. Beide oratoren beschuldigden elkaar van het aannemen van steekpenningen, liegen en landverraad. Maar ook blijkt dat rechtszaken nauwelijks nog gingen over het originele onderwerp, maar steeds meer om het zwartmaken van de tegenstander. De zoektocht naar de waarheid raakte hierdoor ondergesneeuwd. Onder andere omdat er geen rekening werd gehouden met belangenverstrengeling.
De emotie die de boventoon voerde in de toespraken is wantrouwen. Hoewel we niet boven elke twijfel vast kunnen stellen dat de talloze veiligheden die in het Atheense staatsbestel en rechtssysteem voorkomen ontstaan zijn uit de realistische dreiging van corruptie, kunnen we wel concluderen dat het wantrouwen en de argwaan in de Atheense politiek tot deze veiligheidsprocedures (van controle op controle) hebben geleid.
Hier kunnen we zelfs nog verder gaan. Het wederzijdse wantrouwen tussen Atheense politici heeft er toe geleid dat er een constante tendens was naar een steeds verdergaande vorm van democratie. Een democratie die, volgens Atheners, minder gevoelig was voor corruptie. Een democratie die, 2500 jaar na dato, nog steeds wordt gezien als een voorbeeld van grote vrijheid en staatsvorming.

LITERATUURLIJST

Austin, M.M. en Vidal-Naquet, P., Economic & social history of ancient Greece (London 1972).

Bakker, R., Lot en daad, geluk en rede in het Griekse denken (Utrecht 1957).

Cartledge, Paul, The Greeks: A portrait of self & others (New York 1993).

Finley, Moses .I., The ancient Greeks (London 1977).

Forrest, W.G., The emergence of Greek democracy (London 1966).

Fox, Robin L., De klassieke wereld: Een epische geschiedenis van de Grieken en de Romeinen (Amsterdam 2005).

Hansen, Mogens H., The Athenian democracy in the age of Demosthenes (Oxford 1991).

Headlam, James W., Election by lot at Athens (Cambridge 1891).

Hignett, C,. A history of the Athenian constitution to the end of the fifth century BC (Oxford 1951).

Hornblower, S. & Spawford, A., The Oxford classical dictionairy (New York 1959).

Lang, M., Allotment by tokens, Historia (1959).

Rhodes, P.J., Athenian Democracy (Edinburgh 2004).

Rhodes, P.J., The Athenian Boûle (Oxford 1972).

Ste Croix, G.E.M. , The constitution of five thousand (1956).

Stockton, David, The classical Athenian democracy (Oxford 1990).

Wade-Gery, H.T., Essays in Greek History (Oxford 1958).

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven