David Garvelink: Wat een keizer schuldig is te doen

David Garvelink

Samenvatting

Voor het eerst staat de keizer niet centraal. De meeste boeken over de Romeinse keizers concentreren zich op diens persoon. Was hij goed of slecht en krankzinnig of normaal. Maar hoe er op een keizer werd gereageerd, krijgt nauwelijks aandacht. Door een belangrijke bron voor de Romeinse keizertijd nauwkeurig te bestuderen is David Garvelink erin geslaagd deze vraag te beantwoorden. De teksten van de klassiek Griekse auteur Cassius Dio maken heel duidelijk wat de Romeinen van hun keizers verwachtten, wat hij schuldig was voor hen te doen en hoe afhankelijk de keizer was van hoe de Romeinen over hen dachten.

Download de PDF

David Garvelink (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

De Romeinse keizer Nero (37 – 68 na Chr.) is de geschiedenis ingegaan als een krankzinnige, wrede tiran die christenen gebruikte als fakkels en kikkerdril slikte omdat hij zwanger wilde worden. De ervaring van het baren wilde hij zich blijkbaar niet laten ontnemen. Nero was eveneens de aanstichter van de grote brand die in 64 na Chr. in Rome uitbrak. Deze ramp voorzag hij eigenhandig van muzikale begeleiding. Zelfs zijn moeder Agrippina was niet veilig voor haar paranoïde zoon en moest dit met de dood bekopen. Na het zoveelste exces was in 68 na Chr. de maat vol en werd Nero gedwongen tot het plegen van zelfmoord. De laatste woorden van Nero waren: ‘Welk artiest gaat met mij verloren?’
Het negatieve beeld van Nero dat hierboven kort wordt geschetst, is voornamelijk gebaseerd op zijn perverse interesses, uitbundige narcisme en de wrede moorden die in zijn opdracht werden gepleegd. Deze visie is jarenlang door historici in stand gehouden en komt terug in elk handboek van de Romeinse geschiedenis: Nero was een gruwelijke misdadiger waaronder het Romeinse volk te lijden had.
Het is echter zeer de vraag of deze negatieve historische visie op Nero werd gedeeld door zijn tijdgenoten. Nero regeerde dertien jaar lang over zijn onderdanen en deze lange regeringsperiode duidt erop dat hij aan zekere verwachtingen heeft voldaan. Over het verwachtings-patroon dat de Romeinen hadden van hun keizers, is tot nog toe in historische publicaties nauwelijks uitgeweid. Een van de uitzonderingen hierop is Yavetz die in 1969 Plebs and princeps publiceerde. Dit werk beperkt zich echter tot de verhouding tussen de keizer en het volk. Ik hanteer in deze scriptie een algemene aanpak in een poging om deze lacune in de geschiedschrijving van de Klassieke Oudheid te vullen. Aan de hand van de volgende probleemstelling zal ik mijn scriptie schrijven: aan welk verwachtingspatroon moesten de West-Romeinse keizers voldoen wilden zij door de Romeinse bevolking worden beschouwd als deugdelijke bestuurders? Bij het behandelen van deze probleemstelling zal de aandacht uitgaan naar vier thema’s: militaire prestaties, politiek, religie en het karakter van de keizer. Het schrijven van een scriptie over de Romeinse keizers gezien door de ogen van hun tijdgenoten gaat echter gepaard met één probleem: er zijn weinig authentieke bronnen beschikbaar. Ik heb als primaire bron gekozen voor de klassieke auteur Cassius Dio (ca. 150 – 235 na Chr.), een Griekse senator in Rome die meerdere malen een hoog ambt bekleedde en zichzelf tot de vriendenkring van verscheidene keizers kon rekenen. De keuze voor Dio is ingegeven door het feit dat hij in zijn uitgebreide geschiedenis van het Romeinse Rijk een consistent verwachtingspatroon ten aanzien van de Romeinse keizers schetst zonder deze per keizer te laten verschillen. Deze consistentie is een vereiste voor het beantwoorden van de probleemstelling.
De periode die ik ga behandelen, is vastgesteld aan de hand van de werken van Dio. Zijn meesterwerk over de Romeinse geschiedenis is niet volledig overgeleverd en er zijn ook hiaten in zijn geschiedschrijving. Een verdere afbakening van de te behandelen periode bestaat uit het feit dat ik mij zal richten op de eerste vijf Romeinse keizers. De geschiedenis van de Romeinse koningen en de Republiek laat ik achterwege. Beide beperkingen zullen echter geen probleem vormen, omdat er voldoende ander materiaal over zal blijven. Het materiaal dat zal worden behandeld, beslaat de keizers: Augustus (63 v. Chr – 14), Tiberius (42 v. – 37), Caligula (12 – 41), Claudius (10 v. Chr. – 54) en Nero (37 –68). Aan de hand van de informatie over deze vijf keizers zal het verwachtingspatroon worden geschetst.
Eventuele problemen of struikelblokken zullen waarschijnlijk liggen in het eindeloos speuren naar relatief onzekere en gekleurde informatie. De objectiviteit van klassieke auteurs wordt vaak in twijfel getrokken en dit is doorgaans gerechtvaardigd. Ik zie deze subjectiviteit echter als een overkomelijke barrière die kan worden overwonnen door scherpe analyse en een kritische blik. Het feit dat klassieke bronnen gekleurd zijn, mag ons niet verhinderen ze te gebruiken in een wetenschappelijke publicatie. Ondanks dat dat Klassieke historici bij hun geschiedschrijving niet onze moderne maatstaven van weten-schappelijk onderzoek en objectiviteit nastreefden, is het niet onmogelijk om ware feiten en bruikbare informatie aan deze bronnen te ontlenen. De opbouw van mijn scriptie zal als volgt zijn: allereerst zal ik kort en bondig het leven en politieke loopbaan van Dio behandelen, aangezien zijn werk het fundament is van deze scriptie. Verder zal ik kort samenvatten wat over deze auteur is gepubliceerd door moderne historici. Hierna zal ik systematisch de reeds genoemde subthema’s (religie, militaire prestaties, het karakter van de keizer, de binnen- en buitenlandse politiek) behandelen. Deze vier onderwerpen zullen worden behandeld in aparte hoofdstukken. De hoofdstukken zijn voorzien van een korte inleiding om het onderwerp nader toe te lichten. Tevens zal ieder thema worden afgesloten door een compacte conclusie over het desbetreffende onderwerp. De afzonderlijke conclusies zullen de kern vormen van het verwachtingspatroon dat ik in de conclusie van mijn scriptie weergeef. Ik zal het geheel afsluiten met suggesties voor verder onderzoek.

1: CASSIUS DIO

Cassius Dio Cocceianus, ook wel Dio Cassius, werd geboren in Nicaea in Bithynië in Asia Minor rond het jaar 150 en overleed in 235. Toen in 180 zijn vader, Cassius Apronianus, stierf was deze op dat moment een Romeins senator en tevens gouverneur van Cilicië. Dio vertrok naar de hoofdstad van het Romeinse Rijk om plaats te nemen in de senaat in navolging van zijn vader. Hij was toen niet ouder dan zeventien.
Onder het bewind van de keizer Commodus (31 augustus 161 – 31 december 192) was hij advocaat. Dio bracht het merendeel van zijn leven door op het politieke toneel. Zo werd hij benoemd tot gouverneur van Pergamum en Smyrna, consul en proconsul van Afrika, gouverneur van Dalmatië en Pannonia om vervolgens zijn loopbaan af te sluiten door voor de tweede keer het ambt van consul te vervullen. Zijn aanzienlijke politieke carrière maakte dat hij een persoonlijke vriend werd van verscheidene keizers. Echter, ondanks het feit dat Dio een comfortabel niveau van welvaart genoot, identificeerde hij zichzelf niet met het rijkste deel van de senaat. Of Dio ooit getrouwd is geweest, valt niet met zekerheid te zeggen.
Dio’s eerste geschrift was een boek(je) over dromen die de toekomstige grootsheid van de keizer Septimus Severus (11 april 145 – 4 februari 211) zouden hebben voorspeld. De keizer was enthousiast over het schrijfwerk en de nacht na deze goedkeuring had Dio een droom waarin hij de opdracht kreeg om zijn aandacht te richten op de geschiedschrijving.
Op deze eerste publicatie volgde een boek over de gebeurte-nissen die hadden geleid tot het keizerschap van Septimus Severus. Ook dit werk werd goed ontvangen door zowel de keizer als het Romeinse volk. Dio besloot hierop de gehele Romeinse geschiedenis ‘onder handen’ te nemen. Hij trok zich terug in Capua om daar op zijn landgoed te werken aan zijn meest ambitieuze werk: Roman History.
De tachtig boeken van Dio’s Roman History beslaan een breed tijdperk. Zijn werk vangt aan met de aankomst van de legendarische held Aeneas in Italië en volgt de geschiedenis van Rome tot aan de periode van keizer Septimus Severus. Slechts de boeken 36-60 hebben de lange tocht door de geschiedenis overleefd, waardoor Dio voornamelijk als bron voor de eerste vier keizers dient. Hij verzamelde tien jaar lang informatie voor zijn werk en beweerde dat hij alles wat van enig belang was voor zijn geschiedenis had gelezen. Ruwweg zou hij twaalf jaar bezig zijn geweest met het schrijven van zijn magnum opus. Samen met Tacitus en Suetonius wordt Cassius Dio gezien als één van de belangrijkste primaire bronnen van het vroege West-Romeinse keizerrijk.

Historici over Cassius Dio
Over de werken van Cassius Dio is veelvuldig gepubliceerd. Zijn uitgebreide geschiedenis van het Romeinse rijk is in een fors aantal varianten uitgegeven en de historische feiten die uit zijn werk zijn gehaald, spelen een grote rol in onze kennis over de Romeinse keizers. Cassius Dio als auteur en zijn kwaliteit als zodanig is hierdoor echter onderbelicht gebleven. Eén van de weinige auteurs die aan hem aandacht heeft besteed is Fergus Millar in zijn A study of Cassius Dio. Millar erkent dat de achtergrond van Cassius Dio als Griek in de Romeinse senaat hem deel liet uitmaken van twee verschillende samenlevingen en de afstammeling van twee sociale tradities. Hierdoor wordt zijn werk door Millar gezien als complex en interessant. Ondanks deze positieve beoordeling beschouwt Millar het werk van Dio niet als literatuur van het hoogste niveau. Het verbaast Millar dan ook niet dat Dio voornamelijk wordt gebruikt als bron van individuele feiten en slechts wordt getoetst op zijn geloofwaardigheid. Al met al twijfelt Millar over de volgende optie: het materiaal van Dio waar wij over beschikken ruilen met wat niet in ons bezit is. Kortom: aan de hand van de opmerking van Millar over het gebruik van Cassius Dio slechts als een bron van individuele feiten, kan men concluderen dat historici Cassius Dio niet roemen om zijn schrijfstijl. Zijn Roman History wordt over het algemeen gezien als een waardevol geschrift van een middelmatige schrijver.

2: VERWACHTINGEN OP MILITAIR GEBIED

De Romeinse samenleving was doordrenkt van geweld. Men hoeft slechts te denken aan de bloederige gladiatorengevechten en sadistische lijfstraffen zoals kruisingingen en geselingen en er komt een gewelddadig beeld naar voren. Hier komt nog bij dat de jaren waarin de Romeinen zich nièt in een oorlog bevonden nauwelijks op één hand zijn te tellen. Wanneer een Romeinse keizer aan de macht kwam, ging dat vrijwel nooit zonder slag of stoot en altijd met behulp van het leger. De steun van het Romeinse leger was essentieel en daarom was het noodzaak om de troepen te vriend te houden. Deze intrigerende samenwerking tussen de keizer en het leger roept belangrijke vragen op als ‘In hoeverre dienden de Romeinse keizers rekening te houden met de gemoedsgesteldheid van het Romeinse leger?’ en ‘Welke verwachtingen koesterden de Romeinse soldaten aangaande de keizers?’ Een ander aspect dat aan bod zal komen, zijn de verwachtingen die de andere (non-militaire) inwoners van het Romeinse Rijk hadden op militair gebied. Was een Romeinse keizer genoodzaakt om triomfen te behalen op het slagveld of diende hij slechts het Rijk veilig te houden? Werd uitbreiding van het territorium verwacht of was het handhaven van de grenzen de voornaamste eis die aan de keizers werd gesteld? Op deze vragen zal hieronder een antwoord worden gegeven.

De keizer en het Romeinse leger
Augustus kreeg tijdens het prille begin van zijn heerschappij te maken met muitende troepen:

The men however, who had helped Caesar [Augustus] to gain his victory and had been dismissed from the service were irritated at having obtained no reward, and not much later they began to mutiny.

Augustus loste de situatie op door de leider van deze specifieke troepen te vervangen door een man van meer prestige en weerde zo de dreiging af. Ook Tiberius moest ondervinden dat de soldaten niet vies waren van muiterij wanneer zij zich benadeeld voelden door de keizer:

Their demands were […] that their term of service should be limited to sixteen years, that they should be paid a denarius per day, and that they should receive their prizes then and there in the camp; and they threatened, in case they did not obtain these demands, to cause the province to revolt and then to march upon Rome.

Aan de hand van dit incident valt te concluderen dat de soldaten van de keizer verwachtten dat hij hun eisen inwilligde en hun inzet beloonde. Bovendien blijkt dat de keizer maar beter aan de verwachtingen van de soldaten tegemoet kon komen wanneer hij een opstand wilde voorkomen.
Napoleon Bonaparte wist wat Claudius al eeuwen voor hem in praktijk had gebracht: ‘A soldier will fight long and hard for a coloured piece of ribbon’. Claudius besefte goed dat soldaten erkenning van hun keizer verwachtten. Nadat Claudius een samenzwering had onderdrukt, beloonde hij de soldaten die hem trouw waren gebleven: ‘He first rewarded the soldiers in various ways, especially by causing the legions composed of citizens […] to be named Claudian and Loyal and Patriotic by the senate.’ Op deze wijze liet Claudius weten dat hij de loyaliteit van het leger prees en verbond hij zichzelf direct met hen. Afgezien van reguliere uitbetaling van een eerlijke soldij en erkenning van hun waarde door de keizer, wilden de Romeinse soldaten zekerheid over de duur van hun dienstperiode (zie o.a. het bovenstaande fragment over Tiberius) Augustus meende dan ook toen hij het aantal dienstjaren vaststelde op zestien voor de soldaten en twaalf voor de praetorianen dat zij ‘should find no excuse for revolt on this score’. Het dient opgemerkt te worden dat naast deze verzoeken de soldaten altijd vroegen om land om na hun pensioen van te kunnen leven. Augustus kon niet aan deze eis voldoen waardoor de soldaten met gemengde gevoelens zijn maatregelen accepteerden (‘[…] these measures caused the soldiers neither pleasure nor anger for the time being, because they neither obtained all they desired nor yet failed of all’).

Interne stabiliteit of expansie
Het Romeinse Rijk was ongekend groot en kende meerdere grenzen met vijandelijke volkeren. De keuze voor expansie of stabilisering was aan de keizer. Toen Augustus op weg was om de invasie van Brittannia (het huidige Engeland en Wales) door zijn (adoptie)vader Julius Caesar te evenaren kwam hij voor deze keuze te staan:

He also set out to make an expedition into Britain, but on coming to the provinces of Gaul lingered there […] the affairs of the Gauls were still unsettled, as the civil wars had begun immediately after their subjugation. He took a census of the inhabitants and regulated their life and government. From Gaul he proceeded into Spain, and established order there also.

De keizer werd geconfronteerd met interne onrust in Gallië en Spanje en koos er voor om de stabiliteit van het rijk te handhaven in plaats van zijn invasie van Brittannia door te zetten. Dat Augustus zich bewust was van het belang van een stabiel imperium bleek ook uit zijn testament:

He advised them to be satisfied with their present possessions
and under no conditions to wish to increase the empire to any
greater dimensions. It would be hard to guard […] and this
would lead to danger of their losing what was already theirs.
This principle he had really always followed himself not only
in speech but also in action; at any rate he might have made great
acquisitions from the barbarian world, but he had not wished to do so.

In hoeverre Cassius Dio hier de waarheid spreekt, zal nooit te achterhalen zijn. Het feit is echter dat Augustus Brittania nooit heeft bereikt en de voorkeur gaf aan het doorvoeren van interne veranderingen in het Romeinse Rijk. Bovenstaande voorbeelden betekenen echter niet dat de Romeinen altijd afzagen van militaire expansie. Overwinningen in het buitenland werden groots gevierd met uitgebreide triomftochten en dit wordt bevestigd door Cassius Dio die Nero indirect verwijt dat hij een invasie van Griekenland ondernam met als enige doel het ‘[…] driving chariots, playing the lyre, making proclamations, and acting in tragedies’. Deze ‘culturele’ invasie van Nero stak schril af bij de prestaties van Flaminius Mummius en Agrippa , die allen succesvol strijd leverden in Griekenland. Het behalen van een cruciale overwinning droeg wel degelijk bij aan het prestige van een bevelhebber.

Conclusie
Al met al kan men aan de hand van de bovenstaande fragmenten concluderen dat de relatie tussen de keizer en het Romeinse leger er een was van eenzijdige afhankelijkheid: de keizer bleef niet in het zadel zonder steun van het leger en moest aan zijn verwachtingen voldoen. De keizer diende voortdurend rekening te houden met de sentimenten en eisen van het soldatencorps: beloningen werden verwacht, erkenning moest worden verleend en het aantal dienstjaren diende vastgesteld te zijn. Indien aan deze eisen niet werd voldoen, zagen de soldaten niet af van muiten of het dreigen met een gewapende opstand.
Van een keizer werd verwacht dat hij de interne stabiliteit van zijn rijk handhaafde. Bovendien maakt interne onrust een buitenlandse campagne lastig zoals bleek bij Augustus die op weg naar Britannia stuitte op instabiliteit in Gallië. Een succesvolle expansie van het Rijk leverde prestige op aan het thuisfront.

3: VERWACHTINGEN OP POLITIEK GEBIED

De Romeinse keizers kwamen over het algemeen aan de macht door middel van politieke intriges en bleven niet lang in het zadel als hun politieke besluiten verkeerd vielen bij hun onderdanen.
In dit deel van de scriptie worden de politieke verwachtingen van het volk aangaande de Romeinse keizers onder de loep genomen: waar diende een keizer rekening mee te houden als hij zich op het politiek toneel begaf?

De keizer en de illusie van de democratie
De Romeinse keizers waren in de praktijk alleenheersers die over elk besluit in het rijk het laatste woord hadden. Echter, een slimme keizer hield immer de schijn hoog dat de Romeinse bevolking inspraak had en dat ze werden geregeerd door een democratisch systeem waarin zij participeerden als vrije individuen.
Zo had Augustus het ingenieuze systeem bedacht dat zijn macht elke tien jaar opnieuw werd vastgelegd. Op deze wijze leek het alsof hij bij de gratie van het volk regeerde. Het gebruik werd door al zijn opvolgers overgenomen: ‘[…] the subsequent emperors, […] appointed […] for their whole life once for all, nevertheless always held a celebration every ten years, as if then renewing their sovereignity once more; and this is done even at the present day.’ Een tweede voorbeeld van deze aanpak is terug te vinden in het volgende citaat: ‘For he well understood that Agrippa was exceedingly beloved by them and he preferred not to seem to be committing the supreme power to him on his own responsibility.’ Augustus deed het voorkomen alsof de aanstelling van Agrippa werd bewerkstelligd door het volk en niet door de keizer alleen. In werkelijkheid had Augustus de touwtjes stevig in handen en zelfs bij de organen die hij onder de controle van het volk liet, behield hij het laatste woord bij verdeling van de bestuurlijke functies om te voorkomen dat zijn politieke vijanden voet aan de grond kregen. Ondanks dat deze aanpak van Augustus tegenwoordig als hypocriet kan worden bestempeld, bleek het een efficiënte en gewaardeerde manier van omgang met zijn onderdanen: ‘And it seems to me that he then acquired these privileges as related, not by way of flattery, but because he was truly honoured; for in most ways he comported himself toward the Romans as if they were free citizens.’ Toen Augustus stierf dachten de Romeinen vol heimwee terug aan de keizer die hen zo dubbelzinnig had geregeerd:

[…] because by combining monarchy with democracy he preserved their freedom for them and at the same time established order and security, so that they were free alike from the license of a democracy and from the insolence of a tyranny, living at once in a liberty of moderation and in a monarchy without terrors; they were subjects of royalty, yet not slaves, and citizens of a democracy, yet without discord.

Zoals uit bovenstaand fragment blijkt, had Augustus een ogenschijnlijke gulden middenweg gevonden: het Romeinse volk tevreden met de illusie van een democratie en tegelijkertijd functioneren als een absolute vorst die de stabiliteit in het rijk bevorderde. Tevens valt uit het fragment op te maken dat de Romeinse bevolking de voorkeur gaf aan een heerser van hoge komaf. Dit past in het verwachtingspatroon dat zij hadden van de Romeinse keizers: een vorst moest uit een gerespecteerde familie komen, voorzien van titels en omgeven door glorie.. Zo zag Augustus zich genoodzaakt om zijn beste vriend en grootste vertrouweling Agrippa eerst te bekleden met de grootste eer alvorens hij hem tijdelijk de heerschappij over Rome gaf: […] he wished to invest him with a dignity above the ordinary, in order that he might govern the people more easily.

De keizer en de senaat
De Romeinse politiek werd gedomineerd door de senaat en diens samenwerking met de keizer. Wat de senaat van de Romeinse keizer verwachtte is een studie op zich, maar fragmenten uit de bron geven een beknopt maar interessant beeld. Zo ook het volgende fragment over de zuivering van de senaat:

And since, even so, the names of many had been stricken out, and some of them, […] found fault with him on the ground that they had been unjustly expelled, he at that time accorded them the right to attend spectacles and celebrate festivals along with the senators, wearing the same garb as they, and for the future he allowed them to stand for the various offices.

Augustus hield rekening met de senaat, maar liet zich niet door hen de gang van zaken dicteren. Kortom: een autoritaire maar respectvolle omgang vormde een deugdelijke aanpak van de senaat. Tevens laat dit zien dat de senaat een bepaalde delicate aanpak verwacht van de keizer. Ook Tiberius had net zoals zijn voorganger Augustus goed in de gaten dat het creëren van illusies een effectief middel was om de Romeinen koest te houden. Dit was duidelijk te zien in de wijze waarop hij met de senatoren omging:

[…] he would sometimes remain silent and sometimes gave his opinion first, or after a few others, or even last; in some cases he would speak his mind directly, but generally, in order to avoid appearing to take away their freedom of speech, he would say: “If I had been giving my views, I should have proposed this or that.” This method was just as effective as the other and yet the rest were not thereby prevented from stating their views.

Tiberius gunde de senatoren schijnvrijheid op het vlak van meningsuiting: de mogelijkheid werd geboden, maar het was wijs om er geen gebruik van te maken. Caligula nam in de omgang met de senatoren een uitzonderlijke positie in. Hij stelde zich (aanvankelijk) nederig op: ‘[…] he at first showed great deference to the senators […] He promised to share his power with them and to do whatever would please them, called himself their son and ward.’ Met het oog op het latere gedrag van Caligula kan dit worden geinterpreteerd als schone schijn. Aan de andere kant is het mogelijk dat de gekte nog niet was toegeslagen en de onderdanige houding van Caligula oprecht was. Het is in ieder geval duidelijk dat voor Caligula een compromis niet was weggelegd. Een ander frappant fragment over de omgang tussen keizer en de senaat betreft de communicatie tussen beide partijen. Wanneer Caligula besluit zijn geadopteerde broer/zoon Tiberius ter dood te veroordelen, merkt Dio verontwaardigd op dat de keizer dit deed ‘without sending any communication about him to the senate.’ Schijnbaar verwachtte de senaat dat als de keizer een familielid liet executeren, hij hiervan op de hoogte werd gesteld.

De keizer en zijn waardigheid
Wanneer een keizer zichzelf stelselmatig belachelijk maakte, verloor hij zijn geloofwaardigheid. Dit bracht met zich mee dat hij de Romeinse bevolking teleurstelde: zij verwachtten door een waardig heerschap te worden geregeerd. Het verlies van het respect van de bevolking door absurd gedrag bleek voor de excentrieke Nero onvermijdelijk:

[…] Nero himself made his appearance in the theatre, being announced under his own name by Gallio. So there stood this Caesar on the stage wearing the garb of lyre-player. This emperor uttered the words: “My lords, of your kindness give me ear,” and this Augustus sang to the lyre some piece called “Attis” or “The Bacchantes,” […] Yet he had, according to report, but a slight and indistinct voice, so that he moved his whole audience to laughter and tears at once.

Door het Romeinse volk te confronteren met zijn gebrek aan zangtalent, maakte Nero zichzelf het mikpunt van spot en hoongelach. Zijn fragiele en onopvallende stemgeluid maakte hem ronduit belachelijk. Van een waardige keizer was geen sprake. Echter, dit weerhield Nero er niet van om zichzelf bij iedere zangwedstrijd tot winnaar uit te laten roepen: ‘The proclamation always ran: “Nero Caesar wins this contest and crowns the Roman people and the inhabited world that is his own.” Een keizer die naar eigen zeggen regeerde over een wereldrijk, maar zijn tijd het liefst besteedde aan het spelen van de lier, kon niet de goedkeuring van zijn onderdanen wegdragen zoals blijkt uit deze bijtende opmerking van Cassius Dio: ‘Thus, though possessing a world, according to his own statement, he nevertheless went on playing the lyre, making proclamations, and acting tragedies.’ Nero verloor al zijn decorum en werd niet langer serieus genomen als keizer. Zijn politiek falen bestond uit het niet kunnen legitimeren van zijn heerschappij waartoe hij zichzelf diende neer te zetten als een geschikte, eervolle kandidaat voor het keizerschap.

De keizer en een ongewenst politiek klimaat
Aanvankelijk leek Tiberius een gematigde keizer die zijn enorme macht niet aan zou wenden om het Romeinse volk schade te berokkenen. Tiberius gaf na verloop van tijd echter blijk van een hang naar paranoia. Zijn wantrouwende karakter maakte dat een groot aantal Romeinen werd vervolgd in maiestas-processen.
Binnen de kortste keren had Tiberius een politiek klimaat geschapen waarin iedereen om het minste of geringste kon worden vervolgd zolang een ander bereid was hen aan te geven bij de desbetreffende autoriteiten. Het volgende fragment beschrijft accuraat het politieke klimaat in Rome dat werd geteisterd door wantrouwen en ongegronde beschuldigingen: ‘[he] employed all the citizens without exception against one another, nor, for that matter, could anybody rely upon the loyalty of any friend; but the guilty and the innocent, the timorous and the fearless, stood on the same footing […]’. Vanuit politiek oogpunt was Tiberus de fout in gegaan: zijn impopulariteit rees de pan uit. Het is dan ook niet verwonderlijk dat al gauw geen enkele Romein kon ontkennen dat hij ‘would be glad to feast on the emperor’s flesh’. Ook Caligula deed er verkeerd aan door niet te breken met het politiek klimaat van wantrouwen dat Tiberius had gecreëerd waarin niemand zich veilig voelde door de immer aanwezige informanten van de keizer. Ditmaal gaf het Romeinse publiek tijdens een voorstelling openlijk uiting aan hun onvrede: ‘[…] the populace in displeasure ceased to watch the show and turned against the informers, for a long time and with loud cries demanding their surrender.’ Beide keizers voerden een politiek terreurbewind gestoeld op angst voor de keizerlijke informanten en kwaadsprekers. De stress en de spanning waarmee het Romeinse volk hierdoor werd opgezadeld, zorgden voor een klimaat waarin ze werden beroofd van hun vrijheid en politieke participatie een gevaarlijk spel werd. Tiberius en Caligula voldeden niet aan de verwachtingen van het volk op politiek gebied: een gunstig klimaat waarin zonder gevaar voor eigen leven de politiek kan worden beoefend. Dat het ook anders kon bewees Claudius. De door Tiberius en Caligula ingevoerde vervolgings- en beschuldigingscultuur werd door hem bestreden:

[…] but he was praised for his conduct in another direction. It seems that information was being laid against many of the new citizens, in some instances to the effect that they were not adopting Claudius’ name, and in others that they were not leaving him anything at their death […] Claudius now forbade that any one should be called to account on these grounds.

Claudius, die Caligula opvolgde, voorkwam op deze wijze dat de nieuwe Romeinse burgers het slachtoffer zouden worden van onterechte beschuldigingen.

Conclusie
Aan de hand van de bovenstaande fragmenten kan men verscheidene constateringen doen over wat op politiek gebied van de keizer werd verwacht.
Ten eerste verwachtten de Romeinen enerzijds democratische inspraak en anderzijds de veiligheid die een monarchie hen kon bieden. Het werd verwacht van de keizer dat hij de schijn van de democratie overeind hield en tegelijkertijd de interne rust in het keizerrijk waarborgde. Deze balans werd bijvoorbeeld door Augustus perfect in stand gehouden. Ten tweede werd van de keizer verwacht dat indien hij de macht tijdelijk overdroeg, deze ging naar een waardig persoon van goede komaf.
De meest gunstige aanpak van de senaat bestond uit een mix van respect, autoriteit, gezonde communicatie en een verkapte vrijheid van meningsuiting. De keizer en de senaat vormden de bovenlaag van de politiek en een voorzichtige en doordachte aanpak kwam de keizer ten goede.
In de Romeinse samenleving speelde waardigheid een grote rol. Dit gold ook voor de keizer die zich niet als een schertsfiguur moest gedragen. Een banale keizer verloor zijn legitimiteit en werd niet serieus genomen.
Van de Romeinse keizer werd verwacht hij een voorspoedig politiek klimaat schiep. Caligula en Tiberius faalden hierin hopeloos door een politieke situatie te creëren waarin iedereen elkaar kon vervolgen: argwaan en wantrouwen bepaalden het politiek milieu. Claudius voldeed beter aan de verwachtingen door processen tegen ‘nieuwe’ Romeinse burgers te verbieden.

3.1 De keizer en de verwachtingen op financieel gebied

De Romeinse keizer beschikte over een immens fortuin. Hoe hij met deze fondsen omging, was iets waar de Romeinse bevolking slechts naar kon gissen. Er was geen openheid in de financiën. Echter, de grote lijnen van zijn financiële beleid lieten zich voelen in de samenleving en bleven dus niet onbekend voor de Romeinen. Zo was het ook lastig om bij grote uitgaven te verhullen dat de keizer met geld aan het smijten was. Wat zagen de Romeinen als deugdelijke uitgaven? Hoe diende een keizer de staatskas gevuld te houden? Kortom: welke verwachtingen had de bevolking aangaande het financiële beleid van de keizer? Deze en andere vragen worden hieronder beantwoord.
Een keizer kon zijn positie versterken en tegelijkertijd zijn populariteit vergroten door het volk in financieel opzicht zo min mogelijk te belasten en vrijgevig om te gaan met leningen. Deze aanpak hanteerde Augustus met groot succes: ‘For lending sixty million sesterces for three years without interest to such as needed it he was praised and magnified by all.’ Het volk prees Augustus om zijn financiële steun en het gulle gebaar dat over de leningen geen rente werd gevraagd.
In het Romeinse Rijk werd het invoeren van belastingen allerminst gewaardeerd. Dit wordt duidelijk aan de hand het volgende fragment over een belasting die Augustus wilde invoeren:

[…] nearly all felt burdened by the five per cent tax and an uprising seemed likely, he [Augustus] sent a communication to the senate bidding its members to seek some other sources of revenue. He did this, not with the intention of abolishing the tax, but in order that when no other method should seem to them better, they should ratify the measure, reluctantly though it might be, without bringing any censure upon him.

Hieruit blijkt dat belastingen zo ontzettend impopulair waren en dat Augustus op listige wijze de schuld voor de invoering van deze belasting bij de senaat probeerde te leggen.
Uit het vorige fragment bleek reeds dat het niet ongewoon was dat de Romeinen zich stug verzetten tegen het invoeren van belastingen. De keizer diende rekening te houden met dit sentiment in de samenleving en dat was dan ook precies wat Augustus deed: ‘[…] he did not compel the poorer citizens or those living outside out of Italy to be listed, fearing that if they were disturbed, they would become rebellious.’ Bovendien bleek het verstandig om niet de provincies en de armlastigen te zwaar te belasten, maar met name de financiële pijlen te richten op de rijke elite.
Wanneer de bevolking zich stug bleef verzetten kon de keizer altijd nog als laatste middel zijn eigen fortuin aanwenden om te voorzien in de nodige fondsen: ‘[…] when no revenues for the military fund were being discovered that suited anybody, but absolutely everybody was vexed because such an attempt was even being made, Augustus in the name of himself and of Tiberius placed money in the treasury’. Naast deze bijdragen uit eigen zak, was het overigens niet ongewoon dat een keizer uitgaven uit de staatskas aan zichzelf toeschreef.
Een keizer die zorgvuldig met de financiën van het rijk omging, diende ook de strijd aan te binden met de corruptie. Augustus had op dit gebied enkele steken laten vallen waardoor Tiberius zich genoodzaakt zag om maatregelen te nemen:

All the money that he bestowed upon people was counted out at once in his sight; for since under Augustus the officials who paid over the money had been wont to deduct large sums for themselves from such donatives, he took good care that this should not happen in his reign.
Ook het voeren van transparant financieel beleid werd bewonderd. Zo werd Caligula geprezen toen hij bij zijn aantreden de rekeningen van de publieke fondsen openbaar maakte. Dit was niet meer gebeurd sinds Tiberius vertrokken was naar Capri om daar zijn laatste jaren te slijten.
Caligula bleek aanvankelijk gul en vrijgevig om te gaan met de financiën van het rijk . Zo betaalde hij zonder enige vertraging of matiging de erfenis van Tiberius uit. De bevolking ontving een riante som geld: ‘[…] he paid over the forty-five millions bequeathed to them […] the two hundred and forty sesterces apiece which they had failed to receive […] together with interest amount to sixty sesterces.’ Echter, deugdelijk besturen gaat gepaard met een zekere matiging op financieel gebied en het uitgeven van grote sommen geld kon niet eeuwig duren. Caligula’s laconieke natuur en slechte inschattingsvermogen maakten dat hij al gauw in geldnood kwam: ‘[…] he had found in the treasury 2,300,000,000 or, according to others, 3,300,000,000 sesterces, and yet did not make any part of it last into the third year, but in his very second year found himself in need of vast sums in addition.’ Het feit dat de keizer op zwart zaad zat, was op zichzelf een groot probleem. De oplossing die Caligula daarentegen voor deze crisis vond, was nog veel verschrikkelijker. Hij ging compleet voorbij aan het voorzichtig invoeren van belastingen of een beroep doen op de rijke elite zoals zijn voorganger Augustus had gedaan :

[…] he was […] collecting money in most shameful and dreadful ways. One might, indeed, pass over in silence the wares and the taverns, the prostitutes and the courts, the artisans and the wage-earning slaves, and other such sources, from which he collected every conceivable tribute; but how could one keep silent about the rooms set apart in the very palace, and the wives of the foremost men as well as the children of the most aristocratic families that he shut up in those rooms and subjected to outrage, using them as a means of milking everybody alike?
Caligula ging ver over de streep toen hij deze lugubere praktijken gebruikte om de staatskas te spekken: het uitmelken van de bevolking had niets te maken met het deugdelijk beheren van de financiën van het Romeinse Rijk.
Het was niet de gewoonte van Nero om terug te deinsen voor het plegen van gruweldaden. Zo ook op financieel gebied liet de nimmer vrekkige Nero zich gelden:

Innumerable acts of violence and outrage, of robbery and murder, were committed by the emperor […]. And […] in all such cases, great sums of money natural were spent, great sums unjustly procured, and great sums seized by force. For Nero never was niggardly.
Eén keizer vormde een uitzondering op vrijwel elke financiële regel: Claudius. Zijn houding ten op zichte van geld was volgens Cassius Dio ‘opmerkelijk’. Claudius brak rigoureus met enkele vaststaande gebruiken: ‘[…] he forbade any one to bring him contributions, as had been the practice under Augustus and Gaius, and ordered that no one who had any relatives at all should name him as his heir’. Bovendien gaf hij het door Tiberius en Caligula onterecht geconfisqueerde geld terug aan de gedupeerden. Indien deze slachtoffers reeds waren komen te overlijden, betaalde Claudius het geld aan hun nabestaanden.
Conclusie

Aan de hand van de bovenstaande fragmenten kan men concluderen dat de keizer op financieel gebied goed op zijn tellen moest passen. Enerzijds werd van hem verwacht dat hij de bevolking financieel bijstond en geld leende zonder rente terug te vragen. Anderzijds, was het invoeren van nieuwe belastingen uit den boze. De bevolking had liever dat de keizer in zijn eigen buidel tastte dan dat zij werden opgescheept met extra financiële lasten. Tevens werd van de keizer verwacht dat hij niet de staatskas spekte door middel van afpersing en corruptie. Dit laatste fenomeen diende hij zelfs te bestrijden door een transparant beleid te handhaven. Kortom: het deugdelijk beheren van de publieke fondsen was voor de keizer een lastige zaak. De verwachtingen lagen hoog en het Romeinse volk eiste van de keizers een eerlijk en efficiënt financieel beleid.
3.2 De keizer en zijn titulatuur

Zoals reeds is gebleken was het als Romeins keizer belangrijk om altijd de schijn van de democratie op te houden. In werkelijkheid werd het rijk echter door één man geregeerd die alle besluiten nam en aan het hoofd stond van elke tak van de regering. Deze delicate balans wordt door Dio kort en duidelijk verwoord in het volgende fragment:

The name of monarchy, to be sure, the Romans so detested that they called their emperors neither dictators nor kings nor anything of the sort; yet since the final authority for the government devolves upon them, they must need be kings. […] And yet, in order to preserve the appearance of having this power by virtue of the laws and not because of their own domination, the emperors have taken to themselves all the functions, including the titles, of the offices which under the republic and by the free gift of the people were powerful, with the single exception of the dictatorship.

Zoals uit bovenstaand fragment blijkt, diende de keizer voorzichtig om te gaan met zijn eigen titulatuur. De herinnering aan de Romeinse koningen moest te allen tijde worden vermeden. Deze herinnering woog zelfs zo zwaar dat Augustus de titel ‘Romulus’ van de hand deed toen hij door kreeg dat de bevolking deze titel als synoniem zag met het koningschap. Nog frappanter was het feit dat de titel ‘Augustus’ refereerde aan heilige objecten en Augustus zichzelf op deze wijze indirect bombardeerde tot god. Blijkbaar zagen de Romeinen hun keizer liever als god dan koning. Tiberius was vastberaden om niet dezelfde fout te maken als zijn voorganger: ‘[…] he would not allow himself to be called master by the freemen, nor imperator except by the soldiers; the title of Father of his Country he rejected absolutely; that of Augustus he did not assume’ . Tiberius nam geen enkel risico en verwierp vrijwel elke titel die men hem wilde toezeggen. Zoals te verwachten viel, hield Caligula de balans niet in acht ondanks een veel belovend begin:

[…] he had seemed at first most democratic, to such a degree, in fact, that he would send no letters either to the people or to the senate nor assume any of the imperial titles; yet he became most autocratic, so that he took in one day all the honours which Augustus had with difficulty been induced to accept, and then only as they were voted to him one at a time during the long extent of his reign, some of which indeed Tiberius had refused to accept at all. Indeed, he postponed none of them except the title of Father, and even that he acquired after no long time.

Caligula’s grootheidswaanzin stond elke vorm van voorzichtigheid in de weg. Het gradueel accepteren van titels werd getolereerd door de bevolking. Allen in één zitting aannemen, duidde op een autocratische tiran, een vijand van de schijndemocratie van het Romeinse keizerrijk.
Als opvolger van Caligula gaf Claudius er blijk van dat hij had geleerd van de fouten van zijn voorganger. De nieuwe keizer accepteerde slechts de titels die tot zijn positie behoorden en weigerde om zijn zoon en vrouw te overladen met eervolle benamingen: ‘[…] when a son was born to him […], he did not make the occasion in any way conspicuous and would permit neither the title of Augustus to be given to the boy nor that of Augusta to Messalina.’
Conclusie
Al met al valt te concluderen dat van een Romeinse keizer werd verwacht dat hij rekening hield met het collectieve geheugen van zijn onderdanen. Dit is duidelijk terug te zien in de titulatuur van de keizer, die nooit en te nimmer mocht herinneren aan de Romeinse koningen. Tevens werd van de keizer verwacht dat hij geleidelijk zijn titulatuur uitbreidde en niet in één adem alle titels op zich zou nemen. Deugdelijk besturen betekende het vinden van de juiste balans en secuur laveren tussen twee uitersten.

3.3 De Keizer en de Romeinse rechtspraak

Het was niet ongewoon dat de keizer actief participeerde in de Romeinse rechtspraak. Zo kon hij aangeklaagde vrienden verdedigen of de rol van rechter op zich nemen. Het is de vraag wat van zijn juridische participatie werd verwacht: vriendjespolitiek of integriteit?

Wanneer een keizer besloot zich actief bezig te houden met de rechtspraak waren zorgvuldigheid en betrokkenheid geboden. Een goed voorbeeld hiervan was Claudius die de veroordelingen onder Caligula herzag: ‘[…] he investigated all the cases very carefully, in order that those who had committed crimes should not be released along with those who had been falsely accused, nor the latter, on the other hand, perish along with the former.’ Claudius herzag persoonlijk elke veroordeling op nauwkeurige wijze om elk misverstand en een eventueel onterechte veroordeling te voorkomen. Op het gebied van betrokkenheid blonk Claudius ook uit (‘Almost every day […] he would sit on a tribunal trying cases’ ): hij liet vrijwel geen enkele rechtzaak aan voorbij gaan (‘[…] very few, indeed, were the cases that he turned over to the other courts.’ ). Op een ander punt wist Claudius ook exact de juiste snaar te raken: wat het volk als een oneerlijke aanklacht beschouwde, diende te worden bestraft:

‘[…] especially did they praise his action in showing displeasure when a certain freedman appealed to the tribunes against the man who had freed him, thus asking and securing an assistant against his former master. Claudius punished […] this fellow […] and at the same time he forbade any one in future to render assistance to persons of this sort against their former masters, on pain of being deprived of the right to bring suit against others.’

Uit dit fragment blijkt dat het volk van de keizer verwachtte dat hij onterecht aangespannen rechtszaken niet toestond en dat hij adequaat ingreep wanneer er zich eentje aandiende.
Augustus liet zien dat een keizer een goede indruk kon maken door zich onpartijdig op te stellen in een rechtszaak. Toen twee vrienden van de keizer een aangeklaagde verdedigden en daarbij zelf het slachtoffer werden van verbaal misbruik ondernam Augustus actie: ‘Augustus entered the court-room […] he took no harsh measures, but simply forbade the accuser to insult either his relatives or his friends, and then rose and left the room.’ Augustus hield zich hier afzijdig, maar herstelde de orde binnen de rechtszaal en liet de rechtszaak niet verzanden in ongepaste vuilbekkerij. Aan de andere kant zou men dit kunnen beschouwen als indirecte partijdigheid. Immers, wanneer een keizer in een rechtszaak bevestigde wie zijn vrienden waren, was dapperheid geboden om deze sluwe vorm van endosseren het verloop van je betoog niet te laten beïnvloeden. De bewondering die Augustus hiermee oogstte was er niet minder om: ‘[…] the senators honoured him with statues, paid for by private subscription’. Deze dubieuze participatie van Augustus komt nogmaals aan bod bij een andere rechtszaak:

[…] when the advocate of Primus, Licinius Murena […] enquired: “What are you doing here, and who summoned you?” Augustus merely replied: “The public weal.” For this he received praise from the people of good sense and was even given the right to convene the senate as often as he pleased; but some of the others despised him.

Ditmaal kon Augustus’ optreden niet de goedkeuring wegdragen van alle aanwezigen in de rechtszaal. Het feit dat de keizer zich bemoeide met de rechtszaken werd blijkbaar niet gezien als compleet ondubbelzinnig en integer.

Conclusie
De Romeinse keizers toonden vaak betrokkenheid bij de rechtspraak. Wanneer ze zorgvuldig te werk gingen en oprecht engagement toonden, werd dit gewaardeerd door de bevolking. Echter, de optredens van de keizers in de rechtszaal waren beladen in zoverre dat onpartijdigheid een lastig haalbaar ideaal was. Al met al valt te concluderen dat van de keizer werd verwacht dat hij participeerde, maar tegelijkertijd zich op een afstand hield om de schijn van nepotisme te voorkomen.

3.4 Buitenlandse politiek

Het gigantische Romeinse rijk grensde gedurende haar bestaan aan een groot aantal buurlanden. Het was omringd door staten, streken en landen die vijandig of vriendelijk tegenover de Romeinen stonden. De keizer stippelde het politieke beleid uit en had op dagelijkse basis te maken met omstandigheden in de provincies van Rome en haar buren. De vraag die deze situatie oproept is welke verwachtingen de Romeinse bevolking had op het gebied van de buitenlandse politiek. Hoe diende een keizer om te gaan met de buitenlandse volkeren die onder het Romeinse rijk vielen? Stond het een keizer vrij om de provincies uit te knijpen of werd van hem verwacht dat hij hen eerlijk en vriendelijk behandelde? Deze vragen worden hieronder beantwoord.
Tiberius wordt vaak gezien als xenofobisch en wantrouwend tegenover alles wat buitenlands was. Echter, toen in Azië enkele steden zwaar werden getroffen door een aardbeving schoot Tiberius hen te hulp: ‘The cities in Asia which had been damaged by the earthquake were assigned to an ex-praetor with five lictors; and large sums of money were remitted from taxes and large sums were also given them by Tiberius.’ Ook wanneer Tiberius gezanten van steden buiten Rome of provincies ontving, toonde hij zich voorkomend: ‘[…] he never dealt with them alone, but caused a number of others to participate in the deliberations, especially men who had once governed these peoples.’ Uit bovenstaande fragmenten blijkt dat een deugdelijke keizer zorgzaam met zijn provincies omsprong en zijn buitenlandse politiek niet slechts bestond uit onderdrukken en uitbuiten.
Een goed voorbeeld van ondoordachte en slechte buitenlandse politiek wordt gegeven door Caligula. Deze keizer trok ten strijde tegen de Britten, maar kwam niet verder dan de Franse kust. Caligula besloot zich te vermaken in Gallië op een voor hem karakteristieke wijze:
[…] upon the subject peoples, the allies, and the citizens he inflicted vast and innumerable ills. In the first place, he despoiled those who possessed anything, on any and every excuse; and secondly, both private citizens and cities brought him large gifts voluntarily, as it was made to appear. He murdered some men on the ground that they were rebelling, and others on the ground that they were conspiring against him; but the real complaint was one and the same for the whole people — the fact that they were rich.
Caligula trok als een vernietigende storm door de provincie en onderwierp de bevolking aan ‘innumerable ills’. Hij voerde een buitenlandse politiek van moord en afpersing. Ook Nero kon zijn gewelddadige natuur niet in toom houden bij een bezoek aan Griekenland: ‘[…] he devastated the whole of Greece precisely as if he had been sent out to wage war’. De Grieken werden het slachtoffer van de moordzuchtige Nero. Welvarende families werden ten gronde gericht: de mannen en vrouwen werden geëxecuteerd en de kinderen verbannen.
De buitenlandse politiek van Nero was zo verschrikkelijk dat de Galliërs onder leiding van Vindex in opstand kwamen: ‘[…] Vindex called together the Gauls, who had suffered much by the numerous forced levies of money and were still suffering at Nero’s hands.’ De reactie van Nero op deze opstand van de Galliërs was kenmerkend voor zijn narcistische karakter maar het laat tevens zien op welke wijze een keizer geacht werd zijn buitenlandse onderdanen onder controle moest houden::

Nero was informed of the uprising of Vindex as he was viewing the gymnastic contest in Neapolis just after luncheon; but, far from showing any grief, he leaped down from his seat and vied in prowess with some athlete. Nor did he hurry back to Rome, but merely sent a letter to the senate, in which he asked them to excuse him for not coming, pleading a sore throat, implying that he would like, even at this crisis, to sing to them.
Het was als onderdaan in het Romeinse rijk een uitermate slecht idee om in opstand te komen tegen de Romeinen. Het neerslaan van deze opstanden ging vaak gepaard met genadeloos geweld en de Romeinen waren alles behalve vergevingsgezind. Wanneer tijdens een opstand Romeinse burgers waren gedood, konden de opstandelingen nog zwaardere straffen verwachten zoals uit het volgende fragment blijkt:

He reduced the people of Cyzicus to slavery because during a factious quarrel they had flogged and put to death some Romans. And when he reached Syria, he took the same action in the case of the people of Tyre and Sidon on account of their factious quarrelling.

Augustus veroordeelde de inwoners van Cyzicus (een stad aan de westkust van Klein-Azië) tot de slavernij nadat zij enkele Romeinen hadden vermoord. Aan de hand van deze bestraffing kunnen wij stellen dat van de keizer werd verwacht dat hij hard optrad tegen opstandelingen. Met name het doden van Romeinen werd niet getolereerd.
Conclusie
In hoeverre de Romeinse bevolking zich daadwerkelijk kon druk maken over recht en onrecht in de provincies, is niet precies vast te stellen aan de hand van de primaire bron. Wel zijn de volgende ondervindingen duidelijk geworden: een deugdelijke buitenlandse politiek behelsde niet het uitbuiten van de provincies, het vermoorden en verbannen van onschuldige onderdanen en het ongestraft laten van opstanden.

3.5 De keizerlijke hulp en bijstand

Als keizer was het noodzakelijk om het volk tevreden te houden. Het verwachtte steun en hulp van de keizer op meerdere gebieden. Er bestond het gevaar van hongersnood, van brand en van de beroving van eigendommen.
De vraag is dan ook in hoeverre de keizer deze vormen van zorg en veiligheid diende te garanderen aan de bevolking: welke verwachtingen koesterde de Romeinse bevolking als het aankwam op de gezondheidszorg? Deze vraag zal hieronder worden beantwoord.
Het eerste aspect van de keizerlijke ‘gezondheidszorg’ is het voeden en niet laten verhongeren van de bevolking. De liefde van het Romeinse volk ging deels door de maag en het was Augustus die als eerste keizer begreep dat de bevolking van de keizer verwachtte dat hij geen hongersnood moest laten ontstaan:
This was not the only source of trouble to the Romans; for there was also a severe famine. […] Augustus and the other officials dismissed the greater part of their retinues, a recess of the courts was taken, and senators were permitted to leave the city and to proceed wherever they pleased. […] Moreover, ex-consuls were appointed to have oversight over the grain and read supplies, so that only a fixed quantity should be sold to each person. Augustus, to be sure, gave free of cost to those who were receiving doles of corn as much again in every case as they were already receiving; but when even that did not suffice for their needs, he forbade even the holding of public banquets on his birthday.

Augustus besefte maar al te goed dat een hongerige bevolking opstandig werd. Hij nam de nodige maatregelen om een eventuele opstand te voorkomen: publieke banketten werden verboden, de entourages van ambtenaren werden afgeschaft en de uitkering van graan werd verdubbeld. Ook in tijden van gebrek aan water bleek Augustus niet te beroerd om zijn rechterhand Agrippa in te schakelen: ‘he […] declared that Agrippa had in a most competent manner seen to it that they should never perish of thirst.’ Kortom: alles werd in werking gesteld om de bevolking te voeden.
Een tweede voorbeeld van de publieke zorg die van de keizer werd verwacht, was de bestrijding van brandhaarden in Rome. Augustus werd geconfronteerd met enorme schade na een grootschalige uitbraak van brand in Rome en besloot een brandweercorps op te richten. De aanvankelijk tijdelijke aanstelling van deze Romeinse brandweermannen werd omgezet in een permanente aanstelling van zeven brandweerdivisies onder leiding van een ridder. Net zoals de Romeinse bevolking hongersnood niet tolereerde, werden grote verliezen na brand gezien als de schuld van de keizer. Op beide fronten werd van de keizer verwacht dat hij maatregelen trof. Indien de keizer niet voldeed aan deze verwachtingen kon hij zichzelf een opstand op de hals halen.
Het laatste aspect van de keizerlijke ‘gezondheidszorg’ was het garanderen van de veiligheid van de bevolking. Een goed voorbeeld hiervan was de volgende situatie: ‘Pirates overran a good many districts, so that Sardinia had no senator as governor for some years, but was in charge of soldiers with knights as commanders.’ De reactie van het volk spreekt boekdelen: ‘Not a few cities rebelled […]’. Een keizer diende de veiligheid van de steden te waarborgen. Voldeed hij niet aan deze verwachting, dan kwamen de steden in opstand. Een ander onderdeel van deze garantie van veiligheid, heeft betrekking op het private bezit van goederen. Nadat Augustus een opstand van het leger had neergeslagen, was de bevolking gerustgesteld: ‘[…] in the rest of the population the measures aroused confident hopes that they would not in the future be robbed of their possessions’ De keizer stelde de persoonlijke bezittingen van de bevolking veilig door de muitende soldaten terug in het gareel te brengen.

Conclusie
Van een keizer werd verwacht dat hij nauw was begaan met het lot van zijn onderdanen. Ten eerste diende hij te zorgen dat zij geen slachtoffer werden van een hongersnood. De bevolking moest worden gevoed en in tijden van nood was het wijs om extra maatregelen te treffen. Ten tweede was het noodzakelijk om de veiligheid van de Romeinen te waarborgen door de uitbraken van brand te bestrijden met een brandweercorps.
Als laatste was daar de verzekering dat de persoonlijke bezittingen van de inwoners van het Romeinse rijk hen niet afhandig konden worden gemaakt. Hetzelfde gold voor de dreiging die piraten vormden: de keizer moest de veiligheid van de kuststeden garanderen.

4: RELIGIE

De alledaagse gang van zaken in het Romeinse Rijk was doordrenkt van religieuze aspecten. Rome zelf was bezaaid met tempels (Augustus alleen al gaf opdracht tot de restauratie van tweeëntachtig tempels en de bouw van vele nieuwe ) waar dagelijks werd geofferd en een functie als priester of priesteres genoot veel aanzien. Zo konden de Vestaalse maagden rekenen op het respect van de bevolking en genoten andere religieuze kopstukken riante privileges. Deze religieuze instellingen moesten ook vele andere buitenlandse vormen van geloofsbelijdenis naast zich dulden. Allen vochten voor een plek in de smeltkroes van het Romeinse Rijk. Hierbij moet men denken aan de joden, christenen, aanhangers van de Isis-cultus en nog vele andere kleine sektarische groeperingen.
De Romeinse keizers waren er niet afkerig van zichzelf op de borst te kloppen en hun eigen roem te bejubelen met behulp van een grote variatie aan middelen. Zichzelf voor een god uitgeven en een actief onderdeel worden van de religieuze verering was echter een te grote stap die leidde tot het verwijt dat de keizer aan grootheidswaan leed. Behalve de officiële vormen van geloof waren de Romeinen ook extreem gevoelig voor bijgeloof. In sommige gevallen is het onderscheid tussen religie en bijgeloof zelfs lastig te maken. Er werd ook veelvoudig gebruikt gemaakt van waarzeggers die aan de hand van voortekenen de toekomst voorspelden.
Naast deze religieuze zaken had de keizer dagelijks te maken met tradities, ceremonies en conventies. De tradities dienden in ere te worden gehouden, de ceremonies werden tot in de puntjes uitgevoerd en de conventies dicteerden de omgang van de keizer met zijn omgeving. Deze praktijken namen vaak quasi-religieuze vormen aan.
Geloofsbelijdenis speelde in de Romeinse samenleving zo’n grote rol dat de keizers het zich niet konden veroorloven om geen rekening te houden met de religieuze sentimenten van de Romeinse bevolking. Als belangrijkste man in een rijk van miljoenen gebruikte de keizer de religie om zijn eigen autoriteit te bevestigen, maar tevens diende hij op te passen om niet over de schreef te gaan. Kortom: de dialectiek tussen keizer en religie was van groot belang. Het is noodzakelijk om ons af te vragen aan welke verwachtingen hij moest voldoen op religieus vlak: hoe diende hij om te gaan met de vele religies die het Romeinse Rijk rijk was? Kon de keizer zichzelf uitroepen tot onderwerp van aanbidding? Diende een keizer zich te laten beïnvloeden door voortekenen en waarzeggingen of moest zijn beleid juist gespeend blijven van bijgeloof? In hoeverre kon een keizer de conventies, ceremonies en tradities van zijn tijd schenden zonder zich de woede van de bevolking op zijn hals te halen?

De keizer en de ‘vreemde’ religie
Het vele bloedvergieten in de geschiedenis van de mensheid valt voor een groot deel toe te schrijven aan religieuze conflicten. In zekere zin was het Romeinse Rijk een uitzondering op deze regel. De Romeinen stonden over het algemeen tolerant tegenover religieuze invloeden van buitenaf en incorporeerden of tolereerden deze liever dan over te gaan tot bloederige vervolgingen. Op deze wijze werd effectief om de hete brei heen gedanst, conflicten vermeden en de interne rust van het Rijk versterkt. Zo sloot Augustus een prachtige compromis aangaande de ‘Egyptische riten’ (de verering van Isis): ‘…he did not allow the Egyptian rites to be celebrated inside the pomerium, but made provision for the temples; those which had been built by private individuals he ordered their sons and descendants, if any survived, to repair, and the rest he restored himself.’ Zonder iemand voor het hoofd te stoten, verschafte Augustus op deze wijze de ‘Egyptische riten’ een plaats in de Romeinse samenleving: ondergeschikt aan de Romeinse religie, maar toch erkend. Op deze wijze voldeed Augustus aan de verwachtingen van de Romeinen: zij zagen zij hun superioriteit gehandhaafd. Een andere religieuze groepering die op een stuk minder tolerantie kon rekenen in het Romeinse keizerrijk waren de joden. Met name de immer wantrouwende en xenofobische Tiberius besloot over te gaan tot het nemen van rigide maatregelen: ‘As the Jews flocked to Rome in great numbers and were converting many of the natives to their ways, he banished most of them.’ Het mag duidelijk zijn: de joden waren welkom in Rome zolang zij zich niet actief bezig hielden met het bekeren van de Romeinse burgers en hun aantal in de hoofdstad niet te groot werd. Van de keizer werd schijnbaar verwacht dat hij de staatsreligie beschermde tegen bedreigende invloeden. In dit geval maakte het dat de keizer overging tot een grootschalige verbanning. Na de verbanning van de joden door Tiberius was gedurende de regeringsperiode van Claudius wederom sprake van een stijging van het aantal joden in Rome. De oplossing van zijn voorganger was ditmaal niet toepasbaar: ‘As for the Jews, who had again increased so greatly that by reason of their multitude it would have been hard without raising a tumult to bar them from the city.’ Claudius besloot te handelen naar het voorbeeld van Augustus en sloot een compromis: ‘…he [Claudius] did not drive them out, but ordered them, while continuing their traditional mode of life, not to hold meetings.’ Zoals al eerder bleek, werd een te groot aantal joden in de stad als bedreigend ervaren. Claudius reageerde op deze angst, maar liet zijn pragmatische geest hierbij niet varen. Zijn aanpak was bedoeld om het praktiseren van het jodendom in te perken en daarmee voorkwam hij zowel een opstand onder de joodse gemeenschap als onvrede onder de Romeinen.
Het opleggen van beperkingen aan de joodse gemeenschap voorzag in een relatief vreedzame oplossing. Wanneer echter in 66 in Judea en Galilea de Joodse Oorlog uitbrak, bleek een milde aanpak niet langer haalbaar. Nero stuurde zijn generaal (en latere keizer) Vespasianus om de opstand neer te slaan. In 70 werd de laatste slag geleverd en Jeruzalem met de grond gelijk gemaakt. De Romeinen stonden relatief tolerant tegenover de joodse gemeenschap, maar wanneer een opstand uitbrak, werd van de keizer verwacht dat hij hard optrad en de opstandelingen terug in het gareel kreeg.
De keizer en zijn persoonlijke verering
De Romeinse keizers moesten voorzichtig het pad tussen verering en bewondering bewandelen. Sommige keizers genoten na hun dood de eer om vereerd te worden zijnde een god , anderen werd deze eer ontzegd. Eén ding stond buiten kijf: een keizer diende zichzelf niet uit te geven voor een god wanneer hij nog niet het leven had gelaten.
Een voorbeeld van de juiste aanpak van deze delicate kwestie werd gegeven door de immer bescheiden Claudius:

[…] he further forbade any one to worship him or to offer him
any sacrifice; he checked the many excessive acclamations accorded him; and he accepted, at first, only one image, and that a silver one,
and two statues, of bronze and marble, that had been voted to him.

Door deze nederige aanpak voorkwam Claudius dat hij zich de afgunst van de Romeinse samenleving op zijn hals haalde. Het vereren van heersers werd gezien als een Oosterse praktijk en werd in het Westen niet geaccepteerd.
Deze voorzichtige en doordachte aanpak was niet weggelegd voor de voorganger van Claudius. Caligula (zoals reeds is gebleken) was een keizer die op geen enkel vlak maat wist te houden. Het mag dan ook niet verbazingwekkend heten dat hij met volle teugen zijn eigen verafgoding omarmde en stimuleerde: ‘[…] he even went on to manufacture statues himself […] he afterwards ordered temples to be erected and sacrifices to be offered to himself as to a god.’ Caligula liet tempels voor zich bouwen en gaf de mensen het bevel om aan hem te offeren zoals dat alleen voor de goden is weggelegd. Caligula brak hiermee met de ongeschreven regels.

De keizer en het bijgeloof van de Romeinse bevolking
De Romeinen hechtten veel waarde aan tekens en verschijnselen die in onze samenleving zouden worden bestempeld als bijgeloof. Deze voortekenen en fenomenen beschouwen wij tegenwoordig als compleet ongeloofwaardig en ronduit belachelijk (iemand die in onze samenleving mieren er van beschuldigt dat ze op verdachte wijze samenzweren, zal niet serieus worden genomen ). Voor de Romeinen echter waren dit voortekenen en voorbodes: zij dienden niet te worden veronachtzaamd.
Nero trok zich weinig aan van deze voortekens toen hij in tijd van crisis de duidelijke voorspelling van zijn uiteindelijke val compleet negeerde:

And little did he reckon that both sets of doors, those of the mausoleum of Augustus and those of his own bedchamber, opened of their own accord on one and the same night, or that in the Alban territory it rained so much blood that rivers of it flowed over the land, or that the sea retreated a long distance from Egypt and covered a great portion of Lycia.

Het soort religieuze ‘aanwijzingen’ die Nero hier in de wind sloeg, werden door zijn voorganger Claudius wel serieus genomen. In tegenstelling tot Nero was Claudius zich goed bewust van de Romeinse zwakte ten aanzien van bijgelovigheid. Bovendien bleek hij sluw genoeg om hiernaar te handelen: ‘Since there was to be an eclipse of the sun on his birthday, he feared that there might be some disturbance in consequence, inasmuch as some other portents had already occurred’. Claudius was op de hoogte van de op handen zijnde zonsverduistering en andere voortekenen die waren geregistreerd. Om eventuele oproer te voorkomen, gaf hij een publiekelijke verklaring. Hierin kondigde hij de zonsverduistering aan, liet weten hoe lang deze zou duren en legde het fenomeen uit aan de bevolking. Een ander interessant voorbeeld van hoe een keizer met het bijgeloof van zijn onderdanen moest omgaan, werd gegeven door Augustus. In een tijd van honger en oorlog werd de keizer geconfronteerd met een voorspelling en handelde hiernaar op pragmatische wijze:

[…] some woman had cut some letters on her arm and practised some sort of divination. He knew well, to be sure, that she had not been possessed by any divine power, but had done this thing deliberately; but inasmuch as the populace was terribly wrought up over both the wars and the famine (which had now set in once more), he, too, affected to believe the common report and proceeded to do anything that would make the crowd cheerful, regarding such measures as necessary.
Augustus besefte dat in tijden van nood de bevolking veel waarde hechtte aan voortekenen van deze aard. Hij besloot het te doen voorkomen alsof hij deze tekens serieus nam om de bevolking tegemoet te komen. Augustus handelde hier uit eigen belang, maar blijkbaar verwachtte de Romeinse bevolking dat een keizer niet nonchalant met dit soort verschijnselen omging.

Tradities, ceremonies en conventies
In het Romeinse Rijk gaven de vaste gebruiken en gewoontes houvast aan de bevolking en legden ze de machtsverhoudingen vast. Het was niet de bedoeling dat een keizer brak met deze ongeschreven regels, want de balans moest intact worden gehouden. Augustus’ aanpak bleef trouw aan de tradities: ‘The following year Caesar held office for the sixth time and confirmed in all other respects to the usages handed down from the earliest times […] and on completing his term of office he took the oath according to ancestral custom.’
Zo keurig als Augustus omging met de vaste tradities, zo slordig en verwaand ging Caligula te werk. Met name de senaat leed hier veelvuldig onder. Na het bijleggen van een ruzie met de keizer besloten de senatoren met de gewoontes te breken en de conventionele verstandhouding tussen henzelf en de keizer overboord te gooien: ‘[…] they voted various festivals and also decreed that the emperor should sit on a high platform even in the very senate-house, to prevent anyone from approaching him, and should have a military guard even there.’ Caligula werd hier letterlijk op een platform geplaatst boven de senaat en stond daardoor toe dat de balans tussen de heerser van het Rijk en de hoogste echelon van het bestuur uit evenwicht raakte. Bovendien werd hij in de curia vergezeld door een lijfwacht. Ook dit werd gezien als compleet ongehoord en was nog nooit eerder vertoond. Claudius ging een stuk voorzichtiger om met sociale conventies met betrekking tot de senaat zoals uit het volgende fragment blijkt: ‘[…] In all this, then, his course was satisfactory. Furthermore, when in the senate the consuls once came down from their seats to talk with him, he rose in his turn and went to meet them.’ Het feit dat de conventies en tradities gehandhaafd dienden te worden, betekende niet dat een verstandige keizer de gebruiken kon bijslijpen om een grotere functionaliteit te bereiken. Zo blijkt uit het volgende fragment over Claudius die de zinloze herhalingen van ceremonies te lijf gaat:

It had been the custom that if any detail whatsoever in connexion with the festivals was carried out contrary to precedent, they should be given over again, […]. But since such repetitions were frequent, occurring a third, fourth, fifth, and sometimes a tenth time, […] Claudius enacted a law that the equestrian contests in case of a second exhibition should occupy only one day; and in actual practice he usually prevented any repetition at all.

De bevolking verwachtte van de keizer dat hij zich aan de regels hield, maar had geen bezwaar tegen aanpassingen of verbeteringen van deze regels. Zoals uit dit fragment blijkt, werd Claudius geen strobreed in de weggelegd toen hij het eindeloos herhalen van de ceremonies afschafte.

Conclusie
Een Romeinse keizer voldeed het beste aan de verwachtingen van zijn onderdanen wanneer hij tolerant stond tegenover buitenlandse, religieuze invloeden. Tegelijkertijd moest hij niet te veel prijsgeven en de superioriteit van de Romeinse staatsreligie immer benadrukken.
Op het gebied van verafgoding was de scheidingslijn een stuk scherper getrokken: een keizer was geen levende god en mocht slechts hopen dat na zijn dood hem deze eer ten deel viel. Zo werd Caligula’s godscomplex gezien als verachtelijk en hij heeft (mede) daaraan zijn reputatie van waanzinnigheid en grootheidswaanzin overgehouden. Het feit dat Claudius zijn onderdanen verbood om in zijn naam offers te brengen, geeft aan dat een keizer maar beter uit de buurt kon blijven van goddelijke lof, omdat het benadrukken van de eigen superioriteit tegenover de onderdanen al gauw kon leiden tot een bestempeling als megalomaan.
Uit beide fragmenten over het bijgeloof van de Romeinse bevolking en de wijze waarop de keizers hiermee om dienden te gaan, blijkt dat rekening houden met het bijgeloof van je onderdanen een onderdeel was van deugdelijk besturen. Nero ging de fout in toen hij de tekenen aan de wand negeerde en Claudius ontving lof voor zijn anticipatie op de zonsverduistering.

De keizer baande zich dagelijks een weg door een spinnenweb van ongeschreven regels, ceremonies en tradities. Van hem werd verwacht dat hij, zijnde een deugdelijke bestuurder, hier voorzichtig mee omsprong en geen aanstoot gaf. Aan de andere kant was het mogelijk om te schaven aan de riten zoals uit het fragment van Claudius blijkt.

5: VERWACHTINGEN AANGAANDE HET KARAKTER VAN DE KEIZER

De Romeinse keizers zijn de geschiedenis in gegaan als bloeddorstige tirannen, filosofen, moreel verdorven geesten, decadente woestelingen, slimme en gewiekste heersers en saaie intellectuelen. Kortom: de karakters van de keizers liepen ver uiteen. Zo wordt Augustus over het algemeen gezien als een politiek genie, Tiberius als een wreed figuur, Caligula als het schoolvoorbeeld van een doorgedraaide maniak en Claudius als een sullige boekenlezer. In dit deel van deze scriptie wordt onderzocht welke karaktereigenschappen van de keizers door de Romeinse bevolking werden bewonderd en welke absoluut niet werden gewaardeerd. Kortom: welke karaktereigenschappen van de keizer droegen bij aan het deugdelijk besturen van de Romeinse Rijk?

Een gulle keizer
In tijden van onvrede kon de keizer altijd zijn fortuin aanspreken om de bevolking weer aan zijn kant te krijgen. Augustus bijvoorbeeld lijmde, na de burgeroorlog met Marcus Antonius, de Romeinen door gul met zijn financiële middelen om te springen:

[…] because he would not accept from the cities of Italy the gold required for the crowns they had voted him, and because […] he not only paid all the debts he himself owed to others […] but also did not insist on the payment of others’ debts to him, the Romans forgot all their unpleasant experiences and viewed his triumph with pleasure, quite as if the vanquished had all been foreigners.

Deze afkoping bleek zelfs zo efficient dat de Romeinse bevolking ras vergat dat vele van hun medeburgers (‘the vanquished’) het leven hadden gelaten in de bloederige burgeroorlog. Hieruit blijkt dat een gulle keizer op waardering van zijn onderdanen kon rekenen en het doen van schenkingen ontevredenheid als sneeuw voor de zon liet verdwijnen.

Een toegankelijke keizer
De Romeinen waardeerden een keizer die open stond voor direct contact met alle lagen van de bevolking. Augustus werd hierom geprezen (‘Augustus had been accessible to all alike’) en ook Tiberius ontving lof voor het feit dat hij in zijn eerste jaren als keizer goed was te benaderen (‘He was, moreover, extremely easy to approach and easy to address’). Ook Claudius kon op dit gebied de goedkeuring van het Romeinse volk wegdragen (‘[…] for certain acts he was loudly praised – for mingling freely with the people at the spectacles […]’). Het volk prees een keizer die te benaderen was en niet vanaf een hoge troon neerkeek op zijn onderdanen. Een bekwame keizer zorgde ervoor dat hij niet vervreemdde van het volk.

De keizer en de gave van het vergeven
Vergevingsgezindheid werd door de Romeinse bevolking gezien als een bewonderingswaardige karaktereigenschap waar slechts weinig keizers mee waren gezegend. Eén van deze tot vergeving in staat zijnde keizers was Augustus:

For this act [het neerleggen van zijn consulschap] he received praise, as also because he chose in his stead Lucius Sestius, who had always been an enthusiastic follower of Brutus, had fought with him in all his wars, and even at this time kept alive his memory, had images of him, and delivered eulogies upon him. Augustus, it would appear, so far from disliking the man’s devotion and loyalty, actually honoured these qualities in him.

In plaats van het vergelden van de moord op zijn (adoptie)vader door de herinnering aan één van de moordenaars (Marcus Iunius Brutus) uit het collectieve geheugen te schrappen, beloonde Augustus juist de loyaliteit en devotie van deze Lucius Sestius aan één van deze moordenaars. Augustus op zijn beurt kon rekenen op de goedkeuring van de bevolking, die zijn vergevingsgezindheid zagen als een deugdelijke karaktereigenschap. Deze milde aanpak van Augustus was echter niet weggelegd als het zijn eigen familie betrof. Julia, de dochter van Augustus, was door hem verbannen na de keizerlijke familie te schande te hebben gemaakt door te participeren in meedere seksuele uitspattingen en bacchanalen (‘when Augustus learned what was going on, he gave way to a rage so violent […]. As a result Julia was banished’) . De reactie van het volk sprak boekdelen:

The people urged Augustus very strongly to restore his daughter from exile, but he answered that fire should sooner mix with water than she should be restored. And the people threw many firebrands into the Tiber; and though at the time they accomplished nothing, yet later on they brought such pressure to bear that she was at least brought from the island to the mainland.

Augustus zwichtte voor de druk van het volk, maar had het laatste woord in zijn testament: Julia mocht niet in zijn graftombe worden begraven.
Een andere keizer die een stuk minder bereid was om oude vetes te vergeten en niet te vergelden, was Claudius. Nadat een samenzwering tegen de keizer aan het licht kwam, sloeg hij zo ver door in het vervolgen van de misdadigers, dat hij belachelijk werd gemaakt:
[…] Claudius, he was so intent upon punishing those mentioned and others that he constantly gave to the soldiers as a watchword that verse about its being necessary “to avenge yourself upon one who first
has injured you.” He kept throwing out many other hints of that sort in Greek both to them and to the senate, with the result that those who could understand any of them laughed at him.
Een loyale keizer
Een keizer leefde vaak bij de gratie van de mensen uit zijn directe omgeving in zoverre dat wanneer een keizer onvrijwillig het leven liet, dit vrijwel altijd door iemand uit zijn vrienden- of familiekring werd bewerkstelligd. Het was dan ook noodzakelijk voor de keizer om de loyaliteit van zijn vrienden te belonen door zelf zijn vrienden niet in de steek te laten. Dit betekent echter niet dat deze loyaliteit moet gezien worden als slechts schone schijn: de loyaliteit die sommige keizers er op na hielden ten op zichte van hun vrienden werd gezien als een deugdelijke karaktereigenschap. Zo kwam Augustus altijd over de brug wanneer één van zijn vrienden in nood een beroep op hem deed (‘He also stood by a friend who was defendant in a suit […] and he saved his friend’) en overlaadde hij hen met eerbewijzen (‘He showed great honour to his friends’) . Aan de andere kant springt een fragment uit de bron in het oog waar Augustus er weinig voor voelt om een vriend te verdedigen in de rechtszaal:

Once, when one of those who had campaigned with him asked him for his assistance as advocate, though he at first pretended to be busy and bade one of his friends speak in the man’s behalf, yet when the petitioner became angry and said, “But I, whenever you had need of my assistance, did not send some one else to you in place of myself, but personally encountered dangers everywhere in your behalf,” the emperor then entered the court-room and pleaded his friend’s cause.

Blijkbaar moest in dit geval de vriend van Augustus stevig benadrukken dat de keizer hem bijstand was verschuldigd alvorens de keizer bereid was om hem bij te staan tijdens de rechtszaak in kwestie. De dankbaarheid die Augustus toonde aan zijn naasten, ontbrak compleet bij Caligula: ‘He was blamed likewise for compelling Macro together with Ennia to take their own lives, remembering neither the affection of the latter nor the benefits of the former, who had, among other things, assisted him to win the throne for himself alone […]’ . Caligula geeft voor de zoveelste keer het slechte voorbeeld door Macro, de man aan wie hij zijn troon had te danken, te laten executeren. Ook zijn vrouw, een voormalige geliefde ontkwam niet aan Caligula’s ondankbaarheid.

Oprechtheid en de keizer
De Romeinse keizers beslisten over leven en dood en konden zonder dat ze een strobreed in de weg werden gelegd iemand verbannen of laten executeren wanneer zij zich beledigd voelden. Aan de andere kant waren er ook keizers die een stuk beter met kritiek om konden gaan en minder snel furieus reageerden op tegenspraak.
Een voorbeeld van deze laatste groep was keizer Augustus die de aanklager van een vriend bewonderde om zijn oprechtheid:

[…] though this man had indulged in the utmost frankness in his speech, that later on, when the same man appeared before him, as censor, for a scrutiny of his morals, the emperor acquitted him, saying openly that the other’s frankness was necessary for the Romans on account of the baseness of the majority of them.

Augustus kon ook goed tegen kritiek (‘[…] he did not get blindy enraged at those who had injured him) en kon het op prijs stellen als zijn vrienden hun eigen mening gaven en hem geen stroop om de mond smeerden (‘He […] delighted exceedingly when they frankly spoke their opinions). Augustus’ opvolger Tiberius had te kampen met een stuk minder groot incasseringsvermogen wat leidde tot een lange lijst aan maiestas-processen (het aanklagen van individuen wegens het beledigen van de keizer en/of zijn naasten). Zelfs het kleinste vergrijp werd tot het bittere eind door Tiberius vervolgd. Bijvoorbeeld ook privé-gesprekken waren vaak een aanleiding tot een maiestas-proces. Ook Nero kon het niet verkroppen als zijn artistieke ambities werden bekritiseerd. Toen hij het plan had opgevat om een lang verhaal te schrijven over de prestaties van de Romeinen besloot hij eerst advies te vragen aan de geleerde Annaes Cornutus over het aantal boeken dat hiervoor nodig zou zijn. Cornutus moest zijn advies bijna met de dood bekopen:

This man [Cornutus] he came very near putting to death and did deport to an island, because, while some were urging him to write four hundred books, Cornutus said that this was too many and nobody would read them. And when someone objected, “Yet Chrysippus, whom you praise and imitate, composed many more,” the other retorted: “But they are a help to the conduct of men’s live.

Het antwoord van Cornutus viel niet goed bij Nero die niet was gewend aan harde kritiek.

De keizer als slaaf
De West-Romeinse keizers heersten over miljoenen onderdanen en stonden in de streng hiërarchische samenleving van het Romeinse Rijk in hun eentje bovenaan de top van de piramide. Het werd niet verwacht van de keizer dat hij afhankelijk was van anderen. Een goed voorbeeld van een keizer die slaafs gedrag werd verweten was Caligula: ‘Gaius was ruled by the charioteers and gladiators, and was the slave of the actors and others connected with the stage.’ Hier wordt Caligula verweten dat hij verslaafd is geraakt aan het gezelschap van wagenrenners, gladiatoren en acteurs. De intensieve omgang met artiesten en atleten beroofde de keizer van zijn zelfstandigheid.
Ook keizer Claudius was niet de baas over zichzelf: ‘[…] as it was the freedmen and the women with whom he associated; for he, more conspicuously than any of his peers, was ruled by slaves and by women’. Cassius Dio gaat zelfs zo ver dat hij claimt dat Claudius, heerser van alle Romeinen en andere niet-Romeinse onderdanen, zelf een slaaf is geworden van zijn omgeving, die hem frequent uitbuit en misbruik maakt van zijn zwakke karakter. Zo leidde zijn slaafsheid tot het vermoorden van zijn beide stiefzoons. Hiernaast wordt zijn laffe en slaafse karakter nogmaals sterk benadrukt in het volgende fragment: ‘Though, generally speaking, he was such as I have described, still he did not a few things in a proper manner whenever he was free from the aforesaid weaknesses and was master of himself.’ Blijkbaar was Claudius alleen in staat tot het zelfstandig nemen van besluiten als zijn slaafse karakter hem geen parten speelde. Al met al kon het Romeinse volk niet verkroppen dat Claudius een slaaf was van zijn vrouw en zijn entourage: ‘[…] people were vexed at seeing him the slave of his wife and the freedmen.’
Maar er moet worden gezegd dat hier sprake is van een zekere ironie: de keizer was de machtigste man op aarde en het makkelijkst belachelijk te maken door hem slaaf te laten zijn van zijn minderen (slaven, vrouwen, artiesten). In hoeverre Cassius Dio hier deze slaafsheid gebruikt om Caligula en Claudius te ridiculiseren is niet te achterhalen.

De moordzuchtige keizer
Bloeddorstigheid is in de geschiedenis van de mens nog nooit gezien als deugdzaam. Ook Caligula en Tiberius werden alles behalve bejubeld om hun moordzucht: ‘[…] he [Caligula] even surpassed his predecessor’s [Tiberius] licentiousness and bloodthirstiness’. Waarom Caligula zijn voorganger overtrof in wreedheid heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat hij onnodig veel mensen liet vermoorden (‘the large number […] was serious enough’) en tevens hier duidelijk plezier in had (‘excessive delight in their death’) en bovendien een onverzadigbaar verlangen had naar het aanschouwen van bloedvergieten (‘his insatiable desire for the sight of blood’).

Conclusie
Als wij alle geciteerde fragmenten naast elkaar leggen, komt een interessant verwachtingspatroon aangaande het karakter van de keizers aan het licht.
Ten eerste werd het uitermate gewaardeerd wanneer een keizer gul met zijn vermogen omging. Ten tweede werd ook van een keizer verwacht dat hij toegankelijk was en contact met de Romeinse bevolking niet meed. Een derde karaktereigenschap die in een keizer werd geprezen was het vermogen tot vergeven en vergeten. Wanneer een keizer te wraakzuchtig bleek, werd dit gezien als een slechte eigenschap. Tevens diende een keizer loyaal te blijven aan zijn vrienden en hen niet van de hand te doen wanneer zij niet langer nuttig bleken. Een keizer die open stond voor kritiek op zijn beslissingen kon rekenen op lof van zijn onderdanen. Het moest echter niet zo ver komen dat een keizer zich te veel liet beïnvloeden door zijn naaste omgeving: slaafsheid was ongepast en werd streng veroordeeld. Als laatste blijkt uit de fragmenten dat van een keizer moordzucht niet werd verwacht. Hij diende maat te houden en al helemaal geen plezier te tonen in het vergieten van bloed op grote schaal.

CONCLUSIE

Al met al valt te concluderen dat de West-Romeinse keizers aan een complex patroon van verwachtingen moesten voldoen wilden zij als deugdelijke bestuurders worden beschouwd.
Ten eerste dienden zij op militair gebied de eisen van het leger nauwlettend in de gaten te houden om onvrede en opstanden te voorkomen. Tevens was het noodzaak om de interne stabiliteit van het Romeinse Rijk te handhaven. Aan de andere kant kon een succesvolle expansie van het Rijk prestige en status opleveren.
Ten tweede moesten de keizers de schijn van het democratische proces ophouden. De Romeinen leefden weliswaar in een absolute monarchie die hen vrede en stabiliteit bracht; hun symbolische vrijheid moest worden gerespecteerd door de keizers. Ook werd van een keizer verwacht dat hij zijn waardigheid niet verloor (dit ondermijnde zijn politieke daadkracht), een positief politiek klimaat schiep en de vrijheid van meningsuiting de vrije loop liet.
Op financieel gebied werd van de keizers verwacht dat zij gul en vrijgevig te werk gingen. Het invoeren van belastingen ging niet zonder slag of stoot en genereerde vaak onvrede onder de bevolking. Het voeren van een transparant financieel beleid om corruptie tegen te gaan, werd door de Romeinen geloofd.
De keizerlijke titulatuur kon het beste voorzichtig worden aangenomen: niet in één rits alle mogelijke titels en met name de herinnering aan het koningschap diende te worden gemeden.
Wanneer de Romeinse keizers actief betrokken waren bij de rechtspraak, konden hij op bewondering rekenen indien zij zich betrokken toonden zonder nepotisme de overhand te laten krijgen.
Over de verwachtingen op het gebied van de buitenlandse politiek van de keizers is niet voldoende uit de primaire bron te halen om er sluitende uitspraken over te doen. Echter, een deugdelijke bestuurder deed niet aan het uitbuiten van de provincies en het ongestraft laten plaatsvinden van opstanden.
Een deugdelijke bestuurder zorgt voor zijn onderdanen. Dit gold ook voor de Romeinse keizers: hongersnood en brand moesten worden bestreden. Tevens werd van de keizers verwacht dat zij de persoonlijke bezittingen van de Romeinse burgers beschermden tegen plunderende soldaten en piraten.
Ten derde dienden de Romeinse keizers op religieus gebied voorzichtig te werk gaan: tolerantie ten opzichte van ‘vreemde’ religies was geboden, maar tegelijkertijd moest de superioriteit van de Romeinse staatsreligie worden gehandhaafd. Verder werd verafgoding scherp veroordeeld en het bijgeloof van de bevolking was een serieuze zaak en mocht niet laconiek worden afgedaan als onzinnige speculaties. De ceremonies en tradities waar de keizers op dagelijkse basis mee van doen hadden, konden worden aangepast zolang de grote lijnen niet werden doorbroken.
Ten vierde is aangaande het karakter van de Romeinse keizers een patroon te ontdekken. Een deugdelijke keizer bezat de volgende karaktereigenschappen: vrijgevigheid, toegankelijkheid, vergevings-gezindheid, loyaliteit en tegen kritiek bestand. Lijnrecht tegenover deze eigenschappen stonden: moordzuchtigheid, slaafsheid en bandeloos-heid, die als ondeugdelijk werden beschouwd.
Het was voor de Romeinse keizers onmogelijk om aan alle verwachtingen te voldoen. Ze regeerden over een te groot aantal onderdanen om hen allen tevreden te houden. De keizers moesten tussen uitersten laveren, compromissen sluiten en altijd rekening houden met wat de Romeinse samenleving van hen verwachtte. Beide einden van het spectrum dienden te worden vermeden. Kortom: het verwachtingspatroon dat de Romeinse bevolking had aangaande de West-Romeinse keizer was complex, delicaat en uitermate lastig om aan te voldoen. Tegelijkertijd was het noodzakelijk om aan het verwachtingspatroon te voldoen, wilde men worden beschouwd als een deugdelijke heerser.

LITERATUURLIJST

Cassius Dio, Roman history, LI – LXIII. E. Cary ed. (Harvard 1927).

Lane Fox, R., De klassieke wereld. Een epische geschiedenis van de Grieken en Romeinen (Amsterdam 2007).

Meijer, F., Keizers sterven niet in bed. Van Caesar tot Romulus Augustulus 44 v. Chr – 476 n. Chr. (Amsterdam 2004).

Millar, F., A study of Cassius Dio (Oxford 1964).

Salmon, E.T., A history of the Roman world 30 B.C. to A.D. 138 (Londen 1944).

Yavetz, Z., Plebs and princeps (Oxford 1969).

Berichten gemaakt 1236

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven