De Amerikanen gaan niet!

door Wesley Ellermeijer

 

Bij de openingsceremonie van de Olympische Spelen in Moskou op 19 juli 1980 ontbraken alle Amerikaanse atleten. De Amerikaans regering boycotte  deze Spelen  vanwege de Russische invasie in Afghanistan. Het Witte Huis portretteerde zichzelf als leider van de boycot en hoopte op zoveel mogelijk volgelingen. Deze houding viel bij veel Westerse bondgenoten echter niet goed. De boycot eindigde mede daardoor in een mislukking, omdat verreweg de meeste bondgenoten van de Amerikanen in West-Europa wel deelnamen. Er was echter niet alleen verdeeldheid tussen de verschillende Westerse landen, ook binnen de Verenigde Staten konden de betrokkenen het niet eens worden. Deze situatie is tekenend voor de internationale discussie omtrent het instellen van een boycot en toont aan dat de VS een fragiel fundament had voor de zaak die ze propageerde. Veel atleten hadden vier jaar lang alles opzij gezet om optimaal te kunnen presteren tijdens de Olympische Spelen en zagen dat deze mogelijkheid hen nu werd afgenomen. Linda Cornelius Waltman, vijfkampster, verwoordde dit mooi: “The worst was four years after when the Olympics were in Los Angeles. I remember sitting in front of the television watching the Opening Ceremony, just crying and thinking I never really got a chance to be a part of that.”[1] Honderden atleten begonnen gezamenlijk een rechtszaak tegen de Amerikaanse regering om toch deel te kunnen nemen. Helaas voor de atleten mocht het niet baten en was er geen Amerikaanse afvaardiging bij de Olympische Spelen van 1980 in Moskou. Hieronder zal het verloop van de discussie tussen de sporters en de regering worden uitgelegd: van de invasie tot de rechtszaak.

 

De ‘Carter-doctrine’

 Tijdens de State of the Union op 21 januari 1980 sprak president Jimmy Carter zijn grote zorgen uit over de invasie van de Sovjets in Afghanistan. Hij was bang dat de Sovjet-Unie de oliereservoirs van de wereld in handen wilde krijgen. Hij noemde in zijn speech verschillende mogelijke maatregelen tegen de Sovjet-Unie, zoals een handelsembargo. De president had het Amerikaans Olympisch Comité (United States Olympic Committee (USOC)) laten weten dat hij (en het Amerikaanse volk) daarnaast deelname aan de Olympische spelen niet langer zou steunen. De Verenigde Staten zouden niet deelnemen aan de Spelen zolang er Sovjettroepen in Afghanistan waren.

Dit viel niet in goede aarde bij de atleten. Een groep van vijftig sporters belegde vier dagen na de toespraak van Carter een persconferentie om hun eerste reactie te geven. Hierin riepen ze de Amerikaanse regering op tot een complete economische boycot van de Sovjet-Unie. De atleten vonden dat de regering maatregelen moest nemen die daadwerkelijk effect hadden, in plaats van symbolische maatregelen waar ze eigenlijk niks mee bereikten. Het wrange van een boycot in dit geval was dat de regering het leger niet wilde inzetten tegen de Sovjets, omdat ze daarvoor niet over genoeg mankracht beschikten. De regering wilde dus andere mensen gebruiken om hun punt zichtbaar te maken aan de buitenwereld, zoals hun atleten voor de Spelen. Zij hadden daarbij geen keuze. Het is daarom niet verwonderlijk dat de atleten de Carter-doctrine wilden aanvechten. Het besluit van Carter was echter niet meer dan een mededeling, ook omdat het Amerikaanse Olympisch Comité er niet bij werd betrokken. De atleten wilden niet betrokken worden bij de politiek tijdens de Koude Oorlog, omdat sport en politiek gescheiden hoorden te blijven. De discussie hierover laaide met deze kwestie op en zou de gemoederen tot het begin van de Spelen bezig houden.


Het USOC tussen twee vuren

Twee maanden na de State of the Union vond er een ontmoeting plaats tussen de president en een delegatie van de atleten. Hij deelde hen nogmaals met klem mee dat er geen Amerikaanse sporters zouden deelnemen. De atleten waren diep teleurgesteld. Afgevaardigden van tweeëndertig organisaties die het beheer hadden over de amateuratleten, die er toentertijd in groten getale waren, kwamen een paar dagen later bij elkaar. Ze kwamen met een sterke boodschap naar buiten dat ze tegen een boycot waren. Op 31 maart kwam The Washington Post met de volgende kop: “Carter Gets Word: Try and Stop Us.” De atleten en de regering stonden nu lijnrecht tegenover elkaar, terwijl het USOC er tussenin zat en probeerde te bemiddelen.

De atleten kozen voor deze harde lijn, omdat zij de regering niet konden overtuigen om andere maatregelen te nemen. Zo stelden de atleten voor om niet mee te doen aan de openings-, sluitings- en medailleceremonies bij wijze van protest. Daarnaast zouden ze alleen in de Sovjet-Unie zijn op de dagen dat ze moesten presteren en beloofden ze om zich alleen op het Olympisch terrein te begeven. De regering nam niet de moeite om een officiële reactie te geven op dit voorstel. Het voorstel werd onofficieel afgewezen door een medewerker van het Witte Huis met de uitleg dat hier al over was nagedacht voordat de president besloot om een boycot in te stellen.


Druk op het Olympisch Comité

Het uiteindelijke besluit om wel of niet deel te nemen lag, net als in alle andere landen, bij het Nationaal Olympisch Comité. Van tevoren werden er bijeenkomsten georganiseerd, waarbij de regering hoopte zo veel mogelijk stemgerechtigde leden van het USOC over te kunnen halen om voor een boycot te stemmen. De belangrijkste bijeenkomst vond plaats in het Witte Huis met leden van de Olympische sportbonden, die automatisch ook lid waren van het USOC, vertegenwoordigers van het Athletes’ Advisory Council en medewerkers van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarbij werd onder andere gesproken over het voorstel van de atleten om niet aanwezig te zijn bij de ceremoniële bijeenkomsten. De regering maakte tijdens deze bijeenkomst duidelijk dat deze optie al werd besproken voor er werd gepleit voor een boycot, maar niet als afdoende werd beschouwd. Veel USOC-leden hielden voet bij stuk en stemden op 12 april 1980 tegen een boycot, maar de regering slaagde er toch in om een meerderheid te krijgen. 1604 leden stemden voor een boycot en 797 stemden tegen,  twee leden weerhielden zich van stemming. Veel leden kregen van de regering het signaal dat er maatregelen zouden volgen als het USOC de regering niet zou steunen. Zo dreigde de regering, naar verluidt, met het intrekken van paspoorten en visa van atleten die op eigen initiatief naar Moskou zouden afreizen, het aanpassen van de belastingvrije status van het USOC en het wijzigen van de organisatorische statuten van het USOC. Dit laatste zou bijvoorbeeld betekenen dat de Amerikaanse regering zich zou bemoeien met de aanstelling van bestuursleden, met de geldstromen en met de bevoegdheden van de organisatie en het bestuur. De bemoeienis van de politiek met de sport, wat tegen de principes van het Internationaal Olympisch Comité inging, was hiermee compleet.

 

Rechtszaak tegen de USOC

Een groep van vijfentwintig atleten liet het er niet bij zitten en klaagde, samen met een lid van het USOC, namens hun mede-atleten het USOC aan, zodat zij toch deel konden nemen aan de Olympische Spelen. De atleten hadden weinig vertrouwen in een goede afloop en vreesden bovendien voor maatregelen tegen hen persoonlijk, maar wilden alle mogelijkheden aangrijpen om de stemming van het USOC tegen deelname teniet te doen. Deze groep beriep zich op de Amateur Sports Act van 1978 waarin, volgens hen, stond dat men een sporter niet de mogelijkheid tot deelname aan de Spelen mocht ontnemen, behalve om sport-gerelateerde redenen, bijvoorbeeld wanneer deelname om medische redenen niet verantwoord was.

Het ironische aan de Amateur Sports Act was niet alleen dat deze was ondertekend door president Carter, maar vooral dat deze juist was bedoeld om bemoeienis van de politiek met de Olympische Spelen tegen te gaan. De Act was aangenomen na de Afrikaanse boycot van de Spelen van 1976. Vijfentwintig Afrikaanse landen boycotten die, omdat het Nieuw-Zeelandse team ter voorbereiding op de Spelen een tour maakte door Zuid-Afrika. Zuid-Afrika was sinds 1964 van deelname aan de Spelen uitgesloten vanwege het apartheidsregime. De Afrikaanse landen wilden dat de Nieuw-Zeelandse atleten, vanwege hun tour, ook uitgesloten werden. Het IOC ging hier niet in mee. In de Act stond grofweg dat het USOC verantwoordelijk was voor de organisatie, financiën en de controle over de Amerikaanse representatie op de Spelen. Bovendien stond in de Act duidelijk dat het USOC geen uitnodiging tot de Spelen kon weigeren, behalve op sportieve gronden.

De rechter was echter niet overtuigd van de argumenten van de atleten en drieëntwintig dagen nadat de aanklacht was ingediend werd deze door de rechter verworpen. De rechter gaf aan dat de Amateur Sports Act op veel verschillende manieren kon worden geïnterpreteerd, waardoor het USOC dus ook veel speelruimte had om het besluit te nemen om de boycot van de regering te steunen. Het USOC had dus volgens de rechter geen onreglementair besluit genomen.

 

Overslaande verdeeldheid

 De Verenigde Staten waren geen op zichzelf staand voorbeeld in deze kwestie. De Britse regering onder leiding van Margaret Thatcher probeerde ook een boycot in te stellen. Het Brits Olympisch Comité, de BOA, luisterde echter niet naar de regering zoals het USOC dat deed. De BOA stuurde haar atleten wel naar Moskou. Er was ook in andere landen veel verdeeldheid over het wel of niet steunen van een boycot. Zo gingen er uiteindelijk, naast de Britse atleten, ook bijvoorbeeld Franse, Nederlandse, Spaanse en Italiaanse sporters  naar de Spelen. De boycot werd wel gesteund door Noorwegen, Canada en West-Duitsland. Het lukte de Verenigde Staten, als aanjager van een boycot, niet om veel steun te krijgen bij hun bondgenoten in met name West-Europa, omdat zij onderling, om verschillende redenen, te sterk verdeeld waren.

De boycot heeft door deze verdeeldheid uiteindelijk maar weinig effect gehad. Dit is deels te verklaren doordat de betrokken partijen verschillende visies over de relatie tussen politiek en sport hadden. In Groot-Brittannië was dit de voornaamste oorzaak voor de botsing tussen de regering en de BOA. Het is goed mogelijk dat dit ook een rol speelde bij de discussie in Amerika, aangezien er daar ook sprake was van een conflict tussen de overheid en de sportwereld. Het is in ieder geval duidelijk geworden dat politiek en sport bij dit soort kwesties duidelijk los van elkaar staan en hele andere rollen willen spelen op het toneel van de internationale betrekkingen.

 

Wesley Ellermeijer (1992) heeft zijn bachelor Geschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam in 2013 afgerond met majoren in Global History en Oude Geschiedenis. Vervolgens is hij de master Geschiedenis Vandaag aan de Rijksuniversiteit Groningen gaan volgen en heeft deze in 2016 voltooid. Daarna is hij tijdelijk werkzaam geweest als beleidsmedewerker aan de Rijksuniversiteit Groningen. In zijn vrije tijd houdt hij de nationale politiek in de gaten vanuit een internationale invalshoek en breidt hij zijn kennis en vaardigheden graag uit door middel van Massive Open Online Courses en literatuur.

 

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS EN BEKIJK HIER ALLE SCRIPTIES VAN DE UITGEVERIJ.

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.

NOTEN

[1] Caraccioli, T. & Carracioli, J., Boycott: Stolen Dreams of the 1980 Moscow Olympic Games (Washington D.C.), 2008), 3.

Berichten gemaakt 1256

Eén gedachte over “De Amerikanen gaan niet!

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven