Een pleidooi voor feministische methodologie en de agency van vrouwen
Zoals diplomate Eleanor Roosevelt ruim een halve eeuw geleden schreef: “Too often the great decisions are originated and given form in bodies up wholly by men, or so completely dominated by them that whatever special value women have to offer is shunted aside without expression.”[1] Het door haar uitgedrukte sentiment is nog steeds actueel: er wordt vandaag de dag in de internationale betrekkingen te weinig agency aan vrouwen toegekend. Vrouwen worden gemarginaliseerd in de internationale politiek en geschiedenis, wat mede wordt veroorzaakt door de systematische ondervertegenwoordiging van vrouwen in internationale organisaties en door de seksistische analysekaders die ook vandaag de dag nog gebruikt worden. Om een gelijker en beter debat te creëren, is het van belang dat feministische theorieën en methodologie worden gebruikt om internationale betrekkingen te bestuderen. In dit essay wordt voornamelijk aandacht aan vrouwen besteed, maar het is belangrijk om te onthouden dat ook andere minderheden en non-mannen buitengesloten worden van het politieke speelveld.
Is ze een goede moeder?
Dat vrouwen in de minderheid zijn binnen de internationale politiek is welbekend. Professor J. Ann Ticker schrijft hierover in haar boek Gender in International Relations het volgende: “Apart from the occasional head of state, there is little evidence to suggest that women have played much of a role in shaping foreign policy in any country in the twentieth century.” Deze afwezigheid van vrouwen is zeker onderdeel van het gebrek aan agency binnen de internationale betrekkingen, maar hun grote minderheid in het werkveld is niet de enige reden dat vrouwen amper worden genoemd. Zo worden de vrouwen binnen de (internationale) politiek vaak neergezet als emotioneel en zwak: ze zouden een gebrek hebben aan kwaliteiten die vaak als mannelijk worden gezien, zoals bijvoorbeeld rationaliteit, macht, autonomie en zelfstandigheid.[2] En al zouden ze deze kwaliteiten bezitten, dan worden vrouwen nog afgerekend op categorieën waar bij mannen geen aandacht aan wordt besteed, laat staan kritiek op wordt geleverd. Is ze een goede moeder?[3] Waar koopt ze haar kleding?[4] Is ze mooi?[5]
Toch begonnen vrouwen steeds meer door te dringen in de internationale politiek als secretaresses en een enkeling als een hogere functionaris, maar vrouwen worden ook nu in 2023 nog afgestraft om hun gender. Het gaat zelfs zo ver dat vrouwen worden afgerekend op het dragen van kleding met ‘vrouwelijke’ details.[6] Het wegschuiven van vrouwelijkheid binnen de internationale politiek als nutteloos en irrelevant, zorgt er niet alleen voor dat vrouwen worden buitengesloten en gemarginaliseerd, maar ook een proces van zelfselectie dat resulteert in een overwegend mannelijke bevolking in zowel de wereld van buitenlands beleid als het academische veld van internationale betrekkingen.[7]
Liberaal uitsluiten
De twee meest gebruikte theorieën om internationale betrekkingen te bestuderen zijn het liberalisme (idealisme) en het realisme. Beide theorieën gaan stilzwijgend over genderkwesties en de manier waarop de wereldpolitiek of de wereldeconomie vrouwen beïnvloedt, wat, uitgaande van feministische theorieën, zou kunnen bijdragen aan het begrip van gender binnen internationale betrekkingen.
Het liberalisme kent drie kenmerken die in elke adaptatie van de theorie terugkomen: staten zijn de belangrijkste actoren, belangen van staten zijn veelvoudig en veranderen, en het gaat uit van het ‘absolute gains principe’. Vrijhandel, democratie en internationale organisaties staan voorop.[8] Hoewel er binnen liberalisme veel aandacht voor rechten, democratie en vrijhandel is, is binnen die begrippen geen ruimte voor vrouwen. Handel wordt gedreven door mannen; de traditionele rol van de vrouw voegt niks toe aan de wereldeconomie. Het gedachtegoed van een van de belangrijkste denkers van het liberalisme, Immanuel Kant, weerspiegelt waarom vrouwen binnen liberalisme geen plaats toegekend worden. Kant is niet de enige liberale denker, maar zijn ontmenselijking van vrouwen toont aan waarom liberalisme vrouwen geen agency geeft: het ziet ze niet als gelijkwaardige deelnemers in de politiek, economie, moraliteit en rationaliteit. Kant geeft een duidelijk overzicht van hoe hij over de rol van vrouwen denkt: “Nothing of duty, nothing of compulsion, nothing of obligation! (…) I hardly believe that the fair sex is capable of principles.”[9] Hoewel liberalisme uitgaat van staten als beheerst door rationele actoren, ziet Kant vrouwen duidelijk niet als moreel of rationeel.
De hegenomie van de mannelijkheid
Het realisme is gebaseerd op een andere groep kernprincipes. Als eerste is het staatscentrisme van belang: staten zijn de centrale actoren in de internationale politiek, in plaats van leiders of internationale organisaties. Daarnaast is het internationale politieke systeem anarchistisch, aangezien er geen supranationale autoriteit is om regels af te dwingen. Verder handelen staten altijd in hun rationele eigenbelang binnen het internationale systeem. Tot slot verlangen staten macht om zelfbehoud te verzekeren. Realisme functioneert via het ‘relative gains principe’, iets wat dr. John J. Mearsheimer het beste uitlegt: het relative gains principe betekent dat elke partij niet alleen rekening houdt met zijn individuele winst, maar ook hoe goed hij het doet in vergelijking met de andere kant.[10] Staten zijn dus altijd in competitie met elkaar.
Het realisme past binnen de feministische lens van Professor Emerita R.W. Connell’s ‘hegemonic masculinity’: zij theoretiseert dat het stereotiepe idee van mannelijkheid vorm geeft aan socialisatie, omdat mannen alle macht binnen de samenleving in handen hebben. Deze vormgeving van socialisatie omvat een hoge mate van meedogenloze concurrentie, agressiviteit, een onwil om zwakte of afhankelijkheid toe te geven en devaluatie van vrouwen en vrouwelijkheid.[11]
Het realisme als International Relations (IR) theory past binnen hegemonic masculinity omdat staten volgens het realisme altijd in competitie met elkaar zijn, wat ook wordt weerspiegelt in Mearsheimer’s relative gains. De meedogenloze concurrentie, onwil om zwakte toe te geven en agressiviteit die centraal staan in Connell’s theorie zijn dan ook terug te vinden in het streven naar macht van de individuele staten, hun gebruik van macht indien nodig om het beter te doen dan de andere staten en het ongeloof in een waardevolle internationale samenwerking. Ook de devaluatie van vrouwen en vrouwelijke eigenschappen zien we terug: staten moeten sterk en agressief zijn om de beste te zijn. Vrouwelijke eigenschappen passen niet binnen dit plaatje waardoor de aanwezigheid van vrouwen wederom volledig genegeerd wordt.
Voor zij die het niet (willen) zien
Feministen stellen voor om aandacht te besteden aan de empirische, theoretische en politieke uitsluitingen die betekenis geven aan de actoren, kenmerken en uitkomsten binnen internationale betrekkingen.[12] Als eerste is het van belang dat we erkennen dat internationale betrekkingen en de bijbehorende theorieën ‘gendered’ zijn.[13] Hoewel er steeds meer aandacht komt voor feminisme binnen internationale betrekkingen, wordt vaak het nut over het hoofd gezien. V. Spike Peterson legt dit als volgt uit: “Stated simply, those who do not “see” the field as gendered also cannot “see” the significance of feminist lenses and analyses.” Feministische academici bewijzen met hun methodologie echter dat door het herformuleren van traditionele IR constructen – staten, conflicten, soevereiniteit, politieke identiteit, oorlog, veiligheid en meer – dat IR theory gendered is, en dat dit implicaties met zich mee neemt voor hoe internationale politiek uitgeoefend wordt.[14]
Feministische academici kaarten aan dat maatschappelijke problemen zoals oorlog en politiek worden gezien als traditioneel mannelijk, mede omdat het eeuwenlang enkel door mannen beoefend is.[15] De rollen die vrouwen traditioneel gezien toebedeeld zijn – denk hierbij aan het verzorgen van kinderen en het huishouden – hadden dan ook geen plek binnen de internationale politiek. En als vrouwen nu de arena van internationale betrekkingen willen betreden moeten ze aan een lading seksistische standaarden voldoen. Een vrouw moet bijvoorbeeld om serieus genomen te worden mooi maar niet te mooi zijn; netjes en niet te vrouwelijk gekleed zijn; een goede moeder zijn; gefocust op haar werk zijn; niet te emotioneel maar ook niet te kil zijn. Daar komt bovenop dat een groot deel van de vrouwen op onze wereld ook nog gehinderd worden door andere aspecten: economische klasse, etniciteit, functiebeperkingen, etc.
Het grootste probleem met agency voor vrouwen binnen IR theory ligt dus niet bij de eerdergenoemde seksistische standaarden waar vrouwen aan moeten voldoen of het gebrek aan vrouwen binnen de politiek: nee, het ligt bij de manier waarop de internationale politiek inherent een mannenwereld is wat de twee hiervoor genoemde problemen in stand houdt.
Eeuwenlang werkte dit. Er was sprake van wat de Italiaanse Marxistische filosoof Antonio Gramsci omschrijft als ‘culturele hegemonie’. Gramsci definieert culturele hegemonie als de manipulatie van de historische narratieven en culturele normen (waaronder instituties en conventies zoals we in de internationale politiek zien) door de heersende klasse om de illusie te scheppen dat de heersende orde de juiste orde is. Oftewel, vrouwen werden vanwege hun gender als ongeschikt gezien, wat de seksistische status quo van internationale politiek in stand hield.[16]
Machtssystemen doorbreken
Veel van de heersende feministische theorieën focussen zich op de verdeling van de macht die deze status quo in stand houdt. Historica dr. Cynthia Enloe legt dit argument verder uit. Volgens haar moet je aandacht schenken aan gender en aan vrouwen – alle soorten vrouwen, ongeacht afkomst, seksualiteit of andere identiteitskenmerken – om te erkennen wie de macht uitoefent en met welk doel.[17] Hier sluit ik me volledig bij aan. Te vaak wordt de ondergeschikte rol van vrouwen in internationale betrekkingen toegeschreven aan traditie, culturele voorkeuren en tijdloze normen. Er wordt gepretendeerd alsof vrouwen buiten de domeinen bestaan waar de macht wordt uitgeoefend, alsof ze buiten het bereik liggen van beslissingen en pogingen om die beslissingen af te dwingen. Deze aanname is een vertekend beeld van het intellect en de macht van vrouwen wat zeer schadelijk is. Al deze beslissingen worden gevormd door de uitoefening van macht door mensen die geloven dat hun eigen lokale en internationale belangen afhangen van het feit dat vrouwen en meisjes deze specifieke gefeminiseerde verwachtingen internaliseren die hen weghouden van de macht en dus van de internationale politiek. Ook tussen vrouwen bestaat er verschillen in welke obstakels ze tegenkomen in hun strijd om deze misogynistische verwachtingen te overwinnen. Waar een witte vrouw met een able-bodied lichaam wellicht alleen seksistische standaarden hoeft te trotseren, worden veel andere vrouwen ook nog met racisme of ableisme geconfronteerd. Door het aankaarten van deze machtsverhoudingen kunnen vrouwen zich bewust worden van hun geïnternaliseerde verwachtingen, en zich er vervolgens tegen kunnen gaan verzetten. Zo kunnen vrouwen hun agency terugkrijgen: “Women’s collective resistance to any one of these feminized expectations can realign both local and international systems of power.”[18] Het is voor het toekennen van agency niet nodig dat alle vrouwen in opstand komen. Het is genoeg dat ze herkennen dat ze zelf ook macht bezitten en dat er macht op ze uitgeoefend wordt. Dit geldt overigens niet enkel voor vrouwen, maar voor alle onderdrukten in een machtssysteem. Alleen als een probleem ook erkend wordt als een probleem kan het opgelost worden. Om het gebrek aan agency van vrouwen binnen IR theory hebben we feministische methodologieën nodig om vrouwen de ruimte en aandacht te geven die zij verdienen. We moeten erkennen dat vrouwen ook macht uitoefenen. Hierbij is het ook belangrijk om intersectionaliteit in ons achterhoofd te houden. Naast sexisme ervaren veel vrouwen ook nog racisme, ableisme en andere vormen van discriminatie. Het is tijd om er voor te zorgen dat Eleanor Roosevelts woorden een ver verleden lijken in plaats van een weerspiegeling van de huidige situatie. De wereld is veel veranderd in een halve eeuw: nu de mannenwereld van internationale betrekkingen nog.
Fabienne van Wijngaarden (2003) is derdejaars student Geschiedenis aan de Universiteit van Utrecht en hoofdredacteur van Historisch Tijdschrift Aanzet. Haar interesse gaat voornamelijk uit naar vrouwengeschiedenis, queer geschiedenis en internationale betrekkingen.
Bron afbeelding header: ”Four person holding each others waist at daytime”, een foto gemaakt op 1 april, 2018, door Vonecia Carswell, free to use via unsplash.com.
Bronvermeldingen:
[1] Allida M. Black, Courage in a Dangerous World: The Political Writings of Eleanor Roosevelt (New York 1999), 181.
[2] J. Ann Tickner, Gender in International Relations (New York 1992), 1.
[3] Virginia Sapiro, “Private Costs of Public Commitments or Public Costs of Private Commitments? Family Roles versus Political Ambition,” American Journal of Political Science 26:2 (1982), 266.
[4] Freya Jansens, “Suit of power: fashion, politics, and hegemonic masculinity in Australia,” Australian Journal of Political Science 54:2 (2019) 203.
[5] Nancy Hodges en Minita Sanghvi, “Marketing the female politician: an exploration of gender and appearance,” Journal of Marketing Management 31:15 (2015), 1676.
[6] Freya Jansens, “Suit of power: fashion, politics, and hegemonic masculinity in Australia,”212.
[7] J. Ann Tickner, “Gender in International Relations,“ 5.
[8] Robert O. Keohane en Lisa L. Martin,”The Promise of Institutionalist Theory,” International Security 20:1 (1995), 45.
[9] Mari Mikkola, “Kant On Moral Agency and Women’s Nature,” Kantian Review 16:1 (2011), 92.
[10] John J. Mearsheimer, “The False Promise of International Institutions,” International Security 19:3 (1994-1995), 12.
[11] Mike Donaldson, “What Is Hegemonic Masculinity?” Theory and Society 22:5 (1993), 646.
[12] Seema Narain, “Gender in International Relations: Feminist Perspectives of J. Ann Tickner,” Indian Journal of Gender Studies 21:2 (2014), 180.
[13] V. Spike Peterson, Gendered States, Feminist (Re)visions of International Relations Theory (Boulder 1992), 1.
[14] Ibidem, 21.
[15] Jeff Hearn,”From hegemonic masculinity to the hegemony of men,” Feminist Theory 5:1 (2004), 53.
[16] T. J. Jackson Lears, “The Concept of Cultural Hegemony: Problems and Possibilities,” The American Historical Review 90:3 (1985), 568.
[17] Cynthia Enloe, Bananas, Beaches and Bases (Berkeley 1992), 8.
[18] Ibidem, 10.