deSpiegel: Heroïsche kantoorslaven – De geschiedenis van werk

De econoom John Maynard Keynes voorspelde in 1930 dat wij nu gemiddeld vijftien uur per week zouden werken. Niets is minder waar. Zelfs onze robots, computers en zelflerende algoritmes weerhouden Nederlandse vrouwen er niet van gemiddeld 26 uur per week aan betaalde (!) arbeid te besteden. De Nederlandse man werkt iets meer, gemiddeld 36 uur. Daarmee zijn we nog één van de minst werkende volken van Europa. Het zou makkelijk minder kunnen, betoogt een Zweedse socioloog. Hij berekende dat de gemiddelde westerse werknemer elke dag twee uur van zijn werktijd aan privézaken besteedt. In de extreme gevallen was het meer dan de helft van de werkdag.

Waarom? Misschien is één van de redenen dat we nog zoveel tijd aan het werk zijn niet eens economisch, maar cultureel.

Iemand een ‘harde werker’ of een ‘echte aanpakker’ noemen is één van de grootste complimenten die je kan maken. De helden uit de series Suits en Zuidas zitten tot diep in de nacht, tussen de kantoorromantiek door, nog zuchtend aan hun volgepakte bureaus. Werken is in de hedendaagse westerse cultuur een heroïsche daad. Niet-werken, daarentegen, levert je sollicitatieplicht of de meelevendheid van staatsecretaris Wiebes op. Twee recente boeken over de geschiedenis van werk laten zien dat onze verering van arbeid niet universeel is.

Loonarbeid als slavernij

Het boek Bullshit Jobs: A Theory van antropoloog David Graeber is momenteel een internationale bestseller. In het boek komt Graeber met een provocatieve stelling: in Westerse diensteneconomieën werken miljoenen mensen in banen die ze zelf deels of volledig onzinnig vinden. Zowel ambtenaren als medewerkers van commerciële bedrijven vullen hun dagen met besluiteloze vergaderingen, nutteloze formulieren en stiekeme katvideo’s. Graebers statistische bewijs rammelt, maar het boek zit vol met hilarische, frustrerende en soms herkenbare anekdotes. Daarnaast biedt Graeber een verrassend diepe historische verklaring voor de huidige westerse attitudes over werk.

Graeber signaleert een radicale breuk in het Westerse denken over werk tijdens de overgang van oudheid naar middeleeuwen. Klassieke denkers vonden (loon)arbeid maar niets en beschouwden werken voor geld als een vorm van slavernij. Aristoteles meende zelfs dat je er een slechter, kortzichtiger mens van werd. De introductie van het Christendom veranderde de Europese visies op arbeid. Arbeid werd een pijnlijke maar belangrijke, door God gegeven taak van de mens. Het protestantisme zou alleen maar meer nadruk gaan leggen op de woorden van Genesis 3:19 (NBV): ‘Zweten zal je voor je brood’.

Kritiek op de grand narrative

In haar recente boek Work: The Last 1,000 Years nuanceert sociaal-historicus Andrea Komlosy de door Graeber geschetste grand narrative over een breuk in het denken over arbeid. Volgens haar is het verhaal te beperkt, omdat het eurocentrische vertoog de grote regionale Europese verschillen die er waren verdoezelt. Historici Catharina Lis en Hugo Soly gaan nog een stap verder. In hun boek Worthy Efforts erkennen ze dat sommige klassieke auteurs inderdaad kritisch waren over werk, maar deze kritische denkers vormden een minderheid. Vele Griekse en Romeinse schrijvers waren juist erg lovend over werk en vooral ambacht als activiteit. Middeleeuwse, christelijke auteurs waren juist weer niet onverdeeld positief over arbeid.

Conclusie: de discussie over werk was altijd al complex en meerstemmig. Toch zien Lis en Soly één rode lijn van Hesiodos naar Adam Smith: de mens moest zich altijd op een manier inspannen voor het algemene belang. Ponos noemden de oude Grieken die inspanning, ze hadden er zelfs een god voor.

Wat is werk?

‘Inspanning’ en ‘werk’ waren echter niet altijd hetzelfde. Van de middeleeuwse standen was er maar één die formeel werkte (de laboratores). Ondanks dat meenden de andere twee (adel en geestelijkheid) wel degelijk dat ze zich ook inspanden voor het algemene belang, betogen Lis en Soly. En hier zit de crux van de historische discussie over werk: wat is eigenlijk werk? Komlosy betoogt dat de percepties van werk en, als logische tegenhanger, vrije tijd niet universeel en constant zijn.

Econoom Juliet Schor berekende bijvoorbeeld dat dertiende-eeuwse Engelse horigen en boeren maar 150 dagen in het jaar daadwerkelijk werkten op het land. Rekenend met achturige werkdagen is dat maar liefst 29 dagen minder dan de gemiddelde Nederlandse werknemer. De rest van het jaar was gevuld met het huishouden en, zo benadrukt Schor, de vele ‘vrije’ heiligendagen. Graeber haalt Schors berekening meerdere keren aan in zijn boek. Maar waarom wordt huishoudelijk werk door Schor niet meegerekend als gewoon werk? En waarom kwalificeren we de rituelen en festivals die een goede oogst moesten verzekeren niet als werk als het oogsten zelf dat wel zou zijn? Historicus Keith Thomas betoogt dat werk en vrije tijd voor de middeleeuwse Europeaan eigenlijk constant in elkaar overliepen. De vraag is of je wel van ‘werk’ en ‘vrije tijd’ kan spreken in deze context.

Thuiswerken

Ook in de hedendaagse Westerse wereld lopen werk en vrije tijd door elkaar. Zo wordt steeds meer werk dat voorheen werd betaald tegenwoordig verricht door vrijwilligers. Maar zelfs als er betaald wordt, zijn de ruimtelijke en temporele grenzen tussen werk en niet-werk vervaagd. Moderne werkplekken als de fabriek en het kantoor creëerden een helder onderscheid tussen werktijd en vrije tijd. Door de opkomst van het thuiswerken brengen we het werk echter weer in ons privédomein; met de bijbehorende overuren en werkdruk. En zelfs onze vrije tijd moet tegenwoordig bijdragen aan onze productiviteit, analyseert cultuurfilosoof Thijs Lijster. Tegelijkertijd brengen de afleidingen van sociale media, internetwinkelen en WhatsApp het privédomein ook weer naar het werk.

Terwijl de serie Suits ons laat meeleven met heroïsche kantoorslaven, debatteren we over ideeën als basisinkomen en een 30-urige werkweek. Deze discussies zijn een logisch gevolg van huidige technologische vernieuwing. Verdere automatisering en robotisering zal werk ingrijpend veranderen. Sterker nog, dat doet het nu al. Echter, de discussies over wat werk is en wat het waard is, is niet nieuw. De onderliggende vraag is eeuwenoud: hoe en waarvoor moeten wij ons inspannen? Waarvoor mogen wij zweten?

Door Adriaan Duiveman

Adriaan Duiveman is promovendus aan de Radboud Universiteit. Hij doet onderzoek naar de rol van rampen in de vorming van lokale en nationale identiteiten in de achttiende eeuw.

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven