In 1945 zond Den Haag een Nederlandse Militaire Missie (NMM) naar de Geallieerde Bestuursraad in Berlijn om de Nederlandse belangen in het naoorlogse Duitsland te behartigen. Daar functioneerde de Missie als een door militairen bemande ambassade. Omdat het gezag en nut van de Missie aanvankelijk sterk werden betwijfeld in de Nederlandse politiek en media, wordt er in de geschiedschrijving over de Nederlands-Duitse betrekkingen in de late jaren veertig weinig vermelding van gemaakt.
Desalniettemin was de Missie een gedegen organisatie met een fijnmazige structuur en een uitgebreid netwerk van contacten onderhield met de Geallieerde Bestuursraad en de militaire missies van andere landen, die ook op eenzelfde manier aan de Bestuursraad waren geaccrediteerd. De NMM was in staat om van dichtbij de verslechterende relaties tussen de westerse geallieerde grootmachten en de Sovjetautoriteiten te observeren en Den Haag hierover te berichten. De NMM oefende daardoor indirect grote invloed uit op de Nederlandse beeldvorming van de Geallieerde bezetting van Duitsland.
Ofschoon de Missie het meest intensieve contact onderhield met de bezettingsautoriteiten in westelijk Duitsland, zette de Missie zich – in haar functie als ambassade – in voor de Nederlandse belangen in de Sovjetbezettingszone in oostelijk Duitsland. Het ging hierbij vooral om de repatriëring van Nederlanders en de restitutie van in de oorlog buitgemaakte (kapitaal)goederen. Met de verslechtering van de relaties met de Sovjet-Unie werd de Oostzone steeds minder toegankelijk en raakte de beweegruimte van de Missie hier beperkt. Het afnemen van de werkzaamheden van Missie in de Oostzone laat niettemin zien in hoeverre hun activiteiten werden bepaald door het polariserende klimaat in Duitsland, en hoe hun eigen inlichtingen de beeldvorming en het beleid van Den Haag richting (Oost-)Duitsland beïnvloedden.