Een ongelukkige thuiskomst. Huisvesting van oorlogsslachtoffers in Amsterdam.

‘Wij hebben ons zo verheugd, eindelijk tot rust te komen’, schreef de heer W. in augustus 1945 aan de Gemeentelijke Woningdienst Amsterdam. W. verbleef tijdens de oorlog ruim drie jaar in verschillende concentratiekampen. Zijn huis en bezittingen raakte hij in deze periode kwijt, net als zovele anderen joodse slachtoffers. Bij zijn terugkomst in zijn thuisstad was hij naarstig op zoek naar onderdak voor zijn ernstig verzwakte vrouw, zeer jonge kind en het kind van zijn zwager. De rest van zijn familie had de concentratie- en vernietigingskampen niet overleefd. In zijn zoektocht naar een geschikte woning zocht hij hulp bij zijn gemeente. Het schrijven van W. was slechts een van de vele brieven die de Woningdienst elke week ontving. Deze dienst was verantwoordelijk voor het huisvesten van de terugkerende oorlogsslachtoffers in Amsterdam. Dit bleek een lastige taak, want hoewel de stad de oorlog relatief ongeschonden was doorgekomen, heerste er schaarste aan beschikbare woningen. De heer W. had uiteindelijk ‘geluk’: hij werd op een urgentielijst geplaatst en kon enige weken na zijn schrijven een woning betrekken.

5 mei 1945 markeerde feitelijk het einde van de bezetting in Nederland, maar betekende tegelijkertijd de start van een periode van terugkeer en opvang van gedeporteerde, ondergedoken of gevluchte oorlogsslachtoffers. In de literatuur is de ontvangst van deze slachtoffers in Nederland veelvuldig als kil getypeerd. Deze kille ontvangst zou voortkomen uit onbegrip voor de situatie van de terugkerende oorlogsslachtoffers: ‘Iedereen heeft het zwaar gehad’ luidde het inmiddels welbekende credo. Er speelden echter meer factoren een rol in de koude douche die terugkeerders ervoeren, zo blijkt uit de huisvestingsproblematiek in de hoofdstad.

Het is begrijpelijk dat velen na hun aankomst in de stad zo snel mogelijk wilden terugkeren naar hun eigen woningen die zij tijdens de bezetting hadden moeten achterlaten. Een groot aantal oorlogsslachtoffers vond hun huizen echter verwoest of gestript van alles wat brandbaar was tijdens de Hongerwinter. Anderen vonden hun voormalige huis bewoond door anderen, die in sommige gevallen weigerden te vertrekken. Thuiskomen was voor hen gemakkelijker gezegd dan gedaan. De gemeente werd zo gedwongen een ad hoc woningbeleid te voeren om de terugkeer van zoveel mogelijk ontheemde terugkeerders tot een goed einde te brengen. In een poging het huisvestingsproces zo ordelijk en eerlijk mogelijk te laten verlopen, ontwikkelde zich al snel een uitgebreide bureaucratie met een omvangrijk web van procedures.

Voor oorlogsslachtoffers was het betrekken van een woning een belangrijk onderdeel in het proces van terugkeer. Het symboliseerde de start van een nieuw leven na de jarenlange vervolgingen en ontberingen. Terugkeerders met de meest uiteenlopende ervaringen deden dan ook massaal een beroep op hun gemeente, hun wens was echter hetzelfde: een plek vinden om thuis te noemen. De gemeente Amsterdam bevond zich in een lastig parket: er waren simpelweg te weinig beschikbare woningen om in ieders behoefte te voorzien. In augustus 1945 stonden er reeds 900 slachtoffers als gegadigden voor een woning ingeschreven, in november van ditzelfde jaar was dit aantal gestegen tot 1500 thuislozen. De gemeente voelde zich door de vele aanvragen genoodzaakt een urgentiesysteem te hanteren en zo onderscheid te maken tussen de meest ernstige en minder ernstige gevallen. De toewijzing van woningen werd zo gebaseerd op een vergelijking van individuele situaties en persoonlijk leed. Hoewel de handelswijze nogal cru klinkt, zag de gemeente geen andere mogelijkheid om orde te scheppen in de huisvestingschaos.

Omdat de Woningdienst niet over genoeg mankracht en middelen beschikte, raadde zij oorlogsslachtoffers tevens aan zelf op zoek te gaan naar leegstaande woningen en deze vervolgens aan te geven bij de dienst. De dienst zou de woningen indien mogelijk registreren en aan de gegadigde toewijzen. Deze procedure verliep lang niet altijd vlekkeloos. Zo kon het dat een terugkeerder na dagen dwalen door de stad een beschikbare woning vond, deze netjes aanmeldde bij het loket Volkshuisvesting vervolgens de gevonden woning toch aan zijn of haar neus voorbij zag gaan. In sommige gevallen werden deze woningen namelijk aan andere, meer urgente gevallen toegewezen en moest de oorspronkelijke aanmelder van de woning opnieuw beginnen. Dit zorgde vanzelfsprekend voor veel telleurstelling en soms woede bij de woningzoekenden.

De schaarste aan woningen en het lange en moeizame proces dat terugkeerders moesten doorlopen om een huis toegewezen te krijgen leidde tot de nodige spanningen tussen woningzoekenden en de gemeenteambtenaren. De terugkeerders voelden zich door de vele benodigde vergunningen, inventarisatieprocessen en onduidelijke toewijzingsprocedures door verschillende loketten en bureaus van het kastje naar de muur gestuurd. Zij overspoelden de Woningdienst dan ook met klachten over de lange wachttijd, ingewikkelde procedures en ogenschijnlijk allerminst hartelijke ambtenaren. Tegelijkertijd was er ook aan de gemeentelijke zijde frustratie te herkennen. Zo schreef een medewerker van de Woningdienst dat ‘ambtenaren zonder aanleiding direct van antisemietisme en andere leelijke dingen’ werden beschuldigd indien zij woningzoekenden niet direct aan een woning konden helpen.

De gemeente kon onmogelijk de verlangens van alle terugkeerden vervullen, hoe schrijnend hun verleden en huidige toestand ook was. Niet zozeer onbegrip, maar de ingewikkelde beleidsvoering door gemeente, het gebrek aan beschikbare woningen en de hooggespannen, al dan niet begrijpelijke, verwachtingen van de terugkeerders creëerden een situatie die gedoemd was te mislukken. Hoewel sommigen wel degelijk aan een woning werden geholpen, voelden zij bij wie dit niet lange tijd niet lukte zich door hun stad in de steek gelaten. De vraag blijft of de gemeente dit probleem anders had kunnen aan pakken en een beleid had kunnen voeren dat door slachtoffers als ‘warmer’ ervaren zou worden. De geschiedenis van huisvesting van oorlogsslachtoffers in Amsterdam is in elk geval een verhaal dat het welbekende beeld van een ‘kille ontvangst’ van oorlogsslachtoffers gemakkelijk voorstelbaar maakt.

IMG_3290

 

Lauren Heida (1991) rondt haar onderzoeksmaster geschiedenis af aan de Universiteit van Amsterdam. Zij specialiseert zich in Holocaust- en genocidestudies en houdt zich met name bezig met de nasleep van de bezetting en jodenvervolgingen in Nederland. Naast haar studie is zij als onderzoeksassistent verbonden aan het NIOD en is ze werkzaam bij de uitgeverij van Jonge Historici.

 

Berichten gemaakt 1260

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven