Tijdmachines zijn pure fictie. De meeste historici zullen het hierover – soms met een vlaag van teleurstelling – met elkaar eens zijn. Onze studieobjecten bevinden zich in het verleden waar we niet naartoe kunnen reizen. Wij hebben inkijkjes in het verleden nodig in de vorm van archiefstukken, geluidsopnamen of foto’s om iets zinnigs over de geschiedenis te zeggen. Europese kolonisten in de negentiende en twintigste eeuw dachten daar heel anders over. Wanneer zij afreisden naar de koloniën in Afrika en Azië, meenden ze dat ze tegelijkertijd ook terug in de tijd reisden. Ze kwamen manieren van leven tegen die ze niet kenden en typeerden deze levenswijzen als historisch. Antropologen namen de taak op zich om deze volkeren te beschrijven en deden dit vaak in termen als ‘primitief’, ‘wild’, ‘heidens’, ‘irrationeel’ en ‘mythisch’. De Europese staat van ontwikkeling was het ‘nu’ en wie daarbuiten viel, werd in het verleden geplaatst.
Wat hierboven beschreven is, is een vorm van Othering: het proces waarbij ‘het Zelf’ van ‘de Ander’ wordt gescheiden. Er wordt daarbij een beeld van de ander gecreëerd dat vaak gebaseerd is op stereotype kenmerken, waarvan wordt aangenomen dat die centraal zijn voor de groep van de ander. Lijnrecht tegenover de Ander wordt het Zelf gepositioneerd. Niet zelden speelt een waardeoordeel een rol in dit proces. Het Zelf is dan superieur aan de Ander. Een van de vormen van Othering die grote bekendheid geniet is het Oriëntalisme, bedacht door literatuurwetenschapper Edward Said. Hij stelde dat de Oriënt (het Oosten) in westers gedachtegoed tegenover de Occident (het Westen) geplaatst werd, als een imaginaire en stereotype voorstelling van het gebied van de Ander. Een minder bekende vorm is temporele Othering.
In dit essay kijk ik naar de rol van temporele Othering in Nederlands-Indië en behandel ik de verschillende vormen waarin dat zich manifesteerde. Verder laat ik laat zien dat temporele Othering ook in verband staat met tijdsefficiëntie.
Kolonialisme
Een paar jaar nadat Said Orientalism in 1978 publiceerde, bracht de Duitse antropoloog Johannes Fabian het boek Time and the Other uit. In dit werk introduceerde hij het concept allochronisme – het idee dat de Ander niet gelijktijdig met het Zelf bestaat, met andere woorden, temporele Othering. Het woord allochronisme is opgebouwd uit de Griekse woorden ‘allos’, dat ‘anders’ betekent en ‘chronos’, dat ‘tijd’ betekent. ‘Allos’ slaat eigenlijk zowel op het idee dat er een andere tijd dan de eigen tijd bestaat en op dat de Ander daar thuishoort. Fabian herkende het allochronisme terug in het werk van de antropoloog. Antropologen reisden in de negentiende en twintigste eeuw af naar de koloniën om daar onderzoek te doen naar de mensen aldaar. Zij werkten dus vaak in koloniale dienst of voor instituties die direct of indirect in stand gehouden werden door het kolonialisme, zoals musea.
In de praktijk was allochronisme terug te zien in het koloniale discours, waarin westerse mogendheden zichzelf als meest ontwikkeld beschouwden. Daarom hadden zij het ‘nu’ bereikt, de top van de temporele ladder. Volkeren die zij koloniseerden waren daar nog niet, en werden dus als het ware in een historische tijd geplaatst. Allochronisme is dus een conceptuele ontkenning van gelijktijdigheid. De gekoloniseerde gebieden werden gezien als een inkijkje in het verleden en de schepen die de kolonisten erheen brachten waren haast tijdmachines. Dit idee is ook terug te vinden in Nederlands-Indië, zowel in de antropologische praktijk als in het koloniale discours in het algemeen. Koloniale typeringen waaraan je temporele Othering kunt herkennen zijn bijvoorbeeld naast ‘primitief’ en ‘wild’ ook ‘ongeciviliseerd’, ‘premodern’ en ‘irrationeel’.
Tijdsefficiëntie
Tijdsefficiëntie is een belangrijk onderdeel van het westerse tijdsdiscours, in het leven gebracht door industrialisatie en kapitalisme. Efficiënt omgaan met tijd betekende een strakke indeling van werk en vrije tijd; de beschikbare tijd moest zo productief mogelijk gebruikt worden. Het werk in de fabrieken gebeurde volgens een vast ritme, gedomineerd door de klok. Het leven in de geïndustrialiseerde samenleving werd geregeerd door tijdsschema’s, dienstklokken en de dienstregeling van de trein.
Voor westerse samenlevingen werd deze tijdsefficiëntie een symbool van modernisatie. Zij vonden dat het tijdsregime dat zij gebruikten het meest moderne en geciviliseerde tijdssysteem was. Andere samenlevingen die andere tijdsrekeningen gebruikten of anders omgingen met tijd werden dus niet gezien als modern. Daarnaast kwam het ook voor dat Europese mogendheden überhaupt niet geloofden dat niet-westerse samenlevingen het concept tijd begrepen. Zo geloofden negentiende-eeuwse Europese ontdekkingsreizigers dat de enige manier waarop Afrikaanse volkeren iets met tijd deden door middel van het verschil tussen dag en nacht en het verloop van de seizoenen was. Europeanen erkenden Aziatische manieren van tijdsrekenen wel, maar diskwalificeerden deze meestal als inaccuraat.
Grenslanden der beschaving
De dichotomie in het koloniale discours tussen tijdsefficiënt (het Zelf) en tijdsinefficiënt (de Ander) is dan ook een veelvoorkomend kenmerk in het koloniale discours in Nederlands-Indië. Dit is bijvoorbeeld te zien in het boek van H. Doeff, een ambtenaar voor de koloniale administratie aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Zijn boek is getiteld In de grenslanden der beschaving; ervaringen uit het dagelijksch leven van een controleur bij het binnenlandsch bestuur in de buitenbezittingen van Nederlandsch Indië (1896). De titel is eigenlijk direct al interessant. Bedoelt hij met ‘de grenslanden der beschaving’ dat de buitengebieden van Nederlands-Indië, waar hij gestationeerd was, nog maar net binnen de categorie ‘beschaving’ vallen en daarmee in het nu? Of bedoelt hij dat hij zich in ongeciviliseerd territorium bevindt en dat hij en zijn Nederlandse collega’s het eilandje van beschaving en moderniteit vormen waaraan hij zich vastklampt?
Als je het boek van Doeff leest, dan zie je dat hij overtuigd is van het idee dat Indonesiërs geen tijdefficiëntie kenden. Hij merkt bijvoorbeeld op dat de bewoners van Lampong niet in staat zouden zijn om hun tijd efficiënt in te delen voor eigen gewin, wanneer de herendiensten (verplichte arbeidsverrichtingen aan het gouvernement) zouden worden afgeschaft. En zo zijn er talloze bronnen te vinden waarin de Indonesiër als tijdsinefficiënt of lui wordt getypeerd. Volgens historicus Giordano Nanni werd luiheid als sinds de middeleeuwen vanuit het christelijke gedachtegoed als immoreel gezien. Maar naast immoreel, werd de vermeende tijdsinefficïentie in de koloniale context ook gezien als bewijs dat gekoloniseerde volkeren niet klaar waren voor industrialisatie en moderniteit. De Ander was dus premodern, achtergebleven en deelde niet mee in het nu.
Verschillende fases van ontwikkeling
Een tweede manier waarop temporele Othering gedaan werd, was door middel van classificaties. In Nederlands-Indië woonden veel verschillende etnische groepen, behorend tot verschillende culturen. Deze verschillende groepen werden door de kolonisator vaak met elkaar vergeleken en op een imaginaire historische tijdlijn geplaatst, waaruit afgeleid kon worden in welke fase van ontwikkeling zij zich bevonden. Een voorbeeld hiervan is te vinden in een publicatie uit 1926, bedoeld om de Nederlandse jeugd iets over Indië te leren. De auteur schrijft hierin dat Java van alle eilanden het meeste contact met ‘de buitenwereld’ had gehad en daardoor het meest beïnvloed was door andere samenlevingen. Daarom zouden Javanen van alle Indonesische volkeren de hoogste staat van ontwikkeling hebben bereikt en de meeste potentie hebben. De inwoners van Noord-Nias daarentegen werden juist geportretteerd als ‘echte wilden’ met een ‘ruwe aard’ en ‘barbaarse zeden’. Het ging nog verder: er werd wel gezegd dat de Papoea’s, inwoners van Nieuw-Guinea, nog in het Stenen Tijdperk leefden.
Hier is het allochronisme expliciet terug te zien. Omdat deze volkeren jager-verzamelaars waren en weinig contact met anderen onderhielden, werd geloofd dat deze mensen nog in een ver verleden leefden. Hoe hoger de kolonisator een volk indeelde op het temporele rooster, hoe meer deze volkeren geacht werden concepten als rationaliteit en punctualiteit te kunnen naleven.
Volkeren zonder geschiedenis
Een laatste kenmerk van het koloniale allochronisme was dat Europeanen vaak aannamen dat niet-westerse volkeren geen of geen geloofwaardige geschiedenis hadden van voor de komst van de Europeanen. Dit idee wordt nog altijd gereproduceerd. Zo zie je vaak dat ‘de geschiedenis van Afrika’ begint bij de Europese aanwezigheid. In Nederlands-Indië was dit niet anders. De Nederlandse inspecteur van bruggen, wegen en waterwerken M.D. Teenstra laat dat bijvoorbeeld zien in zijn beschrijvingen van de Nederlandse koloniën in 1846. Hij schrijft:
Ook kan men op de echtheid der geschiedverhalen van de inboorlingen geen genoegzaam vertrouwen stellen, als zijnde met te veel verdichtselen doorweven, om overal waarheid en fabel te kunnen onderscheiden. De geschiedenis der inboorlingen verkrijgt eerst meerder gezag na het begin der zestiende eeuw, of wel na de komst van de Europeanen in Oost- en West-Indië.
M.D. Teenstra (1846)
Zulke opmerkingen zijn veel te vinden in koloniale geschriften en sluiten aan bij het idee dat slechts ontwikkelde mensen een geschiedenis kunnen hebben omdat er bij hen ook daadwerkelijk sprake is van progressie, een lineaire lijn naar voren. Volkeren die gebruikmaakten van cyclische tijdsrekeningen, dus aan de hand van de seizoenen of het dag-nachtritme, maakten volgens de Europeanen geen ontwikkeling door en konden dus ook geen geschiedenis hebben. Van hen werd gedacht dat ze stil waren blijven staan in de geschiedenis. De meeste Indonesische volkeren werden gezien als Naturvölker, zonder of zelfs buiten de geschiedenis. De Europeanen daarentegen werden gezien als behorend tot de Kulturvölker, waardoor ze hun eigen geschiedenis hadden en de mogelijkheden bezaten om lineaire tijdregimes te begrijpen.
Conclusie
De wereld is nog altijd niet vrij van allochronisme. Eigenlijk praktiseren we het al als we door een idyllisch vakantiedorpje lopen en tegen onszelf zeggen: ‘De tijd heeft hier stilgestaan.’ Maar het past ook bij een neokoloniale blik. Denk bijvoorbeeld aan het immens populaire fotoboek van Jimmy Nelson: Before They Pass Away. De insteek van dit boek was om groepen mensen vast te leggen, voordat ze ‘uitsterven’. En daarmee wordt bedoeld: voordat hun levenswijzen uitsterven, blootgesteld aan de invloed van de westerse beschaving. Het is het gevoel dat we deze kostbare ‘traditionele’ culturen moeten bewaren omdat ze nog ‘puur’ zijn en ons – wederom – een inkijkje in het verleden geven. Maar andere culturen bestaan niet in een geconstrueerd verleden of voor ons vermaak of zodat wij verwonderd en verlekkerd op een afstandje naar ze kunnen kijken. Westerse fotografen hoeven ze ook niet te beschermen of vast te leggen opdat ze niet verpest worden door materialisme en ook een plekje in het ‘nu’ krijgen. In feite leven we allemaal gelijktijdig.
Door Nynke Anna van der Mark.
Bron afbeelding header: Wikimedia Commons, Eerste trein onder Nederlandse controle in Nederlands-Indië. Station Tangerang. CC1.0
Nynke Anna van der Mark (1994) is bezig met haar scriptie over de Lawaspoorlijn in twintigste-eeuws Suriname voor de Researchmaster Colonial and Global History en schrijft ook haar scriptie voor de Master International Relations, Global Order in a Historical Perspective, beide aan de universiteit Leiden. Haar interesse ligt op het gebied van Global/Social History met veel uitstapjes naar postkolonialisme en Subaltern Studies. Daarnaast werkt ze als redacteur en schrijft ze graag.
Eén gedachte over “Essay | De ontkenning van gelijktijdigheid – Kolonialisme en temporele ‘Othering’ in Nederlands-Indië”
Reacties zijn gesloten.