Droogte nekte Assyriërs’, zo luidde een kop in De Standaard naar aanleiding van een artikel uit Science Advances eind 2019. Hieruit bleek dat onder andere de verandering in het klimaat halverwege de zevende eeuw v.C. reeds had beslist hoe het verder zou verlopen met het Neo-Assyrische rijk.[1] Hierbij wil ik de nadruk leggen op het feit dat klimaatverandering niet ‘de’ factor was die Assyrië ten val bracht; dat zou immers deterministisch en wetenschappelijk onjuist zijn. De verandering van klimaat was wel een onderliggende causale factor die de beslissende slag legde, nog voor de militaire confrontaties met Babylonië begonnen. Dat is de hypothese die ik in dit essay zal bespreken en waarvan ik tegenargumenten zal ontkrachten.
Het belang van dit thema is heden ten dage moeilijk te overschatten; de verwevenheid van geschiedenis en klimaat is steeds duidelijker aanwezig. Overigens is klimaatgeschiedenis relevant voor het hele verleden en heeft overal haar sporen nagelaten. Een term die ik hier centraal wil stellen, is de veerkracht van een maatschappij. Met veerkracht, of in het Engels resilience, bedoelen wetenschappers de buffercapaciteit van een ecosysteem; dit is de mogelijkheid om een plotse grote druk op te vangen en te absorberen.[2]
Geografische context
Ten eerste sta ik stil bij de landbouweconomie die Assyrië kenmerkte. Hierbij is de geografische context van Mesopotamië cruciaal: Assyrië lag in het noorden van de vruchtbare sikkel, Babylonië bevond zich in het zuiden. Door haar ligging tegen de vruchtbare sikkel kon Assyrië afhankelijk zijn van regenlandbouw, of dry farming: landbouw zonder irrigatie. Het lager gelegen Babylonië daarentegen, was aangewezen op een irrigatielandbouw. Onder andere hierdoor bleek Assyrië kwetsbaarder voor de grote droogte die de regio teisterde halverwege de zevende eeuw.[3] Deze afhankelijkheid van regen zou uiteindelijk zwaar wegen op de Assyrische landbouweconomie.
Soatysiak (2016) gaf hiervoor het volgende tegenargument om aan te tonen dat Assyrië veerkrachtig genoeg zou zijn om een zware droogte op te vangen. Namelijk dat de Assyriërs strategieën hanteerden zoals artificiële irrigatie in riviervalleien en de bewaring van overschotten.[4] Deze stelling is echter niet afdoende: de belangrijkste en dichtst bevolkte Assyrische steden lagen in het noorden van het hedendaagse Irak, waar dry farming wel degelijk de dominante landbouwvorm was. Grootschalige irrigatie zou in deze gebieden een onmogelijke opgave zijn geweest. Daarnaast geeft de grootte van opgegraven graanopslagplaatsen, spijtig genoeg, niet weg hoeveel landbouwproducten de landbouwers gewoonlijk opsloegen. Mijns inziens zou de bewaring van landbouwoverschotten bovendien niet voldoende zijn om het rijk te redden van een jarenlang aanslepende droogte, niet in het minst omdat er uiteindelijk gewoonweg geen overschotten zouden overblijven om op te slaan.[5]
Deportatiepolitiek
Ten tweede speelt de situatie van de demografische en stedelijke expansie in het Assyrische hartland tijdens de late achtste en vroege zevende eeuw een rol. De oorzaak hiervan lag grotendeels in de deportatiepolitiek, of volkstransplantaties, die Assyrische heersers toepasten op volkeren die ze onderworpen. Binnen deze manier van optreden tegen vijanden spande koning Sennacherib, wiens regeerperiode de jaren 705 tot 681 besloeg, de kroon. Hij was overigens degene die de hoofdstad verplaatste van Aššur naar Nineveh, dat hij wilde omvormen tot de belichaming van de grote Assyrische politiek en economische macht.
De demografische en monumentale groei van Nineveh implementeerde enerzijds politieke macht en prestige voor Sennacherib. Anderzijds betekende dit dat de druk op de landbouw in het hinterland van Nineveh en in de wijdere omgeving steeg. Deze druk, die de landbouw amper kreeg gebolwerkt, in combinatie met een zware droogte die dertig jaren later zou opdoemen, kon de rurale samenleving in Assyrië onmogelijk goed opvangen.[6] Het argument van Soatysiak (2016) dat hier tegen ingaat, stelt dat de uitzonderlijke grootte van Nineveh niet betekende dat de rest van het Assyrische hartland demografisch onder druk kwam te staan, of dat haar inwoners kwetsbaarder waren dan zij op het platteland.[7]
Archeologische en historische bronnen onderbouwen echter dat het volledige hartland een snelle demografische groei kende in het midden van de zevende eeuw. Omwille van die sterke groei daalde de veerkracht tegen droogte significant.[8]
Koning Ashurbanipal
De heerschappijen van achtereenvolgens Sennacherib, Esarhaddon en Ashurbanipal betekenden de grootste uitbreiding voor het Assyrische wereldrijk, dat op haar hoogtepunt strekte van het Medenrijk tot in Egypte. Na koning Ashurbanipal kwam Assyrië in een neerwaartse spiraal terecht. De eerste jaren van zijn heerschappij waren stabiel, maar in het jaar 657 mislukte de oogst ten gevolge van een zware droogte. Volgens een brief van priester Akkulanu aan Ashurbanipal was er geen regen gevallen en was er dat jaar bijgevolg helemaal geen oogst.
And concerning the rains which were so scanty this year that no harvest was reaped; this is a good omen pertaining to the life an vigour of the king, my lord.
Priester Akkulanu aan Ashurbanipal[9]
Aangezien Assyrië afhankelijk was van de landbouw, was dit een zware klap voor de economie.
Daarenboven waren er vanaf 652 voortdurend conflicten met Babylonië, waar de broer van Ashurbanipal, Shamash-shum-ukin, heerste. Uiteindelijk kwam Assyrië als overwinnaar uit de jarenlang aanslepende strijd, maar was zodanig uitgeput door het conflict dat dit mede aan de basis lag van de uiteindelijke ondergang.[10]
Klimaatveranderingen
Uit de schaarse teksten van de periode na Ashurbanipal weten we dat burgeroorlogen en economische moeilijkheden deze tijd kenmerkten; een zichtbaar gevolg hiervan was onder andere de stijging van graanprijzen.[11] Voortdurende droogte en conflicten lagen aan de basis van de neergang van het eerste grote wereldrijk, dat niet veerkrachtig genoeg was om deze crisis te boven te komen. Schneider en Adali (2016) leggen een parallel met de huidige economische, politieke en klimatologische kwestie in dezelfde regio rond Syrië en Noord-Irak.[12] De aandacht voor klimaatveranderingen en oplossingen daarvoor lag in het oude nabije oosten volledig anders dan nu, maar gezien het toenmalige wereldbeeld en de technologische mogelijkheden is dat niet meer dan normaal.
Het was David Lowenthal die zijn boek vernoemde naar de openingszin The Past is a different country, they do things differently there, uit L. P. Hartley’s roman The Go-Between.[13] Deze antropologische opvatting van het verleden is in dit geval evenzeer relevant; het verleden verschilt inherent van het heden. Bovendien wil ik benadrukken dat klimaatverandering en burgeroorlogen in Assyrië niet over dezelfde kam zijn te scheren als de hedendaagse problematiek in Syrië en Irak. Het is wel zo dat samenlevingen vandaag op een duurzame manier kunnen werken aan veerkracht, in plaats van enkel op korte termijn te denken aan economische belangen.
Veerkracht
Op die manier kan het verleden, het tragische einde van een wereldrijk, ons wel degelijk belangrijke lessen en een moreel besef meegeven. Met de wetenschappelijke kennis die er op dit moment is, bijvoorbeeld over duurzame landbouw en klimaatverandering, is het onze verantwoordelijkheid om verder te bouwen aan een sterkere veerkracht. Het was immers een gebrek aan resilience, dat het Assyrische rijk uiteindelijk op de knieën heeft gedwongen.
Door Leen Bokken.
Leen Bokken volgt de master oude geschiedenis aan de KU Leuven, waar ze een thesis schrijft over prostitutie in Hellenistisch Egypte. Haar interesses binnen oudheid spitsen zich voornamelijk toe op het Oude Nabije Oosten, Egypte, en de plaats van minderheidsgroepen in dat verleden. In haar vrije tijd schrijft ze artikelen over geschiedkundige onderwerpen die haar, enkele andere voorbeelden zijn te vinden op haar website.
[1] Alle jaartallen in dit essay zijn vóór onze tijdrekening, tenzij anders aangegeven.
[2] Tim Soens, ‘Resilient Societies, Vulnerable People: Coping with North Sea Floods before 1800’, Past & Present 241 (2018), 145-146; Crawford S. Holling, ‘Resilience and Stability of Ecological Systems’, Annual Review of Ecology and Systematics 4 (1973), 1-23.
[3] Adam W. Schneider en Selim F. Adali, ‘No Harvest was Reaped: Demographic and Climatic Factors in the Decline of the Neo-Assyrian Empire’, Climatic Change 127:3 (2014), 435-439.
[4] Arkadiusz Soatysiak, ‘Drought and the Fall of Assyria: Quite Another Story’, Climatic Change 136 (2016), 389. Dit artikel is een commentaar op het bovenstaande artikel van Schneider en Adali uit 2014 en gaat hier grotendeels tegenin. In een antwoord, dat Climatic Change op hetzelfde moment publiceerde, weerleggen zij alle argumenten die Soatysiak had geprobeerd aan te halen
[5] Adam W. Schneider en Selim F. Adali, ‘ A Rather Troubled Tale: An Examination of Sołtysiak’s Commentary concerning the Roles of Drought and Overpopulation in the Decline of the Neo-Assyrian Empire’, Climatic Change 136 (2016), 397.
[6] Schneider en Adali, ‘No Harvest was Reaped’, 439-440.
[7] Soatysiak, ‘Drought and the Fall of Assyria’, 390.
[8] Schneider en Adali ‘ A Rather Troubled Tale’, 396-397.
[9] Simon Parpola, Letters from Assyrian and Babylonian Scholars, Helsinki, 1993, 77.
[10] Grant Frame, Babylonia 689 – 627 B.C: A Political History, Istanbul, 1992, 131.
[11] J. Neumann en S. Parpola, ‘Climatic Change and the Eleventh-Tenth-Century Eclipse of Assyria and Babylonia’, Journal of Near Eastern Studies 43:3 (1987), 161-182.
[12] Schneider en Adali, ‘No Harvest was Reaped’, 444-445.
[13] David Lowenthal, The Past is a Foreign Country, Cambridge, 1985; Leslie Poles Hartley, The Go-Between, Londen, 1953.