Essay | ‘Racialism. Will it hit the music business?’ – Blues, racisme en de Britse jaren 60

Na de dood van George Floyd op 25 mei 2020 kwam er internationaal veel aandacht voor de strijd tegen racisme, mede dankzij de Black Lives Matter beweging. Om racistische patronen te kunnen doorbreken is kennis van hun historische verwikkeling cruciaal. In dat licht wil ik drie casussen bieden uit de Britse jaren zestig die laten zien hoe racistische verwachtingspatronen van zwarte bluesartiesten werkten.

Ook in de Britse jaren zestig was racisme een actueel onderwerp. Berucht en beroemd is de ‘River of Blood’ toespraak van Enoch Powell, een Britse conservatieve politicus. Powell sprak onder andere zijn angst uit voor de overheersing van de zwarte man over de witte als er niet een eind zou komen aan immigratie.

Naar aanleiding van Powells toespraak verscheen er op 4 mei 1968 in het Britse muziekblad Melody Maker een achtergrondartikel met de titel: ‘Racialism. Will it hit the music business?’ In het artikel kwamen verschillende zwarte Britse artiesten aan het woord die vrijwel allemaal aangaven dat er slechts incidenteel sprake was van racisme. Geen van de artiesten zei erg last te hebben van racisme of discriminatie. Het artikel eindigt dan ook met: ‘So, mr. Enoch Powell, it seems there is only one answer – take up music.[1]

In dezelfde periode meldden de Britse muziekbladen Melody Maker en New Music Express dat er een zogenaamde blues boom gaande was: Amerikaanse zwarte muziek won sterk aan populariteit in Groot-Brittannië. Analyse van de artikelen over de blues boom laat zien dat er wel degelijk sprake is van onderliggende verwachtingspatronen die golden voor zwarte en witte artiesten, zoals die ook golden voor mannen en vrouwen. De redacteuren van Melody Maker zochten naar een ander soort racisme, namelijk discriminatie of uitsluiting. Maar in de representatie van zwarte artiesten zijn wel degelijk racistische patronen te ontdekken. Begrip van deze patronen in het verleden kan ons dichter bij een oplossing voor de toekomst brengen.

Aan de hand van drie casussen uit deze periode in de geschiedenis van de popmuziek zal ik laten zien hoe racistische verwachtingspatronen van zwarte en witte, mannelijke en vrouwelijke muzikanten werkten. Ik maak hierbij gebruik van twee muziekbladen uit die tijd: Melody Maker en New Music Express.

Blues boom en representatie

Tijdens de blues boom kwamen veel Amerikaanse, zwarte bluesartiesten naar Engeland om op te treden. Door Britse fans en muzikanten werden ze met lof en enthousiasme ontvangen. Een analyse van de muziekbladen laat zien dat herhaaldelijk bepaalde aspecten van bluesartiesten werden genoemd. Bluesmuzikanten waren vaak arm, of in elk geval arm geweest. Zo lag in een artikel over de tour van de Amerikaanse blueszangeres Mable Hillery de nadruk op de armoedige omstandigheden waarin ze eerst leefde.[2] En van de bluesmuzikant Mississipi Fred McDowell werd gemeld dat hij zijn baan had verloren aan een ‘white boy’ voordat hij succesvol muzikant werd.[3]

Mississippi Fred McDowell, gefotografeerd door Fred Seibert (1972).

Deze beschrijvingen van bluesartiesten stonden in schril contrast met de vele interviews met witte Britse artiesten over hun succes en rijkdom. Dit past in het beeld dat Melody Maker en New Music Express schetsten van zwarte blues: niet commercieel wegens een gebrek aan publiek. De bladen brachten een verschil aan tussen commerciële, populaire muziek aan de ene kant en authentieke muziek voor de liefhebber aan de andere kant. Bluesmuziek zou in die laatste categorie vallen. Voor bluesmuzikanten zou de blues een manier van leven zijn, die niet draaide om geld. In een interview verwoordde producer Mike Vernon van Blue Horizon, een platenmaatschappij gespecialiseerd in bluesmuziek, het als volgt: ‘If I’d wanted just money I’d gone into something else.’ De redacteur van Melody Maker voegde daaraantoe: ‘Now that is spoken like a true blues gentleman.’ [4]

De reikwijdte van het beeld dat de muziekbladen schetsten van zwarte bluesmuzikanten mag niet onderschat worden. Dit beeld van de blues beïnvloedde Britse artiesten in de manier waarop ze spraken over blues. Een voorbeeld hiervan is een anekdote uit de autobiografie van Keith Richard, gitarist van The Rolling Stones.

The Rolling Stones mochten in de jaren zestig een album opnemen bij de platenmaatschappij Chess in Chicago, een belangrijke platenmaatschappij voor bluesmuzikanten. In zijn autobiografie Life vertelt Richards dat hij die dag bluesartiest Muddy Waters het plafond van de studio zag schilderen. Ook Bill Wyman, bassist van The Rolling Stones, herinnerde zich een soortgelijk verhaal: Waters zou hebben geholpen met het uitladen van de apparatuur.[5] Volgens producer Marshall Chess Jr. konden deze verhalen niet waar zijn; Waters was toen dermate succesvol dat hij zoiets niet zou hoeven doen, laat staan moeten doen.[6] Maar het beeld van Waters die bijklust in de studio paste bij het beeld dat Richard en Wyman van bluesmuzikanten hadden, mede door de representatie in Melody Maker en New Music Express.

Claptons inspiratie

Muzikant Eric Clapton is een belangrijk figuur binnen de Britse blues. Van zijn tijd bij de beat band The Yardbirds, de bluesband John Mayalls Bluesbreakers, een psychedelisch experiment met Cream, Blind Faith en Derik and the Domino’s, tot een decennialange solocarrière. Zijn visie op wat blues is en of het alleen door zwarte artiesten zou kunnen worden gespeeld veranderde door de jaren heen.

Claptons muzikale voorbeeld is bluesmuzikant Robert Johnson, in 2004 nam Clapton als eerbetoon een album op met alleen maar covers van Johnson: Me and Mr. Johnson. Johnson was niet altijd Claptons belangrijkste inspiratie: een interviewer van New Music Express merkte in 1969 op dat hij eerder bluesmuzikant B.B. King als grote voorbeeld noemde. Clapton legde als reactie uit dat Johnson het begin van blues was, voor hem persoonlijk en voor blues als muzikale stroming.[7]

Eric Clapton, Me and Mr. Johnson albumcover (2004).

Maar er valt vanuit de representatie van zwarte artiesten ook een andere reden te noemen voor het feit dat Clapton Johnson boven King ging waarderen. King kwam namelijk tijdens de blues boom naar Engeland toe voor optredens. Hij speelde in Engeland voor een groter, wit publiek; hij paste zijn muziek daarom aan. Hierbij hield hij minder vast aan de authentieke blues, maar ging hij meer commerciële muziek spelen.[8]

Dat moet voor Clapton, die zeker in die periode een heel nauwe definitie van pure blues had, onverenigbaar zijn geweest met het idee dat een bluesmuzikant arm was en voor de authentieke blues leefde.[9] Clapton kan daarom zijn inspiratie zijn gaan zoeken bij Johnson: Johnson was, naast een zeer belangrijke bluesmuzikant, ook al drie decennia dood. Hij kon daarom niet meer meegaan met de muziektrends van de jaren zestig, zoals King dat deed. Hij stierf daarnaast jong, arm en relatief onbekend, geheel passend in het stereotype van de zwarte bluesartiest.

Sluitend bewijs dat dit de reden voor Clapton was om in de jaren zestig King te verwisselen voor Johnson is er niet. Claptons houding tot de blues en wat huidskleur daar volgens hem mee te maken had is complex, ambigu en veranderde door de jaren heen. Een voorbeeld hiervan is Claptons steun voor Powells immigratiepolitiek in de jaren zeventig, iets dat door biografen wordt afgedaan als niet-racistisch maar beïnvloed door drankgebruik.[10] Ook liet Clapton King zeker niet volledig achter zich, in 2000 namen ze samen het album Riding with the King open traden ze samen op. Maar het is aannemelijk dat de representatie van zwarte bluesartiesten onbewust een rol heeft gespeeld in Claptons keuze voor Johnson boven King.

‘Janis, why all the fuss?’

Een laatste voorbeeld van onderliggend racisme in de muziekbladen is te zien bij de opkomst van de Amerikaanse zangeres Janis Joplin. Joplin mengde verschillende muziekstijlen – soul, blues en rock – tot een unieke combinatie. Vanaf 1966 deed ze dat in de psychedelische band Big Brother and the Holding Company en later solo. In de Britse muziekbladen werd Joplin al snel een onderwerp van discussie onder redacteuren en lezers. Joplin coverde bluesnummers als witte muzikant in een periode dat er gediscussieerd werd of witte artiesten wel hetzelfde niveau konden bereiken als zwarte bluesartiesten. Daarnaast was ze ook een vrouw in een periode dat de muziekbladen het vrouw-zijn extra benadrukten. Melody Maker en New Music Express stelden vrouwelijke soloartiesten bijvoorbeeld vragen over hun huwelijk en hoe ze hun werk combineerden met getrouwd zijn. Joplin conflicteerde met deze ideeën, bijvoorbeeld door openlijk over haar biseksualiteit te spreken.[11]

In lezersreacties werd Joplin door sommigen getypeerd als ‘a carbon copy of a Negro soul artist’ of als ‘white soul’. Lezers gaven aan dat ze de originelen beter vonden. Maar een lezeres uit Stockholm reageerde: ‘Female pop singing will never be the same.’[12]

Janis Joplin in 1970.

Joplin brak met verwachtingspatronen van zwarte en witte, mannelijke en vrouwelijke muzikanten. Hierdoor zette ze gender en raciale verhoudingen op scherp. Ze deed dit op eenzelfde manier als B.B. King dat deed door zijn bluesmuziek commerciëler te maken. B.B. King en Joplin conflicteren op die manier met een homogeen beeld dat Melody Maker en New Music Express wilde schetsen van bluesartiesten; zwarte mannen die arm waren en weinig succes hadden.

Joplin overleed in 1970 aan een overdosis heroïne, maar haar nalatenschap was niet alleen muzikaal maar zeker ook raciaal. Joplin maakte bluesmuziek tot muziek over lijden en projecteerde het lijden van zwarte muzikanten op haar eigen lijden als vrouw. Deze zwarte blues ging oorspronkelijk onder andere ging over het lijden van zwarte muzikanten. Joplin zette zo verwachtingspatronen op scherp maar conformeerde ook zeker door zwarte muziek toe te eigenen zoals bijvoorbeeld ook Clapton dat deed. Door Joplins ambigue positie werd ze een onmisbare emancipatoire schakel in de geschiedenis van de popmuziek: ‘female pop singing’ zou inderdaad nooit meer hetzelfde zijn.[13]

Conclusie

De vraag van Melody Maker in mei 1968 – ‘Racialism. Will it hit the music business?’ was dus verkeerd gesteld; racisme zat al diep verankerd in de manier waarop de muziekindustrie werkte. Bij de representatie van zwarte bluesartiesten kwamen verwachtingspatronen naar voren die verschillend waren voor witte en zwarte artiesten en voor mannen en vrouwen. Melody Maker signaleerde dit racisme niet. Misschien omdat ze op zoek waren naar directe en evidente vormen van racisme, zoals bijvoorbeeld de uitspraken van Powell.

Dit is ook vandaag nog van toepassing: in plaats van zoeken naar overduidelijke vormen van racisme – die natuurlijk ook schadelijk zijn – zouden we moeten focussen op verwachtingspatronen en onderliggende systemen die racistisch van aard zijn. De opmerking dat bladen zoals New Music Express en Melody Maker vormen van racisme in stand hielden is an sich nietszeggend. Het gaat om de mechanismen die zij gebruikten en op welke manier die nog steeds voorkomen. Om deze patronen te breken is gedegen onderzoek nodig, want pas als duidelijk is hoe racisme werkt kunnen we aan de slag om het uit te bannen.

Door Jan Douwe Westhoeve.


Bron afbeelding header: Wikimedia Commons, B.B. King Live with “Lucille” im Audimax der Uni Hamburg, November 1971. CC-BY-SA.


Jan Douwe Westhoeve (1999) studeert Geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Momenteel volgt hij vakken ter voorbereiding op de master Moderne Nederlandse Letterkunde, die hij naast een master Geschiedenis wil gaan volgen.


[1] “Racialism. Will it hit the music business?,” Melody Maker (1968).

[2] “Mable – The blues singing grandmother,” (1969).

[3] “When Mississippi Fred turned electric,” (1969).

[4] “Beyond the blues horizon,” (1968).

[5] K. Richards and J. Fox, Life (Londen: Weidenfeld & Nicolson, 2011), 174-175.

[6] J. Milward, Crossroads: How the Blues Shaped Rock ’n Roll (and Rock Saved the Blues (Boston: Northeastern University Press, 2013), 48-49.

[7] ‘I don’t have to live up to Cream any more,’ citaat van Eric Clapton (1969).

[8] U. Adelt, Blues Music in the Sixties: A Story in Black and White (New Brunswick: Rutgers University Press, 2010), 13-29.

[9] ‘In those days I was a complete purist. If it wasn’t black music, it was rubbish,’ citaat Eric Clapton uit Adelt, 63.

[10] Adelt, 76.

[11] Idem, 98-113.

[12] “Janis breaks through the British reserve,” (1969); “Janis, why all the fuss?,” (1969).

[13] Adelt, 98-113.

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven