Esther Ladiges: ‘Wenn ein Unkraut die gute Saate zu überwuchern und zu ersticken droht…’

Esther Ladiges

Samenvatting

De nazipropaganda heeft talloze misvattingen met dodelijke consequenties de wereld in geholpen. Een van de verschrikkelijkste is de medische opvatting over de zuiverheid van het Arische ras. De nazistische ideeen over erfelijkheid, eugenetica, sterilisatie van ongewenste elementen binnen de ‘Volksgemeinschaft’ en rashygiene blijven choqueren. In ‘Wenn ein Unkraut…’ bestudeert Esther Ladiges deskundig de populaire schriftelijke nazipropaganda op medische gronden betreffende eugenetica – die zelfs schoolkinderen niet bespaard bleef – aan de hand van onthutsende bronnen. Het resultaat is even imposant als hartverscheurend.

Download de PDF

Esther Ladiges (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

In 1938 wordt in nazi-Duitsland een baby geboren. Hij mist een been en een deel van zijn armpje. Ook wordt al snel vastgesteld dat hij blind is. De pasgeboren baby is bovendien waarschijnlijk zwakzinnig. De ouders vragen hun arts om het kind een ‘Gnadentod’ toe te kennen, maar omdat euthanasie strafbaar is in Duitsland kan de arts geen toestemming geven. Uiteindelijk besluiten zij een brief te schrijven aan de ‘Führer’. De ouders hopen dat hij hen zal begrijpen en een uitzondering kan maken. Adolf Hitler geeft de arts toestemming voor het doden van de baby en in 1939 sterft het kind dat de geschiedenis in zal gaan als “Knauer”. Exacte gegevens zijn tot op heden onbekend, maar het staat vast dat het verhaal van “Fall Knauer” op waarheid berust.
“Fall Knauer” was het startschot voor de kindereuthanasie die plaatsvond in het Derde Rijk. Kindereuthanasie was onderdeel van het grotere programma van raciale selectie op medische gronden en stond in verschillende opzichten aan het begin van de weg die leidde tot de Holocaust. In de eerste plaats omdat de Duitsers van lieverlee een bepaalde denkwijze werd opgedrongen die moest resulteren in raciale zuiverheid. Deze raciale ethiek werd gecreëerd met behulp van zorgvuldig van bovenaf geregisseerde propaganda, die dagelijks op verschillende manieren de bevolking beïnvloedde. In de tweede plaats was het personeel dat de euthanasie toepaste, betrokken bij de technische en logistieke implementatie van de Holocaust. Dit tweede aspect blijft buiten beschouwing in dit onderzoek, dat zich beperkt tot de propaganda en de gewenning aan ‘euthanaseren’ (lees: het doden).
Al voor Adolf Hitler in 1933 aan de macht kwam, werd er in Duitsland gesproken over ‘zuivering van het ras’. Vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw werd veel geschreven over ras en erfelijkheid, maar vooral in het Derde Rijk zou er op grote schaal naar worden gehandeld. Eugenetica – het ‘verbeteren’ van het menselijk ras – werd een van de belangrijkste pilaren van het nationaalsocialisme.
Er bestaat positieve en negatieve eugenetica. Het doel van het eerste was het bevorderen van het krijgen van kinderen door de ‘meest geschikte mensen’. Negatieve eugenetica, het voorkomen van voortplanting door mensen met ‘onwenselijke eigenschappen’, had de meest verstrekkende gevolgen. In de context van het Derde Rijk betekende dit dat de ‘schadelijke invloeden’ op het Duitse ‘Volk’ uit de samenleving moesten worden verwijderd. Deze ‘schadelijke invloeden’ op het ras waren personen of bevolkingsgroepen die de nazi’s niet tot de ‘Volksgemeinschaft’ rekenden. Dit waren de ‘niet-Ariërs’ (joden en zigeuners), mensen met een erfelijke aandoening en de zogenaamde ‘asocialen’. Deze tweede groep werd ‘erbkrank’ genoemd. Deze benaming ‘erbkrank’ (vertaald: ‘erfelijk ziek’) is nooit duidelijk gedefinieerd. ‘Erbkranken’ waren mensen met een – door de nazi’s als erfelijk beschouwde – aandoening, maar ook ‘asocialen’ werden zo aangeduid. Dit vage begrip verwijst onder andere naar prostituees, zwervers en alcoholisten. ‘Asociale’ eigenschappen werden ook als erfelijk beschouwd. Wat deze mensen gemeen hadden, was dat zij volgens de nazi’s niets toevoegden aan de samenleving, en in de meeste gevallen wel geld kostten.
In een recent artikel uit The Sunday Times vertelt een Duitse man dat zijn moeder door zijn vader schizofreen was verklaard, opdat hij van haar kon scheiden. De vrouw werd vervolgens gesteriliseerd. Ze stierf in een inrichting in 1941. Vrijwel iedereen kon dus het slachtoffer worden van nazi-eugenetica. Dit brede slachtofferschap vergrootte het belang van effectieve propaganda, die angst en weerstand onder de bevolking moest verminderen.
Het voorbeeld van “Fall Knauer” toont aan dat het beleid van raciale selectie niet voor iedereen aanstootgevend was. De raciale politiek was onderdeel van een grotere tendens die is terug te voeren op het sociaaldarwinisme. In deze stroming wordt aangenomen dat het principe van ‘natuurlijke selectie’ ook op mensen van toepassing is. Ook was de publieke opinie met betrekking tot raciale selectie sinds de machtsovername gemanipuleerd door propaganda. Deze propaganda moest duidelijk maken wie wel en wie geen deel uitmaakte van de door de nazi’s beoogde ‘Volksgemeinschaft’.
Propaganda was volgens Hitler een van de belangrijkste middelen om een doel te bereiken. Hij wijdde er zelfs twee hoofdstukken aan in zijn boek Mein Kampf. Hitler vond dat propaganda niet subtiel moest zijn, en bestemd voor de ongeschoolde massa. Dat zijn eisen wat de nazipropaganda betreft werden ingewilligd, blijkt uit het volgende voorbeeld. In het schoolboek Allgemeinbildender Grundlehrgang 1. Teil, moesten kinderen de kosten van een gehandicapte ten opzichte van die van een gezond persoon uitrekenen. Dit is bepaald niet subtiel te noemen.

In deze scriptie wordt een analyse gemaakt van de schriftelijke, populaire nazipropaganda met betrekking tot eugenetica op medische gronden tussen 1933 en 1939. Hiervoor wordt eerst de geschiedenis van de eugenetica geschetst. Daarna wordt de propaganda voor kinderen en volwassenen beschreven aan de hand van zeven veelgebruikte thema’s. Duidelijk zal worden dat planmatig – door van bovenaf geregisseerde propaganda – het denken van de bevolking over raciale zuiverheid werd beïnvloed.
Voor dit onderzoek is het tijdschrift Neues Volk bestudeerd, informatiebrochures voor volwassenen en kinderen, en lesmateriaal. Deze bronnen zijn gekozen omdat ze gericht waren op een lekenpubliek – het ‘gewone volk’ – en niet op deskundigen of leden van een nazi-organisatie. In alle besproken publicaties wordt aandacht besteed aan erfelijkheid en ras. Deze bronnen zijn tot nu toe niet of zeer weinig besproken in de bestaande secundaire literatuur.
In dit onderzoek staat alleen de zuivering van ongewenste elementen uit de ‘Volksgemeinschaft’ centraal. Joden en andere etnische minderheden maakten in het Derde Rijk immers bij voorbaat al geen deel uit van de samenleving. De benadeelden van de sterilisatie behoorden tot het Arische ras maar werden door hun ziekte of gedrag buiten de ‘Volksgemeinschaft’ geplaatst. In de bronnen is dan ook een verschil te zien tussen de beschrijving van joden en ‘Erbkranken’. Bij joden is de beeldvorming altijd negatief, bij ‘Erbkranken’ is er ook sprake van empathie. Mensen met een afwijkende seksuele geaardheid worden ook buiten dit onderzoek gelaten.
Bestudeerd wordt de periode vanaf januari 1933 – het aan de macht komen van Hitler – tot september 1939, wanneer de Tweede Wereldoorlog en het euthanasieprogramma ‘Aktion T4’ begonnen. Na het begin van de oorlog is het primaire doel van de propaganda de mobilisatie van het volk voor de oorlogsinspanningen en het verkrijgen van haar steun. Vandaar de keuze om het onderzoek van de bronnen tot 1939 door te laten lopen.
Kort na het aan de macht komen van Hitler werd de medische wereld ‘gleichgeschaltet’, oftewel op één lijn geplaatst met de nazipolitiek. In januari 1934 trad een wet ter preventie van erfelijk ziek nageslacht (‘Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses’) in werking, waardoor sterilisatie op eugenetische gronden werd gelegaliseerd. Tussen 1934 en 1945 werden er meer dan driehonderdduizend mensen gesteriliseerd. Op 1 september 1939 legaliseerde Hitler euthanasie van ‘lebensunwertes Leben’ door middel van een speciale verordening onder de codenaam ‘Aktion T4’. In werkelijkheid was dat programma al langer bezig. Dat dit bevel op dezelfde dag werd getekend als de overlevingsoorlog in Polen, is geen toeval. Hieruit blijkt hoeveel waarde Hitler hechtte aan de zuivering van het ras en de rol die deze zuivering speelde in het bereiken van het ultieme doel: het voortbestaan van het Duitse ‘Volk’.

1: EUGENETICA, EEN HISTORISCHE SCHETS

Voordat de propaganda met betrekking tot eugenetica wordt besproken, wil ik duidelijk maken wat eugenetica inhoudt en hoe deze leer is ontstaan. Eugenetica bestond al voor 1933 maar onder Hitler nam eugenetica in Duitsland een unieke vorm aan. Claudia Koonz schrijft in The Nazi Conscience (2003): ‘What distinguished Nazi “ethnic improvement” schemes was not the logic that underwrote them but their magnitude’.
In verschillende landen werden negatieve eugenetische maatregelen, zoals sterilisatie, gelegaliseerd. Dit vond echter op een kleinere schaal plaats dan in het Derde Rijk. Eugenetica, of ‘Rassenhygiene’ zoals het in Duitsland werd genoemd, was immers voor de nazi’s van levensbelang voor het voortbestaan van het Duitse volk. Voor een goed begrip van de totstandkoming van nazi-eugenetica – en de bijbehorende propaganda – is kennis van wat daaraan vooraf ging, noodzakelijk. In dit hoofdstuk wordt daarom eerst het ontstaan van eugenetica beschreven en daarna de toepassing ervan in Duitsland. Achtereenvolgens komt aan de orde: evolutieleer en eugenetica, eugenetica in Duitsland tot 1933 en rashygiëne in het Derde Rijk.

1.1 Evolutieleer en eugenetica

De eerste wetenschappelijke theorie over de erfelijkheid van eigenschappen was afkomstig van de Franse bioloog Jean Baptiste de Lamarck (1744 – 1829) in 1809. Hij suggereerde in zijn ‘Philosophie zoologique’ dat veranderingen in eigenschappen onderhevig zijn aan veranderende levensomstandigheden. Nieuw verworven eigenschappen zouden vervolgens onveranderlijk worden overgedragen aan de volgende generatie. De intensiteit van het gebruik van verschillende organen zou op den duur fysiologische veranderingen met zich meebrengen die erfelijk zouden zijn (bijvoorbeeld de blindheid van een mol). Deze theorie van de ‘transmutatie van soorten’ werd ‘Lamarckisme’ genoemd. Volgens Lamarck was deze theorie ook van toepassing op het menselijk ras. Het Lamarckisme is na 1880 weerlegd door Francis Galton (1822 – 1911), wiens werk later zal worden beschreven.
De Oostenrijkse wetenschapper Gregor Johann Mendel (1822 – 1884), was de eerste die de erfelijkheid van eigenschappen van organismen aantoonde. Hij ontdekte dit aan de hand van een studie naar de erfelijkheid van bepaalde eigenschappen van erwtenplanten. Hoewel hij gedurende zijn leven nauwelijks erkenning voor zijn werk kreeg, – Darwin zou zijn onderzoek zelfs niet hebben gekend – zou hij aan het begin van de twintigste eeuw postume faam krijgen als de vader van de genetica. Uit zijn experimenten met erwten leidde hij twee wetmatigheden af. Deze worden de Wetten van Mendel genoemd. In deze wetten legde hij onder andere de werking van recessieve en dominante genen uit.
De evolutie van verschillende soorten organismen werd voor het eerst uitgebreid beschreven door de Engelse bioloog Charles Darwin (1809 – 1882). Met de publicatie van On the origin of species in 1859, ontketende hij een revolutie in het denken over mens en ras. Hij bewees dat ook de mens tot de dierenrassen behoorde en dat alle soorten evolueerden aan de hand van natuurlijke selectie. Dit is het mechanisme waardoor soorten die beter in hun omgeving passen, meer kans hebben om te overleven.
Darwin schreef in 1871 ‘The descent of man, and selection in relation to sex’. Hij omschreef natuurlijke selectie als een belangrijk proces in de ontwikkeling van beschaafde volkeren. Hierin was Darwin beïnvloed door zijn neef Francis Galton. Het belangrijkste aspect hiervan was de differentiële vruchtbaarheid van een volk: het volk dat zich het beste kon voortplanten in de komende generaties, was het meest ‘fit’ en zou overleven. Hiermee verwees hij naar de term ‘survival of the fittest’ van de filosoof Herbert Spencer (1820 – 1903). In deze context betekent ‘fit’ ‘aangepast’, of ‘geschikt’. Spencer introduceerde deze term na het lezen van On the origin of species. Hij paste de ideeën van evolutie toe op de samenleving: individuen of volkeren die het meest aangepast/geschikt (‘fit’) zijn, overleven. Deze theorie vormde de basis van het sociaaldarwinisme; het toepassen van Darwins evolutietheorie op de mensheid.
Door de bevindingen van Darwin werd duidelijk dat organismen, dus ook mensen, niet onveranderlijk maar dynamisch waren. De positieve verandering van organismen is evolutie. Het verval, of de achteruitgang van soorten, wordt ‘degeneratie’ genoemd. Het begrip degeneratie bestond al vanaf de achttiende eeuw. Het werd toen gebruikt om een afwijking van de norm aan te duiden. Aan de hand van de theorie van Lamarck ontwikkelde Benedict Augustin Morel (1809 – 1873) in 1857 een nieuwe visie op degeneratie. Belangrijk in zijn theorie was dat een ‘ontaard individu’ eigenschappen kan overdragen aan het nageslacht. Dit proces van erfelijke overdracht van onwenselijke eigenschappen noemde hij ‘dégénérescence’, ‘degeneratie’. Morel gebruikte het idee van degeneratie om geestelijke defecten bij mensen te verklaren.
Het besef dat we zelf invloed kunnen uitoefenen op onze evolutie, én degeneratie konden tegengaan, ontstond in 1883. In dat jaar bedacht de Engelse wetenschapper (en, zoals reeds vermeld, de neef van Darwin) Francis Galton het begrip ‘eugenics’ (eugenetica), afstammend van het Griekse woord ‘eugenes’ wat ‘goed in geboorte’ betekent. Galton definieerde eugenetica als volgt:

[…] the science of improving stock, [ … ] which, especially in the case of man, takes cognisance of all influences that tend in however remote a degree to give to the more suitable races or strains of blood a better
chance of prevailing speedily over the less suitable than they otherwise would have had.

In het kort is eugenetica de leer die de verbetering van het (menselijk) ras bevordert. Zoals reeds vermeld, bestaat er positieve en negatieve eugenetica: positieve eugenetica is het bevorderen van voortplanting van mensen met wenselijke eigenschappen, negatieve eugenetica is het ontmoedigen of voorkomen van voortplanting van mensen met onwenselijke eigenschappen.
Volgens Galton waren sociale problemen, zoals criminaliteit, het gevolg van ‘defecten in erfelijkheid’. De dader zelf kan deze net zo min beïnvloeden als zijn haar- of oogkleur. Galton pleitte voor negatieve eugenetica. In een fantasietekst uit 1910 schreef hij dat burgers zich alleen zouden mogen voortplanten na het ondergaan van fysieke en mentale tests. De ‘ongeschikten’ zouden zich niet mogen voortplanten; dit zou zelfs strafbaar zijn. Het idee dat de staat moet ingrijpen ten behoeve van de ‘verbetering van het volk’ is overigens al veel ouder dan Galton. In Plato’s De Wetten wordt een vergelijking gemaakt tussen de herder die zijn kudde zuivert en de staatsleider die het volk moet zuiveren. Ook in het oude Sparta werd met ongewenste individuen korte metten gemaakt.
Galton geloofde in de onveranderlijkheid van eigenschappen en hij veronderstelde dat alle eigenschappen ongewijzigd aan de volgende generatie zouden worden overgedragen. Dit was een verandering in de erfelijkheidsleer en een breuk met het Lamarckisme, dat ervan uitging dat ook veranderde eigenschappen werden overgedragen. In The Descent (1871) waarschuwt Darwin ook voor de ‘minder geschikten’ (‘unfit’) die zich sneller voortplanten dan de sterkeren, maar hij pleitte nooit voor staatsingrijpen, zoals Galton.

1.2 Eugenetica in Duitsland tot 1933

De grote belangstelling voor eugenetica en de ideeën van Darwin toont aan dat mensen in de negentiende eeuw al open stonden voor een organische visie op de samenleving. Darwins ideeën werden verspreid, aangepast en toegepast door wetenschappers in verschillende Europese landen en de Verenigde Staten. Ook ontstonden in die landen eugenetische genootschappen.
Ook in negentiende-eeuws Duitsland won eugenetica snel aan populariteit. De historicus Faith Weiss stelt in twee artikelen dat aan de snelle ontwikkeling van Duitse eugenetica, drie factoren hebben bijgedragen. Dit waren sociale problemen ten gevolge van de snelle industrialisatie in Duitsland, de professionele traditie van Duitslands medische gemeenschap en de intellectuele trend van het sociaaldarwinisme en ‘selectionisme’; het denken volgens de principes van natuurlijke selectie.
De sociale problemen hingen samen met de angst van de bourgeoisie voor de opkomende arbeidersbeweging, maar ook met de toename van ziektes en criminaliteit in de samenleving. De toenemende zichtbaarheid van de arbeiders en bijbehorende criminaliteit vergrootte ook de aandacht voor de aanwezigheid van zwakzinnigen onder de bevolking en vooral de kosten die de zorg voor hen met zich meebracht.
Een andere factor vormde de professionele traditie van de Duitse medische gemeenschap. Deze traditie was het besef van de erfelijke natuur van ziektes en het idee dat bij het beschermen van de volksgezondheid, de medische gemeenschap niet alleen verantwoordelijk is voor de gezondheid van het individu, maar ook voor de volksgezondheid.
Ten slotte was darwinistisch denken van invloed op de ontwikkeling van de eugenetische theorieën in Duitsland. ‘Rashygiënische wetenschappers’ (‘Rassenhygiene’ werd de Duitse term voor eugenetica) met een medische achtergrond zagen een eugenetisch programma als de beste manier om de volksgezondheid te verbeteren.
In Duitsland werd Darwins gedachtegoed verspreid door bioloog-filosoof Ernst Haeckel (1834 – 1919). Hij was een aanhanger van de Duitse romantiek en zette zich in voor nationalisme, racisme en imperialisme in Duitsland. Haeckel noemde zijn eigen evolutietheorie ‘monisme’. Hij heeft voor deze theorie nooit een eenduidige definitie gegeven. Haeckels monisme was een combinatie van de gelijkstelling van mens en natuur (atheïsme), de gelijkstelling van god en natuur (pantheïsme) en het afstand nemen van wonderen en openbaringen. Hij richtte in 1905 de monistische bond op. Haeckels theorie werd erg populair onder de middenklasse. De latere ‘rashygiënisten’ waren beïnvloed door zijn monistische ideeën.
David Gasman omschrijft Haeckel in zijn boek The scientific origins of National Socialism (1971) als proto-nazi en als de directe link tussen darwinisme en nazisme. Dit is sindsdien weerlegd. Hoewel Haeckel een nationalist was, was hij nooit een voorstander van een dictatuur. Ook deed Haeckel zelden antisemitische uitspraken en was hij een voorstander van homorechten. Toch zijn veel van Haeckels ideeën terug te vinden in het gedachtegoed van Hitler. Met name in Hitlers visie op de menselijke strijd om het bestaan, en de relatie natuur-samenleving, zijn er gelijkenissen met het gedachtegoed van Haeckel. Zijn theorieën waren algemeen bekend bij het grote publiek en dus waarschijnlijk ook bij Hitler. Het is echter niet te bewijzen dat Hitler Haeckels werk heeft gelezen en dus direct door hem is beïnvloed.
Sociaaldarwinisme nam in Duitsland pseudowetenschappelijke vorm aan onder invloed van de ‘völkische’ beweging. Deze beweging was gestoeld op een combinatie van verschillende nationalistische ideeën. De nadruk lag op raciale puurheid en de beweging had een mythisch-religieuze ondertoon. Deze nationalistische visie op evolutie had tot gevolg dat het begrip ‘ras’ werd gekoppeld aan het begrip ‘natie’ en ‘Volk’. Door de groeiende interesse in ras, groeide ook de rol die antropologie in Duitsland innam in de wetenschap. Ook voor medici werd het raciaal denken belangrijker, onder andere in verband met het voorkomen van ziektes onder de bevolking.
Met het groeiende bewustzijn van ras, afkomst en natie kwam het begrip ‘Arisch’ in gebruik. Arisch was oorspronkelijk de aanduiding voor de Indo-Germaanse taalgroepen die het Europese continent al eeuwen bevolkten. De term werd sinds de jaren zestig van de negentiende eeuw in een nationalistische context gebruikt. Het gebruik ervan suggereerde de superioriteit van een bepaalde cultuur boven een andere. In dit verband waren de West-Europese cultuur en de blanke man superieur. Van groot belang was dat het ras puur bleef. Interraciale relaties zouden tot de afbraak van de positieve erfelijke eigenschappen leiden en dus tot ontaarding van het ras.
In 1879 richtte een groep jonge mannen de Bund zur Ertüchtigung der Rasse op, onder leiding van arts-bioloog Alfred Ploetz (1860 – 1940). Zij wilden het Duitse volk terug brengen naar de ‘puurheid en kracht die ze vroeger bezat’. In 1895 bedacht Ploetz de term ‘Rassenhygiene’ (Nederlands: ‘rashygiëne’). Hij noemde deze term voor het eerst in zijn boek Die Tüchtigheit unserer Rasse und der Schutz der Schwachen uit 1895.
Rashygiëne was de Duitse versie van eugenetica, die niet alleen de verbetering van het ras maar ook het vergroten van de bevolking tot doel had (nota bene: het verschil is niet altijd duidelijk en de twee termen worden vaak door elkaar gebruikt). Het doel van deze leer was het bestuderen van de gezondheid van de bevolking, het analyseren van genealogieën en het stimuleren van raciaal bewustzijn bij families.
Ploetz zag geboortebeperking (negatieve eugenetica) als de meest humane en altruïstische methode om rashygiëne uit te voeren. Als de geboorte van zwakke individuen zou worden voorkomen, hoefden deze niet te worden uitgeroeid. Eerder al – in 1891 – had Wilhelm Schalmayer het eerste Duitse boek over eugenetica geschreven, getiteld Über die drohende körperliche Entartung der Kulturmenschheit. Schallmayer en Ploetz waren de eersten die zich inzetten voor eugenetica in Duitsland. Ploetz creëerde het institutionele kader (in de vorm van hieronder besproken organisaties) en Schallmayer definieerde de problemen waar de eugenetici zich mee bezig zouden gaan houden in de komende decennia.
In 1905 richtte Ploetz het Gesellschaft für Rassenhygiene op. In 1907 stelde het Gesellschaft zich open voor mensen uit andere landen. De focus lag dus niet primair op de verbetering van het Duitse (Arische) ras. Het genootschap kreeg toen een nieuwe naam: Internationale Gesellschaft für Rassenhygiene en kreeg een aantal buitenlandse takken. Het doel van de organisatie was onder andere het verspreiden van ideeën over eugenetica. Belangrijker nog was dat zij model wilden staan voor wat er met selectie in de samenleving kon worden bereikt. Alleen blanke mannen met wenselijke eigenschappen mochten lid worden. Joden werden ook tot het Gesellschaft toegelaten.
De verschillende plaatselijke afdelingen in Duitsland fuseerden in 1910 onder de naam Deutsche Gesellschaft für Rassenhygiene. De nieuwe organisatie had een aantal primaire doelstellingen, namelijk het verzamelen van gegevens over degeneratie, het zoeken naar een oplossing voor de ‘Minderwertigen’ (door positieve eugenetica) en ‘Bevölkerungspolitik’. Dit laatste had tot doel een einde te maken aan de sterk afgenomen bevolkingsgroei. Veel eugenetici schreven deze afname toe aan het neomalthusianisme. Deze stroming was populair onder Duitse liberalen en socialisten. De aanhangers streefden naar verbetering van het lot van de arbeiders door geboortebeperking.
Na de Eerste Wereldoorlog veranderde de houding van de eugenetici. De inflatie en de dreigende vijanden in oost en west bevorderden bij veel eugenetici het gevoel dat Duitsland zich in een strijd van leven of dood bevond. De aandacht was dus minder gevestigd op de internationale gemeenschap en meer op het Duitse volk. De leidinggevende figuur binnen de beweging was de racistische en conservatieve Fritz Lenz (1887 – 1976) die later met de nazi’s zou gaan samenwerken.
De Münchense tak van het Deutsche Gesellschaft nam vanaf 1918 een radicale houding aan en werd meer racistisch en antidemocratisch. Er kwam nationale propaganda voor hygiëne en gezondheid in de vorm van cartoons en fictieve verhalen. Sinds 1912 bestond er al het Hygiënemuseum in Dresden dat tentoonstellingen organiseerde door het hele land. Tijdens de Weimarrepubliek werden positieve eugenetica en educatie belangrijk, vooral de bevordering van een gezonde leefstijl. Ook werd advies gegeven aan mensen die van plan waren te gaan trouwen. De Deutscher Bund fur Volksaufartung und Erbkunde werd opgericht in 1926 om eugenetische ideeën te verspreiden onder het volk.
In 1927 werd het Kaiser Wilhelm Institut für Anthropologie, menschliche Erblehre und Eugenik (KWIA) opgericht als tak van het Kaiser-Wilhelm-Gesellschaft zur Förderung der Wissenschaften. Het instituut deed onderzoek naar menselijke genetica. De directeurs waren Eugen Fischer (1874 – 1967) en Otmar Freiherr von Verschuer (1896 – 1969). Hoewel beide directeuren antidemocratisch waren, kreeg het instituut toch financiële steun van de overheid. De leiding wilde eugenetica in dienst stellen van het sociale beleid. Zij stonden een radicale ommezwaai van economie en politiek voor. Aan de vooravond van het Derde Rijk had de organisatie nauwelijks politieke macht, maar onder het naziregime zouden zij hun activiteiten grotendeels voortzetten. De beruchte kamparts van Auschwitz, dr. Josef Mengele (1911 – 1979), had eerder in zijn carrière onderzoek gedaan bij het KWIA en was toentertijd de favoriete leerling van Verschuer.
In 1931 fuseerde het Deutsche Gesellschaft met de Deutscher Bund für Volksaufartung en vormde het Deutsche Gesellschaft für Rassenhygiene (Eugenik). De economische crisis waar de republiek zich in bevond, maakte een beperking van de kosten van de verzorgingsstaat noodzakelijk. Voor het eerst werd openlijk over sterilisatie gesproken. In 1932 kwam er zelfs een wetsvoorstel om vrijwillige sterilisatie van mensen met aangetoonde erfelijke ziektes te legaliseren. Dit voorstel is er vanwege de politieke chaos in de nadagen van Weimar niet doorheen gekomen, maar zou wel de basis vormen voor de sterilisatiewet van de nazi’s. Ironisch genoeg waren aan de vooravond van het Derde Rijk de meest racistische en pro-Arische leden van het Gesellschaft in de minderheid en was hun invloed zwakker dan ooit.

1.3 ‘Rashygiëne’ in het Derde Rijk

Het klimaat veranderde toen op 30 januari 1933 de NSDAP aan de macht kwam. Waar eugenetica eerder een kleine rol speelde in de medische wetenschap, was het voor de nazi’s letterlijk een zaak van leven of dood. De voorstanders van negatieve eugenetische maatregelen kregen in de medische wereld van het Derde Rijk een prominente plek. In juni 1933 werd de medische wereld ‘gleichgeschaltet’ (in de praktijk: onder het gezag van de nazi’s geplaatst). Dit betekende dat ook het Deutsche Gesellschaft onder het gezag van de nationaalsocialistische partij kwam te staan. Rashygiëne onder de nazi’s combineerde ‘Rassenpflege’ (zorg voor het ras) met ‘Erbpflege’ (eugenetica). ‘Rassenpflege’ was nieuw; het hield de bescherming en het behoud van het Arische ras in.
De ‘Gleichschaltung’ had een grote reorganisatie van de eugenetische organisaties tot gevolg, onder andere doordat alle leden Arisch moesten zijn. Het gebruik van de term Arisch kreeg nu nieuwe lading. Terwijl eerder slechts een bepaalde tak van de eugenetici het Arische superioriteitsidee aanhing, werd dit een van de belangrijkste pilaren van het nazibeleid. Het uiteindelijke doel was immers het eeuwige voortbestaan van het Duitse ‘Volk’.
‘Völkische’ ideeën speelden in de nationaalsocialistische rassenideologie een belangrijke rol. ‘Volk’ was voor de nazi’s gelijk aan ras, met een Duitse/Germaanse focus. Ongewenste individuen maakten geen deel uit van de ‘Volksgemeinschaft’. Deze stond voor verwantschap en gelijkheid en was klassenoverschrijdend, maar er was geen plaats voor andere etnische groepen dan de Arische. Vermenging van het Arische ras was uit den boze en de glorificatie van het ras bepaalde grotendeels het beleid. Fel antisemitisme was hier een belangrijk onderdeel van.
Om zuiverheid van het volk te bereiken moesten de ‘Minderwertigen’ worden uitgeschakeld. Tijdens de Weimarrepubliek werd al gesproken over sterilisatie; onder het nazibewind werden deze plannen doorgevoerd. In maart 1933 werd het wetsvoorstel van 1932 naar de ministeries van Binnenlandse Zaken en Justitie opgestuurd. In mei werd sterilisatie gelegaliseerd door een aanpassing van het strafrecht. Op 14 juli 1933 werd Das Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses (‘de wet ter bestrijding van erfelijk ziek nageslacht’) gepresenteerd aan het kabinet. Met deze wet zou gedwongen sterilisatie op eugenetische gronden worden gelegaliseerd. Er waren negen ziektes geselecteerd waarvan dragers zouden mogen worden gesteriliseerd: zwakzinnigheid, schizofrenie, manisch depressiviteit, erfelijke epilepsie, de ziekte van Huntington, erfelijke blindheid, erfelijke doofheid, erfelijke fysieke misvorming en ernstig alcoholisme. Om van geval tot geval te kunnen beoordelen wie zou moeten worden gesteriliseerd, werden door heel Duitsland speciale rechtbanken (‘Erbgesundheitsgerichte’) opgericht. In deze rechtbanken werd door een advocaat, een medisch beambte en een in rashygiëne gespecialiseerde dokter over het lot van de ‘Erbkranke’ beslist. Ook in enkele andere Europese landen en in de Verenigde Staten werd rond deze tijd sterilisatiewetgeving aangenomen. In de meeste landen die dergelijke wetgeving aannamen, werden vooral mensen met
Op 1 januari 1934 trad het Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses in werking. Tussen 1934 en 1945 zijn er rond de 360.000 mensen onder deze wet gesteriliseerd. De meeste omdat ze zwakzinnig of schizofreen waren verklaard. De vage omschrijving van het begrip ‘erbrkrank’ toont aan dat het voor de nazi’s ook niet altijd duidelijk was wie onder de sterilisatiewet viel. Het artikel uit de Sunday Times, dat in de inleiding is genoemd, toont aan dat de slachtoffers zelfs niet altijd de drager van een ziekte waren. Overtuiging van het volk, van het belang van deze mensonterend lijkende maatregelen, werd noodzakelijk.
Vanaf 1938 begonnen de nazi’s met het doden van baby’s wier leven zij door een ziekte of afwijking nutteloos achtten. In oktober 1939 (officieel vanaf 1 september om het samen te laten vallen met de invasie van Polen) stond Hitler euthanasie toe door middel van een geheime verordening. Volgens de tekst van de verordening moest euthanasie worden toegepast bij wijze van ‘Gnadentod’ bij ‘ongeneeslijk zieken’ en ‘lebensunwertes Leben’. Deze verordening was niet gebaseerd op een verandering in het strafrecht maar was een beslissing van de ‘Führer’ als gelegitimeerde autoriteit over leven en dood. De codenaam van het programma was ‘Aktion T4’. T4 staat voor Tiergartenstrasse 4 in Berlijn, waar het hoofdkwartier van het euthanasieprogramma was gesitueerd. Onder T4 werden ongeveer 70.000 mensen vermoord. Het programma zou tot 1941 in werking blijven. Toen ontstond er veel weerstand tegen het euthanasieprogramma, onder andere vanuit de katholieke kerk. Na 1941 werden er nog meer ‘Erbkranken’ gedood dan daarvoor, alleen buiten het programma om. Het personeel van de inrichtingen nam het recht in eigen handen en patiënten werden uitgehongerd, doodgeschoten of moesten werken tot de uitputting hen fataal werd.
Om het belang van rashygiëne duidelijk te maken aan het volk werd in 1934 het Rassenpolitisches Amt der NSDAP (RPA) opgericht onder leiding van de jonge bevlogen arts Dr. Walter Gross (1904 – 1945). Het doel van het RPA was het bevorderen van raciaal bewustzijn in de samenleving. De organisatie had verschillende takken waaronder educatie, propaganda, buitenlandse zaken en wetenschap.
De meeste elementen van nazi-eugenetica zijn niet uniek voor het Derde Rijk. Er zijn veel overeenkomsten te herkennen, in het gedachtegoed van de ‘völkische’ eugenetici, maar ook al in de ideeën van Galton. Ook hij spreekt over ‘ongeschikten’ (denk aan: ‘Minderwertigen’). De angst voor geboortedaling kwam ook al bij het vroeg twintigste-eeuwse Gesellschaft für Rassenhygiene voor. Propaganda voor (weliswaar positieve) eugenetica bestond al tijdens de Weimarrepubliek. In de najaren van de republiek kregen de meest conservatieve en racistische eugenetici echter weinig voet aan de grond. Als gevolg van Hitlers machtsovername maakte de eugenetica een radicale ommezwaai en werd deze onderdeel van overheidsbeleid. Antisemitische, ‘völkische’ en racistische ideeën en de toepassing van dwang, kenmerkend voor nazi-eugenetica, kregen nu ruim baan.

2: HET VORMEN VAN DE MASSA

Zoals reeds beschreven, kon vrijwel iedereen ten prooi vallen aan de eugenetische maatregelen van de nazi’s als gevolg van het Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses. Deze maatregelen waren voor hen van groot belang om het voortbestaan van het Duitse volk en het Arische ras te garanderen. Om angst onder de bevolking en verzet van onder andere de katholieke kerk te voorkomen, was het noodzakelijk om het belang van rashygiëne duidelijk te maken. Om dit te bewerkstelligen werd er propaganda van verschillende instanties gebruikt.
In 1934 werd het Rassenpolitisches Ambt der NSDAP (RPA) opgericht met als doel de beeldvorming ten aanzien van rashygiëne te beïnvloeden. Maar er waren ook ‘onafhankelijke’ uitgeverijen die werken over rashygiëne uitgaven. Deze waren onafhankelijk in de zin dat het geen partijorganen waren, want uiteindelijk waren alle media onderhevig aan censuur. Uitgeverij J.F. Lehmann Verlag uit München publiceerde al vóór 1933 ‘völkische’ boeken en tijdschriften. In het Derde Rijk werkten zij nauw samen met de nazi’s. De uitgeverij publiceerde enkele werken over rashygiëne die hieronder worden besproken. De publicaties van deze en enkele andere uitgevers waren gericht op de ‘ongeschoolde massa’ en worden in dit hoofdstuk besproken.
Voor dit onderzoek zijn verschillende propagandamedia bestudeerd. Ten eerste het tijdschrift Neues Volk. Ten tweede informatiebrochures over erfelijkheid en ras. Dit waren boekjes die het publiek op een populairwetenschappelijke manier met ras en erfelijkheid in aanraking brachten. Ten derde worden lesmateriaal en brochures voor kinderen geanalyseerd. De tweede en derde groep zijn gezamenlijk besproken aan de hand van thema’s, omdat de inhoud en opbouw van de besproken publicaties veel op elkaar lijken. Tevens wordt hierdoor onnodige herhaling voorkomen.

2.1 Neues Volk

Neues Volk, uitgegeven door de RPA, had als doel de publieke opinie over ras te beïnvloeden. De oplage van het blad bereikte eind jaren dertig een omvang van 300.000. Dit kan betekenen dat het blad veel werd verkocht, maar ook dat het wijd werd verspreid door de RPA. Het blad werd onder andere artsen en tandartsen in Duitsland toegestuurd. Waarschijnlijk werd het Neues Volk ook verspreid in de bezette gebieden. Men kon zich er ook op abonneren. We kunnen er aan de hand van de grote oplage van uitgaan dat het blad veel werd bekeken. De berichtgeving in het blad lijkt er op te zijn afgestemd dat het publiek ook zonder te lezen de boodschap zou begrijpen. Dit is af te leiden uit de grote hoeveelheid afbeeldingen, grafieken en stambomen. RPA-leider Walter Gross wilde de lezer doordringen van ‘eeuwenoude waarheden’, met als doel ‘het volk in ere te kunnen herstellen’. Dit moest in simpele, gemakkelijk te bevatten vorm gebeuren.
Neues Volk was bedoeld voor (Arische) gezinnen met een traditionele rolverdeling: de man werkt, de vrouw doet huishoudelijk werk en zorgt voor de kinderen. De advertenties voor huishoudelijke producten en cosmetica (Nivea komt veel voor) waren op vrouwen gericht. Ook zijn er advertenties voor kuuroorden en medicijnen, bijvoorbeeld tegen haaruitval, voor de mensen die het blad lazen in de wachtkamer van de dokter. Afbeeldingen van landschappen en gelukkige gezinnen propageerden een bepaalde levenswijze. Een traditionele rolverdeling in het gezin en een gezonde levenswijze waarin de natuur een grote rol speelt, werden als ideaal gezien. Geëmancipeerde vrouwen werden door de nazi’s afgedaan met de benaming ‘Mannweib’.
Neues Volk was – in tegenstelling tot andere periodieken over ras en erfelijkheid – primair gericht op de ongeschoolde lezer. Al voor 1933 bestonden er tijdschriften met hetzelfde onderwerp, maar deze waren bedoeld voor een meer geletterd publiek. Een voorbeeld van een dergelijk tijdschrift is Volk und Rasse, uitgegeven sinds 1925 door het J.F. Lehmanns Verlag, dat zich bezighield met het uitgeven van racistische publicaties. Het behandelt globaal dezelfde onderwerpen als Neues Volk maar de toon is formeel en het aantal illustraties minder.
In Neues Volk werd veel gebruik gemaakt van beeldmateriaal. De meeste artikelen gaan vergezeld van afbeeldingen van bijvoorbeeld buitenspelende kinderen, gelukkige gezinnen en berglandschappen (afbeelding 1). Maar belangrijker nog, waren de dégénérés (‘de ontaarden’). In de beschrijvingen van ‘Erbkranke’ individuen werden hun ‘ziektes/aandoeningen’ vermeld, hoe de desbetreffende persoon de tijd doorbracht, en wat de kosten waren van zijn verzorging of detentie. Bovendien werd informatie gegeven over de gezondheid en het gedrag van de voorouders van de ‘Erbkranke’ en werd door middel van een stamboom benadrukt dat deze persoon erfelijk was belast. De asociale en zwakzinnige ‘Erbkranken’ krijgen in Neues Volk de meeste aandacht. De inhoud van het tijdschrift wordt hieronder besproken aan de hand van artikelen over deze twee belangrijkste groepen.

‘Menschen – die nur vegetieren’: verstandelijk gehandicapten.

In Neues Volk wordt een tragisch beeld van verstandelijk gehandicapten gecreëerd. Hulpeloos, mismaakt en stupide grijnzend, zijn ze het onderwerp van hoon en medelijden. De artikelen zijn voor de moderne mens onthutsend in hun directheid. De bijschriften bij afbeeldingen beschrijven de levensomstandigheden van een persoon. Een voorbeeld bij deze afbeelding (afbeelding 2):

Dieses armselige von minderwertigen Eltern ins Leben gesetzte und rasch vergessene Geschöpf wächst keinem zur Freude, mehr dahinsiechend als lebend in einer Heilanstalt auf. Um es vor Kratzwunden zu bewahren, hat man seine Ärmchen mit –

Pappmanschetten geschützt. Mit einer Puppe auf den Kopf läuft es umher, spielt im Sande und schläft damit ein. Soll so Deutschlands Nachwuchs aussehen?

Met andere woorden: wanneer ‘Erbkranken’ zich voortplanten, krijgen zij zieke kinderen. Ook zijn ze afhankelijk van de zorg van anderen. De staat moet de zorg voor deze mensen betalen. Kenmerkend voor de toon van het blad, is het gebruik van het woord ‘Geschöpf’ (‘schepsel/creatuur’), dat wordt gebruikt om af te doen aan de menselijkheid van het jongetje. In het artikel ‘Frauen die nicht Mutter werden dürfen’ (1939), wordt vermeld dat er jaarlijks 112 miljoen rijksmark aan ‘Erbkranken’ wordt uitgegeven; geld dat ook aan een gezonde arbeidersfamilie had kunnen worden besteed (afbeelding 3 en 4). De schrijver van dit artikel concludeert dat het eigenlijk een daad van naastenliefde is om deze vrouwen te steriliseren, aangezien hun kinderen de ‘Volksgemeinschaft’ belasten en zelfs de ondergang ervan zouden kunnen betekenen.
Er wordt met medelijden maar ook met minachting over verstandelijk gehandicapten gesproken. Hoewel ‘Erbkranken’ als slachtoffers van hun voorouders worden beschouwd, wordt er over hen gesproken alsof het geen mensen zijn. Nergens wordt echter voorgesteld om deze ‘schepsels’ uit hun lijden te verlossen. Af en toe wordt zelfs vermeld dat de staat er alles aan doet om hun leven dragelijk te maken. De zieke is zelf niet schuldig maar zijn voorouders, de dragers van de ziekte, die zich – tegen beter weten in – hebben voortgeplant. De meest humane methode om de geboorte van dit soort trieste gevallen tegen te gaan, is volgens Neues Volk sterilisatie. Hiermee wordt ongezond nageslacht voorkomen, en dus blijft er meer geld over voor gezonde mensen.

‘Sittenstrolche und Verbrecher’: asocialen.

De asocialen vormen een aparte groep: deze mensen kenmerken zich niet door hun aandoening, maar door hun gedrag. Zedendelinquenten en criminelen, maar ook alcoholisten en zwervers vallen onder deze noemer. Gedrag was volgens de nazi’s erfelijk en dit was een reden voor sterilisatie van asocialen. Het artikel ‘Ein kostbares Leben’ (1936) demonstreert dit (afbeelding 5). Het gaat over een criminele en zwakzinnige man die was opgepakt voor meerdere misdaden en aan zelfverminking deed. Deze man kon volgens het artikel alleen door kostbare operaties in leven blijven. Bovendien had hij een lijfwacht nodig om te voorkomen dat hij zichzelf en anderen kwaad zou doen. Buiten het feit dat deze man anderen in gevaar kon brengen, kostte hij de staat ook veel geld.
De erfelijkheid van asociale eigenschappen werd weergegeven door middel van stambomen van ‘asociale families’. Deze tonen twee voorouders (soms zijn beide asociaal, soms is er één normaal) die asociale en onzedelijke kinderen hadden gekregen. Deze kinderen vermenigvuldigden zich ook weer, waardoor een grote hoeveelheid asocialen ontstond. Een van een dergelijk stamboom-artikel is ‘Wäre dieser Mann unfruchtbar gemacht worden…’ (1937) (afbeelding 6) over de belemmering van de groei van minderwaardige families. Het gaat over een criminele familie waar ‘Psychopathen, Kriminelle, Dirnen und Schwachsinnige die Regel sind’.
Hoewel niet lichamelijk of geestelijk ziek, zijn deze families toch erfelijk onwenselijk. Ze worden ‘kriminell erbkrank’ genoemd. De man uit het voorbeeld is vierentwintig keer veroordeeld. Hij heeft elf kinderen gekregen die allemaal ook ‘kriminell erbkrank’ zijn. Asocialen zouden ook meer kinderen krijgen dan gezonde mensen omdat ze zich sneller voortplanten. Ze trouwden vroeg en er werd aangenomen dat ze voor hun huwelijk al buitenechtelijke kinderen hadden gekregen. Ook werd ervan uitgegaan dat het asocialen niet uitmaakte met wie ze zich voortplanten. Dit in tegenstelling tot hoogwaardige mensen, die ook een hoogwaardige partner zoeken.
Misdadigers die ook geestesziek (‘geisteskrank’) zijn, kunnen volgens Neues Volk meestal niet meer worden genezen. Dr. H. Rodenfels bekritiseert ‘de jood’ Sigmund Freud in een artikel over zedendelinquenten en misdadigers (afbeelding 7 en 8). Dat psychologische factoren ten grondslag kunnen liggen aan gedrag wordt uitgesloten. De beste misdaadbestrijding is niet het opsluiten en bestraffen van de daders, maar het voorkomen van de geboorte van nog meer potentiële criminelen. Als het Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses eerder had bestaan, dan zouden de criminelen van vandaag niet zijn geboren en zouden andere mensen nooit het slachtoffer van hun gebreken zijn geworden.
De artikelen in Neues Volk vormen een uitleg en een rechtvaardiging van de rassenpolitiek en de sterilisatiewet. In de verschillende jaargangen is qua inhoud nauwelijks verschil te herkennen. Mogelijk omdat elk nieuw jong gezin dat het blad in handen kreeg, met het belangrijke raciale gedachtegoed in aanraking moest komen. De doelgroep was dynamisch, er kwamen immers altijd nieuwe gezinnen bij. Ook de kracht van de herhaling was ongetwijfeld belangrijk.
Het belangrijkste doel van Neues Volk was bewustzijn creëren van het belang van een gezond ras. Ook wordt de lezer geattendeerd op de kosten van zwakzinnigengestichten en detentieplekken. Deze bedragen worden helaas nergens toegelicht. Er werd op het medeleven van de lezer ingespeeld door foto’s te laten zien van zwakzinnige kinderen. De lezer wordt ervan verzekerd dat deze slachtoffers zullen blijven worden verpleegd. Asocialen kunnen op minder medeleven rekenen. Hun detentie kost de staat zeer veel geld, en als ze vrij rondlopen, vormen zij een gevaar voor hun omgeving – dit in tegenstelling tot zwakzinnigen. De goedkoopste en veiligste manier om van deze plaag af te komen is het steriliseren van deze asociale families. Of de ‘Erbkranken’ nu schadelijk zijn voor de mensen om hen heen, of schadelijk voor de staatskas: zij mogen zich niet meer voortplanten. Sterilisatie vormt een uitkomst en is dan, volgens Neues Volk, een daad van naastenliefde.

2.2 Informatiebrochures en lesmateriaal

Naast Neues Volk werden in het Derde Rijk ook talloze propagandabrochures uitgegeven. Deze brochures onderscheidden zich van de andere publicaties over rashygiëne door hun eenvoud. Er stonden geen kleurenfoto’s in en minder afbeeldingen dan in Neues Volk. Vrij van wetenschappelijke taal en ellenlange verhandelingen over erfelijkheidswetten waren de brochures voor iedereen te begrijpen. Vaak blijkt uit het voorwoord wat de beoogde doelgroep was, bijvoorbeeld mensen die zich wilden verloven. Het moest voor lezers mogelijk zijn om met alleen wat doorbladeren toch de hoofdzaak te begrijpen. Om dit effect te versterken werden kleine tekeningen, tabellen, grafieken en stambomen afgebeeld.
Omdat er nog weinig onderzoek is gedaan naar deze bron, bleken bepaalde zaken niet te achterhalen in dit onderzoek. Het betreft de doelgroep van sommige publicaties, de gelegenheid waarbij ze werden verstrekt en de prijs. Over enkele publicaties heeft het Institut für Zeitgeschichte in München aanvullende informatie kunnen geven. Waarschijnlijk zijn de besproken brochures slechts een kleine greep uit een grote hoeveelheid maar ook daar is weinig over bekend. Het meeste materiaal dat niet direct door een nazi-organisatie is uitgegeven, kostte geld. De rest was waarschijnlijk gratis, vergelijkbaar met materiaal van Postbus 51. Alle publicaties zijn meerdere malen herdrukt.
De gebruikte publicaties en, waar mogelijk, de uitgeverijen en auteurs, worden hieronder kort besproken, te beginnen met de algemene brochures. Allereerst Volk in Gefahr. Der Geburtenrückgang und seine Folgen für Deutschlands Zukunft door Otto Helmut, uitgegeven door het eerder besproken J.F. Lehmanns Verlag. De brochure werd al in 1932 uitgegeven door het Lehmanns Verlag maar is in 1934 herschreven en tussen 1932 en 1939 zeker tien keer herdrukt. Het staat vol met illustraties en bespreekt het lot van het Duitse volk en de gevolgen van de geboortedaling (afbeelding 9).
Ook van het Lehmanns Verlag is Heirat und Rassenpflege: Ein Berater für Eheanwärter uit 1934 (heruitgegeven in 1938). Dit boekje was een leidraad voor mensen die wilden gaan trouwen, of – zo staat in de inleiding – voor hun ouders. De schrijver, Ludwig Leonhardt, was arts. Zijn beroep vergrootte waarschijnlijk de geloofwaardigheid van zijn beweringen.
De volgende brochure Vererbung: eine weltanschauliche Grundfrage. Grundsätzliche Fragen der Erb- und Rassenkunde die alle angehen, geschreven door Gustav Franke, maakte onderdeel uit van een serie, genaamd Schriften der Bewegung. Deze serie werd in 1937 uitgegeven door het Zentralverlag der NSDAP. De brochure is uitgegeven door ‘Reichsleiter’ Philip Bouhler, hoofd van het Kanzlei des Führers. Bouhler stond aan het hoofd van een tuchtcommissie voor literatuur. Hij zou vanaf 1939 het euthanasieprogramma ‘Aktion T4’ gaan leiden.
Die Verhutung erbkranken Nachwuchses was geschreven door ‘Gerichtsassessor’ Hansjoachim Lemme in 1938 en uitgegeven door het Reichsausschuss fur Volksgesundheitsdienst. Het (dunne) boekje maakte onderdeel uit van de serie Schriftenreihe des Reichsausschusses für Volksgesundheitsdienst. Jurist Lemme beschrijft in Die Verhütung de implicaties van de sterilisatiewet en geeft verschillende argumenten voor zijn legitimiteit.
De propaganda voor kinderen wordt ook in dit hoofdstuk besproken. Er worden drie schoolboeken behandeld, waaronder een handleiding voor leraren. Wie denkt dat de boodschap aan kinderen in meer subtiele bewoordingen werd gebracht, heeft het mis. Juist voor kinderen moest het duidelijk zijn wie wel en niet tot de ‘Volksgemeinschaft’ behoorde. Lisa Pine noemt in haar boek Nazi family policy het voorbeeld van een rekensom waarbij kinderen de staatsuitgaven aan gehandicapten moesten uitrekenen:

Elke dag geeft de staat de volgende bedragen uit: 6 RM voor een kreupele; 4 ¼ voor een geestesziek persoon; 5 1/5 aan een doofstom persoon; 5 3/5 aan een zwakzinnig persoon; 3 ½ aan een alcoholist; 4 4/5 aan een leerling die speciale zorg nodig heeft; 2 1/20 aan een leerling op een speciale school en 9/20 aan een leerling op een normale school. Bereken de kosten van een kreupele en een zwakzinnige als beiden 45 jaar worden.

Al snel na 1933 werd onderwijzers opgelegd om raciaal onderwijs te geven. Het moest kinderen duidelijk worden dat hun lichaam niet henzelf toebehoorde, maar hun volk. Leraren moesten erop toezien dat leerlingen naar behoren functioneerden. Kinderen die hun jas niet dicht konden maken of niet goed presteerden bij tests, konden worden gesteriliseerd. Ook werd aan kinderen verteld wat ze moesten doen als ze in het bezit waren van goede of juist van slechte genen. Hieronder worden de besproken publicaties voor kinderen kort toegelicht.
Allereerst het biologieboek Volk und Vererbung: eine Einführung in die Erbforschung, Familienkunde, Rassenlehre und Bevölkerungspolitik. Het was geschreven door Cäsar Schäffer in 1934 en uitgegeven door Teubner, een drukkerij uit Leipzig die al sinds de achttiende eeuw bestond en in de jaren dertig voornamelijk schoolboeken publiceerde. Van 1934 tot 1938 is het boek zeker twaalf keer heruitgegeven. Dit schoolboek is zeer uitgebreid (het telt 86 pagina’s) en grondig. Ook staan er veel afbeeldingen in.
Lehrbuch der Rassenkunde, Vererbungslehr und Rassenpflege van Professor Dr. med. et phil. Otto Steche was uitgegeven door Quelle und Meyer in Leipzig in 1933. Lehrbuch der Rassenkunde is een biologieboek voor eindexamenleerlingen. Steche wilde door middel van ‘strenge methodiek en wetenschappelijke exactheid’ een raciale leidraad door de leergang vormen maar ook een richtlijn zijn voor het leven daarna – bij dit alles wordt een ‘droge schoolboektoon’ vermeden.
Het schoolboek Familienkunde und Rassenbiologie für Schüler is geschreven door leraar Dr. Jacob Graf en uitgegeven door het Lehmann Verlag in 1934. Het bevat een werkschrift waarin kinderen opgaven kunnen maken. Veel opgaven bestaan uit stambomen en beschrijvingen van eigenschappen van voorouders.
Erblehre und Rassenkunde für die Grund- und Hauptschule van Karl Bareth (leraar) en Alfred Vogel (rector) was een handleiding voor docenten bij het geven van raciaal onderwijs. Het boek uit 1937 was een handleiding voor de basisschool en middelbare school. De uitgeverij Konkordia, had geen directe link met de nazi’s maar het boek werd later ook uitgegeven door het Verlag für Nationale Literatur. Alfred Vogel maakte in 1939 voor de laatstgenoemde uitgeverij ook een serie met posters om op te hangen in de klas. De twee posters die met erfelijkheid te maken hebben, zijn te vinden in de bijlage (afbeelding 10 en 11).
Het boekje Du und dein Volk, geschreven door Kurt Schrey in 1936, is uitgegeven door de Reichsleitung der NSDAP, Hauptamt für Erzieher (NSLB = Nationalsozialistischer Lehrerbund). Dit boekje kregen kinderen als ze op veertienjarige leeftijd het verplichte deel van school hadden afgerond. Het schoolhoofd zette de naam van het kind en de datum erin (afbeelding 12 en 13). Kinderen kregen via dit boekje belangrijke nationaalsocialistische grondwaarden mee.
Rassenpflege was een brochure voor kinderen. Deze was geschreven door Horst Geyer, assistent bij het Kaiser Wilhelm-Institute für Anthropologie, menschliche Erbleher und Eugenik (KWIA), en uitgegeven door het Hermann Hillger Verlag in 1936. De brochure maakte onderdeel uit van Hillgers Deutsche Jugendbücherei. Andere titels in deze serie zijn Rasse und Heimat en Adolf Hitler: ein Lebensbild für die deutsche Jugend. De brochure was uitgegeven door de RPA in samenwerking met NS-Kulturgemeinde Hillgerverlag. Hermann Hillger – oprichter van de uitgeverij – pleegde zelfmoord in 1945 toen de Russen Neustadt binnenvielen. Hillger was lid van de Deutschnationale Volkspartei (DNVP) die na 1933 werd opgeheven en voor een deel opging in de NSDAP.
Niet alle publicaties waren direct uitgegeven door een nazi-organisatie maar alle literatuur stond onder strenge censuur. Ook lesmateriaal moest beantwoorden aan van bovenaf opgelegde richtlijnen. De publicaties zijn in de meeste gevallen dan ook uitgegeven door uitgeverijen die met de nazi’s samenwerkten en nationaal-socialistische werken uitgaven.

2.3 Een boodschap van levensbelang

De meeste brochures hebben een vaste opbouw. Allereerst een voorwoord van de schrijver waarin het belang van de rassenpolitiek en de rol van de betreffende publicatie werden beschreven. Vervolgens wordt de erfelijkheidswet van Gregor Mendel (zie 1.1) uitgelegd en de toepassing daarvan op planten, dieren en vooral mensen. Daarna volgt een beschrijving van de verschillende volkeren en rassen met bijbehorende uiterlijke kenmerken en een uitleg over de evolutie van de mens. Dan splitsen de brochures zich toe op het uitleggen van de rassenpolitiek in Duitsland en het belang daarvan. Vaak volgt daarna een hoofdstuk Erbgesundheitspflege of Erbpflege en wordt de publicatie afgesloten door een moralistisch slotwoord. Aan de hand van zeven veelbesproken thema’s wordt de inhoud van de publicaties hieronder beschreven.

‘Erbliche Belastung’ – een ongewenste erfenis

Wer körperlich und geistig nicht gesund ist, darf sein Leiden nicht im Körper seiner Kindern verewigen. Der Staat muss dafür Sorge tragen, dass nur, wer gesund ist, Kinder zeugen darf, umgekehrt muss es als verwerflich gelten, gesunde Kinder der Nation vorzuenthalten.
Dit citaat van Hitler uit Mein Kampf drukt de hoofdzaak van alle besproken publicaties uit. Het wordt dan ook in verschillende publicaties gebruikt. Omdat erfelijkheid het belangrijkste aspect is van de propaganda, wordt in de meeste publicaties veel aandacht besteed aan de uitleg ervan. Zoals hierboven vermeld, hebben de meeste brochures dezelfde opbouw waarin de uitleg van erfelijkheid een grote rol speelt. Er worden voorbeelden van erfelijkheid uit de planten- en dierenwereld gegeven en daarna wordt erfelijkheid bij mensen uitgelegd. Eerst wordt de erfelijkheid van eigenschappen en uiterlijke kenmerken beschreven, vervolgens de erfelijkheid van aandoeningen en gedrag. Uiteindelijk wordt uitgelegd waarom de groei van het aantal ‘Erbkranken’ moet worden tegengegaan.
In Heirat und Rassenpflege worden erfelijke ziektes uitgebreid behandeld. Ook wordt een onderscheid gemaakt tussen erfelijke en niet erfelijke varianten van ziektes, bijvoorbeeld blindheid als gevolg van een oogverwonding ten opzichte van erfelijke blindheid. Er wordt zelfs onderscheid gemaakt tussen aanleg en erfelijkheid. Als voorbeelden van ziektes die niet erfelijk zijn, maar waarvan de aanleg juist wel erfelijk is, worden tuberculose en kanker genoemd. Auteur Leonhardt legt ten slotte uit dat mensen zich niet moeten laten afschrikken. Zolang koppels goed in de gaten houden of ze niet dezelfde erfelijke aandoeningen hebben, kan het goed gaan. Neef en nicht kunnen zelfs kinderen met elkaar krijgen als vaststaat dat ze geen negatieve erfelijke kenmerken gemeenschappelijk hebben. ‘Vermeidet das Schlechte, vermehret das Gute’ moet men in het achterhoofd houden bij het stichten van een familie.
Ook Bareth en Vogel leggen erfelijkheid uit aan de hand van zichtbare uiterlijke kenmerken in Erblehre und Rassenkunde, onder andere door middel van een illustratie van oogkleuren (afbeelding 14). Ze maken evenals de schrijver van Heirat und Rassenpflege het onderscheid tussen erfelijke en niet erfelijke vormen van ziektes. Bareth en Vogel doen dit aan de hand van een voorbeeld: je ziet een blinde man op straat aan de arm van zijn twee kinderen. De man draagt een oorlogs-onderscheiding, hij is blind geworden door een verwonding tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zijn kinderen zijn niet blind. Deze blindheid is dus verworven en niet erfelijk. Een anders voorbeeld: in een blindeninrichting zie je een zaal vol met blinde kinderen die afhankelijk zijn van zorg door anderen en braille moeten leren. Als je naar de stambomen van deze kinderen kijkt, zal je zien dat veel van hun voorouders ook blind zijn. De erfelijkheid van doofstomheid wordt uitgelegd door middel van een schema. Over de steekhoudendheid van het tweede voorbeeld, valt te twisten, maar duidelijk is dat er in het eerste geval geen sprake is van erfelijkheid.
Ook de schrijver van de brochure Die Verhütung erbkranken Nachwuchses, Gerichtsassessor Hansjoachim Lemme, brengt nuance aan in zijn beschrijving van ‘Erbkranken’. Hij maakt onderscheid tussen ‘Erbkranken’ en ‘Geisteskranken’. ‘Geisteskranken’ zijn altijd minderwaardig omdat ze niet voor zichzelf kunnen zorgen. Maar ‘Geisteskranken’ zijn niet altijd ‘Erbkranken’. Omgekeerd zijn niet alle ‘Erbkranken’ ‘Geisteskranken’, en dus ook niet allemaal minderwaardig. Veel van hen kunnen voor zichzelf zorgen en zijn zelfs hoogwaardige mensen, zoals erfelijk blinden en doven. Zij mogen hun aandoening echter niet aan het nageslacht overbrengen. De blinden die bij het Blindenverbond zijn aangesloten, hebben zich vrijwillig laten steriliseren, aldus Lemme. Deze mensen brengen het volk een groot offer, zij offeren namelijk het uitzicht op het voortbestaan in kinderen en kleinkinderen op. Het maken van een dergelijk offer wordt een teken van grote zedelijke hoogwaardigheid genoemd.
Interessant is dat er onderscheid wordt gemaakt tussen erfelijk zieken en geesteszieken. Erfelijk doven en blinden zijn namelijk niet altijd volledig zelfstandig en kosten dus ook geld. Hoewel allen gesteriliseerd moeten worden, was het blijkbaar toch belangrijk om onderscheid te maken tussen minder- en hoogwaardige ‘Erbkranken’. Dit heeft enkele jaren later wellicht het verschil gemaakt tussen leven en dood.
De stamboom was een belangrijk middel om erfelijke aandoeningen aan het licht te brengen, dan wel uit te sluiten. Dit blijkt ook uit Neues Volk. Een fatsoenlijk lid van de ‘Volksgemeinschaft’ kende zowel de eigen stamboom als die van de partner; zo blijkt uit de meeste brochures. In de brochures worden ze voornamelijk gebruikt om aan te tonen wat er gebeurt als iemand met een bepaalde aandoening of eigenschap kinderen krijgt. Criminele en asociale eigenschappen werden ook als erfelijk beschouwd. Dit is te zien aan de stamboom van een zowel geestelijk als lichamelijk meervoudig gehandicapt kind in Erblehre und Rassenkunde (afbeelding 15). De les die hieruit moet worden getrokken, is volgens de auteurs: zwakzinnige kinderen zijn vaak afstammelingen van alcoholisten.
Invloeden van buitenaf worden uitgesloten als het gaat om de oorzaak van gedragsproblemen. Het kind van een misdadiger of verslaafde is volgens de meeste publicaties gedoemd om eveneens misdadig of verslaafd te worden. Dat een kind met een aanleg voor gedragsproblemen in de juiste omgeving een normale volwassene kan worden, wordt nergens genoemd. Graf schrijft zelfs dat de neiging tot crimineel gedrag sterk erfelijk bepaald is. 93 procent van de zonen wier beide ouders crimineel waren, wordt zelf ook crimineel. Dit geldt voor 50,3 procent van de zonen met één criminele ouder.
Het beschrijven van asociale families blijkt ook een belangrijk middel om de erfelijkheid van bijvoorbeeld criminaliteit aan te tonen. Het is ook een veelgebruikt middel in Neues Volk. Zowel Vogel en Bareth als Graf, gebruiken het voorbeeld van de alcoholist Ada Juke. Zij is gestorven in 1740. Het aantal afstammelingen dat wordt genoemd in de twee boeken komt niet overeen: in Erblehre und Rassenkunde zijn het er 834 en in Familienkunde und Rassenbiologie 709. Beide boeken maken wel duidelijk dat deze vrouw een groot aantal asociaal erfelijk belaste en criminele mensen heeft voortgebracht. Ook in Du und dein Volk wordt een dergelijk voorbeeld aangehaald maar dan zonder naam. Deze vrouw kreeg in totaal 894 nakomelingen waarvan de helft minderwaardig was.
De erfelijkheid van eigenschappen is onder andere onderzocht door onderzoek naar (en experimenten op) tweelingen. Dit gebeurde op grote schaal in het Kaiser Wilhelm Institut für Anthropologie, menschliche Erblehre und Eugenik. Medewerker Josef Mengele zette dit werk voort als arts in Auschwitz en hielp hiermee het onderzoek van het KWIA, onder andere door het opsturen van organen van in Auschwitz vermoorde tweelingen.

‘Die Kosten für die Aufzucht und Versorgung minderwertiger Menschen’

Voor wie tot het volk wil doordringen, blijkt geld een thema van niet te overschatten belang. Dat minderwaardige mensen geld kosten, blijkt duidelijk uit alle bronnen. De titel van dit hoofdstuk betekent letterlijk vertaald: ‘De kosten van het fokken en de verzorging van minderwaardige mensen’. Ook aan kinderen moest dit duidelijk worden gemaakt; zo blijkt onder andere uit het voorbeeld in de inleiding van dit hoofdstuk.
Otto Helmut, bespreekt in zijn brochure Volk in Gefahr, de gevaren van de bevolkingsdaling in Duitsland. Het feit dat in Duitsland minderwaardige mensen worden ‘gevoederd en gekoesterd’, noemt hij een zonde van het ‘inmiddels vervlogen’ liberalisme. De kosten hiervoor zijn hoog, dit leidt tot hoge belastingen. Hierdoor kunnen gezonde maar arme gezinnen door geldgebrek geen kinderen verzorgen maar worden de kinderen van ‘idioten, geesteszieken en kreupelen’ wel opgevoed. Hij laat ook door middel van een illustratie (afbeelding 16) zien hoeveel de staat voor verschillende gehandicapten betaalt. 6 Reichsmark (RM) voor een lichamelijk gehandicapte, 4,5 RM voor een geestelijk gehandicapte, 6 RM voor een doofstomme, en voor een gezonde arbeider 2,5. Deze bedragen worden niet nader toegelicht. Ook Schäffer noemt de kostenkwestie in Volk und Vererbung. Hij laat aan de hand van een plaatje zien, hoeveel er in Pruisen jaarlijks wordt uitgegeven aan verschillende scholieren (afbeelding 17). 125 RM voor een normale scholier, 573 RM voor een Hilfsschüler, 950 RM voor bildungsfähige Geisteskranke en 1500 RM voor blind- of doofgeboren scholieren. Ook noemt hij dezelfde kosten als in Volk in Gefahr. Hij voegt hieraan toe dat voor een gezonde arbeidersfamilie maar 5 RM beschikbaar is. In totaal wordt er 700 miljoen Reichsmark uitgegeven aan zwakzinnigen.
De kosten, zoals vermeld op de afgebeelde geldzakken in Volk und Vererbung worden ook genoemd in Otto Steche’s biologieboek voor eindexamenscholieren Lehrbuch der Rassenkunde, Vererbungslehr und Rassenpflege. De gegevens komen uit Volk und Rasse. Het boekje Du und dein Volk van Kurt Schrey werd aan kinderen gegeven na hun verplichte schoolperiode als ze veertien jaar waren. Het geeft hetzelfde kostenplaatje als in Volk in Gefahr en vermeldt ook de bron: deze kosten zijn door minister Frick van Binnenlandse Zaken bekendgemaakt in 1933. In Duitsland leefden er op dat moment ongeveer 150.000 geesteszieken in gestichten en 70.000 misdadigers in gevangenissen.

‘Die Drohung des Untermenschen’ – de snelle vermenigvuldiging van Erbkranken.

Het zaaien van angst door het verdraaien of aandikken van feiten is vaak een goede overredingstactiek gebleken. Vrijwel alle besproken auteurs maken hier gebruik van. Met als uitgangspunt het gegeven dat minderwaardige mensen zich sneller voortplanten dan hoogwaardige, proberen ze duidelijk te maken dat het ‘Volk’ in gevaar is. Helmut presenteert met behulp van een illustratie het aantal kinderen per verschillende Duitse families. De gevaarlijkste mensen, de criminelen, krijgen gemiddeld de meeste kinderen: 4,9 ten opzichte van 1,9 bij een academisch geschoold echtpaar (afbeelding 18). Dit zou zo erg nog niet zijn, als niet uit stamboomonderzoek was gebleken dat criminelen in de meeste gevallen ook crimineel nageslacht hebben. In een aantal brochures wordt gesproken over het (neomalthusiaanse) tweekindersysteem. Minderwaardige mensen zouden zich daar niet aan houden, ook zou het hen minder uitmaken met wie zij kinderen kregen.
Deze stijging van het aantal minderwaardige mensen ten opzichte van de gezonde Duitsers, zou tot gevolg kunnen hebben dat na een aantal jaar, de eerste groep groter is dan de tweede. Een illustratie in Volk in Gefahr toont aan dat bij een uitgangspositie van 50 procent volwaardige mensen en 50 procent minderwaardige mensen, na 120 jaar de verhouding is verschoven naar 6 procent volwaardig en 94 procent minderwaardig (afbeelding 19 en 20). Een afbeelding laat zien dat er 713.600 gehandicapten in Duitsland leven, hieraan wordt toegevoegd dat meervoudig gehandicapten eenmaal zijn geteld. Dit zijn meer mensen dan de totale bevolking van de deelstaat Mecklenburg-Schwerin in 1933; namelijk 708.000 (afbeelding 21). De cijfers zijn afkomstig uit het statistisch jaarboek van 1930.
Schäffer ziet het minder somber in en noemt een half miljoen ernstig ‘Erbkranken’ in 1938. Hij gebruikt echter wel hetzelfde model als Helmut. (afbeelding 22, afkomstig van de Deutsche Lichtbilddienst). Hij geeft ook een specificatie van de hoeveelheid ‘Erbkranken’ (afbeelding 22): 200.000 zwakzinnig, 100.000 geestesziek, 60.000 epileptisch, 20.000 lichamelijk misvormd, 18.000 doof, 10.000 zwaar alcoholistisch, 4.000 blind, 600 de ziekte van Huntington (aantallen afkomstig uit Volk und Rasse). Otto Steche noemt de aantallen ook in zijn biologieboek voor kinderen. Er komen steeds meer zwakzinnigen, landlopers en bedelaars, aldus Steche. Hij laat dit zien aan de hand van een staafdiagram met de ondertitel Häufigheit schwerer erbbedingter Leiden in der deutschen Bevölkerung (afbeelding 23).
In Familienkunde und Rassenbiologie für Schüler van leraar Jacob Graf, worden de aantallen zelfs verwerkt in een schoolopdracht. Deze luidt als volgt: maak een statistische weergave van de volgende (door artsen en statistici verstrekte) gegevens. In Duitsland wonen: 250.000 geesteszieken, 90.000 epileptici, 30.000 zwakzinnigen, 50.000 idioten, 370.000 kreupelen, 30.000 blinden, 70.000 Fürsorgezöglinge, 50.000 gevangenen, 300.000 personen met tuberculose en ongeveer een miljoen mensen met een geslachtsziekte.

’Es gibt doch die Vererbung’ – een strijd tussen ideologieën.

De zuivering van het Arische ras en het Duitse volk van ongewenste elementen was een van de belangrijkste doelen van het nationaalsocialisme. Dit wordt geïllustreerd aan de hand van enkele opmerkingen van Gustav Franke in Vererbung: eine weltanschauliche Grundfrage. Hij noemt in zijn inleiding het vraagstuk van erfelijkheid, bloed en ras het ‘kernprobleem’ van zijn tijd. Zijn slotwoord toont opnieuw het belang van de erfelijkheidskwestie aan. De in zijn boek opgeworpen vragen vormen het brandpunt tussen twee levensbeschouwingen: het nationaalsocialisme en het christendom. Franke vergelijkt het vraagstuk van erfelijkheid, waarmee de nazi’s kampen, met de situatie waarin Copernicus en Galilei zich destijds bevonden. Ook zij streden voor een wereldvisie die voor tijdgenoten omstreden was, namelijk dat de aarde om de zon draait. Galilei werd zelfs gestraft voor zijn theorie.
Franke vergelijkt het erfelijkheidsvraagstuk dus met een wereldvisie die later een van de fundamenten van de moderne wetenschap zou worden. Ook wordt een vergelijkbare strijd met de christelijke kerk beschreven. De wereldvisie die door de nazi’s wordt bestreden, is het christelijke idee van gelijkheid van alle mensen, ‘met al haar verderfelijke en aantastende gevolgen’. In het Derde Rijk protesteerde de kerk tegen de eugenetische maatregelen. Galilei werd door de katholieke kerk gestraft voor zijn heliocentrische theorie en zijn werk werd verboden. Volgens de traditie zou hij op het horen van zijn vonnis de woorden ‘eppur si muove’, ‘en tóch beweegt zij’, hebben gesproken. Als je er naar streeft dat de visie op erfelijkheid gemeengoed wordt, moet je – aldus Franke – voor jezelf de overtuiging blijven herhalen. Net als Galilei: ‘es gibt doch die Vererbung’ (en tóch bestaat er overerfelijkheid).

‘Eine heilende Massnahme am Volkskörper’ – sterilisatie uit naastenliefde.

Ondanks de grootschalige propaganda waren er tegenstanders van het Gesetz zur Verhütung Erbkranken Nachwuchses. Het was belangrijk om deze tegenstanders ervan te overtuigen dat sterilisatie niet zo erg was als het leek, en dat iedereen beter af was door het toepassen ervan. Schäffer legt in Volk und Vererbung uit hoe de methode van sterilisatie in de loop der jaren is ontwikkeld. Vroeger werden mannen gecastreerd; een zware ingreep. Later werden mensen gesteriliseerd door middel van röntgenstralen; eveneens een gevaarlijke methode. Nu, aldus Schäffer, is het een kleine chirurgische ingreep waarbij de hormonen in tact blijven. Het verandert vrijwel niets aan het welzijn van de patiënt. Bovendien, zo voegt hij toe, wordt sterilisatie ook in Noorwegen, Zwitserland en de Verenigde Staten toegepast.
KWIA-medewerker Horst Geyer legt in Rassenpflege uit dat de sterilisatiewet niet alleen op vrijwilligheid van de patiënt is gebaseerd, omdat dit te maken heeft met het grote aantal ‘Erbkranken’ dat zwakzinnig is en niet voor zichzelf kan beslissen. Daarom is er een wet aangenomen die sterilisatie in bepaalde gevallen verplicht kan stellen.
Lemme benadrukt in Die Verhütung erbkranken Nachwuchses ook het grote verschil met castratie – waarbij iemand niet meer tot geslachtsverkeer in staat is en een persoonlijkheidsverandering ondergaat – en het onvruchtbaar maken volgens het ‘Gesetz’. Hij geeft ook een religieuze onderbouwing. Het kan namelijk niet tegen Gods wil zijn dat gezonde en levenskrachtige mensen zich vermenigvuldigen, terwijl tegelijkertijd mensen – die allesbehalve een evenbeeld van God zijn – dit wordt verhinderd. Kortom, het is juist tegen de wil van God dat zieken zich voortplanten.
Het noemen van de ‘Erbgesundheitsgerichte’ was een andere manier om aan te tonen dat sterilisatie een legitieme maatregel was. Horst Geyer beschrijft dit voor kinderen in Rassenpflege. In deze rechtbanken werd van geval tot geval besloten wie er zou moeten worden gesteriliseerd. Alleen de mensen die al in de rechtbanken waren besproken, zouden worden gesteriliseerd. Het noemen van de ‘Erbgesundheitsgerichte’ benadrukte de juridische legitimatie van sterilisatie.
Bareth en Vogel schrijven in Erblehre und Rassenkunde für die Grund- und Hauptschule dat tegenstanders van het nationaalsocialisme de gesteriliseerde mensen als slachtoffers van het staatsbeleid zien. Maar volgens het nationaalsocialisme is de ‘Erbkranke’ een slachtoffer van zijn eigen voorouders. Als deze persoon vrijwillig afziet van het krijgen van kinderen, dan brengt hij hiermee een groot offer aan het volk. Het ‘Gesetz’ beschermt de gesteriliseerden tegen de hoon van anderen. Ook vervult de ‘Erbkranke’ het gebod van naastenliefde door zich te laten steriliseren.
Kurt Schrey verdedigt de maatregel in Du und dein Volk door te stellen dat de maatregel ongevaarlijk is en dat de gesteriliseerde ‘Erbkranken’ niet alleen in leven blijven, maar ook worden verzorgd en beschermd. Sommigen vinden sterilisatie onmenselijk. Maar als mensen met grote gewetenswroeging denken Gods wil (het koesteren van ‘Erbkranken’) te kunnen herkennen, zou dat dan Gods wil wel zijn? In andere woorden: als mensen vanuit het ideaal van naastenliefde en gelijkheid van alle mensen, ‘Erbkranken’ koesteren, terwijl dit eigenlijk voor niemand beter is, kan dit niet Gods wil zijn.
Een alternatief voor steriliseren, aldus Lemme, is het levenslang opsluiten van ‘Erbkranken’, gescheiden naar geslacht. Deze personen zouden dan in een gesloten inrichting worden geplaatst en onder voortdurend toezicht worden gesteld. Deze dure maatregel moet door de ‘Erbkranke’ zelf worden betaald. Ook Steche noemt deze oplossing: gesloten inrichtingen en gescheiden naar geslacht. Hij geeft ook aan dat als de staat dit zou betalen, de belastingen flink zouden stijgen en wijst dit alternatief voor steriliseren daarom af.

Natuur versus ‘Kulturmensch’

Volgens de sociaaldarwinisten is het onnatuurlijk om mensen in leven te houden die zich in de strijd om te overleven niet kunnen handhaven. De nazi’s hingen deze leer ook aan. In veel publicaties wordt een vergelijking gemaakt met de overlevingsstrijd in de natuur of in een samenleving uit het verleden. Vooral in publicaties voor kinderen werd van deze vergelijkingen gebruik gemaakt.
Schäffer licht in Volk und Vererbung aan de hand van een aantal voorbeelden toe waarom het aantal minderwaardige mensen vandaag de dag zo groot is. De moderne mens (‘Kulturmensch’) is, net als gekweekte planten en huisdieren, niet ingesteld op natuurlijke leefomstandigheden. Als deze planten en dieren in aanraking zouden komen met de werkelijke strijd om het bestaan, dan zou het grootste deel dit niet overleven. Helaas gaat het alleen zo in de natuur. Mensen met ernstige ziekten en misvormingen zouden, net als in de natuur, moeten worden geëlimineerd voordat ze de kans zouden krijgen zich te kunnen voortplanten. Zo ging het in de klassieke oudheid: de Spartanen maakten de zwakzinnige en misvormde kinderen meteen dood. De schrijver geeft aan dat men hier vandaag de dag moeite mee zou hebben.
Horst Geyer is nog stelliger in zijn vergelijking met de natuur en gebruikt in zijn kinderbrochure Rassenpflege het volgende citaat: ‘Wenn ein Unkraut die gute Saat zu überwuchern und zu ersticken droht, so weiss der Gärtner dass es Zeit zum Ausjäten ist, will er nicht den Untergang seiner guten Frucht untätig mit ansehen’.
Steche legt in Lehrbuch der Rassenkunde, Vererbungslehr und Rassenplege uit hoe de mens steeds onafhankelijker van de natuur wordt omdat natuurlijke vijanden ontbreken. Vroeger bedreigden voedseltekorten en wilde dieren ons bestaan; vandaag de dag is alleen nog de bacterie een natuurlijke vijand. Dit is eigenlijk kwalijk, want hierdoor overleven ook mensen die minderwaardig zijn. Door ontwikkelingen in de geneeskunde kunnen de verschijnselen van veel ziekten en fysieke gebreken worden verholpen, waardoor de dragers van deze ziekten zich gewoon kunnen voortplanten. De bestrijding van ziekten en hongersnood werkt zodoende de natuurlijke selectie tegen, omdat dit doorgaans vooral op de zwakkeren in de samenleving wordt toegepast.
De mens werkt het principe van natuurlijke selectie ook tegen door iedereen die zwak is te verzorgen. Een andere paragraaf in het boek van Steche heet Soziale Fürsorge als Gegenauslese (‘sociale hulp als contraselectie’). Het helpen van minderwaardige individuen is een vorm van contraselectie omdat het het selecteren van de sterkeren tegenwerkt. In het dierenrijk wordt ook aan wederzijdse hulp gedaan, maar alleen bij gezonde dieren. Als een dier oud of ziek is, verlaat hij uit zichzelf de kudde zodat hij in eenzaamheid kan sterven. Steche claimt tevens dat in de klassieke oudheid, kinderen met gebreken niet werden grootgebracht. Er bestaat in de moderne wereld zorg voor allerlei ‘gebrekkige’ mensen: doofstommen, blinden, geestelijk gehandicapten, ouderen. Deze zorg lijkt een vooruitgang ten opzichte van vroeger maar draagt een groot gevaar met zich mee, omdat minder begaafde mensen zich daardoor kunnen blijven voortplanten.
Ook Schrey maakt in Du und dein Volk de vergelijking met selectie in de natuur. Overal waar men de natuur aan zichzelf overlaat, worden in de strijd om het bestaan individuen vernietigd, omdat deze zich niet op eigen kracht tegen hun sterkere omgevingsgenoten kunnen verdedigen. De zwakke individuen worden in de voortplanting gehinderd en op die manier definitief uit de levensstroom verwijderd. Bareth en Vogel noemen eveneens voorbeelden uit de planten- en dierenwereld. Een mierenfamilie leeft rustig maar wordt aangevallen door andere mieren die hun voeding af willen pakken. Veel mieren komen te overlijden en de sterkste groep gaat er met het voedsel vandoor (‘Ja, das tägliche Brot muss erkämpft werden!’). Een voorbeeld uit de plantenwereld: in het Rheinwald staan heel veel bomen en af en toe komt er een boswachter die de zwakste bomen omhakt, zodat de gezonde bomen weer genoeg licht en voedsel hebben. De conclusie van deze twee voorbeelden: in de natuur is er altijd strijd om het voortbestaan. De sterken blijven bestaan, de zieken worden vernietigd. Dat het omhakken van bomen weinig met natuurlijke selectie te maken heeft, wordt niet genoemd.
Bareth en Vogel beschrijven dat het vroeger bij mensen ook zo was. Duizenden jaren lang, bleven alleen de sterkere mensen in leven, en werden de zwakkeren het slachtoffer van kou, ziektes en wilde dieren (‘Damals gab es wenig slechtes Erbgut!’). In de loop der tijd leerde de mens zich echter onafhankelijk te maken van de natuur. In de tijd van de Germaanse boeren, hoefden de mensen de strijd met de wilde dieren niet meer aan te gaan en deden de zwakkeren het lichte werk. De laatste jaren is er veel vooruitgang op het gebied van de geneeskunde. Maar is deze vooruitgang voor- of nadelig voor de mensheid? Nu leven zwakken en sterken naast elkaar. Tijdens de overgebleven strijd om het bestaan – de oorlog – komen juist de gezonde mensen om het leven. Contraselectie treedt dus op als mensen zich verder verwijderen van de natuur.

‘Ein Glied der “Volksgemeinschaft”’ – het belang van eugenetica voor het volk

Wer nur in der Tag hinein lebt, wem es gleichgultig ist, aus welcher Wurzel er entsprungen ist, wer nicht in Tiefsten die Bedeutung der Worte Vor- und Nachfahren erspurt, der kann nicht als verantwortungsbewusstes Glied der ‘Volksgemeinschaft’ angesprochen werden.

Het voortbestaan van het volk was het hoogste doel en iedereen moest zich bewust zijn van zijn plaats in de samenleving, niet als individu maar als een schakel in de ‘Volksgemeinschaft’. Dit was de richtlijn voor een kersvers Duits echtpaar volgens Heirat und Rassenpflege: de belangrijkste taak is uit liefde voor elkaar – en voor het vaderland -, ernaar streven om dienaren van het volk te zijn. Schrey maakt in Du und dein Volk aan kinderen duidelijk waarom voortplanting zo belangrijk is, in het hoofdstuk Deine Ehe deine Kinder. Als je geen kinderen krijgt, dood je de erfkiem die in jou leeft: ‘Die Sippe stirbt, das ist wahrhafter Tod!’. Er bestaan ook onwenselijke erfstromen, deze zullen mensen ter wereld brengen die ongelukkig zijn en ongeluk verspreiden.
Als het volk is verzwakt door het uit meer ‘Erbkranken’ dan volwaardige mensen bestaat, zal het de bestaansstrijd met andere volkeren niet overleven – zo schrijven Bareth en Vogel in hun handleiding voor docenten. Daarom heeft de staat de sterilisatiewet ingevoerd. Deze wet lijkt misschien hard voor het individu maar voor het voortbestaan van het volk is deze noodzakelijk. De wet heeft, aldus Lemme, noch morele, noch juridische, noch politieke betekenis: het is enkel een helende maatregel ten behoeve van het volkslichaam.
Ook Steche beweert dat sterilisatie het volk ten goede komt. Een individu staat niet op zichzelf maar is onderdeel van de ‘Volksgemeinschaft’; dit betekent rechten, maar ook plichten. Doordat de minderwaardige bevolking zich snel voortplant en de hoogwaardige bevolking weinig kinderen krijgt (zoals eerder genoemd in de paragraaf Die Drohung des Untermenschen), verdwijnt de sociale bovenlaag langzaam maar zeker. Hij laat hiervan ook een schematische weergave zien (afbeelding 24). Het gevolg hiervan kan zijn, aldus Bareth en Vogel, dat het volk zich niet kan handhaven in de strijd met andere volkeren omdat het uit ‘Erbkranken’ bestaat. Selectie speelt zich dus ook op hoger niveau af: het sterkste volk overleeft. Uiteindelijk zal sterilisatie een vermindering van de erfelijke gevaren voor het volkslichaam betekenen.
In de publicaties zijn duidelijke thema’s te herkennen. Deze zijn hierboven besproken. Opvallend is dat de meeste brochures qua inhoud en opbouw vrijwel gelijk zijn aan elkaar. De verschillende brochures geven weinig vernieuwende inzichten. Voor de meeste brochures geldt dus dat als je er een gezien hebt, je ze allemaal kent. Er bleek ook geen verschil te bestaan tussen vroegere en latere publicaties. Het was te verwachten dat vroegere publicaties subtieler zouden zijn dan latere, die vlak voor het begin van de oorlog en ‘Aktion T4’ verschenen. Dit bleek echter niet het geval. Meteen vanaf 1933 werd de boodschap onomwonden aan het volk overgebracht.
Dit geldt ook voor de verschillende nummers van Neues Volk. Er is weinig verschil tussen de nummers onderling en er is ook geen radicalisering te herkennen in de latere jaargangen. Desalniettemin verscheen dit tijdschrift van 1933 tot 1944 maandelijks. De kracht van de herhaling was belangrijk bij alle propaganda. Bovendien moest iedereen de boodschap begrijpen. Toch was het belangrijk om meerdere brochures en meerdere nummers van Neues Volk te bespreken om voor het voetlicht te brengen welke zaken het meeste gewicht hadden, en welke argumenten herhaaldelijk werden gebruikt.
Aan de hand van zeven thema’s, waarvan er veel ook in Neues Volk te herkennen zijn, is in dit onderzoek de argumentatie uit de brochures en uit het lesmateriaal afgeleid. Allereerst de erfelijke belasting (1). Voor het begrip van eugenetische maatregelen werd uitgelegd hoe de erfelijkheid van eigenschappen werkte. Vooral voor leerlingen en aanstaande bruidsparen werd dit uitgebreid beschreven. Deze mensen waren immers jong, beïnvloedbaar en hadden invloed op het verloop van hun eigen ‘erfstroom’. Vervolgens is het veelgebruikte argument van de hoge kosten van verzorging en detentie van ‘Erbkranken’ en asocialen behandeld (2). Door sterilisatie zouden deze kosten op termijn verdwijnen. Ook werd er angst gezaaid door de sterke toename van minderwaardige mensen te noemen (3). Niet alleen vermenigvuldigden deze mensen zich; zij deden dit sneller dan hoogwaardige mensen. Met behulp van illustraties werd dit weergegeven. Gustav Franke noemt erfelijkheid een ‘weltanschauliche Grundfrage’ en een brandpunt tussen het nationaalsocialisme en het christendom (4). Zijn brochure was uitgegeven door Philipp Bouhler, een belangrijk politicus, dat maakt het begrijpelijk dat deze kwestie juist hier wordt besproken. Het bagatelliseren van sterilisatie moest ook bijdragen aan het begrip voor deze maatregel (5). Met name aan kinderen werd duidelijk gemaakt dat het eigenlijk wel mee viel. Ook werd de legitimiteit benadrukt. De vergelijking met de natuur werd frequent gebruikt, vooral in de publicaties voor kinderen (6). Als laatste werd het belang van eugenetica voor het voortbestaan van het Volk behandeld (7). Men moest beseffen dat niemand op zichzelf stond en dat alleen de rol van een individu binnen de ‘Volksgemeinschaft’ van belang was. Wie hier niet naar handelde, mocht er ook geen deel van uitmaken.

CONCLUSIE

Het doel van dit onderzoek was het analyseren van de populaire schriftelijke nazipropaganda met betrekking tot eugenetica op medische gronden. Hiervoor is eerst de geschiedenis van de eugenetica beschreven, vervolgens werd de propaganda besproken. Na bestudering van de ontwikkeling van de eugenetica blijkt dat er aan de vooravond van het Derde Rijk in Duitsland al een raciale ethiek bestond. De meest radicale en ‘völkische’ denkers kregen echter weinig voet aan de grond in de politiek en de nadruk van de gezondheidszorg lag op positieve eugenetica. Na 1933 veranderde het klimaat. In verschillende andere landen won eugenetica aan populariteit, maar waar het in het buitenland een veld bleef voor wetenschappers, werd eugenetica in het Derde Rijk een belangrijk onderdeel van het overheidsbeleid. Dit ging gepaard met een grootschalige propagandacampagne.
De in deze scriptie besproken publicaties zijn geschreven voor een breed publiek zonder specifieke kennis over erfelijkheid en eugenetica. Dit publiek moest op eenvoudige maar duidelijke manier over het onderwerp worden ingelicht. Dit gold niet alleen voor volwassenen maar ook voor kinderen. Van jong tot oud werd het Duitse volk geïndoctrineerd met het gedachtegoed van de nazi’s. Aan schoolgaande kinderen werd tijdens de biologieles de werking van erfelijkheid geleerd. Ook leerden jonge Duitsers waarom het belangrijk was dat ‘Erbkranken’ zouden worden uitgeschakeld. Als zij van school gingen, kregen kinderen een boekje waarin deze belangrijke lessen nog eens werden herhaald. Wanneer ze volwassen waren en zich voorbereidden op het huwelijk, konden ze een boek aanschaffen met aanwijzingen voor de partnerkeuze. Ook leerden ze dat ze de eigen voorouders en die van de toekomstige echtgenoot moesten controleren op onwenselijke eigenschappen voordat ze zich gingen voortplanten. Voor de jonge gezinnen was er Neues Volk. In dit tijdschrift konden zij geïllustreerde artikelen lezen over de ernst van het probleem van ‘Erbkranken’.
Er zijn weinig inhoudelijke verschillen te herkennen tussen de besproken propagandamedia. Hieruit valt af te leiden dat de kracht van de herhaling belangrijk was. Wel zijn er enkele thema’s af te leiden die in verschillende bronnen aan bod kwamen en blijkbaar van groot belang waren voor het overbrengen van de boodschap. In de publicaties zijn afhankelijk van de doelgroep bepaalde onderwerpen benadrukt. Voor kinderen werd bijvoorbeeld de vergelijking met natuurlijke selectie onder planten en dieren belangrijk geacht voor het begrip van eugenetica. Opvallend is dat de boodschap ook op kinderen ongenuanceerd wordt overgebracht. Zij waren een belangrijk deel van de ‘Volksgemeinschaft’ en daarom kregen ze al vroeg de nationaalsocialistische moraal mee. In de brochure voor aanstaande echtparen wordt veel over erfelijke en niet-erfelijke ziektes geschreven om hen bewust te maken van hun raciale erfgoed.
Wat ook opvalt, is dat zowel in Neues Volk als in de andere publicaties, de boodschap door de jaren heen niet verandert. Een toenemende radicalisering naarmate de tijd vorderde, zou wellicht te verwachten zijn geweest. Dit was echter niet het geval. De boodschap was meteen duidelijk en ongenuanceerd. Dat deze boodschap bij een groot publiek aansloeg, blijkt uit de grote oplagen waarin de publicaties zijn uitgegeven, terwijl de meeste brochures niet gratis waren. Volk in Gefahr werd bijvoorbeeld meer dan tien keer herdrukt. Niet alleen was de propaganda dus een geoliede machine vanaf 1933, ook vond deze direct vruchtbare grond.
De vergelijkingen die in de propaganda worden gemaakt en de foto’s en illustraties doen nu absurd aan. Het is – op zijn zachtst gezegd – opvallend dat volwassenen openstonden voor deze berichtgeving en zelfs bereid waren er geld aan uit te geven. De propaganda was niet bedoeld om de tegenstanders te overtuigen; dit zou waarschijnlijk ook niet zijn gelukt. Maar er bestond wel een markt voor dergelijke publicaties, die eugenetica begrijpelijk maakten voor het volk en tegelijkertijd bijdroegen aan het creëren van een raciale ethiek. Deze ethiek had zijn wortels in de evolutie- en erfelijkheidsleer uit de negentiende eeuw en culmineerde in de vernietigingsdrang van het Derde Rijk.

LITERATUURLIJST

Banton, Michael, Racial theories (London 1971).

Gasman, Daniel, The scientific origins of national socialism: social Darwinism in Ernst Haeckel and the German Monist League (London 1971).

Koonz, Claudia, The Nazi Conscience (Cambridge 2003).

Paul, Diane, Controlling human heredity: 1865 to the present, (Atlantic Highlands 1995)

Pine, Lisa, Nazi Family policy (Oxford 1997).

Schmidt, Ulf, Karl Brandt : The Nazi doctor. Medicine and power in the Third Reich (Londen 2007).

Tollebeek, Jo, Degeneratie in Belgie 1860-1940. Een geschiedenis van ideeen en praktijken (Leuven 2003).

Weikart, Richard, From Darwin to Hitler. Evolutionary Ethics, Eugenics and Racism in Germany (New York 2004).
Weindling, Paul Julian, Health, race and German politics between national unification and Nazism, 1870-1945 (Cambridge 1989).

Weiss, Sheila, Faith, ‘Human genetics and politics as mutually beneficial resources: The case of the Kaiser Wilhelm Institute for Anthropology, human heredity and eugenics during the Third Reich’, Journal of the history of biology 49 (2006).

Weiss, Sheila, Faith, ‘Wilhelm Schallmayer and the logic of German eugenics’, Isis: International review devoted to the history of science and its civilizations, 77 (1986).

Weiss, Sheila, Faith, ‘The Race Hygiene Movement in Germany’, Osiris: Studies on the history and philosophy of science, and on the history of learning and culture 2 (1987).

Loll, Anna Catherine, ‘No apology for Germany’s own Nazi-victims’, The Sunday Times, (26-11-2009).

Bronnen

Neues Volk Blätter des Rassenpolitischen Amtes der N.S.D.A.P 2 (1936).
Neues Volk 5 (1933)
Neues Volk 10 (1933)
Neues Volk 3 (1934)
Neues Volk 5 (1934)
Neues Volk 1 (1936)
Neues Volk 7 (1936)
Neues Volk 7 (1936)
Neues Volk 8 (1936)
Neues Volk 9 (1937)
Neues Volk 11 (1937)
Neues Volk 5 (1939)

Bareth, Karl en Alfred Vogel, Erblehre und Rassenkunde für die Grund und Hauptschule (Bühl-Baden 1940).

Franke, Gustav, Vererbung: eine weltanschauliche Grundfrage. Grundsätzliche Fragen der Erb- und Rassenkunde, die alle angehen (München 1937).

Geyer, Horst, Rassenpflege (Berlijn 1935).

Graf, Jacob, Familienkunde und Rassenbiologie fur Schuler (München 1934).

Helmut, Otto, Volk in Gefahr. Der Geburtenrückgang und seine Folgen für Deutschlands Zukunft (München 1934).

Hitler, Adolf (vert. van Steven Barends), Mijn kamp (5e druk Amsterdam 1939)

Lemme, Hansjoachim, Die Verhütung erbkranken Nachwuchses (Berlijn 1938).

Leonhardt, Ludwig, Heirat und Rassenpflege: ein Berater für Eheanwärter (München 1934).

Schäffer, Cäsar, Volk und Vererbung: eine Einführung in die Erbforschung, Familienkunde, Rassenlehre, Rassenpflege und Bevölkerungspolitik (Leipzig 1938).

Schreyer, Kurt, Du und dein Volk (München 1936).

Steche, Otto, Lehrbuch der Rassenkunde, Vererbungslehre und Rassenpflege für die Oberstufe höherer Lehranstalten (Leipzig 1934).

Internet

http://galton.org/books/human-faculty/text/html/galton-1883-human-faculty39.html
http://www.calvin.edu/academic/cas/gpa/

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven