door Suzanne Tromp
Het streven naar genetisch betere baby’s, het verminderen van ‘zwakkeren’ in de samenleving en het verbeteren van het menselijk ras zijn tegenwoordig extreem omstreden idealen, die voornamelijk met nazi-Duitsland in verband worden gebracht. Toch bestond er in het begin van de vorige eeuw in verschillende landen – waaronder de Verenigde Staten – een grote beweging die zich bezighield met de ‘wetenschap’ hiervan, die bekend stond als eugenetica. In de Verenigde Staten werden zelfs verschillende eugenetische wetten ingevoerd. Eén prominente eugeneticus, Harry Laughlin (1880-1943), heeft in het bijzonder een belangrijke rol gespeeld in de totstandkoming van eugenetische wetgeving in Amerika, en een door hem geschreven modelwet vormde zelfs de inspiratie voor een naziwet. Zijn rol binnen de eugenetische beweging en zijn opvallende houding ten opzichte van nazi-Duitsland zullen hier worden besproken.
De term eugenetica werd voor het eerst gebruikt in 1883 door Sir Francis Galton (1822-1911), een halve neef van Charles Darwin, en is afkomstig van het Griekse eugenes, dat letterlijk ‘goed geboren’ betekent. In navolging van Darwins evolutietheorie ontwikkelde Galton zijn eigen wetenschappelijke ideeën die betrekking hadden op de verbetering van het menselijk ras door selectieve voortplanting. Hij definieerde eugenetica als “the science which deals with all influences that improve the inborn qualities of a race; also with those that develop them to the utmost advantage”.Binnen deze wetenschap maakte Galton onderscheid tussen enerzijds positieve eugenetica, dat poogde de voortplanting van erfelijk ‘goed bedeelde’ personen te stimuleren, en anderzijds negatieve eugenetica, dat juist probeerde de voortplanting van de ‘ongeschikten’ in te dammen of te voorkomen.
Hoewel deze wetenschap tegenwoordig uit de gratie is geraakt, kende eugenetica voornamelijk in het begin van de vorige eeuw in verschillende landen veel navolging. Eugenetische bewegingen ontstonden in Europa vooral in Engeland, Frankrijk, Duitsland en Scandinavië, maar waren dus ook te vinden in de Verenigde Staten en bijvoorbeeld Canada. Kort voor de Eerste Wereldoorlog was er een ware internationale eugenetische beweging ontstaan.
Dat eugenetica in Amerika veel navolging kreeg, heeft verschillende verklaringen. Ten eerste vonden eugenetische ideeën in het algemeen in veel landen een goede voedingsbodem in de sociale, economische en politieke instabiliteit van het begin van de vorige eeuw. Het proces van snelle industrialisatie en urbanisatie dat gepaard was gegaan met de opkomst van alcoholisme, prostitutie, criminaliteit, mentale ziekten en sociale onrust zorgde ervoor dat veel mensen vreesden voor de degeneratie van de menselijke soort. Deze angst werd bovendien ‘onderbouwd’ door verschillende studies. Zo hadden Engelse en Amerikaanse psychologen nog voor de Eerste Wereldoorlog verschillende intelligentietesten ontwikkeld, waarvan de resultaten door eugenetici werden gebruikt om aan te tonen dat eigenschappen zoals een hoge intelligentie of juist “feeblemindedness” – een verzamelnaam die werd gebruikt voor verschillende mentale ‘defecten’ – erfelijk bepaald waren. Eugenetici wezen er vervolgens op dat de ‘zwakkeren’ en ‘ongeschikten’ in de samenleving zich sneller voortplantten dan de intelligente en ‘meest geschikte’ personen. Hierdoor zou de gehele samenleving degenereren en het menselijk ras uiteindelijk ten onder gaan.
Bezorgd en gedesoriënteerd vanwege de snel veranderende samenlevingen, richtten veel mensen zich, in plaats van op religie, steeds vaker op de wetenschap, waarin ze rationaliteit en verklaringen vonden.Eugenetica bood hen zodoende een rationele, wetenschappelijke oplossing voor alle sociale problemen van hun tijd; eugenetici meenden immers dat ze, door de erfelijkheid van het menselijk ras te controleren, een oplossing hadden voor deze problemen vóórdat ze zouden ontstaan.
Naast deze angsten, die weerklank vonden in verschillende landen, is de opkomst van het eugenetische gedachtegoed in Amerika specifiek te verklaren door onder andere de bezorgdheid om het grote aantal immigranten. Er werd vooral gevreesd dat de vele Zuid- en Oost-Europese immigranten de overwegend blanke, Angelsaksische en protestantse maatschappij zouden ‘aantasten’. Daarnaast beklaagden Amerikanen zich over het grote aantal “feebleminded” personen dat de gevangenissen en psychiatrische inrichtingen snel gevuld leek te hebben in de nasleep van de urbanisatie en industrialisatie na de Burgeroorlog. Galtons ideeën en idealen vonden hier dus een goede voedingsbodem.
In 1906 was de American Breeders Association een van de eerste formele organisaties die, onder leiding van Charles Davenport (1866-1944), een van Amerika’s meest prominente eugenetici, een comité voor eugenetica oprichtte en haar kennis over het fokken van paarden en vee begon in te zetten voor de verbetering van het menselijk ras. Davenport stichtte in 1910 bovendien de Eugenics Record Office (ERO) in Cold Spring Harbor, New York, waarmee de Amerikaanse eugenetische beweging een duidelijk centrum kreeg van waaruit de ideeën verspreid en gepropageerd werden. De ERO hield zich voornamelijk bezig met enerzijds het wetenschappelijk onderzoeken van de erfelijkheid van bepaalde menselijke eigenschappen en de verspreiding daarvan in families, en anderzijds het propageren van eugenetische ideeën en het lobbyen voor eugenetica-gerelateerde wetgeving.
Harry Laughlin in de eugenetische beweging
Laughlin was aangesteld als Expert Eugenical Agent bij het Committee on Immigration and Naturalization van het Huis van Afgevaardigden, welke het immigratiebeleid binnen de Amerikaanse wetgeving formuleerde. In deze functie lobbyde hij sterk voor striktere immigratiebeperkende wetgeving, die in 1924 werd doorgevoerd met de Johnson-Reed Act. Deze wet beperkte het aantal immigranten tot 150.000 per jaar, en stond van elke nationaliteit slechts twee procent toe van het aantal immigranten van die nationaliteit dat al in de Verenigde Staten woonde in 1890. De keuze voor dit specifieke jaar was gemaakt omdat in 1890 het aantal immigranten uit Noord- en West-Europa hoger lag dan het aantal uit Zuid- en Oost-Europa – degenen die als ongewenst werden gezien. De wet zorgde dus voor een sterke beperking van immigranten uit deze laatste regio’s. De Immigration Act sloot daarnaast ook de poorten voor praktisch alle nieuwkomers vanuit Azië.
Laughlins belangrijkste bijdrage aan de Amerikaanse eugenetica was echter zijn modelwet voor gedwongen sterilisatie, die in 1922 gepubliceerd werd in zijn boek Eugenical Sterilization in the United States. Dit soort sterilisatie was noodzakelijk, zo meende hij, omdat het een “eugenic crime” zou zijn “to turn a possible parent of defectives loose upon the population”. Toen Laughlin zijn modelwet publiceerde, bestonden er al verschillende wetten voor gedwongen sterilisatie. De eerste hiervan was al in 1907 ingevoerd in de staat Indiana, waarna elf andere staten dit voorbeeld snel volgden. In 1922, het jaar dat Laughlins boek verscheen, hadden in totaal vijftien Amerikaanse staten sterilisatiewetgeving doorgevoerd. Laughlin beklaagde zich echter over het feit dat deze wetten erg verschilden in omvang en doelstelling, waardoor ze niet altijd efficiënt uitgevoerd konden worden. Hierdoor achtte hij ze niet geschikt voor het uitgebreide sterilisatieprogramma dat in zijn ogen noodzakelijk was om het aantal “unfit” personen in de maatschappij aanzienlijk te verminderen. Hij zag het dan ook als zijn taak om een effectievere, omvangrijkere sterilisatiewet te ontwerpen.
In zijn boek omschreef Laughlin het doel van zijn “Model Eugenical Sterilization Law” als het voorkomen van “the procreation of persons socially inadequate from defective inheritance, by authorizing and providing for the eugenical sterilization of certain potential parents carrying degenerate hereditary qualities”. De modelwet begon vervolgens met een beschrijving van de te steriliseren personen, de “socially inadequate”. Een “socially inadequate” persoon was iemand die, in vergelijking tot normale personen, chronisch faalde “to maintain himself or herself as a useful member of the organized social life of the state”. De “socially inadequate” klassen in de samenleving beschreef Laughlin als volgt:
The socially inadequate classes, regardless of etiology or prognosis, are the following: (1) Feeble-minded; (2) Insane, (including the psychopathic); (3) Criminalistic (including the delinquent and wayward); (4) Epileptic; (5) Inebriate (including drug-habitués); (6) Diseased (including the tuberculous, the syphilitic, the leprous, and others with chronic, infectious and legally segregable diseases); (7) Blind (including those with seriously impaired vision); (8) Deaf (including those with seriously impaired hearing); (9) Deformed (including the crippled); and (10) Dependent (including orphans, ne’er-do-wells, the homeless, tramps and paupers).[1]
Laughlin merkte op dat het motief om iemand te steriliseren “purely eugenic” moest zijn, “that is, to prevent certain degenerate human stock from reproducing its kind. Absolutely no punitive element”.
Meer dan de helft van de Amerikaanse staten nam uiteindelijk Laughlins wet aan, met Californië, Virginia en Michigan als ‘trotse’ leiders in de sterilisatiewetgeving. In 1921, een jaar voordat Laughlins boek met de modelwet gepubliceerd werd, waren 3.200 Amerikanen gedwongen gesteriliseerd. Dit aantal was drie keer zo hoog in 1928, en tegen 1938 waren bijna 30.000 Amerikanen gesteriliseerd.
Laughlin en nazi-Duitsland
Laughlins modelwet inspireerde echter ook wetgeving buiten de Verenigde Staten: in juli 1933 werd in Duitsland, slechts enkele maanden na de machtsovername door de nazi’s, een sterilisatiewet aangenomen die duidelijk was gebaseerd op Laughlins modelwet van 1922. Dat deze wet sterk op zijn modelwet was geïnspireerd, erkende Laughlin zelf trots in Eugenical News, het door de Eugenics Record Office uitgegeven tijdschrift. Hij verkondigde dat “the text of the German statue reads almost like the ‘American model sterilization law’”.
Ondanks de gelijkenis in inhoud werd de Duitse wet in de praktijk echter veel uitgebreider toegepast en lag het aantal uitgevoerde sterilisaties in Duitsland dus een stuk hoger dan in Amerika. Al in de eerste maanden na de implementatie van de wet op 1 januari 1934 had deze geleid tot honderden sterilisaties – tegen het einde van datzelfde jaar zouden dit er tienduizenden zijn. Bovendien werd de sterilisatiewet al snel verschillende keren uitgebreid; zo leidde een verruiming ervan in juni 1935 ertoe dat zwangere vrouwen die “unfit” werden geacht tot een abortus gedwongen konden worden in de eerste zes maanden van hun zwangerschap. Nog in datzelfde jaar veranderde het beleid, dat was begonnen als ‘traditionele’ eugenetica, in een radicalere vorm van Rassenhygiene, en werden de Neurenberger rassenwetten ingevoerd.
Ondanks het feit dat Laughlin trots erkende dat de eerste nazisterilisatiewet op zijn modelwet gebaseerd was, was zijn houding ten opzichte van nazi-Duitsland gecompliceerder. Enerzijds steunde hij duidelijk het sterilisatieprogramma in Duitsland: hij bleef lovend over de nazi-eugenetica, zelfs toen de Amerikaanse media hierover rapporteerden en de afkeer ervan groeide in de Verenigde Staten. Laughlin zag het nazibeleid als de directie implementatie van de wetenschappelijke doelstellingen van de eugenetische beweging. Hij stemde op dit gebied dus zeker in met de praktijken in nazi-Duitsland.
Zijn raciale vocabulaire, dat al in zijn boek uit 1922 naar voren kwam, waarin hij sprak over “race-conservation” en het idee dat een ras collectief verbeterd kon worden, sloot bovendien goed aan bij de nazi-ideologie. Hiernaast deed Laughlin openlijk antisemitische uitspraken, die in Amerika voor veel kritiek zorgden. Zijn antisemitisme is bijvoorbeeld zichtbaar in uitspraken die hij in 1934 deed, toen hem om advies werd gevraagd over de kwestie of Joodse vluchtelingen vanuit Duitsland de Verenigde Staten binnen mochten komen, als uitzondering op de Immigration Act van 1924. Laughlin was hierin erg standvastig: hij zag geen geldige redenen om het immigratiebeleid te versoepelen. Hij benoemde dat “superior Jews” in theorie het land mochten binnenkomen, maar waarschuwde: “If they who control immigration would look upon the incoming immigrants […] primarily as ‘son-in-law to marry their own daughters’, they would be looking at it in the light of the longtime truth: immigrants are essentially breeding stock.” Hierin gebruikte Laughlin dus het schrikbeeld van een Joodse schoonzoon om zijn strikte immigratiebeleid kracht bij te zetten.
Laughlins enthousiasme voor de nazi’s leidde zelfs tot zijn voorstel om en nazipropagandafilm in Amerika te introduceren. Hij was lovend over de racistische nazifilm Erbkrank, die sterilisatie promootte, en wilde een aangepaste versie hiervan, getiteld Eugenics in Germany, laten zien in kerken, clubs en scholen. Bovendien ontving Laughlin in 1936, toen de nazi’s de een na de andere rassenhygiënewet doorvoerden, een eredoctoraat van de Duitse Universiteit van Heidelberg voor zijn bijdrage aan rassenhygiëne, waardoor hij zich zeer vereerd voelde.
Laughlin is echter, opvallend genoeg, altijd blijven volhouden dat zijn eugenetische doelstellingen en zelfs die van de nazi’s niet racistisch waren. Hij bleef beweren dat de naziwetten niet meer radicaal of raciaal waren dan ‘puur eugenetisch’ en benadrukte dat de eerste nazisterilisatiewet geen onderscheid maakte in geslacht, ras of religie. Hij benoemde zelfs dat “it is difficult to see how the new German Sterilization Law could, as some have suggested, be deflected from its purely eugenic purpose, and be made an ‘instrument of tyranny’ for the sterilization of non-Nordic races.”[2] Daarnaast is Laughlins visie op de film Erbkrank opmerkelijk. Hoewel de film duidelijk propageert dat vooral Joden gevoelig zijn voor mentale en morele ‘achteruitgang’, beweerde Laughlin dat de film “no racial propaganda of any sort” bevatte en dat het doel slechts educatief was.
Het is zeer onwaarschijnlijk – niet in de laatste plaats vanwege zijn eigen antisemitisme – dat Laughlin het antisemitische aspect van Erbkrank heeft gemist, en hoewel de radicale eugenetica in 1933 in Duitsland slechts net begon, lijkt het erg naïef dat Laughlin geloofde dat de wetten in nazi-Duitsland een “purely eugenic purpose” zouden behouden. Dit roept de vraag op waarom hij bleef volhouden dat er in de Duitse eugenetica geen onderscheid werd gemaakt op basis van ras, en deze praktijken bleef steunen, zelfs toen het raciale karakter ervan niet meer te ontkennen was.
Dit zou te maken kunnen hebben met het feit dat Laughlin wist dat hij betrokken raakte bij een vorm van eugenetica waar veel mensen, in elk geval in Amerika, niet achter stonden. Dat hij dit wist lijkt erg logisch; er ontstonden steeds meer tegengeluiden in Amerika, en het is onwaarschijnlijk dat hij niet op de hoogte was van de kritiek op zijn antisemitische uitspraken. Dat hij voorzichtig was in het benoemen van de raciale aspecten van de Duitse eugenetica zou dus kunnen komen doordat hij simpelweg geen steun wilde verliezen van meer gematigde Amerikaanse eugenetici of Amerikaanse burgers.
Dit blijkt bovendien uit de volgende voorbeelden. Ten eerste is het opvallend dat hij, toen hij zijn eredoctoraat van de Universiteit van Heidelberg ontving, ervoor koos om niet naar Duitsland te reizen om deze in ontvangst te nemen. De officiële reden hiervoor was tijdgebrek, maar de officieuze reden zou te maken kunnen hebben met de felle kritiek die de Amerikaanse media uitten op de betrokkenheid van verschillende Amerikaanse wetenschappers bij festiviteiten van deze universiteit. Een ander opvallend voorbeeld is een brief die Madison Grant, een andere prominente Amerikaanse eugeneticus, aan Laughlin schreef. Hierin merkte hij op dat “most people of our type” sympathiek tegenover het nazibeleid stonden, maar dat zij, als eugenetici, voorzichtig moesten zijn dit te bevestigen.
Waar Laughlin dus in eerste instantie erg trots was op het feit dat de nazi’s hun sterilisatiewet op zijn modelwet hadden gebaseerd, probeerde hij zijn enthousiasme voor de nazipraktijken later in te perken en bleef hij volhouden dat er geen raciale basis aan de Amerikaanse of Duitse eugenetica lag. Hij kon zijn associatie met nazi-Duitsland echter niet meer ongedaan maken.
Het verval van de Amerikaanse eugenetische beweging
Omdat eugenetica in Amerika steeds vaker werd geassocieerd met nazisme en slechte wetenschap, nam de kritiek hierop in de jaren dertig steeds verder toe. Veel Amerikanen waren bezorgd dat zij door middel van hun ‘eigen’ eugenetische beweging indirect de principes zouden steunen die in Duitsland werden gebruikt om Joden en andere niet-Arische volkeren te bestrijden. De associatie van niet alleen Laughlin, maar van vele prominente Amerikaanse eugenetici en hun ideeën met nazi-Duitsland leidde uiteindelijk tot het verval van de gehele eugenetische beweging in Amerika. Noch Laughlin, noch enig ander Amerikaans eugeneticus kon deze associatie nog ongedaan maken. Het duurde niet lang voordat een groot aantal Amerikaanse medici, wetenschappers en politici sceptisch en zelfs beschaamd naar het werk van de centrale organisatie van de beweging, de Eugenics Record Office, begon te kijken. In december 1939 werd dit instituut dan ook formeel gesloten en was het grootste enthousiasme voor eugenetica in Amerika verleden tijd.
Nog diezelfde maand verhuisde Laughlin, werkloos en ontmoedigd, terug naar zijn voormalige woonplaats in Missouri. Zijn rol in de eugenetica was hiermee ten einde. Een laatste tragische dan wel ironische noot is het feit dat Laughlin leed aan epilepsie en daarmee zelf geschikt was voor sterilisatie volgens zijn eigen wetsvoorstel (al bleek dit in zijn geval niet nodig: in 1943 stierf hij kinderloos). Zijn pogingen om zijn epilepsie voor zijn collega’s verborgen te houden in de tijd dat hij voor de ERO werkte, waren niet altijd succesvol, en toen zijn leidinggevende, president Merriam van de Carnegie Institution, met pensioen ging, schreef hij Laughlin een brief waarin hij hem onbekwaam en epileptisch noemde.
Hoewel Harry Laughlin dus voor een opmerkelijk deel heeft bijgedragen aan de wettelijke onderbouwing van de eugenetica in Amerika, was dit ‘succes’ van relatief korte duur en raakte niet alleen hij, maar de hele eugenetische beweging in Amerika in diskrediet door de associatie met de steeds radicaler wordende eugenetische praktijken in nazi-Duitsland. Dit alles maakt Laughlin zowel een, naar moderne standaarden, slecht als tragisch persoon. Hij bleef de nazipraktijken steunen, en volhouden dat er ook in de Duitse eugenetica geen onderscheid in ras te vinden was, maar was tegelijkertijd voorzichtig en leek goed op de hoogte van het feit dat het soort eugenetica dat hij nu steunde door velen als slecht en te radicaal werd gezien (het is echter niet te stellen dat Laughlin zelf een idee had van de vergaande consequenties die de nazi-eugenetica uiteindelijk zou hebben.) Omdat hij het nazibeleid wel bleef steunen, lijkt zijn voorzichtigheid voornamelijk voort te komen uit een poging zijn eigen carrière te redden. Laughlins positie is dus zowel tragisch als ironisch: hij zorgde voor invloedrijke eugenetische wetten, maar droeg door zijn eigen associatie met nazi-Duitsland uiteindelijk ook bij aan het verval van de Amerikaanse eugenetica, en was bovendien de eugeneticus die sterilisatiewetten ontwierp waarvoor hij zelf, met zijn epilepsie, in aanmerking kwam.
Suzanne Tromp (1995) heeft haar bachelor in Europese Studies behaald aan de Universiteit van Amsterdam. Ter afronding van deze studie schreef zij een scriptie over eugenetica in Engelse en Amerikaanse romans in de periode 1885-1920. Momenteel volgt ze de master American Studies aan dezelfde universiteit.
LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS EN BEKIJK HIER ALLE SCRIPTIES VAN DE UITGEVERIJ.
WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.
NOTEN
[1] Harry H. Laughlin, Eugenical Sterilization in the United States, 446-447.
[2] Harry H. Laughlin, ‘Eugenical Sterilization in Germany’, Eugenical News, nr. 5 (1933) 89-93, 90.
Eén gedachte over “Eugenetica in Amerika – Harry Laughlin en nazi-Duitsland”
Reacties zijn gesloten.