Frans Rotteveel Mansveld: Met het hoofd boven water

Frans Rotteveel Mansveld

Samenvatting

Nederland was in de Eerste Wereldoorlog neutraal. Toen Duitsland in 1917 de zogenoemde onbeperkte duikbotenoorlog aankondigde, werd het echter heet onder de voeten van het neutrale Nederland. Frans Rotteveel Mansveld vergelijkt in zijn paper het diplomatieke optreden van de Minister van Buitenlandse Zaken John Loundon, Minister-President Cort van der Linden en de vooraanstaande Nederlandse handelsmagnaat Anton Kröller met de binnenlandse reactie op de onbeperkte duikbotenoorlog. In deze vergelijking komt naar voren dat ‘neutraal zijn’ in een wereldoorlog niet altijd de makkelijkste positie is.

Download de PDF

Frans Rotteveel Mansveld (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

In 1916, middenin Eerste Wereldoorlog, begrepen de Duitsers dat het bijzonder lastig zou zijn een overwinning te boeken aan het westelijk front. Er was een patstelling ontstaan tussen de Centrale en Entente-machten en de ruimte voor militaire offensieven was klein. Op 22 december 1916 stuurde de Duitse Chef van de Admiraalsstaf, Henning von Holtzendorff, daarom een “meest geheim” memorandum aan de Chef van de Generale Staf, de veldmaarschalk Von Hindenburg. Hierin betoogde hij dat er een andere mogelijkheid was om de oorlog te winnen.
Von Holtzendorff wilde de beperkingen die golden voor het gebruik van duikboten negeren en overgaan tot een zogenaamde “onbeperkte” duikbootoorlog. Die beperkingen waren vastgelegd in internationale afspraken. Zo was het niet toegestaan om koopvaardijschepen zonder waarschuwing aan te vallen en moest de agressor de bemanning ervan in veiligheid brengen voordat hij het koopvaardijschip tot zinken bracht. Neutrale schepen mochten slechts op verboden waar worden geïnspecteerd. Von Holtzendorff had twee belangrijke argumenten om deze regels niet langer te volgen.
Allereerst werden vijandelijke koopvaardijschepen steeds vaker bewapend. Dit zou de toename in efficiëntie en aantal van onderzeeërs teniet doen en het onderscheid tussen koopvaardij en marine vervagen. Daarnaast waren de Engelse oogsten in 1916 mislukt. Hierdoor zou het makkelijker zijn Engeland letterlijk uit te hongeren als het land geen voedsel meer kon importeren. De Duitse bankier Fuss had berekend dat Duitsland de oorlog binnen zes maanden zou kunnen winnen, als het 630.000 ton laadruimte van de Entente-machten per maand zou vernietigen, zelfs al zouden de neutrale Verenigde Staten de oorlog verklaren naar aanleiding van zo’n onbeperkte duikbootoorlog. De Duitsers gingen er namelijk vanuit dat Amerika niet snel genoeg zou kunnen reageren om nog actief bij te kunnen dragen in de strijd.
Tijdens een vergadering van de legerstaf bij keizer Wilhelm II thuis in Slot Pleß, werd op 9 januari 1917 besloten over te gaan tot de onbeperkte duikbootoorlog. Op 31 januari mocht de kanselier Von Bethmann Hollweg, die zelf tegen deze strategie was, de wereld vertellen dat vanaf 1 februari Duitse onderzeeërs alle koopvaardijschepen binnen het zogenaamde sperrgebiet zouden aanvallen zonder enige vorm van waarschuwing te geven en zonder de bemanning in veiligheid te stellen. Ook neutrale schepen binnen deze ‘oorlogszone’ vielen hieronder.
Nederlandse handelsschepen liepen dus, ondanks de Nederlandse neutraliteit, ook gevaar getorpedeerd te worden door de Duitse U-boten, iets wat in strijd was met het internationale krijgsrecht. De schepen konden niet langer gebruik maken van het Kanaal, de handel met Engeland werd volledig afgesloten en de verbinding met de koloniën bemoeilijkt. Bovendien wilden de Engelsen alle schepen die naar Nederland voeren, op contrabande controleren om ervoor te zorgen dat er geen oorlogsmateriaal aan Duitsland geleverd zou worden. Dit gebeurde in Engelse havens, waarvoor Nederlandse schepen door het sperrgebiet moesten. De onbeperkte onderzeebootoorlog had dus grote economische gevolgen voor Nederland. Over de reactie van Nederland op de aankondiging van deze oorlog is echter weinig gepubliceerd, in tegenstelling tot studies over de duikbootoorlog zelf. Misschien is de reden hiervoor het feit dat Nederland een neutraal land was, waardoor historici ervan uitgaan dat de reactie op deze onderzeebootoorlog oninteressant is, maar niets is minder waar.
Er zijn historici die iets hebben geschreven over de Nederlandse reactie, zoals de aan de universiteit van Auckland lesgevende M.M. Abbenhuis in haar boek The art of staying neutral (Amsterdam 2006). Het onderwerp is hierin echter, zoals bij de andere auteurs die over het onderwerp hebben geschreven, beknopt opgenomen en de schrijfster gaat niet grondig op de kwestie in. Hoogleraar aan de Amerikaanse Augusta State University, H. van Tuyll van Serooskerken, besteedt in zijn boek The Netherlands and World War I meer aandacht aan de Duitse verklaring van 31 januari. Van Tuyll van Serooskerken richt zich daarbij op de overwegingen van Engeland en Duitsland over de mogelijke houding van Nederland, als zo’n onderzeebootoorlog zou uitbreken.
Ten aanzien van de daadwerkelijke Nederlandse reactie blijft hij daardoor eigenlijk in de potentialis hangen. Twee auteurs die de Nederlandse houding iets uitgebreider behandelen, zijn S. Kruizinga, docent geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, in zijn proefschrift Economische politiek en de Amsterdamse historicus P. Moeyes in Buiten Schot.
Dat er zo weinig over gepubliceerd is, wil natuurlijk niet zeggen dat Nederland niet heeft gereageerd. Een reactie van Nederlandse zijde ligt juist voor de hand. Ik zal onderzoeken hoe deze was en maak daarbij het onderscheid tussen eerst de diplomatieke reactie naar de Centrale Machten, in het bijzonder Duitsland, en daarna het binnenlandse beleid. De twee hoofdrolspelers bij die diplomatieke reactie zijn de Nederlandse premier Pieter Cort van der Linden en zakenman Anton Kröller.
Door zowel de buitenlandse als binnenlandse reactie van Nederland naast elkaar te zetten wordt duidelijk hoe Nederland als staat heeft gereageerd en wat de verschillen zijn tussen de interne en externe houding van het land. Het zal overigens vooral de regering zijn die aan bod komt, omdat deze het contact met andere landen onderhield en het binnenlandse beleid bepaalde. De Staten-Generaal hebben bovendien amper gereageerd op de duikbootoorlog en de publieke reactie is oninteressant, omdat deze behoorlijk voorspelbaar was: de onbeperkte duikbootoorlog is een grote schande. In dit onderzoek maak ik veel gebruik van onder andere de Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland (BPLN) en bronnen uit het Nationaal Archief in Den Haag.

1 De diplomatieke reactie van de Nederlandse regering tegen de Centrale Machten

Op 31 januari 1917 ontving de Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken, John Loudon, een bericht ‘van den Duitschen Gezant’ te ’s-Gravenhage, Friedrich Rosen. Deze brief begon met een uitgebreid betoog waarom de Duitsers gerechtvaardigd waren verdere stappen te ondernemen tegen de Triple Entente. Niet alleen had de Entente op 12 december 1916 de vredespogingen afgewezen die door de Centrale Machten waren ondernomen, ook was haar blokkade tegen Duitsland in strijd met de geldende mensenrechten:

‘Le Gouvernement anglais persiste dans sa guerre de famine qui, sans porter atteinte à la force militaire de l’adversaire, force des femmes et des enfants, des malades en des vieillards à souffrir pour leur pays des privations douloureuses er funestes pour la vitalité de la nation. (…) Le Gouvernement Impérial ne saurait assumer la responsabilité devant sa propre consience, devant la peuple et devant l’histoire, de ne pas utiliser toes les moyens pour hâter la fin de la guerre.’

De brief eindigde met het uiten van het vertrouwen dat Nederland de nieuwe stand van zaken zou begrijpen en deze als neutrale partij zou accepteren. Een bijlage bevatte de details van de maatregelen die de Duitsers namen om de oorlog zo snel mogelijk ten einde te brengen. Deel hiervan was de beschrijving van een gebied waarin ieder schip met alle beschikbare wapens zou worden aangevallen. Niet lang daarna zouden de Duitsers onder druk van Nederland een gebied vaststellen waarbinnen het Nederlandse zeeverkeer niet zou worden aangevallen. Deze vrije strook lag tussen de Engelse mijnen in de Duitse Bochten het nieuwe oorlogsgebied van de Duitsers. Hieronder zal daar verder op in worden gegaan. Bijgevoegd was een kaartje waarop het sperrgebiet was ingetekend.
Acht dagen later, op 7 februari, zond Loudon een brief terug aan de Duitse ambassadeur. Hierin ging hij in op het feit dat naast de Noordzee ook de Middellandse Zee tot oorlogsgebied was verklaard. Daar was, in tegenstelling tot de Noordzee met haar vrije vaargeul, geen rekening gehouden met de Nederlandse koopvaardij, die veelvuldig gebruik maakte van de Middellandse Zee omdat dit de kortste route naar Nederlands-Indië was. Het afsluiten van deze handelsroute had dus grote negatieve gevolgen voor een van de meest essentiële Nederlandse handelsinkomsten.
Loudon vervolgde zijn brief met een herinnering aan de twee eerdere Nederlandse protesten ten aanzien van de vrije zeevaart. Het eerste protest was tegen Engeland op 16 november 1914, nadat het land de hele Noordzee als militaire zone had bestempeld. Het tweede tegen Duitsers, die op 12 februari 1915 grote delen van dezelfde zee en het Kanaal tot oorlogszone hadden benoemd. Het Nederlandse standpunt was dat het tot oorlogsgebied uitroepen van zulke grote gebieden op zee in strijd was met internationaal recht op vrije handel.

‘Une zone de la superficie de la mer de Nord tout partie entière ou d’une grande partie de cette mer et de la Manche ne pouvait, a son avis, être considérée comme la sphère d’action immédiate des opérations de guerre; en qualifiant pareilles régions de zone militaire, une Grave atteinte était portée au principe fondamental de la liberté des mers.
Si les deux cas prérappelés ont pu donner lieu à une protestation de la part du Gouvernement Néerlandais, c’est à plus forte raison qu’il se voit obligé de s’élever avec une extrême énergie contre le régime insitué par le Gouvernement de Votre Excellence’.

Bovendien, zo schreef Loudon, hielden de aangekondigde acties van de Centrale Machten niet alleen het beschieten van vijandelijke schepen in, maar ook het aanvallen van neutrale schepen. Hij wees de Duitsers nog even fijntjes op het geldende recht, ‘qui ne connaît que la confiscation et non la destruction de navires cherchant à forces le blocus’. Loudon eindigde zijn brief met nog een aantal opmerkingen over dat geldende recht en het feit dat Nederland niet anders kon dan deze ‘onbeperkte duikbootoorlog’ als een overtreding ervan zien, en dus hevig moest protesteren.
Loudon liet duidelijk merken dat Nederland het absoluut niet eens was met de gang van zaken, maar verbond er verder geen consequenties aan. Eenzelfde briefwisseling vond plaats met de Oostenrijks-Hongaarse gezant.
Voorafgaande aan de aankondiging had er achter de schermen echter veel officieel en officieus diplomatiek verkeer plaatsgevonden. Zo bezocht de hoge Duitse diplomaat Johannes Kriege op 30 januari 1917, een dag voor de aankondiging van de onbeperkte duikbootoorlog, de Nederlandse voorzitter van de ministerraad, Pieter Cort van der Linden. De in Leiden gepromoveerde Johan den Hartog schrijft in de biografie van Cort van der Linden dat generaal Ludendorff, een bijzonder invloedrijke militair, Kriege met een speciaal doel had gezonden: Kriege moest ervoor zorgen dat Nederland de onbeperkte duikbootoorlog zou steunen. De Duitsers zouden de Nederlandse schepen dan met rust laten. Ook moest Kriege benadrukken dat de Entente-machten een steeds strikter blokkadebeleid tegen Duitsland voerden, dus dat Duitsland hetzelfde terug mocht doen, maar dan op zijn eigen methode, te weten met de duikboot.
Het eerste wat Kriege in zijn verslag van het gesprek noemde, is de vraag van Cort van der Linden om het gesprek en zijn aanwezigheid in Nederland geheim te houden. Dit kon anders door de Entente-mogendheden als schending van de neutraliteit worden opgevat, al helemaal omdat Cort van der Linden als pro-Duits te boek stond. Vervolgens legde Kriege de duikbootoorlog uit, waarbij hij de nadruk op het feit legde dat de Entente veel mijnen legde en het zo neutrale schepen onmogelijk maakte Duitsland nog aan te doen.
Cort van der Linden garandeerde, zolang hij minister-president was, de Nederlandse regering geen oorlog zou verklaren aan Duitsland. Bovendien zou Nederland een Engelse landing op Nederlandse kusten ten scherpste afwijzen en met alle middelen, ook militaire, tegengaan, maar zonder hulp van Duitsland. Als de invasiemacht te sterk zou zijn of als Japan tegelijkertijd Nederlands-Indië zou binnenvallen, zou men eventueel een beroep doen op Duitsland. Kriege vroeg vervolgens of een anti-Duitse stemming geen roet in het eten kon gooien. Kriege beschreef Cort van der Lindens antwoord hierop als volgt:

‘Die vorstehenden Erklärungen würde der Ministerpräsident nach seiner Auffassung nicht haben abgeben können, wenn wir nicht die ernsten Zwischenfälle des letzten Jahres, insbesondere den Tubantia-Fall, den Blommersdijk-Fall, die belgische Arbeiterfrage und den Grenzfall Creusen-Fouquenot, in zufrieden- stellender Weise aus der Welt geschafft hätten. Dazu käme allerdings noch die immer unerträglicher werdende Drangsalierung Englands und die Uberzeugung, daß wir es mit unserem Friedensangebot ernstlich gemeint hätten.’

De eerdere houding van Engeland, het naar tevredenheid oplossen van een aantal kleinere kwesties met Duitsland en de Duitse vredespogingen pakten dus voordelig uit voor de Duitsers. Als die daarnaast in de aankomende periode Nederlandse schepen zouden ontzien, zou er vrij weinig aan de hand zijn, zo verwachtte Cort van der Linden. Cort van der Linden probeerde met dit – misschien wel sluwe, eerst lovende en vervolgens eisende – antwoord Duitsland ervan te overtuigen dat het in hun voordeel was Nederlandse schepen met rust te laten.
Cort van der Linden heeft het daar echter niet bij gelaten. Vanwege de economische nadelen die deze onbeperkte duikbootoorlog voor Nederland had, zou hij niet veel anders kunnen dan een uitvoerverbod naar Duitsland in het vooruitzicht stellen. Kriege antwoordde prompt dat dit ernstige politieke gevolgen kon hebben en dat Duitsland zich juist wilde inzetten voor economische samenwerking met Nederland. Graan en petroleum had Nederland nog genoeg, zo stelde Cort van der Linden, maar:

‘Dagegen drohe ein sehr gefährlicher Kohlenmangel, den England durch verschiedene Mittel zu vermehren suche und der die Niederlande vor eine wirtschaftliche Katastrophe stellen könne.’

Opnieuw wist Cort van der Linden de Duitse diplomaat met succes onder druk te zetten. Kriege beloofde dat Duitsland zijn maandelijkse kolenleveringen van 200.000 ton zou opvoeren naar 300.000 tot 350.000 ton en bestempelde dit in zijn verslag als een concessie.
Daarmee waren de onderhandelingen bijna tot een einde gekomen, maar dan doet Cort van der Linden iets merkwaardigs. Hij stond op en zei: ‘Wenn es auch nicht neutral ist, hoch Ihr Land!’, gevolgd door een lofrede op Duitsland en zijn oorlogsvoering. Waarom Cort van der Linden dit heeft gedaan, is niet duidelijk. Veel mensen schrijven deze uitspraak toe aan de pro-Duitse houding van Cort van der Linden, maar Den Hartog beweert dat zij de context niet kennen en het genuanceerder is. Hoewel Ludendorff wilde dat Nederland de duikbootoorlog geheel ondersteunde, zegde Cort van der Linden niet meer toe dan er de oorlog niet om te verklaren. De minister-president steunde Ludendorff dus niet volledig. Deze lofzang zou volgens Den Hartog een poging van Cort van der Linden zijn geweest om Ludendorff toch nog te paaien. Deze conclusie lijkt mij te snel getrokken en is onjuist. De Duitsers zagen Cort van der Linden al als pro-Duits, zoals blijkt uit de passage uit het verslag van Kriege:

‘Herr Cort van der Linden wünscht, daß meine Anwesenheit im Haag ebenso wie meine Besprechung mit ihm geheim gehalten wird, weil er bei seiner bekannten deutschfreundlichen Gesinnung leicht kompromittiert werden könnte.’

De premier hoefde de Duitsers dus niet van zijn Duitse sympathieën te overtuigen, zoals ook de Engelsen hiervan op de hoogte waren: in het Verenigd Koninkrijk stond Cort van der Linden niet voor niets bekend als “Caught unter der Linden”. Mochten zijn woorden uitlekken, dan zou Nederland bovendien een immens probleem hebben met de Entente-machten. Dit risico heeft de regering er juist van weerhouden actief op te treden, zoals zal blijken uit de derde paragraaf waarin de binnenlandse maatregelen besproken zullen worden.
De reden van Den Hartogs foute verklaring is te herleiden tot een fout die hij in zijn vertaling van het verslag heeft gemaakt. Den Hartog schrijft dat Cort van der Linden een aantal eisen had, voordat hij iets aan Kriege kon toezeggen: ‘Allereerst moesten wat kleinere kwesties worden opgelost’. Hij verwijst daarbij naar de passage die onderaan pagina 9 staat, maar deze heeft Den Hartog verkeerd geïnterpreteerd. Daar staat immers dat Cort van der Linden juist dankzij deze kwesties, die goed waren opgelost, Duitsland makkelijker tegemoet kon komen zonder daardoor zijn binnenlandse steun te verliezen. Dit werpt een heel ander licht op de zaak; Cort van der Linden kon niet alleen, hij wilde tot op zekere hoogte toezeggingen doen.
Hoewel pragmatiek misschien een rol zal hebben gespeeld in de uitspraak van Cort van der Linden, lijkt mij toch dat hieruit vooral blijkt dat hij veel positiever tegenover Duitsland stond dan tegenover de Entente-machten. Een minister-president die niet pro-Duits was, zou zo’n uitspraak immers hebben weggelaten of deze op z’n minst met minder bewondering hebben uitgebracht. Een andere mogelijkheid is dat Kriege, die het persoonlijk goed kon vinden met Cort van der Linden, deze lofuiting misschien wel wat heeft overdreven om zo Ludendorff goed te stemmen, hetzij uit eigenbelang om te vergulden dat het hem niet was gelukt Nederland de duikbootoorlog te laten steunen, hetzij om een oorlog met Nederland te voorkomen. Het lijkt me echter onwaarschijnlijk dat Kriege deze woorden zonder enige aanleiding heeft opgeschreven in zijn verslag.

2 Anton Kröllers optreden

Het is interessant dat naast de reactie van Loudon en Cort van der Linden een vooraanstaande Nederlandse handelsmagnaat invloed heeft uitgeoefend op Duitsland. Anton Kröller vertrok op 21 januari 1917 op zakenreis naar Duitsland en versloeg deze reis als voorzitter van de Commissie voor het Handelsverkeer met het Buitenland aan minister van Buitenlandse Zaken Loudon. Die commissie was een samenwerkingsverband tussen de overheid en de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (NOT), een handelsorganisatie waarzonder de Britten geen zaken met Nederland wilden doen. Ondanks deze overheidspositie zag men Kröller voornamelijk als particulier, wat hijzelf ook benadrukte in zijn gesprekken met de Duitsers. Waarom Kröller de nadruk op zijn particuliere functie legde, komt uit zijn verslag niet duidelijk naar voren. Misschien maakte hij het duidelijke onderscheid tussen zijn rollen uit angst voor de nadelige gevolgen die eigen bedrijf zou ondervinden, als de Duitsers de harde Nederlandse lijn met zijn eigen bedrijf in verband zouden brengen. Het kan echter ook goed dat Kröller op deze manier een diplomatiek incident omtrent de Nederlandse neutraliteit probeerde te voorkomen. Als voorzitter van de commissie zou men hem immers makkelijk als vertegenwoordiger van Nederland kunnen aanzien, waardoor zijn onderhandelingen met Duitsland als schending van de neutraliteit beschouwd konden worden, waar hij als particulier het recht had te handelen met de Duitsers.

Het werd Kröller in Duitsland al snel duidelijk, dat

‘eene decisie omtrent den verscherpten onderzeeoorlog in de lucht hing. Op den marinestaf was de kapitein ter zee Grashoff – die speciaal de U-booten onder zich heeft – afwezig.’

Deze hield zich op in het hoofdkwartier, zo had Kröller gehoord. Bovendien was hem ‘uit zeer goede bron’ ter ore gekomen dat de rijks- en vice-kanselier zouden aftreden, ‘beide tegenstanders van den verscherpten onderzeebootoorlog’.
Nadat een bevriende industrieel op 27 januari Kröllers vermoeden had bevestigd, richtte Kröller meteen al zijn aandacht op de kolenvoorziening. De industrieel vertelde hem dat hij daarvoor in contact moest komen met het hoofdkwartier, in het bijzonder met Ludendorff, omdat niemand anders er iets over zou kunnen toezeggen. Met behulp van zijn netwerk slaagde Kröller er inderdaad in een uitvoerig onderhoud met generaal Ludendorff te houden op 31 januari, dezelfde die Kriege naar Cort van der Linden had gestuurd.
Kröller kaartte het probleem van de kolen aan: zonder import uit Engeland zou een groot tekort ontstaan in Nederland. Ludendorff zegde toe ‘alles in het werk te zullen stellen, dat 350.000 ton kolen per maand voor Holland beschikbaar zouden worden gesteld’, aldus Kröller. Op ongeveer hetzelfde moment kreeg zowel Cort van der Linden als Kröller dus te horen dat de kolenimport vanuit Duitsland zou worden verhoogd tot 350.000 ton. Den Hartog schrijft hierover dat dit wel een doorgestoken kaart moet zijn geweest en zijn interpretatie snijdt hout. Kriege kon immers lastig zo’n specifieke toezegging doen, zonder vooraf toestemming van hogerhand te hebben.
Kröller ging na het gesprek met Ludendorff naar de bevelhebber der U-boten kapitein Grashoff in Berlijn, tegen wie hij opmerkte dat het Engelse mijnenveld en het Duitse sperrgebiet elkaar overlapten. Zo bleef er dus geen vaargeul voor Nederland vrij. Dat moesten de Nederlanders maar met de Engelsen regelen, vond Grashoff. Kröller antwoordde daar echter op dat de Engelsen hun gebied eerder bekend hadden gemaakt en dat de Duitsers daarom de oostgrens van hun oorlogsgebied naar het westen moesten verleggen. In het verslag voegde hij eraan toe dat de Nederlandse regering dat waarschijnlijk de Duitsers ook al had gemeld ten tijde van het ontvangst van zijn verslag. In een voetnoot vermeldt de redacteur Smit van de BPNL dat zij dat inderdaad op 3 februari had gedaan en met succes: Duitsland ging door de knieën en zorgde inderdaad voor de zeestrook die Nederlandse schepen relatief veilig konden gebruiken.
Tijdens het gesprek met Grashoff heeft Kröller nog een aantal punten aangesneden. Zo beloofde Grashoff dat schepen die op dat moment in Engelse havens lagen ruim de tijd kregen het sperrgebiet te verlaten, maar Kröller kreeg niet te horen hoe lang ze daarvoor hadden, ‘daar men dan misschien onvoorzichtig zoude worden’. Het lukte Kröller niet een akkoord te bereiken over het feit dat Nederlandse schepen niet langer via de Middellandse Zee naar Indië konden varen. Ook zijn opmerking dat het Panama-kanaal voor onbekende tijd gesloten was voor grote schepen deed Grashoff niets.
Na zijn onderhoud met Grashoff is Kröller verder gegaan met de andere zaken die hij namens de Commissie voor het Handelsverkeer met het buitenland had te doen. Het valt op dat deze particuliere ondernemer in staat was op audiëntie te gaan bij de machtige Ludendorff en tegenover Grashoff zijn mannetje stond. Het verslag geeft een kil en onaangenaam beeld van die laatste ontmoeting. Ondanks dat slaagde Kröller erin voor Nederland belangrijke punten naar voren te brengen en op een aantal punten winst te boeken. Natuurlijk heeft de Nederlandse regering in bijvoorbeeld de kwestie van de vrije vaargeul een grote rol gespeeld, maar het feit dat de handelsmagnaat Kröller toch nog eens benadrukte dat de situatie zo niet kon, zal de druk op Duitsland zeker hebben verhoogd.
Het lijkt misschien raar dat Kröller, een particulier, namens Nederland heeft gelobbyd met de Duitsers, maar bij nader inzien is dat helemaal niet zo vreemd. Al vanaf midden 1916 werd er in Duitsland geruzied over de vraag of er een duikbootoorlog moest komen. Vanaf december 1916 deden er in Nederlandse kringen, onder andere binnen de NOT, zelfs al geruchten de ronden dat die oorlog er zou komen. Kröller zal hier dus van hebben geweten; hier en daar wordt zelfs gesuggereerd dat hij de duikbootoorlog heeft weten uit te stellen om zijn schepen in veiligheid te kunnen brengen. Echt bewijs is hier niet voor, maar de kennis vooraf was er zeker en het uitstellen van de duikbootoorlog door Kröller is zeker geen onmogelijke optie. Het verhoogt in ieder geval het ‘James-Bond-gehalte’ van dit verhaal aanzienlijk.
Kröllers wist van de duikbootoorlog en is in januari 1917 niet alleen als particulier, maar ook als voorzitter van de Commissie voor het Handelsverkeer met het Buitenland naar Duitsland afgereisd. Dat, in combinatie met het verslag van zijn ontmoetingen aldaar dat hij aan Loudon heeft gedaan, geeft aan dat hij daar met een opdracht naartoe is gestuurd. In dat verslag staat dan ook de zin: ‘Reeds bleek spoedig mij, dat eene decisie omtrent den verscherpten onderzeeoorlog in de lucht hing.’ Kröller schreef dus ‘den verscherpten onderzeeoorlog’. Dat bepalende lidwoord duidt erop dat hij wist van de duikbootoorlog en dat hij hier al eerder over had gesproken met Loudon, maar dat de exacte datum waarop de Duitsers hierover een definitief besluit zouden nemen nog niet zeker was. Ging het om een hem nog onbekende oorlog, dan had Kröller waarschijnlijk het onbepaalde een hebben gebruikt.
Het valt verder op dat Cort van der Linden en Kröller eigenlijk nog voor de officiële aankondiging van de onbeperkte duikbootoorlog actie ondernamen om de gevolgen voor Nederland zo veel mogelijk te beperken. Cort van der Linden deed dat vanuit Nederland, omdat hij als neutrale minister-president moeilijk naar Duitsland kon afreizen, waar Kröller juist wel kon opereren. Het feit dat de meeste zaken op het moment van aankondiging dus al waren uitonderhandeld met de Duitsers, verklaart de relatieve rust in het diplomatieke verkeer met Duitsland na de aankondiging. Los van de kwestie vaargeul, die snel was opgelost, was er vrij weinig meer te bespreken over de duikbootoorlog met Duitsland, afgezien van het contact dat volgde op de torpedering van schepen in de weken erna. Omdat ik me richt op de onbeperkte duikbootoorlog in het algemeen, laat ik deze buiten beschouwing. De relatieve rust zal daarnaast te maken hebben met het Duitse afkopen van een agressieve Nederlandse reactie door meer kolen te beloven. Ook met het Verenigd-Koninkrijk overlegden Nederlandse vertegen-woordigers overigens beperkt, maar hier zal later op teruggekomen worden.

3 Het binnenlandse beleid en de binnenlandse reactie

Binnen de Nederlandse gelederen was er na aankondiging van de duikbootoorlog in verhouding met de reactie naar het buitenland veel meer onrust. Meteen op 1 februari werd er op het ministerie van Marine crisisberaad gehouden met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Marine en Koloniën, de chef marinestaf, de Nederlandsche Reedersvereeniging, de NOT en andere partijen die een groot belang hadden in de zeevaart. Zij probeerden te voorkomen dat Nederland Duitsland te agressieve eisen moest stellen, wat dat de neutraliteit in gevaar zou brengen.
Naast de in paragraaf 1 en 2 genoemde redenen waarom Nederland niet al te heftig heeft gereageerd tegen Duitsland op het uitbreken van de onbeperkte duikbootoorlog, is een andere reden het feit dat de Duitsers 40.000 troepen richting de Nederlandse grens hadden gestuurd. Uit angst dat Nederland de oorlog zouden verklaren vanwege de duikbootoorlog, hadden de Duitsers deze in januari vanuit Roemenië laten overkomen. Deze troepen hebben misschien wel hebben bijgedragen aan een gematigde Nederlandse reactie tegen Duitsland, maar zorgden voor grote binnenlandse ontrust. Door de troepenverplaatsingen deden al snel geruchten de ronde over 700.000 soldaten die klaarstonden Nederland binnen te vallen. Hoewel de Nederlandse opperbevelhebber der land- en zeestrijdmacht generaal Snijders dit onwaarschijnlijk vond, vond hij de situatie zeer dreigend, zo blijkt uit zijn brief aan de ministerraad van 5 februari:

‘De toenemende belangrijke verzamelingen van Duitsche troepen nabij ons grensgebied (…) beteekent — wat ook de oorspronkelijke bedoeling hunner aanwezigheid moge zijn — in elk geval een feitelijk en onmiddellijk dreigend gevaar bij ieder ernstig incident’.

Naar aanleiding van deze brief besloot de regering zelfs een ‘gedragslijn’ in geval van gewapende incidenten te sturen die de regering eerder niet had willen sturen.
Snijders gaf in zijn brief een analyse van de ontstane politieke situatie, maar in de verzonden versie staat minder dan in de kladversie:

‘De nieuwe phase, welke de Duitsche oorlogvoering ter zee op 1 Februari jl. is ingetreden, heeft de politieke en militaire verhoudingen tusschen de Staten – zoo oorlogvoerende als onzijdige – ernstig verscherpt en de alreeds bestaande spanning in de onderlinge betrekkingen aanmerkelijk verhoogd.’

Wat hierbij opvalt, zijn de met potlood doorgehaalde woorden ‘– zoo oorlogvoerende als onzijdige –’. In Smits BPLN is uiteraard niet de kladversie, maar de definitieve versie opgenomen. Ondanks dat valt niet te ontkennen dat de bovenstaande doorhaling aangeeft hoe generaal Snijders tegen de duikbootoorlog aankeek. Hij dacht er immers over extra duidelijk te maken dat niet alleen de verhoudingen tussen oorlogvoerende landen, maar ook die met de neutrale staten waren verscherpt.
Snijders gaf dus aan dat de dreiging om de oorlog ingezogen te worden naar aanleiding van een al dan niet gewapend incident ernstig was toegenomen. De regering probeerde die, ook al voor Snijders’ brief, te voorkomen met bijvoorbeeld het eerdergenoemde crisisberaad van 1 februari. De aanwezige partijen besloten alle schepen binnen de havens te houden, om geen excuses van Duitsland te hoeven eisen na een torpedering en de wrijving die daardoor zou ontstaan te vermijden. Later mochten schepen wel uitvaren, maar alleen met toestemming van de regering. De Britten reageerden op het verbod door alle Nederlandse schepen die op dat moment in Britse havens lagen te verbieden uit te varen. Deze mochten alleen nog uitvaren nadat een gelijkwaardig schip met lading was terugkeren. Zo probeerden de Engelsen ervoor te zorgen dat de handel met Nederland niet opdroogde.
De Engelsen verkeken zich en in de felle diplomatieke strijd die volgde, wist Nederland het uiteindelijk voor elkaar te krijgen dat Engeland een deel van de Nederlandse schepen vrijliet. Bovendien mochten de Nederlandse schepen voor de inspectie op contrabande ook de Engelse haven in Halifax in Canada gebruiken. Tot dan toe moesten de schepen door het sperrgebiet varen om voor inspectie een Engelse haven aan te doen. Nederland overlegde dus niet met Engeland om te kijken hoe het van deze onbeperkte duikbootoorlog af kon komen of om bijvoorbeeld een gezamenlijk standpunt tegenover Duitsland in te nemen. Het verwikkelde zich daarentegen in een diplomatieke strijd met de Britten om de Nederlandse schepen terug te krijgen en de controles op verboden waar buiten het sperrgebiet te laten plaatsvinden.
Naast handelsschepen, die verboden was uit te varen, mochten vanaf april 1917 ook vissersschepen de territoriale wateren niet meer verlaten. Om slachtoffers te voorkomen, was eerder een verbod uitgegaan om bepaalde kleinere gebieden te bevaren en waren er verschillende waarschuwingen uitgegeven door de ‘Hoofdinspecteur der Visscherijen’ J.M. Bottemanne. Hij verstuurde daarbij ook kaartjes met daarop aangegeven de Duitse en de Engelse oorlogszones. Die kaartjes laten zien hoe de Engelsen hun oorlogsgebied steeds verder uitbreidden. Daarnaast verschenen er steeds meer lichtschepen en betonning om de vrije vaargeul te markeren. Het is onduidelijk of de toename hierin samenhing met de versmalling door de uitbreiding van het Engelse oorlogsgebied – het werd daardoor immers lastiger binnen de vaargeul te blijven – of dat het gewoon tijd kostte de markering te plaatsen.
Wat we wel vast kunnen stellen, is dat de Nederlandse overheid meer deed om de vaargeul veilig te houden, dan alleen het plaatsen van betonning. Oorlogsschepen van de Koninklijke Marine patrouilleerden door de vaargeul en mijnenvegers moesten de Britse mijnen die zo nu en dan langs dreven, opruimen. Bovendien bemande de marine een reddingsboot in het gebied. Desondanks waren de verliezen groot. In drie jaar tijd zouden in vredestijd gemiddeld 93 zeelieden op zee komen te overlijden. Vanaf 1915 tot aan 1918 waren dat er 1.189, een kleine dertien keer zoveel.
Een andere maatregel uit mei 1917 was een wijziging in de Schepenvorderingswet. Deze wet maakte het de regering mogelijk schepen te vorderen om voedsel te importeren. Het nieuwe amendement hield in dat de regering nu de schepen voor de invoer van alle goederen mocht gebruiken. Zo kon zij ervoor zorgen dat noodzakelijke producten ondanks de duikbootoorlog toch ingevoerd bleven worden. Bovendien kwamen de verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor goederen op gevorderde schepen bij de overheid te liggen in plaats van bij de reders.
Grote afwezige op het binnenlands toneel waren de Staten-Generaal. Waar in de huidige tijd de Kamervragen in aantal de pan uit rijzen en er al vragen worden gesteld over het aanstellen van ambtenaren om Kamervragen te beantwoorden, bleef het na 1 februari 1917 angstvallig stil. Natuurlijk zijn er wel enige opmerkingen gemaakt, maar die waren niet in verhouding tot de ernst van de gevolgen van de duikbootoorlog. Op 8 februari behandelde de Tweede Kamer de begroting van het Ministerie van Marine, maar aandacht voor de duikbootoorlog was daarin vrijwel geheel afwezig. Ook op de vergadering van 9 februari werd de duikbootoorlog kort genoemd, maar op eenzelfde terloopse manier, waarbij in dit geval het Kamerlid Jansen een betoog hield voor de aanschaf van duikboten:

‘Misschien blijkt bij den verscherpten duikbootenoorlog en bij het overgroote aantal dezer vaartuigen [‘dezer vaartuigen’ zijn duikboten; FGRM] dat de Duitsche zeemacht schijnt te bezitten spoedig nog meer van hun werkzaamheid; maar naar mijn opvatting zullen zij voornamelijk tegenover de zware oorlogsschepen moeten dienen om dezen tot groote waakzaamheid te dwingen, een waakzaamheid die allicht aanleiding kan geven om de snelheid te verminderen.’

Dit ging zo verder: op het moment dat Nederlandse duikboten met Duitse duikboten werden vergeleken, bijvoorbeeld bij de discussie over de positie van de aanvalsperiscoop in de commandotoren, viel het woord verscherpte duikbootoorlog wel eens, maar inhoudelijk ging het er verder niet over. Het meest interessant is de opmerking van het lid Visser van IJzendoorn, die de minister van Financiën Treub te kennen gaf dat hij door de duikbootoorlog zijn vertrouwen in de economie had verloren. De minister antwoordde dat deze oorlog inderdaad enkele miljoenen guldens minder inkomsten tot gevolg had, maar dat er andere redenen waren, zoals de lagere inkomsten van successiebelasting dan verwacht, die ongeveer evenveel zouden gaan kosten. Overigens werden er wel vragen gesteld naar aanleiding van de torpedering van schepen. In de Eerste Kamer is het onderwerp zo mogelijk nog minder aan bod geweest dan in de Tweede Kamer.
Naar de reden van dit zwijgen kan men slechts gissen. Cort van der Linden en Loudon hebben de Kamer van de situatie op de hoogte gesteld, dus onwetendheid kan de reden niet zijn. Bovendien zouden de Kamerleden ook zonder bericht van de ministers van de duikbootoorlog af hebben geweten, omdat de kranten er veelvuldig over schreven. Misschien wilden de Kamerleden de regering de ruimte geven te handelen en zou men pas later vragen stellen over de reactie of dachten ze dat de regering de situatie eigenlijk wel onder controle had. Hoe het ook zij: de Staten-Generaal hielden zich bijzonder weinig bezig met de onbeperkte duikbootoorlog en waren zo eigenlijk de enige instantie die beleidsmatig iets had kunnen bijdragen aan de Nederlandse reactie die dat niet heeft gedaan.

Conclusie

Het vergelijken van de reactie op de onbeperkte duikbootoorlog naar het buitenland en die binnen Nederland zou een beeld moeten opleveren van de volledige Nederlandse reactie.
Loudons officiële reactie naar Duitsland was behoorlijk fel. Loudon tikte Duitsland op de vingers, tekende protest aan en beriep zich daarbij op het geldende zeerecht, maar dreigde behalve in de kwestie vrije vaargeul met weinig. Dit heeft twee oorzaken: voorafgaande aan de aankondiging was vrijwel alles reeds uitonderhandeld met Duitsland, zoals de levering van extra kolen, en een te dreigende en agressieve houding zou de Nederlandse neutraliteit in gevaar brengen. Die gesprekken vooraf liepen voorspoedig. Cort van der Linden en Kriege waren het veelal eens en Kröller had alleen wat problemen met de bevelhebber van de U-boten, kapitein Grashoff, over de vrije vaargeul. Desondanks is deze vaargeul er uiteindelijk gekomen, mede dankzij druk uit Den Haag. De belangrijkste reden voor Loudon om toch fel te reageren, was enerzijds het toneelstukje dat hij moest spelen om de neutraliteit te beschermen – als Nederland dit over zijn kant liet lopen, zouden de Entente-machten hun wenkbrauwen fronsen – en anderzijds de druk die dit Duitsland zou opleveren om een vrije vaargeul te creëren.
De verhouding met Engeland kwam onder grotere druk te staan, toen de Britten de Nederlandse schepen in hun havens aan de ketting legden en met tegenzin inspectiehavens buiten het sperrgebiet wilden aanwijzen. Duitsland is er dus in geslaagd de Nederlandse verhouding met Engeland meer onder druk te zetten dan zijn eigen verhouding met Nederland, hoewel het juist Duitsland was dat de onbeperkte duikbootoorlog uitriep.
De binnenlandse reactie was duidelijk anders dan de reactie naar buiten. Opperbevelhebber generaal Snijders gaf aan dat de verhouding met de oorlogvoerende landen ernstig was verscherpt, maar hij was natuurlijk een soldaat. Men wist oorlog, ondanks Snijders’ analyse, te mijden: de binnenlandse reactie was bovenal pragmatisch. De belangrijkste vraag die speelde, was hoe men de negatieve gevolgen van de onbeperkte duikbootoorlog zo beperkt mogelijk kon houden. Meteen vergaderde een crisisberaad, niet over een reactie tegenover de Duitsers vast, maar om te kijken wat er met de Nederlandse handelsvloot gedaan moest worden en hoe de neutraliteit beschermd kon worden. Verder nam het aantal maatregelen om de Nederlandse import op peil te houden en schepen te beschermen steeds verder toe.
De Nederlandse reactie op het uitbreken van de onbeperkte duikbootoorlog was vooral ambivalent: de diplomatieke reactie naar het buitenland was rustig, al helemaal als men de frictie naar aanleiding van de gijzeling van Nederlandse schepen in Engelse havens hier niet bij meerekent. De binnenlandse reactie en maatregelen waren daarentegen aanzienlijk, ondanks het passieve en terughoudende optreden van de Staten-Generaal. Schepen mochten niet meer uitvaren, de regering kon beslag leggen op vaartuigen en de marine moest de veiligheid van de vaargeul garanderen. Dat alles werd gedaan om de Nederlandse handel niet volledig te laten opdrogen en om incidenten met oorlogvoerende landen, die Nederland de neutraliteit konden kosten, zoveel mogelijk te voorkomen. Men probeerde letterlijk het hoofd boven water te houden in een stormachtige tijd.


Lijst van geraadpleegde bronnen

Primaire bronnen

Von Holtzendorff Memorandum
“The Chief of the Admiralty Staff of the Nacy Berlin, 22 December 1916, B 35 840 I”.
Engelse vertaling vanuit het Duits, opgenomen in het artikel ‘The Holtzendorff Memorandum of 22 December 1916 and Germany’s Decleration of the unrestricted U-boat warfare’ van D. Steffen (zie onder).

Diplomatieke bescheiden betreffende den verscherpten duikbootoorlog,
Algemene landsdrukkerij (Den Haag 1917).

Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland [BPNL] III.5.1 1917 – 1919 C. Smit (Den Haag 1964).
Document 5, ‘De opperbevelhebber van land- en zeemacht Snijders aan de tijdelijk voorzitter van de raad van ministers Cort van der Linden’, 5 februari 1917, 6-8.
Document 6, ‘De voorzitter der commissie voor het handelsverkeer met het buitenland Kröller aan de Minister van Buitenlandse Zaken Loudon’, 5 februari 1917, 8-13.
Document 8, ‘De minister van Buitenlandse Zaken Loudon aan de Britse gezant te ’s-Gravenhage sir Walter Townley’, 8 februari 1917, 14.
Document 10, ‘De tijdelijke voorzitter van der raad van ministers Cort van der Linden aan de opperbevelhebber van land- en zeemacht Snijders’, 9 februari 1917, 14-21.
Document 14, ‘De staatsecretaris voor Buitenlandse Zaken Balfour aan de gezant te Londen De Marees van Swinderen’, 13 februari 1917, 24.
Document 19, ‘Memorandum van de gezant te Londen De Marees van Swinderen’, 17 februari 1917, 35.
Document 20, ‘De staatsecretaris voor Buitenlandse Zaken Balfour aan de gezant te Londen De Marees van Swinderen’, 17 februari 1917, 36.

Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van Nederland [BPNL]
III.8.1 1917 – 1919 C. Smit (Den Haag 1973).
Document 1, ‘Aufzeichnung, betreffend eine Besprechung des Ministerialdirektors Dr. Kriege mit dem Niederländischen Ministerpräsidenten Cort van der Linden über den verschärften Unterseebootkrieg’, 31 januari 1917, 3-5.

Nationaal Archief, Den Haag [NL-HaNA]
Generale Staf (Algemeen Hoofdkwartier), 1914-1940, nummer toegang 2.13.70, inventarisnummer 4, ‘Concept van de brief van de opperbevelhebber van de land- en zeemacht aan de voorzitter van de raad van ministers’, 5 februari 1917.
Marinestaf, 1886-1942, nummer toegang 2.12.18, inventarisnummer 162A, ‘Aanplakbiljet van vice-admiraal Ten Cate’, 6 februari 1917. Marinestaf, 1886-1942, nummer toegang 2.12.18, inventarisnummer 162A, ‘Waarschuwing van de Hoofdinspecteur der Visscherijen’, 2 februari 1917.

www.statengeneraaldigitaal.nl [SGDig]
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 63ste vergadering, 8 februari 1917, 1467-1510.
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 64ste vergadering, 9 februari 1917, 1511-1531.
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 65ste vergadering, 13 februari 1917, 1533-1564.
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 87ste vergadering, 22 maart 1917, 2143- 2174.
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 90ste vergadering, 28 maart1917, 2239-2260.
Handelingen van de Tweede Kamer der Staten Generaal, 91ste vergadering, 29 maart 1917, 2261-2298.
Aanhangsel tot het verslag van de handelingen der Tweede Kamer. Vragen, door de leden der Kamer gedaan overeenkomstig art. 95 van het Reglement van Orde, en de daarop door de Regeering gegeven antwoorden, ‘66. Vragen van den heer van Leeuwen betreffende het gebeurde met het gewapende Engelsche koopvaardijschip de Princess Melita en omtrent het vertrekken van gewelddadige vernietiging van of aanval op de Nederlansche koopvaardijschepen.. (Ingezonden 28 Maart 1917.)’, 113-114.

Literatuurlijst

Abbenhuis, M.M., The art of staying neutral (Amsterdam 2006).

Andriessen, H., ‘De invloed van de Britse blokkade en de Duitse duikbootoorlog op de neutraliteitshandhaving door Nederland’ in: M. Kraaijenstein en P. Schulten (eds.), Wankel evenwicht. Neutraal Nederland en de Eerste Wereldoorlog (z.p. 2007) 144-170.

Brugmans, H., Nederland in den oorlogstijd. De geschiedenis van Nederland en van Nederlandsch-Indië tijdens den oorlog van 1914 tot 1919, voor zoover zij met dien oorlog verband houdt (Amsterdam 1920).

Gouda, D.J., De Nederlandse zeevisserij tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Haarlem en Antwerpen 1978).

Greven, H.B., ed. The Netherlands and the World War II. J.T. Shotwell, ed. Economic and social history of the World War (Londen en New Haven 1928).

Hartog, J. den, Cort van der Linden (1846-1935). Minister-president in oorlogstijd (Amsterdam 2007).

Keegan, J., The First World War (Londen 1998).

Kruizinga, S., Economische politiek. De Nederlandsche Overzee Trusmaatschappij (1914-1919) en de Eerste Wereldoorlog (z.p. 2011).

Moeyes, P., Buiten schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam en Antwerpen 2001).

Steffen, D., ‘The Holtzendorff Memorandum of 22 December 1916 and Germany’s decleration of unrestricted U-boat warfare’ The journal of military history 2004 215-224.

Tuyll van Serooskerken, H. van, The Netherlands and World War I (Leiden 2001).

Vandenbosch, A., The neutrality of the Netherlands during the World War (Grand Rapids 1927).

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven