Onder historici: Schrijven over vrouwen

Deze column werd op 14 maart 2019 uitgesproken tijdens ‘Vrouwen in kunst en strijd – Historisch Café‘ in het Stadsarchief Amsterdam, georganiseerd door Jong KNHG en Jonge Historici – mede mogelijk gemaakt door het Hendrik Muller Fonds, GO Fonds, Stadsarchief Amsterdam en Brouwerij ’t IJ.

Onlangs kwam in het nieuws dat de straatnamencommissie in Amsterdam geen geschikte namen van personen kan bedenken om straten naar te vernoemen. Daarop schreven vrouwelijke historici en feministen een ingezonden brief in Het Parool, waarin zij een aantal vrouwen suggereerden om straten naar te vernoemen. Toevallig was mijn eerste studentenkamer in de Carolina MacGillavrylaan, een straat vernoemd naar een vrouw. Deze straat ligt in de natuurwetenschappelijke buurt in de Watergraafsmeer, een buurt waarin nagenoeg geen straten vernoemd zijn naar vrouwen. Er is ook een Curiestraat, maar of die vernoemd is naar Marie of Pierre, blijft onduidelijk. Carolina MacGillavry was hoogleraar kristallografie (scheikunde) aan de Universiteit van Amsterdam.

Vrouwen in de natuurwetenschap

Zo kom ik op het onderwerp van vrouwen in de natuurwetenschap. Wie heeft er wel eens van Lise Meitner gehoord, of van Rosalind Franklin? Franklin leidde in de jaren vijftig van de twintigste eeuw een onderzoeksgroep in het chemisch laboratorium van King’s College Londen. Dankzij haar ontdekkingen konden James Watson en Francis Crick de dubbele-helixstructuur van het DNA vaststellen. Watson en Crick kregen daar de Nobelprijs voor. Lise Meitner was een Oostenrijkse natuurkundige die in de jaren ’30 kernsplitsing ontdekte en verklaarde. Haar collega Otto Hahn kreeg daarvoor de Nobelprijs.

Vrouwen in de natuurwetenschap waren er dus wel, maar we horen hun stemmen niet, althans, pas na hun dood en via anderen. Dit is een probleem dat wij als historici overigens wel vaker hebben. Om de Italiaanse historicus Carlo Ginzburg te parafraseren: omdat historici niet in staat zijn om met gestorven vrouwen te spreken (en er is sowieso geen garantie dat zij ze dan zouden begrijpen), moeten zij zich voornamelijk baseren op indirecte bronnen, vaak geschreven door iemand anders dan de vrouwen om wie het gaat. In de meeste gevallen werden de bronnen geschreven door mannen.

Hoe we die precies moeten interpreteren? Daar is vrijwel niemand het over eens. De Amerikaanse historica Natalie Zemon Davis is een powervrouw in de historische wetenschap. Zij was de tweede vrouwelijke voorzitter van de American Historical Association en is een pionier in de culturele geschiedenis. Davis schrijft vaak en goed over vrouwen, maar ze geeft ook aan wat daarbij de beperkingen zijn. In haar beroemdste boek The Return of Martin Guerre dicht ze de vrouwelijke hoofdpersoon, Bertrande de Rols, gevoelens en beweegredenen toe waarvoor ze geen directe bewijzen heeft. Wel indirecte bewijzen – en ze geeft dan ook aan waar ze zekerheid heeft, en waar ze speculeert. Overigens speculeert ze alleen met een buitengewoon goede aanleiding. In een ander boek, Women on the Margins, haalt ze een soortgelijke truc uit. In dit boek beschrijft ze de levens van drie verschillende vrouwen in de zeventiende eeuw. In het begin van het boek beschrijft ze een imaginaire discussie over wat de beschreven vrouwen van haar boek zouden vinden, als ze het hadden gelezen. Met andere woorden, Davis geeft deze vrouwen een stem die wij nog niet eerder gehoord hadden.

Een stem voor vrouwen

Als het gaat om de vrouwen van Rembrandt, zijn we aangewezen op Davis’ methode. We leren ze indirect kennen, door de geboorte-, huwelijks- en overlijdensaktes die in het Stadsarchief liggen. We leren wat over hun levens, en misschien de emoties die ze ervaren hebben, door de geboorte- en overlijdensaktes van hun kinderen. Door notarisaktes weten we wie ze als hun erfgenaam benoemden, en uit kerkarchieven kunnen we achterhalen of ze zich misdroegen – althans, volgens de destijds heersende normen. Ook aan de zaak rondom Rembrandts faillissement kunnen we zien hoe ze leefden en hoe hun huishouden functioneerde. We weten ook een beetje hoe ze eruitzien, omdat Rembrandt ze portretteerde of als model gebruikte. Maar hen een stem geven, dat moeten we doen door interpretatie, zoals Tristan Schiff vanavond gedaan heeft. En dan zitten we toch weer met het probleem van die indirecte bronnen.

Betoging voor vrouwenkiesrecht op de Nassaukade (17 september 1916). Bron: Stadsarchief Amsterdam

Vrouwen een stem geven, daar ging de strijd voor het vrouwenkiesrecht nou net om. Een stukje verderop hier in de Vijzelstraat, op nog geen 5 minuten lopen, ligt Atria, het kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis. Daar vinden we allerlei belangrijk archiefmateriaal over de strijd voor vrouwenkiesrecht. Bijvoorbeeld de archieven van de Bond en Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht, en de persoonlijke archieven van Aletta Jacobs, Wilhelmina Drucker en Rosa Manus. Deze archieven zijn hun stem geworden, en in het geval van sommige archiefstukken betreft het documenten van hun eigen hand. De archieven zijn primaire, directe bronnen, precies datgene waar wij al die tijd naar op zoek zijn geweest.

Hoewel vrouwen in 1919 letterlijk een politieke stem kregen, betekende dit nog niet dat ze die in het dagelijks leven ook hadden. Dat beseften de feministes van die tijd maar al te goed. De Nederlandse Bond voor Vrouwenkiesrecht en de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht hieven zichzelf niet op, maar gingen door als organisaties die de maatschappelijke positie van vrouwen wilden verbeteren. Na de Tweede Wereldoorlog, en natuurlijk vooral sinds 1960, zien we de maatschappelijke en sociale opmars van vrouwen. Ze gingen vaker studeren, vaker werken, ook als ze kinderen hadden, en de omgang tussen mannen en vrouwen werd losser en makkelijker. Deze trends zien we onder andere terug in de archieven van het Amsterdams Studenten Corps en de Amsterdamse Vrouwelijke Studenten Vereniging. Deze archieven, en de archieven van hun sub-verenigingen, vinden we eveneens in het Stadsarchief. Vrouwen kregen dus steeds meer een stem, maar enkele affaires van de afgelopen tijd, in het bijzonder de MeToo-schandalen, tonen aan dat deze stem nog niet altijd gehoord wordt. Als historici moeten we dus zorgvuldig omgaan met ons bronmateriaal, speculeren waar het kan, en ons aan de feiten houden waar het moet. Soms dient de stem van de vrouw zich op een presenteerblaadje aan, en soms moeten we wat dieper graven. En zo reizen we naar de sterren.

 

Door Elisa Rodenburg.

Elisa Rodenburg (1992) studeerde in 2017 af van de onderzoeksmaster geschiedenis van de Universiteit van Amsterdam met een scriptie over vrouwenroeien in Nederland. Daarvoor schreef ze over joodse sport in Nederland tot 1940 en de Olympische Spelen van 1936.

 

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven