Uko Pruis | “If to publish now be called treason, then so be it.” – Neil Sheehan, journalist die de ware aard van de Vietnamoorlog toonde

Ruim tien jaar was Neil Sheehan Vietnam-correspondent en verslaggever voor onder meer de New York Times (The Times). In juni 1971 publiceerde hij het eerste deel van de Pentagon Papers (Papers); een reeks geheime documenten van ruim zevenduizend pagina’s die de ware aard van de Vietnamoorlog blootlegde. De publicatie van de Papers maakte van Sheehan een bekende onderzoeksjournalist die er niet voor terugdeinsde om staatsgeheimen te publiceren. Op 7 januari dit jaar overleed hij op 84-jarige leeftijd. In dit essay blik ik terug op zijn journalistieke carrière en de aanloop naar het publiceren van de Papers.

Sheehans loopbaan als Vietnam-correspondent gaat terug naar 1962. Bij aankomst in Saigon in dat jaar was Sheehan met zijn 25 jaar de jongste verslaggever. Hij werkte toen voor het persbureau United Press International. Samen met drie andere journalisten David Halberstam (The Times), Peter Arnett, Malcolm Brown en fotojournalist Horst Faas (alle drie werkzaam bij The Associated Press) deed hij verslag van de eerste periodes van de Vietnamoorlog.

In Vietnam merkte Sheehan dat de rooskleurige manier waarop de Amerikaanse overheid de Vietnamoorlog presenteerde niet overeenkwam met de situatie die hij in het land zelf aantrof. Omdat Sheehan werkzaam was voor een persbureau was het zijn voornaamste taak om verslag te doen van militaire persconferenties. De meeste informatie kreeg Sheehan vanuit officiële informatiekanalen die wilden voorkomen dat de negatieve kant van de oorlog uitlekte. Sheehan begon steeds meer vragen te stellen over het karakter van de oorlog en de functie die de Amerikaanse overheid had in het weergeven van dat vertekende beeld. Ondertussen had Halberstam van The Times meer vrijheid om verslag te doen van diverse onderwerpen. Hij schreef onder andere kritische verhalen over Vietcong aanvallen op overheidsgebouwen in de Mekong Delta.


“ca. 1964 David Halberstam, Malcolm Browne and Neil Sheehan chat beside a helicopter in Vietnam” (AP Photo). Licensed under CC BY 2.0

Sheehan werd in 1964 aangenomen door The Times. Alhoewel journalisten afhankelijk waren van lokale legerleiders om naar bepaalde plaatsen gebracht te worden, kon Sheehan onder zijn nieuwe werkgever de officiële pr-verhalen over Vietnam achter zich laten.

Sheehan en Ellsberg

Niet alleen journalisten als Sheehan en Halberstam twijfelden aan het beeld van de oorlog. Ook minister van buitenlandse zaken Robert McNamara raakte dusdanig gedesillusioneerd over het doel van de oorlog dat hij in 1965 een studie opzette waarin de oorsprong van de oorlog werd onderzocht. De periode 1945–1968 werd uiteindelijk in die studie behandeld. Een van de medewerkers onder McNamara die werkzaam was aan en toegang had tot de Vietnamstudie was overheidsfunctionaris Daniel Ellsberg. Ellsberg kwam tijdens het project steeds meer tot het besef dat het Amerikaanse volk informatie werd onthouden. Informatie die het volk nodig had om politieke beslissingen te maken. Hij had de intentie om de negatieve kant van de Amerikaanse interventie in Vietnam te vertellen, maar wist nog niet hoe hij dit ging aanpakken.

Sheehan verliet Vietnam in 1966 en werd in 1968 Washington-verslaggever voor The Times. Op 10 maart 1968 publiceerde hij samen met Hendrick Smith het artikel “Westmoreland Requests 206,000 More Men.” Het verhaal ging over het verzoek van commandant der strijdkrachten Generaal William Westmoreland aan toenmalig president Lyndon B. Johnson om nog eens 206.000 troepen toe te voegen aan de bestaande manschappen. Ellsberg, als insider van de overheid, was op de hoogte van de kwestie en was verbaasd dat Sheehan en Smith zoveel kennis hadden vergaard die niet bestemd was voor journalisten. Er moest sprake zijn van een lek in de overheid die hen de informatie overhandigde. Het artikel was het eerste dat inzicht gaf in de tot dan toe bestaande troepenmacht in Vietnam en toonde een debat in de overheid over de benodigde troepen om een overwinning te garanderen. Hiermee werd Westmorelands claim tijdens de National Press Club uit november 1967 neergeslagen, waarin werd beweerd dat de vuurkracht van de Vietcong daalde.

Ellsbergs ogen werden door het verhaal geopend. Hij durfde tot dusver nog niet naar de media te stappen. Dit artikel toonde echter dat het mogelijk was om het Amerikaanse volk met geheime informatie meer inzicht te geven in de daadwerkelijke aard van de oorlog. Een golf van verontwaardiging verspreide zich dan ook door het land – zowel onder burgers als onder politici. Over het lekken van geheime informatie zegt Ellsberg in zijn memoires; “it suddenly opened my eyes to my responsibilities as a citizen.”

Effecten van het artikel

Enkele dagen na publicatie (een exacte datum is niet bekend) benaderde Ellsberg The Times om Sheehan een doos met documenten te overhandigen. De doos was gelabeld als top secret. Voor Sheehan betekende dit dat hij een bron binnen de overheid had die hem informatie kon geven die geen enkele andere bron hem kon geven. Op basis van de geheime documenten publiceerde Sheehan op 19 maart 1968 het artikel “U.S. Undervalued Enemy’s Strength Before Offensive.”

Dit artikel behandelde de inschattingsfouten die de militaire legerleiding had gemaakt over de kracht van de communistische Vietcong. Bovendien werd duidelijk dat er een veel te grote waarde werd gehecht aan body counts. Iedere gesneuvelde Vietcongstrijder zorgde voor een grotere haat tegen de Zuid-Vietnamezen en Amerikanen, waardoor het overwinningsmoraal van de Vietcong almaar groeide. Het openbaar tegenspreken van de commandant der strijdkrachten was in 1968 nog erg ongebruikelijk voor een krant als The Times. Kritiek op het Vietnambeleid wed voorheen veelal geuit door ondergrondse protestkrantjes. Deze protestmedia hadden echter niet het miljoenenpubliek dat The Times wel had.

Publicatie Pentagon Papers

Uiteindelijk was het Ellsberg die in 1971 wederom naar Sheehan stapte om hem inzage in een stapel documenten van ruim zevenduizend pagina’s te verlenen. Enkele verslaggevers van The Times, waaronder Sheehan en Smith, lazen de documenten wekenlang op verschillende geheime locaties; een daarvan was een kamer in het Hilton Hotel in New York.

Cover page of Time Magazine about the Pentagon Papers, published on June 28, 1971.

Op 13 juni 1971 kopte The Times: “Vietnam Archive: Pentagon Study Traces 3 decades of Growing U.S. Involvement.” Dit artikel was de eerste in een reeks over de Amerikaanse interventie in Vietnam (1945-1968). Alhoewel het onderzoek van McNamara formeel een Vietnamstudie was, kwamen de documenten bekend als de Pentagon Papers. Bewust werd gekozen om het eerste artikel op 13 juni te publiceren; een zondag, waardoor de impact van het verhaal het grootst zou zijn. Aanvankelijk waren de verhalen over de Papers in handen van The Times, maar op 14 juni werden ze gedeeld met The Washington Post. Aan het einde van die week in juni 1971 waren de verhalen in handen van meerdere kranten verspreid over het land.

Op 16 juni 1971 werd The Times aangeklaagd voor het publiceren van staatsgeheimen en vanaf 19 juni mochten er geen nieuwe edities van de Papers verschijnen in de Times. Op 30 juni stonden de United States Government tegenover de Times en de Washington Post in supreme court. Daar werd met zes tegen drie gestemd dat de door de regering aangedragen redenen ter bescherming van de binnenlandse veiligheid minder zwaar wogen dan de persvrijheid. The Times hervatte de publicatie van de Papers.

Op 13 december 1971 ontving Neil Sheehan de eerste jaarlijks uit te rijken Drew Pearson Price voor het uitblinken in onderzoeksjournalistiek. Tijdens de uitreiking sprak hij:

I believe that in publishing this history of the Vietnam war, we gave to the American people, who had given to those who governed us 45,000 of their sons and $100-billion of their treasure, a small accounting of a debt that can never be repaid. But if to report now be called theft, and if to publish now be called treason, then so be it. Let God give us the courage to commit more of the same.

Neil Sheehan (1971)

In 1972 won The Times de Pullitzer Prize voor het publiceren van een reeks artikelen over de Pentagon Papers. Alhoewel deze reeks artikelen de Verenigde Staten opschudde, was het beoogde resultaat teleurstellend voor Sheehan en Ellsberg. Er kwam geen snel eind aan de oorlog

Leven na de oorlog

Na de publicatie van de Papers besloot Sheehan om in 1972 de journalistiek achter zich te laten en een boek te schrijven over de Vietnamoorlog. Volgens een artikel van The Times verwachtte Sheehan dat hij drie tot vijf jaar nodig zou hebben om het boek af te ronden. Het werden er achttien. Het uiteindelijke A Bright Shining Lie: John Paul Vann and America in Vietnam (1988) bekijkt de oorlog vanuit het perspectief van de militaire commandant John Paul Vann. Net als enkele journalisten en collega militairen twijfelde Vann aan het succes van de Amerikaanse interventie, waardoor hij intensief samenwerkte met Sheehan. Na publicatie van het boek had Sheehan vrede met zichzelf en de Vietnamoorlog. Vann kreeg Sheehans boek nooit meer onder ogen. Hij stierf in 1972 in Vietnam.

Door Uko Pruis.


Uko Pruis behaalde afgelopen zomer zijn Bachelor in de Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Door zijn interesse in de Vietnamoorlog en de journalistiek schrijft hij graag over de journalistieke ontwikkelingen die er plaatsvonden tijdens deze oorlog. Momenteel is hij bezig met de master Journalistiek aan dezelfde universiteit.

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven