Interview | Elizabeth Buettner: “Activisme rond het koloniale verleden dwingt de erkenning van een nieuwe realiteit af”

Historica Elizabeth Buettner is specialist op het gebied van dekolonisatieprocessen. Zij werkt nu bijna zeven jaar in Nederland. Hoe kijkt zij naar de Nederlandse omgang met het koloniale verleden en de effecten van het actuele antiracistische activisme? En waarin verschillen wij daarin van andere Europese landen?

Het interview met Elizabeth Buettner over de nawerking van het koloniale verleden in Europa stond al gepland toen begin deze zomer een wereldwijde protestbeweging tegen racisme ontstond, waarin ook monumenten voor koloniale figuren het moesten ontgelden. De van oorsprong Amerikaanse Buettner maakte in 1997 de overstap naar het Verenigd Koninkrijk, waar toen de impact van het koloniale verleden op het land fel bediscussieerd werd.

In 2014 vertrok ze naar Nederland, waar inmiddels een soortgelijke ontwikkeling in volle gang was. Als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) werkte de historica aan het staartje van haar boek Europe after Empire (2016). Hierin onderzocht ze de effecten van het dekolonisatieproces op vijf Europese ‘moederlanden’: Nederland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België en Portugal. De hamvraag: is Europa zelf eigenlijk wel gedekoloniseerd?

De herinnering aan het koloniale verleden leeft in Nederland. Maar welke specifieke herinnering aan de dekolonisatie hebben wij?

“De historische herinneringscultuur in Nederland draait primair om de dubbele bezetting van Nederland en Nederlands-Indië tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het is echter een moeilijk proces geweest om de Indische ervaringen een plaats te geven naast de herinnering aan de oorlog in Nederland, waarin thema’s als de Holocaust, collaboratie en verzet centraal stonden.

Monumenten voor de Indische oorlogservaringen zijn bijvoorbeeld veel later opgericht dan voor de Nederlandse. En nog steeds zijn 4 en 5 mei veel prominenter aanwezig in de publieke opinie dan de herdenking van het einde van de Japanse bezetting op 15 augustus. Voor Indische Nederlanders voor wie de oorlog door ervaring of familieband nog een nabij verleden is, is dat natuurlijk anders. Het was interessant geweest om te zien hoe de herdenkingen en alle media-aandacht er dit jubileumjaar hadden uitgezien, 75 jaar na dato, als ze in hun oorspronkelijke vorm hadden kunnen doorgaan.”

Wat betekenen de excuses die koning Willem-Alexander in maart maakte voor het Nederlandse geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog voor het debat over het Nederlandse koloniale verleden?

“Excuses zijn natuurlijk in principe een goede zaak. Maar het gevaar is dat excuses gebruikt worden om een onwelgevallig verleden weg te kunnen zetten.

Dankzij de Excessennota van 1969 kon het ongemakkelijke verhaal van Nederlands geweld tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog bijvoorbeeld worden afgedaan als uitzondering. In mijn onderzoek zag ik dat excuses vaak louter gebaren zijn, die gaan over een specifieke gewelddadige episode, maar weinig echte verandering teweegbrengen.

Natuurlijk zijn gebaren belangrijk, maar ze leiden ertoe dat de grotere koloniale geschiedenis niet ter discussie hoeft te worden gesteld. In het Verenigd Koninkrijk hebben recente rechtszaken over het Britse optreden in Kenia in de jaren vijftig geleid tot schadevergoedingen, maar dit wordt verder niet in verband gebracht met het Britse kolonialisme in het algemeen. In Nederland laat de uitspraak dat de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog verschrikkelijk was, mijns inziens ruimte voor het idee dat het vóór 1942 wel prima was in Nederlands-Indië.”

De focus op Indonesië maakt het beeld bovendien incompleet, zegt Buettner. Nu de Indonesische dekolonisatie een plaats krijgt in de Nederlandse herinnering, dient zich immers een nieuw hiaat aan: Nederlands kolonialisme in ‘de Oost’ is nog altijd veel prominenter in beeld dan dat in het voormalige West-Indië.

Buettner: “Het beeld van het Nederlandse kolonialisme in Suriname en op de Antillen wordt gedomineerd door slavernij en slavenhandel. Er is bijvoorbeeld relatief weinig aandacht voor de grote migratiebewegingen van Hindoestanen en Javanen naar Suriname na afschaffing van de slavernij.

Dat geldt ook voor ontwikkelingen in de twintigste eeuw. Er wordt fantastisch onderzoek gedaan naar Nederlands West-Indië tussen 1945 en de jaren zeventig, als onderdeel van het Koninkrijk der Nederlanden. Maar dit verleden speelt weinig in het publieke debat. En dat terwijl het een veel recenter verleden is – Suriname werd pas in 1975 onafhankelijk en de Nederlandse Antillen vormen nog steeds een residu van het Nederlandse imperium.

Natuurlijk ging het om een ander soort dekolonisatie dan in Indonesië. Maar toch: het is onterecht dat Indonesië een veel grotere rol speelt in het Nederlandse zelfbegrip dan Suriname en de Antillen, zeker omdat zoveel Nederlanders van Surinaamse en Antilliaanse komaf zijn.”

Is er door het huidige maatschappelijke debat over racisme en discriminatie niet juist meer aandacht voor de koloniale geschiedenis van Suriname en de Antillen?

“Daardoor wint die geschiedenis voor veel mensen inderdaad aan belang. Jarenlang zijn migranten uit de koloniën in Europa als tweederangsburgers behandeld. In de periode na de Tweede Wereldoorlog kwamen de meesten als Frans, Brits, Portugees of Nederlands staatsburger naar Europa. Maar op basis van hun afwijkende etniciteit, ras of religie hebben ze overal moeten strijden om voor vol aangezien te worden.

Indische Nederlanders hebben actief gewerkt om hun herinnering aan ‘Indië’ in het nationale Nederlandse verhaal te integreren. Surinaamse en Antilliaanse Nederlanders doen dat nu ook, ze willen een meer inclusief beeld bewerkstelligen waar ook hun ervaringen deel van uitmaken. De jaarlijks terugkerende slavernijherdenkingen zijn onderdeel van deze beweging, net als het protest tegen Zwarte Piet. Afro-Nederlanders laten van zich horen, uit de voormalige Nederlandse koloniën én daarbuiten.

Maar zij niet alleen: ik zie onder mijn studenten dat het protest tegen Zwarte Piet inmiddels veel breder gevoerd wordt. En docent maatschappijleer Zawdie Sandvliet ontwikkelde in 2018 voor de UvA en de Hogeschool van Amsterdam bijvoorbeeld een vak over ‘Afro-Nederlandse Studies’, dat zeer populair was onder zowel zwarte als witte studenten. Voor hen gaat koloniale geschiedenis echt niet alleen over Indonesië, merkte ik als docent, maar ook over Suriname en de Antillen.

Hun interesse komt deels voort uit wat de bekende Britse wetenschapper Paul Gilroy een convivial culture noemt: vooral jongeren zijn allang gewend aan de alledaagse multiculturele realiteit en staan doorgaans meer open voor de perspectieven van anderen. Dat zal ook gevolgen hebben voor de herinnering aan kolonialisme. Het dominante beeld van ‘Indië’ als tempo doeloe is bij de jongere generaties al achterhaald. Zij associëren het steeds meer met oorlogsmisdaden of met een lange geschiedenis van verovering, uitbuiting en racisme.”

Hoe verhouden de Nederlandse herinneringen aan de dekolonisatie zich tot die in andere landen?

“Het grote verschil is dat de herinnering aan de dekolonisatie in andere Europese landen niet zo verbonden is met de Tweede Wereldoorlog, en daarom meer gefragmenteerd is. Voor het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk bijvoorbeeld was de oorlog, net als de Eerste Wereldoorlog, een imperiale oorlog waarin koloniale troepen juist een cruciale bijdrage leverden.

Voor de onafhankelijkheid van het voormalige Brits-Indië in 1947 was de oorlog zeker doorslaggevend. Maar dat was slechts een vroeg geval binnen een lange serie dekolonisaties, die zich in bijvoorbeeld Rhodesië – het huidige Zimbabwe – voortsleepte tot 1980. Sterker nog, met sommige koloniën ging het Britse bestuur zich na de oorlog alleen maar meer bezighouden. Voor het Britse zelfbeeld werd het gezichtsverlies van de Suezcrisis van 1956 een belangrijkere waterscheiding dan de Tweede Wereldoorlog.

In Frankrijk ligt het iets anders. Dat moest net als Nederland een traumatische bezetting verwerken, en net als Nederland probeerde Frankrijk zijn koloniale rijk te gebruiken om nog een zekere machtspositie te handhaven in de naoorlogse wereldorde. Hoewel het uit elkaar vallen van het Franse rijk geleidelijker ging dan het Nederlandse, is er voor Fransen ook één oorlog het sleutelmoment geworden dat altijd veel wordt besproken: die in Algerije. De dekolonisatie van het voormalige Indochina speelt amper een rol in het publieke bewustzijn.”

Wat is de waarde van zo’n vergelijkend Europees perspectief op het koloniale verleden?

“Imperialisme is onderdeel van een brede Europese geschiedenis. Ook van de geschiedenis van de Europese Unie. Vergeet niet dat de EU via lidstaten als Nederland en Frankrijk nog altijd allerlei overzeese gebiedsdelen in de Caraïben en de Stille Oceaan heeft. Toen in 1957 de Europese Economische Gemeenschap werd opgericht, beschouwde men Algerije nog als onderdeel van Frankrijk en dus als onderdeel van de EEG. Sommige lidstaten stelden zich in de late jaren vijftig zelfs een permanente rol van de EEG in Afrika voor.

Daarnaast bestrijden internationale vergelijkingen exceptionalisme in de geschiedenis. Ze laten de overeenkomsten zien tussen het koloniale denken van Europese landen. Elke koloniale macht dacht van zichzelf dat ze bijzonder goed was in het onderhouden van harmonieuze rassenrelaties, of dat ze bijzonder tolerant naar haar onderdanen was. Iets soortgelijks geldt ook voor de nawerking van het koloniale verleden: Europese landen voeren over hun nationale geschiedenis hun eigen debatten, terwijl die eigenlijk heel vergelijkbaar zijn.”

Kun je zeggen dat het wereldwijde activisme uit de samenleving dat we nu zien ons beter met de neus op de feiten drukt dan de officiële, institutionele initiatieven zoals herdenkingen en excuses?

“Ik denk dat je beide kanten nodig hebt en ze niet kunt scheiden. Beide zijn onderdeel van de conversatie. Officiële instellingen geven aanvankelijk misschien niet zo veel aandacht aan activisme, maar toch beïnvloedt het debat ook hun aanpak – het activisme dwingt de erkenning van een nieuwe realiteit af.

Sinds ik in Nederland ben, is bijvoorbeeld het grote, door de overheid gefinancierde onderzoeksproject naar de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog tot stand gekomen. Je zult concurrerende verhalen en spanningen nodig hebben om tot een productieve discussie te komen. En die spanningen zullen in onze heterogene samenlevingen voorlopig niet verdwijnen.”

Door Miel Groten.


Dit artikel werd eerder gepubliceerd op WO2 Onderzoek uitgelicht, een uitgave van het Nationaal Comité 4 en 5 mei, het NIOD, Netwerk Oorlogsbronnen en ARQ Nationaal Psychotrauma Centrum. Wij zijn altijd op zoek naar jonge historici die graag in heldere taal schrijven over onderzoek naar (de herinnering aan) de Tweede Wereldoorlog en recentere oorlogen en conflicten. Interesse? Neem dan contact op met Sophie van den Bergh: sophie.vandenbergh@4en5mei.nl.


Bron afbeelding header: Portretfoto Elizabeth Buetnerr op de site van de UvA.

Miel Groten is een historicus die gespecialiseerd is in koloniale geschiedenis, moderne Europese geschiedenis en architectuurgeschiedenis. Hij combineert deze thema’s aan de Vrije Universiteit Amsterdam in een proefschrift over de aanwezigheid van de koloniale wereld in de straten en steden van Europa, in de vorm van bijvoorbeeld fabrieken, kantoren en zendingshuizen.

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven