Religieus geweld is vandaag de dag veel in het nieuws. Terroristische organisaties als IS zijn het meest voor de hand liggende voorbeeld, maar ook individuen als Anders Behring Breivik – die zichzelf een Christelijke kruisvaarder noemde en in 2011 twee aanslagen pleegde in Noorwegen – zijn kenmerkend. Extreem religieuze groeperingen of individuen staan niet open voor andere denkbeelden, omdat zij denken vanuit een bepaalde ideologie die volgens hen niet te verzoenen is met andere wereldbeelden.
Religieus ideologische conflicten zijn van alle tijden. Ook in de late Oudheid, een tijd waarin het christendom groot werd en religie centraler stond in het dagelijks leven dan bij veel mensen nu, waren aanvaringen onvermijdelijk. De ideeën van de traditionele Romeinse en christelijke religie waren te verschillend, met als belangrijkste verschil polytheïsme tegenover monotheïsme. Maar ook de slechte dingen die Romeinse goden deden passen niet bij een christelijk godsbeeld – je hoeft alleen maar op te zoeken hoe vaak Jupiter/Zeus iemand heeft verkracht om dit punt te begrijpen. De kerkvader Augustinus van Hippo (354-430) beschrijft in zijn brieven sommige gewelddadige conflicten tussen deze twee religies in Romeins Noord-Afrika. De conflicten zijn te interpreteren als een strijd tussen verschillende ideologieën, waarbij beide kanten provoceerden en desacraliseerden.
Strijd om zichtbaarheid
Hoewel het christendom legaal werd tijdens de regeerperiode van keizer Constantijn (306-337) en later onder Theodosius I (379-395) de staatsgodsdienst werd (en de traditionele Romeinse religie verboden werd), waren er nog substantieel veel aanhangers van de traditionele religie. In een brief uit 390 gericht aan Augustinus, geschreven door Maximus, staat: ‘Wij aanbidden onze goden openlijk, in het daglicht en voor de ogen en oren van alle mensen […]’. De Romeinse religie in Carthago was meer aanwezig in het straatbeeld dan de christelijke religie, omdat christenen vaker bijeen kwamen in huiselijke sfeer of in een gebouw gelegen aan de rand van de stad.
Keizer Honorius (395-423), die Theodosius opvolgde in het westen, vaardigde een edict uit om altaren voor Romeinse goden te verwoesten en heidense tempels om te vormen naar publieke gebouwen. Belangrijk was dat lokale autoriteiten de macht hadden over het wel of niet uitvoeren van deze wetten, wat in de omgeving van Carthago resulteerde in het niet hardhandig implementeren van deze wetgeving. Kortom, het Romeinse geloof bloeide nog volop in deze periode in het gebied Afrika.
Ontheiligen en bespotten
Uit de brieven van Augustinus komen enkele gewelddadige conflicten naar voren. In een brief uit 399, gericht aan de leiders van het stadje Sufes (het huidige Tunesië), spreekt Augustinus over een grootse misdaad: het doden van zestig christenen. Deze actie was een vergelding op christenen die het beeld van Hercules, de beschermgod van de stad, hadden verwoest. Onduidelijk is of het beeld verwoest werd door een individu, een groep mensen, geestelijken of leken. Wat wel duidelijk is, is de beweegreden. Omdat Honorius in datzelfde jaar het verwoesten van heidense idolen legaliseerde, voelden christenen zich geoorloofd heidense idolen te verwoesten.
Voor heidenen waren de gesloten tempels nog steeds heilige plekken. Het hergebruik van de tempel van Caelestis in 420 voor een christelijke dienst werd daarom als een belediging ervaren. Dit resulteerde in een conflict, terwijl de tempel al sinds 399 gesloten was. De bisschop van Carthago wilde de tempel gebruiken voor de paasviering, maar een heidense menigte gebruikte geweld, waarschijnlijk fysiek christenen tegen houden, om de viering te stoppen. Uiteindelijk was de oplossing relatief simpel: de tempel werd afgebroken, waardoor de heidense sacred space verwijderd werd. Op dezelfde grond werd een kerk gebouwd. Aangezien de tempel er niet meer was, was er niet in dezelfde mate sprake van ontheiligen.
Het laatste voorbeeld komt uit de brieven 90 en 91. In dit geval kwam de provocatie in mindere mate van de christelijke kant. Ondanks dat het christendom als enige religie legaal was, vonden er nog heidense rituelen plaats. In 408 hielden heidenen een processie in Calama (het huidige Algerije), met onder andere dansers, die langs de christelijke kerk ging. De dansers bleven staan dansen voor de kerk. Waarschijnlijk werd dit door de christenen opgevat als een ontheiliging of bespotting van de christelijke sacred space. Augustinus laat weten dat de geestelijken dit probeerden te stoppen, waarna de heidenen de kerk driemaal stenigden om de kerk vervolgens in brand te steken en de priester doodden. Augustinus vermeldt niet op wat voor manier de christenen deze dans verstoorden, dus het is niet bekend of het vredelievend of gewelddadig ging. Augustinus benadrukt wel dat de heidenen illegaal bezig waren. Dat ze toch hun religie bleven beoefenen illustreert dat het heidense geloof nog door velen werd aangehangen.
Waarom geweld?
Het gebruik van geweld is niet een christelijk ideaal en in de bronnen van Augustinus wordt er vrij weinig gesproken over geweld door christenen, maar zij provoceerden wel degelijk. Daarnaast is er het probleem dat er voornamelijk christelijke bronnen zijn. Ontheiligen van heidense sacred spaces en beelden was vaak de aanleiding voor geweld. Vanuit christelijk oogpunt was het iets legaals, aangezien er wetten waren tegen heidense religie en idolen. De overtuiging dat de christelijke god de enige echte god was, vormde eveneens het idee dat zij vanuit moreel oogpunt juist handelden.
Dat er met geweld werd gereageerd op christenen was vanuit een Romeins-religieus oogpunt ook logisch, aangezien christenen beelden vernietigden van Romeinse goden en tempels verwoestten of hergebruikten. Voor heidenen waren deze beelden de fysieke belichaming van de godheid en was de tempel een heilige plek, die de christenen ontheiligden. Vanwege de anti-heidense keizerlijke wetten konden heidenen geen beroep doen op het rechtssysteem om het ontheiligen tegen te gaan.
Voor de christenen was geweld een manier om hun religie door te voeren en was het tevens juist om idolen te vernietigen, voor de heidenen was geweld gebruiken het laatste redmiddel om hun geloof te beschermen.
Door Pim Schievink.
Pim Schievink (1996) studeert Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen, waar hij volgend jaar aan zijn master begint. Zijn grootste interesse binnen het vakgebied is cultuurgeschiedenis van de Oudheid, voornamelijk religieuze geschiedenis. Naast zijn studie is hij werkzaam bij het Universiteitsmuseum Groningen, waar hij onder andere stadswandelingen geeft. Daarnaast is hij sinds 2018 redacteur bij het Tijdschrift voor Mediterrane Archeologie (TMA).