De naam van het beste geschiedenisboek van 2015 is bekend. Een vakjury verkoos ‘De Stamhouder’ als absolute winnaar van de Libris Geschiedenis Prijs. Ook wij hebben natuurlijk een mening klaar, zelfs na het definitieve oordeel. Namens JH hebben vijf recensenten de genomineerde titels voor de Libris Geschiedenis Prijs gelezen en een vonnis geveld. Vandaag bespreekt Vera Oosterom het boek ‘Gouden jaren’, geschreven door Annegreet van Bergen.
Het derde boek van econoom en journalist Annegreet van Bergen is duidelijk geen historische studie. Wat het boek dan wel is blijft door gebrek aan diepgang en samenhang onduidelijk.
Annegreet van Bergen (1954) studeerde in Amsterdam en werkte sindsdien als journaliste voor onder andere het tijdschrift Elsevier. In de jaren negentig worstelde ze met een burn out en schreef daar vervolgens een boek over. Ook in haar tweede boek, Mijn Moeder Wilde Dood, putte ze uit persoonlijke bronnen en nu, in Gouden Jaren, combineert ze, zo beweert de achterflap, “eigen en andermans herinneringen met harde cijfers en historische feiten”. Die belofte wordt op zich wel waargemaakt, maar dat had niet per se gehoeven.
“Wanneer je je bij zaken die iedereen nu min of meer normaal vindt telkens afvraagt of dat vijftig of zestig jaar geleden ook al zo was,” schrijft Van Bergen in haar inleiding, “val je van de ene verbazing in de andere, en sta je versteld van de uitzonderlijke rijkdom die in een halve eeuw tijd zo gewoon is geworden.” de bevinding dat vroeger alles anders was is voor historici uiteraard volstrekt oninteressant, en die behoren dan dus ook (hopelijk) niet tot de doelgroep. Maar dat is niet het enige probleem. Gouden Jaren is opgebouwd in wel erg hapklare brokjes die nu en dan vergane glorie beschrijven maar nu en dan ook de “onvoorstelbare veranderingen’ sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog in Nederland. De gedetailleerde herinneringen aan het naoorlogse dagelijks leven zijn de eerste paar keer zeker heel lief bedoeld (“Nostalgie bij de bakker”), spreken heel af en toe zeer tot de verbeelding (“Condooms uitwassen”), en getuigen meestal van respect en compassie voor heden en verleden. Maar door een gebrek aan scherpte, diepgang en taalgevoel wordt het boek nooit meer dan een aaneenschakeling van losse anekdotes, waarvan we de meeste al een keer te vaak gehoord hebben (denk in de categorie: ‘bij ons in de straat was er vroeger maar één televisie’).
Ondanks de thematische indeling voelt het boek als erg hak-op-de-tak en wordt nergens duidelijk of Van Bergens voorkeur nu uitgaat naar nostalgie of modernisering. De ‘harde feiten’ geven het boek ook al het niet het slim verborgen intellectueel vermogen van Bill Bryson zoals misschien de bedoeling was, maar maken het geheel eerder nog rommeliger. Mevrouw Van Bergen mag dan econoom zijn, veel verder dan wat CBS-cijfers komt ze niet. Als ze zich dan eens waagt aan een interessante economische analyse, verspringt het verhaal bijna voordat die analyse afgerond is meteen om onbekende redenen naar een hoofdstuk over koeien getiteld “Vliegenmepper”. Net zoals bij de hoofdstukindeling voelt het hier alsof het allemaal niet te moeilijk mocht worden van de opdrachtgever. In plaats daarvan probeert Van Bergen zo veel mogelijk herkenningsmomenten in één boek te proppen. Ze maakt daarbij in haar ‘uitgebreid onderzoek’ gebruik van persoonlijke herinneringen aan haar overleden oma en de herinneringen van haar echtgenoot “P.”, maar ook die van volslagen onbekenden (“de in 1940 geboren vader van Engelien”) die zonder enige vorm van introductie ineens een paragraaflang citaat toebedeeld krijgen. Al met al wordt zo een potentieel interessante verzameling tijdmachines die in een roman à la Sarah Waters zeker niet had misstaan een allegaartje aan ‘aha-erlebnissen’ en worden de herinneringen nergens tastbaar.
Te vaak spreekt Van Bergen zonder te nuanceren over “we” en “alle Nederlanders”. De kadering van de tijdsperiode is soms zo beperkt als “zaterdagmiddag 25 november 1961” en dan weer zo breed als ‘vroeger’. Maar het boek is niet alleen vaag, het staat ook nog vol met ongefundeerde generaliseringen. Wellicht in een poging wat meer samenhang te creëren maakt Van Bergen valse vergelijkingen tussen heden en verleden waaruit blijkt dat ze toch niet zo op de hoogte is van wat er hip en modern is als ze doet voorkomen. Nu is dat natuurlijk ook hartstikke lastig, maar zogenaamd grootste uitspraken als “Wie eet er vandaag de dag nog warme lunch” bereiken daarmee een averechts effect want: de voltallige zichzelf te serieus nemende Herengracht zit ‘s middags minstens een keer per week aan de lauwwarme quinoasalade. “Wie wordt er nu na een vriesnacht nog met ijsbloemen op de ramen wakker?” Nou ik nog, in het studentenhuis waar ik een paar jaar geleden woonde. “Welke volwassenen zitten er tegenwoordig nog bij elkaar achterop de fiets?” Het idee hier is steeds duidelijk dat het antwoord een welluidend ‘nou inderdaad nu je het zegt kom daar nog maar eens om’ moet zijn, terwijl er op een doordeweekse dag in een gemiddelde Nederlandse studentenstad een heel ander beeld wordt geschetst (tenzij mevrouw Van Bergen mensen onder de vijftig niet tot de volwassenen rekent).
Dit vraag-en antwoordspel loopt als een zich in zijn eigen staart bijtende rode draad door de losse hoofdstukjes heen, want het maakt het nergens tot een afgerond geheel, en spreekt zichzelf zelfs meer dan eens tegen. Want had het boek dan bijvoorbeeld nog afgesloten met wat het beloofde in de introductie, namelijk dat het nu eigenlijk best goed gaat met Nederland en dat we allemaal niet zo moeten zeuren… Maar na de reeks losse hoofdstukjes stopt het boek bijna abrupt op een vrij negatieve noot over hoe druk we het met zijn allen hebben, en eindigt nota bene met een soort verkapte reclame voor mevrouws andere boek over de kunst van het ontspannen.
Als het verleden in Gouden Jaren op zichzelf had gestaan, had het een prima babyboomerboek kunnen zijn; de zogenaamde economische en hedendaagse context leiden nu te veel af. In een poging met de verwijzingen naar het heden een wijds gebaar te maken, overschreeuwt Van Bergen zichzelf. Het ontbreekt haar aan inzicht en focus, en een gezellige koffiemiddag met fototentoonstelling waarop alle gasten constant ‘waar blijft de tijd’ tegen elkaar mompelen had in dit geval een hoop papier bespaard.
Vera Oosterom (1988) studeerde eerst Engels (bachelor en master) en studeert nu Geschiedenis. De raakvlakken tussen verhalen en feiten blijven interessant voor haar, maar ook de dingen die juist niet verteld worden. Om die reden ging haar bachelorscriptie over de nog steeds onderbelichte de problematiek in voormalig Nederlands-Indïe. Ze wil geen lerares worden.