Kim Rijsdijk: Manmoedige vrouwen

Kim Rijsdijk

Samenvatting

Zoals ons recentelijk weer is ingewreven met de Canon van der Vaderlandse Geschiedenis, kent Nederland een aantal helden. De eerste die in het oog springen zijn de voorvechters van de prille natie in de Tachtigjarige Oorlog: Willem en Maurits die hun steentje bijgedroegen aan de vorming van ons land. Wat hier echter totaal wordt vergeten is dat in dezelfde periode ook een heldin haar faam verwierf: Kenau Simonsdochter Hasselaar, die een heldhaftig aandeel had in de verdediging van Haarlem. In dit onderzoek wordt niet alleen de vorming van de mythe belicht: aan de hand van Kenau is ook te zien dat ideeën over wat een heldin is door de tijd heen veranderen. Opvallend hierbij is dat de heldin een bepaal type mannelijkheid moet bezitten om voor deze betiteling in aanmerking te komen. Kim Rijsdijk verkent deze thema’s en laat zien hoe de overlevering van het verhaal van Kenau wordt gevormd door de schrijvers die informatie overnemen, aanvullen en haar daden een nieuwe betekenis geven.

Download de PDF

Kim Rijsdijk (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

Heldenverering is een fenomeen van alle tijden. Volgens Henk te Velde zijn helden in de Nederlandse geschiedenis gretig toegejuicht: Nederland heeft bijna altijd ‘bombastisch en hoogdravend heldengedoe’ gekend. Maar wat zijn Nederlandse helden? Volgens het woordenboek der Nederlandse Taal is een held een man die uitmunt door dapperheid of door grootste daden op stoffelijk en/of zedelijk gebied of een hoofdpersoon in een verhaal. Een combinatie van die drie dingen is ook mogelijk. Hier wordt met de term ‘held’ uitsluitend een man bedoeld. Een vrouwelijke held (heldin) wordt in het woordenboek der Nederlandse taal beschreven als ‘eene vrouw die zich als held gedraagt; een krijgshaftige of manmoedige vrouw’. Dit impliceert twee dingen: dat een held per definitie mannelijk is en dat er minder vrouwelijke helden zijn geweest dan mannelijke helden.
Tegenwoordig worden er op Wikipedia bijna uitsluitend mannen genoemd als voorbeeld van een nationale held. De bekendste Nederlandse helden zijn Michiel de Ruyter, Piet Hein, en natuurlijk Willem van Oranje. De laatste werd zelfs tot de Grootste Nederlander aller tijden uitgeroepen. De afwezigheid van vrouwen in dit rijtje is opvallend. Vandaag de dag staan er in de reeks helden op Wikipedia slechts twee vrouwen onder het kopje ‘volksheld’: Hannie Schaft en Kenau Simonsdochter Hasselaar. Schaft was verzetsstrijdster tijdens de Tweede Wereldoorlog en Kenau Simonsdochter Hasselaar vocht tegen de Spanjaarden tijdens de Nederlandse Opstand, waar zij tijdens het beleg van Haarlem een vrouwenvendel zou hebben aangevoerd. In de geschiedschrijving wordt zij doorgaans aangeduid met haar voornaam Kenau. Tegenwoordig staat die term voor een ‘moedige, onafhankelijke, zelfstandige en ongemakkelijke vrouw’. Hoe komt dat?
Hoe zijn heldinnen vereerd in de Nederlandse geschiedenis? De redactie van Leidschrift stipt in de inleiding van hun themanummer ‘Helden’ wel even aan dat er weinig vrouwen vereerd worden, maar gaat verder niet op het onderwerp in. Marijke Meijer Drees stelt ook dat vooral mannen de status van nationale held verworden hebben. Er is slechts een kleine kring van vaderlandse heldinnen. Zij geeft hier echter geen verklaring voor. Ook andere literatuur laat dit onbesproken. De enige die een kort antwoord geeft op deze vraag is historica Els Kloek. Zij meent dat vrouwen op de één of andere manier sneller worden vergeten, omdat verhalen over het optreden van vrouwelijke helden als snel verhaaltjes of anekdotes zijn die er niet echt toe doen. Vrouwen zouden er in mindere mate in slagen dan mannen om hun stempel op de geschiedenis te drukken. Een kort interview is echter geen goed wetenschappelijk artikel met een gedegen onderbouwing.
Dit onderzoek laat zien hoe Nederlandse heldinnen wel degelijk een plaats kregen in de geschiedschrijving en hoe deze plaats veranderd is. Tevens laat het zien dat heldengeschiedschrijving onderhevig is aan trends en intellectuele stromingen. Het stuk is chronologisch opgebouwd: vanaf 1573 tot en met de negentiende eeuw worden de bronnen geanalyseerd op beeldvorming en met elkaar vergeleken. Tevens wordt er aandacht besteed aan de historische context. Het artikel gaat voornamelijk over Kenau, omdat zij de bekendste Nederlandse heldin is, maar ook andere heldinnen zullen aan bod komen.

1: Het begin van heldinnen: 1573-1599

Kenau Simonsdochter Hasselaar (1526-1588) was afkomstig uit een geslacht van brouwers, ambachtslieden die tot de gegoede burgerstand behoorden. In 1554 huwde ze de scheepsbouwer Nanning Borst, en samen kregen ze drie kinderen. In 1562 overleed haar echtgenoot en sindsdien beheerde Kenau zelf de scheepswerf. Zij moet in die tijd behoorlijk welgesteld zijn geweest, omdat zij naast haar bedrijf meerdere huizen in de stad en een boerderij in Overveen. Kenau had een economisch aandeel in de verdediging van Haarlem tijdens het beleg van de Spanjaarden: als eigenaresse van de scheepswerf liet ze op bestelling van het Haarlemse stadsbestuur in februari 1573 een grote partij hout bezorgen, die gebruikt zou worden voor de verdediging van de stad. Mogelijk heeft zij meegeholpen met de versterking van de stadswallen door aarde en hout aan te dragen, zoals wel meer vrouwen deden. Het is onwaarschijnlijk dat zij echt heeft meegevochten, maar desondanks verwierf zij een heldenstatus.
Els Kloek stelt dat Kenau meteen als heldin figureerde in het allereerste dagverslag over het beleg wat in druk verscheen. In de vroege zomer van 1573 werd dit gepubliceerd onder de titel Historie ende waerachtuch verhael van al die dinghen die gheschiet sijn, van dach tot dach, in die lofweerdichtste ende vermaerste stadt van Hollandt, Haerlem ghenoemt, in dien tijt als die van den Hertoge van Alba beleghert was. De auteur was Johannes Arcerius, een Latinist uit Friesland die vanwege zijn ketterse sympathieën naar Haarlem was gevlucht en later rector van de Latijnse school zou worden. Hij beschreef Kenau als volgt:

Een seer manlijke vrou, die met recht een Manninne ghenoemt mocht worden, met name Kenu, nu al een vrou zijnde op haer daghen, welcke met onkosten […], met arbeyt, wapenen ende geweer het ghemeene welvaren voorstonde, ende met spijt ende schempe, daer die vijanden sonder ophouden mede quelt ende tercht, heeft altoos boven alle ander een manlick hart int lijf ghehadt.

Arcerius portretteerde Kenau als een welgestelde vrouw van middelbare leeftijd, die met geld, arbeid, scheldwoorden en wapens de Haarlemmers steunde tijdens het beleg. Als verklaring hiervoor voerde hij aan dat zij altijd -meer dan andere vrouwen- een mannelijk hart bezat. Hij beschreef Kenau dan ook als een zeer mannelijke vrouw. Kenau was echter niet de enige vrouw die Arcerius noemde. Hij noemde ook de andere vrouwen die meewerkten om het welvaren van de stad bij te staan, maar hij noemde ze niet bij naam. Deze vrouwen hielpen ‘s nachts de stadswallen weer herstellen nadat deze overdag door de Spanjaarden waren stukgeschoten. Kenau viel hem op vanwege haar inzet, maar ook vanwege haar mannelijkheid.
Volgens de Haarlemse gemeentearchivaris Gerda Kurtz was er nog één andere factor waarom Kenau opviel. Kurtz meent dat Arcerius in feite geen krijgsdaden van de Haarlemse vrouwen beschreef, met uitzondering van Kenau. Kennelijk is er hier een onderscheid tussen de hulp van de vrouwen bij het maken van de stadswallen en het echte vechten. Kloek onderbouwt dit met haar stelling dat er in de bronnen genoeg passages zijn die hier op duiden. Zo is het bekend dat vrouwen tot deze hulp waren verplicht. Ook voor de komst van de Spanjaarden, in het najaar van1572, waren vrouwen verplicht deze hulp te bieden. De schrijver Sterlincx meldde op 19 mei dat enkele belegeraars een jonge vrouw hadden doodgeschoten ‘die daer aerde draegende was’. Op 18 juni werd iedereen in de stad, ‘oock vrouwen ende kinderen’, verplicht om per dag twee uur lang (of drie manden vol) aarde te dragen of te delven om de wal bij de St. Janspoort te dichten.
Sterlincx vermeldde verder niets over deelname van vrouwen aan de strijd. Kurtz denkt dat het verslag van Arcerius veel indruk heeft gemaakt omdat het het eerste ooggetuigenverslag was dat verscheen over het beleg van Haarlem. Het verslag is waarschijnlijk uitgegeven voordat het beleg afgelopen ten einde kwam: de laatste dag die Arcerius beschrijft is 15 februari 1573. In de Latijnse versie van het verslag, dat vermoedelijk iets later is uitgekomen dan de Nederlandse, wordt de strijd op 25 maart 1573 nog vermeld. Over de rampzalige afloop van het Haarlems beleg staat niets vermeld. Kurtz meent dat deze heroïsche beschrijving erg veel invloed heeft gehad op de latere geschiedschrijving over Kenau.
Arcerius was echter niet de enige bron voor latere geschiedschrijvers. Kloek meent dat Duitse dagverhalen uit 1573 ook bij hebben gedragen aan de mythevorming van Kenau, en niet, zoals Kurtz stelt, uitsluitend het verslag van Arcerius. Deze Duitse verhalen deden in geheel eigen bewoordingen verslag van de strijd die Haarlemse vrouwen voerden op de stadsmuren. Eén ervan meldde dat ‘Weiber und Jungfrauwen’ de vijand dood gooiden met dakpannen en stukken steen. Ook hier verklaarde de schrijver dat de vrouwen uitzonderlijk waren: God zou deze vrouwen een mannenhart hebben gegeven om hun vrouwelijke eer te redden. Een andere Duitse krijgman berichtte dat manhaftige vrouwen eind mei de muur nog op waren geweest om strijd te leveren en met pek en brandend stro de Spanjaarden te lijf waren gegaan. Nog een andere Duitser vertelde dat de Haarlemse vrouwen grote ketels met pek en teer aan de kook hadden gebracht en over de Spanjaarden hadden uitgestort. In deze passages blijven de vrouwen anoniem. Slechts één Duitse krijgman noemde Kenau bij naam:
Es ist gewislizh wahr, das eine Frauwe binnen Harlem ist gewesen, mit Namen Konow. […] Diese Frauwe hatt alle Zeit auff einer Seitten und dem Schortelldocke eine kurze gespannen und geladener Feurbüsse, auf dander Seitten einen Daszhake gehatt, und eine Hellebarden- ander sagen einen kleinen Gaveling- auf der Schulderen getragen, den Knechte und dem Volcke zu dem Stormen frischlich luchtsprongen und dem Lüden Kugeln zu den Stormen zugetragen, und zu der grossen Arbeidt den Knechten einen Drunck geschenckt.

Maar ook in deze passage stond niet dat Kenau zelf meegevochten heeft, er wordt alleen gezegd dat zij verschillende soorten wapens bij zich droeg, kogels aangedragen heeft en knechten voorzag van drank. Wel doet de het bezit van wapens vermoeden dat zij deze ook daadwerkelijk gebruikt heeft, maar helemaal zeker is niet dit. Niettemin lijkt het erop dat Kloek gelijk heeft; deze stukken hebben zeer waarschijnlijk bijgedragen aan de mythe van Kenau. Oorspronkelijk werd namelijk niet in de verslagen vermeld dat Kenau echt meevocht. In latere verslagen over het beleg van Haarlem werd echter wel benadrukt dat Kenau gevochten had tegen de Spanjaarden.
Het beeld van Kenau als aanvoerster werd aan het eind van de zestiende eeuw geschetst door Emmanuel van Meteren. In zijn Belgische ofte Nederl. Historie uit 1599 schreef hij dat:

een cloecke vrouwe ende eerbaer weduwe, omtrent XLVI jaren out, Kennau genoemt, die dander vrouwen in allen noot aenvoerde ende met eenighe andere veel manlycke daden boven vrouwen aert bedreef op ten vijant, met spiessen, bussen ende sweert, als een man haer behelpende in vrouwlycke habijt.

Met andere woorden: Kenau leidde de andere vrouwen. Voor het eerst werd er daadwerkelijk op schrift gesteld dat zij de vijand met speren, zwaarden en vuurwapens aanviel, waardoor het beeld van Kenau als legeraanvoerder vorm kreeg. Ook hier werden haar daden mannelijk genoemd, maar tegelijkertijd benadrukte Van Meteren door haar kleding te beschrijven dat zij wel degelijk een vrouw was. Toch meende de schrijver dat zij meer man was dan een vrouw: dit blijkt uit het feit dat zij zich moest behelpen als een man in haar vrouwelijke kleding.

2: Heldinnen in de Gouden Eeuw: aanvoersters

Kloek stelt dat sedert de verschijning van de Nederlandse versie van het werk van de historicus Van Meteren het verhaal van Kenau’s mannenmoed tot het vaste repertoire van de vaderlandse geschiedenis behoorde. Dat lijkt aannemenlijk. In De Spaensche tyrannye, een vaderlandse geschiedenis uit 1621, werd expliciet gesteld dat Kenau een plaats in de geschiedenisboeken verdiende: ‘Seer vroom heeft haer ghetoont een weduwe ghenaempt Kenu, die de andere vrouwen aenvoerde in de noot, veel manlijke daden verrechtende, met schieten, steecken, afkeeren in ‘t stormen, werpen met peck-hoepen, dat sy de naem van capiteyn Kenu creech ende weerdich om haer naem in de historien te stellen.’ Dit beeld lijkt rechtstreeks overgenomen uit het werk van Van Meteren, al heeft de schrijver haar daden nog een stuk aangedikt. Hij beschreef als eerste dat Kenau haar vijanden met pek zou hebben belaagd, en stelde dat zij de titel ‘kapitein’ zou moeten krijgen.
Kenau werd ook nog gememoreerd in een boek van de Dordtse medicus Johan van Beverwyck, getiteld Van de uytnementheyt des vrouwelicken geslachts uit 1639. Onder het motto ‘Ons lant is mede niet ontbloot van Vrouwen, die een Soldaetshert voor ’t Vaderlant aennemen’ kregen ‘Capiteyn Kennau’ en de ‘kloecke heldinne’ Trijn van Leemput een plaatsje in het gedeelte over ‘de Deughden der Vrouwen’, waarin een hele reeks voorbeelden van strijdbare vrouwen uit de wereldgeschiedenis opgevoerd werd.
Trijn van Leemput, alias Catharina van Leemput of Trijn van Limpen, was een Utrechtse vrouw van behoorlijk aanzien. Zij was afkomstig uit een welgestelde familie en getrouwd met de brouwer Jan Jacobsz. van Leemput. Jan was een invloedrijk man in de stad: hij was welvarend en bekleedde diverse functies in het stadsbestuur. In 1577 was hij één van de vier gedeputeerden van de Staten van Utrecht die in Brussel met de Prins van Oranje onderhandelden over het Verdrag van Satisfactie waaronder Utrecht zich zou aansluiten bij de Pacificatie van Gent. In 1573 werd hij aangesteld als hopman van één van de acht burgervendels. De naam van Trijn is overgeleverd vanwege haar rol bij de sloop van de Utrechtse dwangburcht Vredenburg in 1577. In 1529 had Karel V opdracht gegeven tot de bouw van deze burcht om de stad Utrecht te versterken tegen de Gelderse dreiging, maar met het toenemen van de maatschappelijke en religieuze ongeregeldheden was de burcht steeds meer gaan functioneren als een middel om de rust in de stad zelf te bewaren. De dwangburcht werd daarmee een voorwerp van haat voor de Utrechters. Toen de Staten van Utrecht in november 1576 de Pacificatie van Gent hadden ondertekend, begon een periode van botsingen tussen het garnizoen en de stadsbevolking, die duurde tot februari 1577. Na eindeloos getouwtrek van de bestuurders kwam Trijn in actie. Op 2 mei 1577 trok zij, gesteund door een groep vrouwen gewapend met houwelen, naar de Vredenburg. Als eerste begon zij de stenen van de Vredenburg los te wrikken. Op die avond begon de sloop van de burcht. De burgers braken met bijlen, hamers en houwelen de muren af en op 5 mei was het kasteel aan de stadszijde al voor een deel gesloopt. De Staten van Utrecht kregen van de Staten-Generaal toestemming om de burcht aan de stadszijde te ontmantelen. In 1582 waren er van Vredenburg niet meer dan twee bastions over.
Over Trijn zijn beduidend minder lofzangen geschreven dan over Kenau, die als enige heldhaftige vrouw in de beroemde Nederlandse Historiën genoemd wordt. De schrijver P.C. Hooft wijdde ook een stukje aan Kenau: ‘een’ moedighe mannin, weeduwe van zessenveertigh jaaren, onbesprooken van leeven, en van een der beste huyzen; die niet schreumde, met spiets, bus, en rappier, in vrouwen gewaadt, den vyandt te keer te gaan.’
Ze is de enige vrouw die bij naam genoemd werd in het stuk over het beleg van Haarlem: de rest van de Haarlemse vrouwen bleef anoniem. Hooft betitelde hen als ‘wyven’. In het register werd Kenau aangeduid als een heldin, wat haar uitzonderlijke status benadrukte. Hooft schreef dat er verder alleen maar mannen tegen de Spanjaarden vochten: ‘Zeshondert weêrbare mannen, geleezen uit de burgherye, gaaven zelfs den soldaaten in koenheit niet toe. Ook hadden zy bynaa duyzent delvers, volk van allerley soorte; booven driehondert wyven, bescheyden, tot het zelfste werk… ‘ Zeshonderd mannen uit de burgerij vochten dus tegen de soldaten, terwijl driehonderd vrouwen aarde aan het delven waren om de stadswallen te herstellen. Zij hielpen dus wel mee in het verzet, maar streden niet fysiek tegen de Spanjaarden. Hooft betitelde Kenau dan ook niet als kapitein, maar hij schreef wel dat zij de vrouwen van Haarlem aanvoerde: ‘[…] booven driehondert wyven, bescheyden, tot het zelfste werk, onder Kenauw Simon Hasselaars..’ Deze zin suggereert dat Kenau de leiding had over de driehonderd vrouwen die hielpen bij de herstelwerkzaamheden van de stadsmuren. Hooft is volgens Meijer Drees de eerste die stelt dat Kenau een leger van driehonderd vrouwen aanvoerde. Volgens haar is het niet bekend waarop Hooft dat getal baseerde. Dat lijkt aannemelijk omdat er in de hiervoor besproken bronnen geen aantallen vrouwen genoemd worden. Eén van de belangrijkste redenen waarom Kenau wél bij naam genoemd wordt en de andere vrouwen niet, is waarschijnlijk dat zij -naar hij dacht- de leiding had over het vrouwenbataljon. Hooft somde in zijn werk de namen op van alle Haarlemse aanvoerders uit het verzet. De schrijver van De Spaanse tyranny kreeg in elk geval zijn zin: Kenau werd niet vergeten.
Andere geschiedschrijvers namen dat aantal van driehonderd vrouwen klakkeloos over. Petrus de Lange schreef in 1661 een handzaam compilatiewerkje getiteld Batavise Romeyn. Kenau werd hier opgevoerd als een moderne Amazone en ‘hooft van 300 wijven, die haer voortradt als een Heldinne.’ Kenau bewees ‘een moedighe en dappere geest’ te hebben ‘boven de vrouwelicke aert’ uit te stijgen. Dit deed zij op zo’n manier ‘dat de Spangiaerts, siende de kloeckmoedigheyt van dese Hopmanninne […] van spijt meenden te barsten, en riepen, de vrouwen zijn mannen geworden.’ De Lange voegde er nog aan toe dat Kenau met haar vrouwenlegertje ‘vele wijfachtige mannen beschaemt’ heeft. Blijkbaar nam De Lange wel meer van Hooft over dan alleen het aantal vrouwen, want ook hij prees haar als een heldin met een voor een vrouw ongebruikelijke moed. Hij voegde echter wel nieuwe elementen toe. Hij gaf haar de titel ‘Hopmanninne’, een vrouwelijke variant van de titel Hopman. De mannen die deze titel droegen, stonden aan het hoofd van een vendel of compagnie. De Langes innovatie was hoogst-waarschijnlijk wel gebaseerd op Hoofts verhaal, omdat hij daaruit heeft overgenomen dat Kenau een vrouwenleger aanvoerde.
Opvallend is ook dat De Lange stelde dat Kenau ervoor gezorgd had dat veel vrouwelijke mannen voor schut stonden. Kennelijk was het vernederend dat zij voorbijgestreefd werden door een vrouw, wat aangeeft dat het toch doorgaans de mannen waren die vochten, en dat deze soldaten werden aangetast in hun mannelijkheid wanneer zij in moed door een vrouw voorbij gestreefd werden. Dat blijkt ook uit de uitroepen van de Spanjaarden die opgenomen zijn in het boek.

3: De achttiende eeuw: de heldhaftige heldin

Ook in de achttiende eeuw werden de heldinnen niet vergeten. In 1700 verscheen er een boekje met de titel Kort begrip der helden-deugden, ofte historische staatkundige verhandeling van de daden en maximen die tot voortplanting en conservatie van alle staten, en landen noodzakelijk zijn. De schrijver was Grigorio Leti. Oorspronkelijk was het boekje in het Italiaans, maar de Nederlandse versie werd in 1700 uitgegeven in Den Haag. In het boekje stond een beschrijving van de Nederlandse geschiedenis. Uiteraard werd hierin Nederlandse Opstand uitvoerig besproken. Leti benadrukte hierin dat vrouwen ook moedig konden zijn:

[…] ’t Is seker, dat se wonderen hebben verrigt, zo wel in Holland, Zeeland als in d’andere Provincien. […] De vrouwen bragten in deze belegeringen, sonder gevaren t’ontsien, of sweet en arbeid te sparen, kloekmoedig en met een uitstekende standvastigheid, hout en steen te samen, daar het van noden was, om de bressen of gebroke wallen te vermaken; of tot wat ander gebruikt ’t selve weird bestelt. Ook hielpen ze op de batterijen om den brand te blussen, en liepen als Marssen, om in dezen haar devoir te thoonen.

De steden die belegerd werden waren Middelburg, Antwerpen, Alkmaar, Oostende, Sluis, Haarlem en Leiden. Leti noemde de vrouwen moedig en standvastig, omdat zij flink meehielpen om de schade van de belegeringen te herstellen. Wat echter wel opvalt is dat hij hier geen enkele vrouw noemt die daadwerkelijk meegevochten heeft: de vrouwen herstelden alleen de stadswallen en hielpen brandjes te blussen. Hoewel Leti de Nederlandse vrouwen niet als heldinnen betitelde, achtte hij het niet onwaarschijnlijk dat een vrouw een held zou kunnen zijn: ‘Seer uitstekende zijn ook die Helden-deughden in de vrouwen. […] Want het is seker dat zij die geest seer gauw en spitsvinnig hebben: terwijl men geen deughd of bequaamheid in Mannen aantreft, die niet, nog veel bequamer in Vrouwen resideert: zo-wel omtrent de Wapenen als de Politie als de Letterkunde.’ Kennelijk vond Leti dat een scherp verstand, in combinatie met vechten en het hanteren van wapens en gezag niet per sé voorbehouden was aan mannen. Integendeel: hij vond dat sommige vrouwen het mogelijk zelfs beter deden dan mannen! Leti lijkt hier uit te gaan van de kwaliteiten van het individu, in plaats van het geslacht.
Om aan te tonen dat vrouwen wel degelijk heldhaftig konden zijn, gaf Leti vervolgens een paar bladzijden lang voorbeelden van heldhaftige vrouwen. De vrouwen die als voorbeeld dienen in zijn boek waren stuk voor stuk begaafd in één of meerdere van de eerder genoemde kwaliteiten: moed, een scherp verstand, letterkunde en het hanteren van wapens en gezag. Het is echter opmerkelijk dat hij hierbij geen enkele Nederlandse vrouw noemt. Kennelijk vond Leti dat de Nederlandse vrouwen niet konden tippen aan de verhalen rondom de buitenlandse heldinnen.
Er was desalniettemin één uitzondering. Een stuk verder in het boek beschreef hij één vrouw die hij als heldhaftig betitelde: Kenau. Leti meende dat zij haar plaats wel verdiend had tussen de heldinnen die hij eerder vermeld had: ‘Mevrouw Kenau Simons Hasselaar, die seker door hare Deughden, die waarlijk held-haftige waren, haar naam onsterfelijk heeft gemaakt, en dewelke een plaats verdient tussen de Heldinnen, hier voren aangeroert.’ Toch staat zij niet tussen de eerdere voorbeelden. De keuze om haar daar niet bij te scharen is waarschijnlijk deels een stilistische overweging geweest. Vermoedelijk vond Leti het beter om haar persoonsbeschrijving in te passen tussen de Hollandse belegeringen waaraan zij deel had genomen. Leti benadrukte namelijk nogmaals hoe bijzonder hij haar vond: ‘Zij was een dame van snedig oordeel, rijp verstand, verheven geest en mannelijk gemoed. Dat laatste kenmerk springt in het oog. Leti wilde waarschijnlijk alleen aantonen hoe bijzonder moedig zij was, terwijl hij eerder in zijn boek benadrukte dat vrouwen niet per sé minder moedig waren dan mannen. Heldendom blijft hierdoor wel een mannelijke eigenschap, die echter wel in vrouwen te vinden was. Het is aannemelijk dat hij dit aspect letterlijk heeft overgenomen uit eerdere bronnen, aangezien Kenau daarin bijzonder vaak als manmoedig en mannelijk werd omschreven.
De andere kenmerken die Leti noemt zijn nieuw: Kenau werd in eerder besproken bronnen namelijk niet expliciet beschreven als een zeer slimme vrouw met een verheven geest. Aangezien dit niet in eerdere bronnen vermeldt staat, heeft hij dit oordeel waarschijnlijk zelf bijgevoegd aan haar persoonsbeschrijving. Tevens past dit aspect goed in Leti’s beschrijving van de heldin: moedig, slim, handig met wapens en gezaghebbend. Zo zorgde hij ervoor dat Kenau met zijn definitie van heldin overeen kwam.
Ter ere van het tweede eeuwfeest in Haarlem werd Het verdrukte en verloste Haarlem gepubliceerd in 1777. In 1577 was Haarlem namelijk definitief overgegaan tot de kant van de Opstand, en tweehonderd jaar later werd dit herdacht. Het boekje was bedoeld als een eerbetoon aan de helden van Haarlem. In de omslag staat een krijgshaftige prent van Kenau, waarop zij staat afgebeeld met één hand in haar zij, terwijl zij met de andere hand een speer vasthoudt. Ze draagt een jurk, maar wel met een wapengordel, en naast haar ligt een afgehakt hoofd. Kenau werd neergezet als een soort vrouwelijke soldaat, die het hoofd van haar vijand als een soort trofee naast haar heeft liggen. Dit krijgshaftige beeld van haar werd verder toegelicht in het boekje: ‘Zo wars van slaverny en ’t Spaanse juk te dragen; Dat zelf een Kenau met haar bende niet ontzagen; Kloekmoedig voor te gaan in ’t oorlogs-veld; opdat de vryheid wierd in Nederland hersteld.’
Ook hier werd Kenau dus neergezet als een legeraanvoerder die haar eigen groep voorgaat. Nieuw hierbij is haar doel: waar zij voorheen streed om de Spanjaarden buiten Haarlem te houden, strijdt zij nu voor de vrijheid van Nederland. Hier worden haar daden als symbool neergezet voor de Nederlandse Opstand. Aan de andere kant werd er benadrukt dat zij Haarlemse was: door de omslag, maar ook door de plaatselijke herdenking die in Haarlem plaatsvond.
Het al bestaande beeld van Kenau werd in de rest van het boekje herhaald. Opnieuw werd er benadrukt dat zij een zeer moedige vrouw was: ‘daar zelfs een Kennau toont, hoe Helden- Dapperheid der VrouwenHart bewoondt!’ Ook hier werd er de nadruk gelegd op haar geslacht. Dat zou nog lang doorgaan.

4: De beminnelijke heldinnen in de negentiende eeuw

Heldinnen werden in de negentiende eeuw niet uitsluitend als helfhaftig beschreven. Het lofdicht De Vrouwen uit 1807 gaf volgens Meijer Drees een andere visie op het heldendom van vrouwen. De schrijver Hajo Spandaw concludeerde dat het weliswaar prachtig was dat vrouwen als Kenau door moed bezield raakten toen het vaderland in nood was, maar dat de ‘bestemming’ van vrouwen toch bovenal die van verzorgende moeder en echtgenote was. Spandaw was van mening dat ‘dien Natuur haar voorschreef.’
Iets soortgelijks is terug te zien in het treurspel van A. Loosjes Pz., getiteld Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem. Dit treurspel uit 1808 was bedoeld om haar ‘als een regtschapen Vaderlandsche Heldin af te schilderen’. Loosjes probeerde ‘de fierheid van Heldin en de beminnenswaardigheid van vrouw te vereenigen’. Dit laatste element is nieuw; nergens in eerdere bronnen wordt er melding van gemaakt dat Kenau beminnelijk zou zijn. Integendeel: ze werd juist beschreven als een zeer mannelijke vrouw. Meijer Drees stelt dan ook terecht dat het beminnenswaardige in scherp contrast staat met het heldhaftige: het beminnenswaardige staat namelijk voor het zachte, buigzame, verzorgende en huiselijke van de vrouw. Kortom: de kenmerken van ingetogenheid en beminnelijkheid passen bij de rol die de vrouw in deze periode toegedacht werd.
Die rol is volgens Meijer Drees conform de opvattingen van de Franse filosoof Rousseau: de vrouw is geschapen om de man te behagen, om haar man bij te staan en troosten, en als moeder om haar zonen op te voeden tot patriottistische burgers alsmede haar dochters tot beminnelijke vrouwen. Meijer Drees’ opvatting lijkt aannemelijk: in het werk Emile beschreef Rousseau dat het meisje Sophie heel anders opgevoed diende te worden dan de jongen Emile, die vooral zijn eigen talenten moest ontwikkelen. Sophie moest ingetogen zijn –de belangrijkste eigenschap van een vrouw volgens Rousseau- haar opvoeding stond volledig in het teken van de latere taken die zij zou krijgen als moeder en vrouw. Aangezien Rousseau’s ideeën grote invloed hadden in heel Europa, is het goed mogelijk dat de schrijver hierdoor is beïnvloed.
De geest van Rousseau was ook terug te zien in een ander werk. In Kenau-Hasselaeriana, of aansporing der mannen van den Landstorm en militie door eene Nederlandsche vrouw uit 1814 werd Kenau gebruikt als voorbeeld om de militairen aan te sporen tot heldhaftige daden. In de omslag wordt ze wel genoemd als ‘de onsterfelijken Heldin van Haarlem’, maar verder komt zij niet ter sprake. Het boek was specifiek gericht aan de mannelijke militairen, die aan het begin, wanneer hun moed werd ingeprent, aangesproken werden met de term ‘vrouwen’: ‘Wij waren onder ’t schrikgezag; van krijgsklaroenen schuw; maar geen musket, maar geen geschut; verschrikt ons vrouwen nu.’ Dat wekt de suggestie dat de schrijver van mening was dat mannen per definitie moediger waren dan vrouwen. De militairen werden dan ook aangemoedigd om de heldenmoed van Kenau te overtreffen.
Er is ook een andere tendens terug te zien in de heldenbeschrijvingen. In 1834 verscheen er een boek dat geheel gewijd was aan Nederlandse helden: Korte levensbeschrijvingen van eenige der voornaamste Nederlandsche landhelden of heldinnen. De schrijver J.A. Oostkamp had als bedoeling om:

Onze Nederlandsche jongelingenschap met enige der beroemdste onder onze Landhelden en Heldinnen, welke in vroegere eeuwen het Vaderland ter eere en hulpe strekten, eenigzins bekend te maken, en zoo veel mogelijk, in onze jonge lieden den moed en vaderlandsliefde dier edele helden te ontvonken, om, in geval van noodzakelijkheid, dezelfder waardig voorbeeld te doen volgen, en den Vaderlande tot roem en bescherming te doen zijn.

Het boekje was met andere woorden geschreven om jongelui kennis bij te brengen in de vorm van eerbiedwaardige voorbeelden en hen aan te sporen zich in te zetten voor het vaderland. Dit initiatief paste heel goed bij de opkomst van het nationalisme in de negentiende eeuw, waarbij de gedachte opkwam dat elk volk wezenlijk van elkaar verschilde en dus een autonome staat verdiende.
Oostkamp hoopte dat zijn boek specifiek de Nederlandse jeugd zou inspireren om op de bres te springen voor Nederland, mocht de toekomst van de staat op het spel staan. Hij sprak de de jeugd dan ook aan als ‘onze’ jeugd, wat impliceert dat hij zich met datzelfde volk vereenzelvigde. Ook de schrijfstijl droeg hieraan bij: het boek was geschreven als een dialoog tussen een vader en zijn zoons. Dat wekt de suggestie dat volgens de schrijver de metafoor van het de natie als één grote familie was op het Nederlands volk toepasbaar was.
Ook de helden die genoemd werden in het boekje hadden zich ingezet om de Nederlandse staat te behouden: allen hadden gevochten tijdens de Tachtigjarige Oorlog tegen de Spanjaarden, welke in de ogen van de schrijver de Nederlandse staat in belangrijke mate gevormd had. In dit boekje werden de vrouwen bovendien niet vergeten: het laatste hoofdstuk was namelijk aan hen gewijd. De mannen nemen de rest van het boek in beslag: Maurits, Frederik Hendrik en Marten van Rossem worden elk in een apart hoofdstuk beschreven. In het laatste hoofdstuk, getiteld ‘Heldinnen’ komen Kenau, Trijn van Limpen en Katharina Simons aan bod. Over Katrina Simons, alias Catharina Stevins (1590-1525), was weinig bekend bij de schrijver: hij liet de vader-verteller zeggen dat hij ‘weinig van haar had kunnen opsporen.’ Zij ging, vermomd als man, op twintigjarige leeftijd in het leger bij prins Maurits. Haar vader was de kapitein Simon Poort. Katrina diende zes jaar lang als soldaat, ‘gevende in de veroveringen van onderscheidende steden door prins Maurits, gedurende de jaren 1610 tot 1614, vele blijken van hare dapperheid en ligchaamskrachten alsmede van hare heldinnenmoed.’ Katrina werd vereerd om zowel haar kracht als haar moed, omdat na haar dood pas ontdekt werd dat zij een vrouw was. Kennelijk had ze al die tijd onopvallend tussen de mannen geleefd.
Katrina was niet de enige vrouw die vermomd als man het leger inging. Volgens historici Lotte van de Pol en Rudolf Dekker zijn er vele bronnen die dat aantonen. Maar waarom werd Katrina dan wel als enige gehuldigd als heldin? De meeste vrouwen die ontmaskerd werden, viel hoon of verachting ten deel: ze werden gestraft, of hun ware sekse bleef verzwegen.
Wat bijdraagt aan de mythevorming rondom Katrina is het feit dat ze als soldaat had meegevochten met de overwinningen van Maurits. Een overwinning levert uiteraard prestige op. Tevens had zij een vader die een belangrijke positie bekleedde in het leger: ook dat zal hebben bijgedragen aan haar omschrijving als heldin. Vermoedelijk gaf zij zich in het leven uit voor Sijmon Poort, de naam van haar vader.
Trijn van Leemput, in het boek Trijn van Limpen genoemd, werd uitgebreider beschreven. Oostkamp schetste eerst kort haar achtergrond, en vertelde het bekende verhaal dat zij de Utrechters voorging om Vredenburg te slopen. Hij beschreef haar als ‘een onversaagde Amazone, met sterkgespierde armen.’ Ook hier benadrukte Oostkamp haar moed en lichamelijke kracht. Hij vermeldde ook een andere gebeurtenis die hij helfhaftig vond: Trijn zou twee Spaanse overvallers haar huis uit hebben gejaagd. Eéntje had zij van de trap gegooid en hem het mes op de keel gezet. Oostkamp roemde hier nog een andere eigenschap van Trijn: genade. Trijn had namelijk de Spanjaard wel in leven gelaten: ‘de grootmoedige vrouw schonk hem zijn leven, het wel zoo geheel in hare macht stond.’
Kenau kreeg echter de meeste aandacht in het hoofdstuk van de heldinnen, waarschijnlijk omdat er over haar veel meer informatie te vinden was dan over de andere twee vrouwen. Oostkamp schetste opnieuw het beeld van Kenau als aanvoerster, maar hij ging nog een stapje verder dan eerdere schrijvers: ‘Gelijk een FENIKS uit zijne asch, verrees KENAU SIMONS HASSELAAR uit haren vrouwenstandt, en trad met de majesteit van een ten hemel stijdende Arend het strijdtoneel. Kenau werd hier vergeleken met een mytische vogel die opnieuw uit zijn as verrees en bijzondere krachten had. Hiermee prees Oostkamp niet alleen haar lichamelijke krachten, maar ook haar gratie en gezag. Het accentueerde, met andere woorden, haar bijzondere status. Oostkamp benadrukte tevens dat zij een vrouw was door uitdrukkelijk te noemen dat zij vrouwelijke kleding droeg, ‘behoudens dat zij geharnast en gewapend was’. Tegelijkertijd noemde hij wel dat zij een ‘mannelijke volharding’ bezat, waardoor het traditionele beeld van Kenau als manwijf ook in deze beschijving weerklank vond. De rest van het artikel over Kenau herhaalde de al bestaande mythe die eerder in dit stuk is beschreven.
De scheve man/vrouw-verdeling in het boek wekt de suggestie dat de schrijver de helden belangrijker vond dan de heldinnen, maar het is waarschijnlijk een praktische keus. Alle heldendaden van de helden en heldinnen in het boek worden beschreven: aangezien de heldinnen elk maar bekend zijn van één of twee feiten, valt er simpelweg minder over hen te vertellen. Maurits, Frederik Hendrik en Marten van Rossem voerden meerdere veldslagen; al hun zeges worden beschreven.

CONCLUSIE

In de Nederlandse geschiedschrijving hebben de heldinnen wel degelijk een plaats gekregen. Hoewel zij minder vereerd zijn dan de mannen, zijn ook zij vereerd. De redenen waarom zij vereerd werden als heldinnen, zijn dezelfde reden als bij de mannelijke helden. Met andere woorden, de heldinnen werden om hun mannelijke eigenschappen gewaardeerd. De heldinnen toonden moed, dapperheid, bekwaamheid en een scherp verstand. Kenau toonde volgens de overlevering moed door de Spanjaarden te lijf te gaan, en Trijn van Leemput durfde het aan om zonder officiële toestemming te beginnen met de sloop van de Vredenburg. Katrina Stevins monsterde als vrouw zijnde aan als soldaat en diende zes jaren vermomd als man tussen de mannen.
Er zijn twee belangrijke reden aan te wijzen waarom de heldinnen minder vereerd zijn dan de helden. Ten eerste was dat de locatie waar het heldendom verworven werd: dat was vaak het slagveld. Vrouwen vochten immers bijna nooit mee in veldslagen. Ten tweede was dat hun sociale en culturele positie. Degene die de leiding in handen had, viel meer op en valt daardoor vaak meer eer ten deel. Leidende figuren hebben daardoor een groter aandeel in het behaalde succes. Vrouwen bekleedden niet vaak leidinggevende posities en al helemaal niet op het slagveld. Zowel Trijn als Kenau is een leidinggevende rol in het geheel toegedicht: Trijn ging het volk voor om de eerste steen uit Vredenburg te hakken en Kenau zou volgens de overgeleverde mythe een vrouwenvendel hebben aangevoerd. Alleen Katrina zelf had geen leidinggevende rol, maar haar familie was wel invloedrijk.
De mythe van Kenau is ontstaan door een soort sneeuwbaleffect : iedere auteur nam dingen over uit de oude bronnen en voegde er dingen aan toe. In de zestiende eeuw waren de mythen nog een stuk korter: Kenau zou alleen nog geholpen hebben bij de verdediging van Haarlem, en van Trijn en Katrina is geen spoor te bekennen. Iets soortgelijks gebeurde met de mythe van Trijn van Leemput, al is die mythe minder omvangrijk.
Door de eeuwen heen zijn er ook grote veranderingen te zien in de beschrijvingen. Er is maar één factor die niet verandert: de moed van de vrouwen werd altijd bejubeld, maar vaak ook als onnatuurlijk en masculien beschouwd. De heldinnen zouden mannelijke moed bezitten, die zij vervolgens aanwendden op lokaal niveau. In de negentiende eeuw werden zij in verscheidende bronnen ineens voorgesteld volgens het toen geldende ideaalbeeld van beminnelijke, zachtmoedige vrouwen. Ook de reikwijdte van hun daden werd groter gemaakt in de loop der tijden. Kenau vocht in de zestiende eeuw nog op lokaal niveau. Haarlem was officieel nog niet over naar de Opstand toen de eerste verhalen over Kenau verschenen. Aan het eind van de achttiende eeuw streed Kenau ineens voor de vrijheid van Nederland. Dat is een flink verschil. Deze trend ging door in de negentiende eeuw: zowel Katrina, Trijn als Kenau worden daar Nederlandse heldinnen genoemd. Het opkomende nationalisme is dus duidelijk terug te vinden in de bronnen.
Hoewel er dus wel degelijk plaats was voor heldinnen in de geschiedschrijving, is er één opvallende constante factor. Alle vrouwen zouden een ‘mannelijke’ moed bezitten, een moed die voor vrouwen niet erg natuurlijk was. Er werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen man en vrouw, die gevolgen had voor de herinnering. Vrouwen werden in het algemeen als minder moedig beschouwd dan mannen. Trijn, Kenau en Katrina kregen vanwege hun ongebruikelijke moed de status van heldin, deels juist omdat zij vrouwen waren die zich net zo moedig als mannen hadden gedragen.

LITERATUURLIJST

Broek, Astrid van den, en Diercks, Lizzy, ‘Waar zijn de heldinnen? Interview met Els Kloek’, in: Leidschrift. Helden des vaderlands. Heldenverering in Nederland door de eeuwen heen jaargang 22, nummer 3 (2007) 121-123.

Dekker, Rudolf, en Pol, Lotte van de, Vrouwen in mannenkleren. De geschiedenis van de vrouwelijke travestie (Amsterdam 1989).

Israel, Jonathan, The Dutch Republic. It’s rise, greatness and fall 1477-1806 (Oxford 1998).

Leerssen, Joep, Nationaal denken in Europa. Een cultuurhistorische schets (Amsterdam 1999).

Kloek, Els, Kenau, de heldhaftige zakenvrouw uit Haarlem (1526-1588) (Hilversum 2001).

Kurtz, Gerda H., Kenu symonsdochter van Haerlem (Assen 1955).

Meijer Drees, Marijke, ‘Kenau. De paradox van een strijdbare vrouw’, in: Waar de blanke top der duinen en andere vaderlandse herinneringen (Amsterdam 1995) 42-56.

[Red.] ‘Redactioneel’ in: Leidschrift. Helden des vaderlands. Heldenverering in Nederland door de eeuwen heen 22 nummer 3 (2007) 5-6.

Velde, Henk te, ‘Helden in Nederland’, in: Leidschrift. Helden des vaderlands. Heldenverering in Nederland door de eeuwen heen 22 3 (2007) 7-11.

Bronnen

Dulkenraad, K. van, Het verdrukte en verloste Haarlem (Haarlem 1777).

Hooft, P.C., Nederlandse Historiën (Amsterdam 1703).

Leti, Grigorio [vertaald door F. Hertogh], Kort begrip der helden-deugden, ofte historische staatkundige verhandeling van de daden en maximen die tot voortplanting en conservatie van alle staten, en landen noodzakelijk zijn. Deel I (Den Haag 1700).

Loosjes Pz., A. , Kenau Hasselaar of de heldin van Haarlem, treurspel (Haarlem 1808).

Oostkamp, J.A., Korte levensbeschrijvingen van eenige der voornaamste Nederlandsche landhelden of heldinnen (Zwolle 1834).

Kenau-Hasselaeriana, of aansporing der mannen van den Landstorm en militie door eene Nederlandsche vrouw (Rotterdam 1814).

http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/DVN/lemmata/data/trijnvanleemput

Berichten gemaakt 1256

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven