Lebensraum, leefruimte. Het Duitse begrip dat in één woord weergeeft wat de kern van de nationaalsocialistische ideologie van Adolf Hitler is: het grote Duitse volk had ruimte nodig en andere landen zouden in die ruimte moeten voorzien. Toch was het niet Hitler die dit woord het eerst gebruikte: het was hét motto van de Duitse koloniale beweging. Deze longread vertelt waarom de koloniale beweging uiteindelijk toch wel bij Hitler uitkwam. Het behandelt de vraag waarom die koloniale beweging veranderde na de Eerste Wereldoorlog en hoe die verandering verliep van enthousiasme via mislukking en uiteindelijk tot succes en acceptie leidde. Zo ontdek je de wortels en context van Hitlers Lebensraum-idealen, die dus helemaal niet vreemd waren in Europa.
Lebensraum paste namelijk perfect in de koloniale overtuiging die heel Europa in haar greep had aan het begin van de twintigste eeuw. Hoewel veel Europese naties ideologisch gezien overtuigd waren van hun taak om de rest van de wereld naar een hoger ontwikkelingsniveau te tillen, speelde er nog meer mee. Kort gezegd wilde elke West-Europese natie haar eigen rijk zo groot mogelijk maken door koloniale gebieden en grondstoffenimport en daarnaast was het imperialisme ook een prestigekwestie voor de Europese naties. Als moderne imperialist was Duitsland eigenlijk een laatkomer. Dit was dan ook de reden dat juist de Duitse koloniale beweging zo fanatiek was: het jonge Duitsland kon nog wel wat prestige en economische groei gebruiken!
De Duitse koloniale beweging was voor een groot deel verantwoordelijk voor het ontstaan en behoud van het Duitse koloniale rijk. Kanselier Bismarck zag er bij de oprichting in 1871 niets in om als jonge, instabiele natie de aandacht naar buiten te richten. Na een jarenlange koloniale lobby gaf hij in 1884 echter alsnog toestemming aan de koloniale idealisten om een officiële Duitse kolonie te stichten in Afrika. De koloniale verenigingen die dit voor elkaar kregen, zoals de Deutsche Kolonialgesellschaft (DKG), hielden zich daarnaast vooral bezig met koloniale promotie door informatieavonden te organiseren en informatie te verspreiden via posters en tijdschriften. Daarnaast ondersteunden de verenigingen de emigranten naar de koloniën en onderhielden het contact met hen. Voor de overheid leidden ze koloniale ambtenaren op en organiseerden ze het wetenschappelijk onderzoek in de koloniën.[1] Toen vervolgens de Eerste Wereldoorlog uitbrak, wist Duitsland overzee nog meer gebied te veroveren. Dit werd het land echter fataal.
Na de wapenstilstand in 1918 gingen de grootmachten in 1919 om de tafel in Versailles. Volgens deel vier van het Verdrag, mocht Duitsland geen enkel gebied bezitten buiten zijn Europese grenzen. De verliezer van de Eerste Wereldoorlog moest tien procent van haar grondgebied afstaan, en alle bestaande claims op overzees gebied laten vallen.[2] Na de Eerste Wereldoorlog zag Duitsland niet alleen de koloniale droom instorten, maar ook de kans op economische groei: buitenlandse handel was niet mogelijk, evenals de import van grondstoffen en de herstelbetalingen legden zware druk op de opkrabbelende Duitse economie. Zoals de Duitse delegatie het in Versailles verwoordde: “the exactions of this treaty are more than the German people can bear.”
Waarom een koloniale vereniging?
Niet alleen de koloniale beweging, maar het hele land was geschokt over deze maatregels. Omdat er nu geen koloniën of mogelijkheden daartoe meer waren, leek er geen bestaansrecht te zijn voor de Deutsche Kolonialgesellschaft. Toch bleef de DKG bestaan en kreeg het op sommige onderdelen zelfs een impuls aan activiteiten. De samenleving en politieke realiteit ondergingen grote veranderingen na het Verdrag van Versailles en het einde van het Duitse koloniale rijk. Zijn deze veranderingen ook terug te zien bij de DKG? Deze longread gaat in op één belangrijk gevolg: de verschuiving van de doelgroep van de DKG van het hele volk naar de elite.
Uit bronnen van de DKG zelf blijkt dat er in de eigen legitimatie en de doelstellingen eigenlijk vrij weinig veranderde. Beginnend bij de verontwaardiging over het Verdrag van Versailles, zal het echter duidelijk worden hoe het enthousiasme voor de koloniale zaak steeds meer afnam bij een groot deel van de Duitse samenleving. Het bestuur van de DKG had altijd al bestaan uit vooraanstaande edelen en andere leden van de economische en politieke elite: op hen kwam nu definitief de nadruk te liggen. Eigenlijk was deze definitieve verschuiving van de DKG-doelgroep de perfecte oplossing voor een al langer gaande beweging: het verlies van de midden- en lagere klasse voor de actieve koloniale zaak. Langs alle zelfverklaarde successen en teleurstellingen van de koloniale verenigingen na 1919 komen we zo weer uit bij een beweging die het Lebensraum-idee onder het hele volk wist te verspreiden, maar ook het einde van de onafhankelijke koloniale vereniging zou betekenen: Hitlers nationaalsocialisme.
Een overdraagbaar verdrag: dat moet anders!
De eerste activiteit die de DKG oppakte na de oorlog, was het pleiten voor revisie van het Verdrag van Versailles. Zij sloten zich aan bij een grotere groep van revisionisten. Men wilde niet dat Duitsland de schuld van de oorlog zou moeten dragen, streed tegen de herstelbetalingen en wilden wél lid worden van de Volkenbond. Door de koloniale beweging werd ook gestreden tegen wat zij de Kolonialschuldlüge noemde. Dat Duitsland beschuldigd werd van koloniaal wanbeleid vond men een leugen, en één die hen rechtstreeks in het hart raakte, omdat ze zich verantwoordelijk hielden voor koloniaal beleid en bestuur.[4] Vanaf 1921 verscheen er elke maand op de voorpagina van het verenigingsblad, onder de titel Der Deutsche als Kolonisator, een kort positief citaat over de koloniën, afkomstig van niet-Duitsers, om aan te tonen dat er ook buiten Duitsland, zowel in Europa als de ex-koloniën, mensen waren met een positieve mening over de Duitse koloniën.[5] In 1921 citeerde men bijvoorbeeld een Amerikaans tijdschrift uit 1911:
Van alle beschermheren in Afrika heeft de Duitse de schoonste handen en de beste vooruitzichten. Zijn Afrikaanse invasie is door sluwe diplomatie gekenmerkt; maar zelfs zijn bitterste tegenstander kan nauwelijks volhouden, dat hij het daarbij niet eerlijk gespeeld heeft…[6]
In het boekje Deutschland muss seine kolonien wieder haben uit 1919 verzamelde Hans Poesschel, een auteur van boeken over de koloniën, argumenten en brieven waarin betoogd werd dat Duitsland recht heeft op koloniaal gebied. Het bevatte een brief van de DKG aan president Wilson van april 1919: “uit welke bronnen heeft u uw kennis van de Duitse koloniën gehaald? Waren het slechts de Engelse blauwboeken van juli 1916 en augustus 1918?”[7] De blauwboeken waar naar werdverwezen, waren onderdeel van een grote smaadcampagne door bijvoorbeeld Britse publicisten tegen het Duitse koloniale bestuur. Groot-Brittannië had belang bij het verdwijnen van de Duitsers uit Afrika en kreeg op deze manier uiteindelijk meer grondgebied.[8] In de algemene maatschappelijke verontwaardiging in Duitsland, voelde de DKG zich gesterkt in hun overtuiging dat Duitsland haar koloniale rijk nodig had en verdiende. Vele Duitsers waren het natuurlijk eens dat het prestige van Duitsland hersteld moest worden. De overheid, in de persoon van minister Johannes Bell van Koloniën, schreef eveneens aan de koloniale beweging dat ze ervoor moest zorgen dat Duitsland weer een koloniale grootmacht zou worden en dat het verdrag zou worden herzien. [9] Blijkbaar was het verder ook de taak van de verenigingen, omdat het ministerie van Koloniën in juni 1919 werd gesloten.
Exotisch kolonialisme en nog meer teleurstelling
Ondanks het gemeende draagvlak voor koloniale activisme, bleef de verwachte actie uit. De ledenaantallen van de DKG liepen terug, evenals het aantal emigranten en bezoekers van voorlichtingen. De DKG kwam erachter dat instemming van het volk niet hetzelfde was als actieve betrokkenheid. Veel mensen waren arm of hadden te lijden onder politieke onrust. Het ontbreken van koloniën was een concrete oorzaak die voor de misère kon worden aangevoerd en gaf iets om naar terug te verlangen. De koloniën waren exotisch, en terugkijkend werd Afrika een gebied van onbegrensde mogelijkheden. Kolonialisme ging voor veel mensen vooral om het prestige van Duitsland en de spannende verhalen van overzee, niet om het kolonialiseren van concrete gebieden. Dit was ook terug te zien in de cultuur. In films en literatuur verschenen exotische verhalen en memoires van koloniale helden. In veel steden werden koloniale monumenten opgericht, waar de DKG ook actief bij betrokken was.[10] Daarnaast waren er parades en koloniale tentoonstellingen die bijvoorbeeld wel zo’n 220.000 bezoekers trokken. Men was dus wel actief, maar niet met een concreet koloniaal rijk bezig. Het was een herinneringscultuur, een sprookje dat commercieel werd gebruikt als reclame. [11] Het draagvlak dat de DKG meende te hebben voor het opeisen van koloniën was in feite maar schijn.
Hier kwam nog eens bij dat de DKG ouderwetse media en campagnemiddelen gebruikten: ze waren erg gericht op tekst, in bijvoorbeeld teksten en folders, met bombastische, niet-toegankelijke taal.[12] Daarmee richtten ze zich niet op de massa, die al aan andere, audiovisuele vormen van reclame en propaganda gewend was. Doordat er minder contributie binnenkwam en het vermogen van de DKG slonk in de economische malaise na de oorlog, werd er nog minder budget aan de promotie besteed en zou het budget uiteindelijk zelfs geschrapt worden. Daartegenover stonden grote verenigingen met praktische en zichtbare doelen, zoals de vereniging die zich sterk maakte voor de vloot en het Alldeutscher Verband, een ultra-nationalistische vereniging, die veel aantrekkelijker waren voor de lagere klassen.
Politiek succes?!
Op veel gebieden was de DKG dus niet, of niet meer, zo succesvol. Door de leden die wél bleven, konden ze zich echter wel succesvol op een ander gebied richten. Zoals ik eerder vertelde, streefde de DKG naar verwerping van de Kolonialschuldlüge en toetreding tot de Volkenbond. Toetreding zou erkenning betekenen van de Duitse natie, en daarnaast zou Duitsland op die manier het mandaat, dat wil zeggen het praktisch bestuur, kunnen krijgen over zijn voormalige koloniën. Tegen de internationale gemeenschap werd beargumenteerd dat deze gebieden economisch nodig waren om aan de herstelbetalingen te kunnen voldoen. Dit was naar het buitenland toe de legitimatie voor het bestaan van Duitse koloniën en, zolang die nog niet bestonden, voor het bestaan van de DKG. Door de onenigheid over de koloniën en herstelbetalingen bedreigde het Verdrag slechts de Europese vrede, want zoals de DKG schreef in de Kolonialzeitung: “… de koloniale kwestie is een twistappel tussen de vijanden.”[13] Het boek Die Kolonialschüldluge dat Heinrich Schnee, ex-gouverneur van Oost-Afrika, in 1925 publiceerde, werd met grote interesse in heel Europa gelezen. De Volkenbond werd echter niet door deze argumenten overtuigd en gaf uiteindelijk de meeste mandaatgebieden aan Frankrijk en Groot-Brittanië. Tot 1926 kreeg Duitsland geen kans bij de Volkenbond, maar toen zag de DKG eindelijk een van haar doelen verwezenlijkt. Zoals afgesproken in het Verdrag van Locarno mocht Duitsland toetreden tot de Volkenbond. Hoewel dit waarschijnlijk niet alleen door de lobby van de DKG kwam, voelde het voor hen toch als een overwinning. Dat de leden van de DKG door hun hoge posities wel degelijk invloed hadden op de politiek in Duitsland en voor hun zaak alles in wilden zetten, zien we later bij het internationale overleg over de herstelbetalingen in 1929. Het was Hjalmar Schacht, directeur van de Rijksbank en vooraanstaand lid van de DKG, die de onderhandelingen voerde. Hij eiste daarbij de Duitse koloniën terug in ruil voor de herstelbetalingen. Dit bracht niet alleen bij internationale mogendheden grote schok teweeg, maar ook bij de Duitse overheid, die dit niet geïnstrueerd had. Toch mocht Schacht zijn positie behouden.[14]
Een ‘nieuwe’ focus
Door hun politieke invloed, merkbaar in de blijvende nadruk van Duitsland op herziening van het verdrag en de toetreding tot de Volkenbond was de vereniging dus wel degelijk een succes, net zoals voor de oorlog. Waarom gaven ze niet toe aan het door andere verenigingen en burgers gemaakte verwijt exclusief te zijn, en werden ze slechts een lobbygroepering? Waarom bleef de DKG hoop houden het grote volk te bereiken? Na de oorlog bereikte de populariteit bij de onderste lagen van de samenleving een dieptepunt. We zien dit op papier echter niet terug, want de statuten van 1921 waren weinig afwijkend van die van voor de oorlog..[15] Toch lijkt er na een aantal jaar een verandering te komen in de focus van de vereniging: ook zijzelf erkende nu dat de grote wervingscampagnes niet tot zijn recht kwamen. Het gedrag van het volk na Versailles bevestigde volgens de DKG echter juist iets anders: de DKG was niet alleen voor hoge middenklasse, juist alleen de hoge middenklasse erkende haar belang. De verwachtingen van het volk waren te hoog gesteld en die fout lag bij de massa, aldus de DKG. Wat er gebeurde, was dat de middenklasse het economisch moeilijker had, minder ideologisch ingesteld was en daardoor eerder afhaakte. De beroepskolonialen waren alleen maar sterker overtuigd van hun doel door de vernedering van Versailles. Door de nieuwe koers die het gezelschap nam, kregen ideologische activiteiten steeds meer de overhand.[16]
Voor praktische activiteiten was veel minder ruimte na het verlies van de gebieden, en er was een kloof tussen de theoretici van de DKG en de praktijk.[17] De koloniale vereniging zag dit echter in een ander daglicht. Zij verklaarde dat de passiviteit van het volk, en het feit dat men geen lid werd, geen negatieve houding jegens een Duits koloniaal rijk was. Zowel volk als DKG zagen nu in, zo luidde de verklaring, dat een elite ook veel kon bereiken in politiek en economie. Deze voorhoede zorgde voor het kolonialisme en de meerderheid van het volk zou dan klaar staan als reserve voor het ‘koloniale vuur’. Er was eindelijk een legitieme reden om zich niet meer op het volk te hoeven richten en toch niet het verwijt te krijgen als kleine vereniging geen bestaansrecht te hebben.[18] In feite was het echter slechts een erkenning van iets wat allang in gang was gezet.
De massa teruggevonden
In 1930 trad er een nieuwe kanselier aan in Duitsland, Franz von Papen, die welwillend en zelfs enthousiast tegenover Duitse koloniën stond, terwijl de nieuwe voorzitter van de DKG, Heinrich Schnee, een daadkrachtig leider bleek.[19] Dit zorgde voor een nieuwe impuls in de vereniging. Naar aanleiding van Hans Grimms boek Volk ohne Raum uit 1926, werd Lebensraum, of Volk Ohne Raum het belangrijkste argument voor de koloniale beweging. Meer ruimte voor het Duitse volk zou niet alleen goed zijn voor Duitsland, maar ook voor alle onontwikkelde volken. De koloniale beweging had alleen wel bondgenoten nodig in de Duitse samenleving. Toen de DKG in 1932 dan ook alle politieke partijen keurde op basis van hun koloniale plannen, kwam één partij er redelijk goed uit. De NSDAP had koloniale projecten op haar programma en nam de term Volk ohne Raum over van de koloniale vereniging. De DKG vond de NSDAP echter een te kleine, volkse beweging. Voorzitter Schnee deed hun standpunten af als ‘proletarisch gewauwel’. Anderzijds waren volkse NSDAP-leden vaak antikoloniaal en tegen het establishment dat de dienst uitmaakte in de koloniale beweging. Zij lieten alleen een pro-koloniaal geluid horen uit protest tegen het Verdrag van Versailles en de Weimarrepubliek.
Nadat Hitler uit de gevangenis kwam in 1924, veranderde hij zijn tactiek. Hij richtte zijn argumenten direct aan de koloniale beweging. Hij benadrukte dat Duitsland voor hem hoe dan ook een wereldmacht moest worden, hoewel hij in Europa wilde beginnen. Dit zou voor hem een stap richting wereldoverheersing en dus uiteindelijk overzees gebied zijn. De NSDAP kon de massa bereiken, iets wat de koloniale beweging nodig had. We moeten echter niet het belang van de DKG voor Hitler en de NSDAP onderschatten. Door met de retoriek van de koloniale beweging de aandacht van deze verenigingen te trekken en welwillend naar hen te zijn, bereikte Hitler gelijk een groot deel van de politieke, conservatieve en nationalistische elite die hij met zijn volkspartij niet kon overtuigen. Hij had de DKG dus nodig, en gebruikte haar, als voertuig naar de hogere klassen. Helaas betekende dit wel het einde van de vereniging: in 1936 ging zij verplicht op in de Reichskolonialbund. Hitler zou zich uiteindelijk vooral op gebiedsuitbreiding binnen Europa richten, tot grote frustratie van de koloniale fanatici uit de Deutsche Kolonialgesellschaft.
We hebben dus gezien dat de koloniale beweging met het einde van de Eerste Wereldoorlog en het verdrag van Versailles in een zwart gat belandde. Tegelijk betekende het een nieuwe stimulans om extra hard voor haar zaak te vechten. Dit betekende echter wel een verandering in doelstelling: eerst in de praktijk, maar uiteindelijk toch ook op papier erkende de Deutsche Kolonialgesellschaft dat zij zich vooral op de elite zou richten. De aansluiting bij de massa kwam pas weer toen de NSDAP het begrip Volk Ohne Raum ging gebruiken, en zo het begrip Lebensraum overnam. Op die manier vond Hitler aansluiting bij de politieke en adellijke elite, en werden de doelen van de DKG eindelijk zo breed gedragen als ze altijd hadden gewild, maar waarschijnlijk met een compleet andere afloop dan ze ooit hadden kunnen bedenken.
Bente de Leede volgt momenteel de Research Master Colonial and Global History aan de Universiteit Leiden. Ze is vooral geïnteresseerd in (post)koloniale historiografie en koloniaal beleid zowel in theorie als praktijk, waarover ze onderzoek deed op Bali. Recent werkte Bente als onderzoeksstagiaire bij het KITLV-project Dutch Military Operations in Indonesia 1945-1950, eerder liep ze stage bij documentaireserie De IJzeren Eeuw. Lees meer over Bente op visitbente.nl.
LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS EN BEKIJK HIER ALLE SCRIPTIES VAN DE UITGEVERIJ.
WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.
NOTEN
[1] Willibald von Stuemer en Erich Duems, 50 Jahre Deutsche Kolonialgesellschaft (Berlijn 1932) 99-101; Birthe Kundrus, Moderne Imperialisten. Das Kaiserreich im Spiegel seiner Kolonien (Keulen 2003) 32-33; David Ciarlo, Advertising Empire. Race and Visual Culture in Imperial Germany (Cambridge, V.S. 2011) 138-144; Heinrich Schnee, ‘Deutsche Kolonialgesellschaft (D.K.G.)‘in: Deutsches Kolonial-Lexikon (Leipzig 1920) Band I, 302 ff.
[2] Zoals wordt beschreven in deel vier van het verdrag. ‘IV: German rights and interests outside Germany,’in: Verdrag van Versailles (1919). Artikel 118-158. http://net.lib.byu.edu/~rdh7/wwi/versa/versa3.html Geraadpleegd op 19 maart 2016.
[3] Uit de reactie op het Verdrag van Versailles van de Duitse delegatie aan de president van de Parijse Vredesconferentie in Versailles. The German counter-proposals to the draft of the Versailles peace-treaty. vert. uit het Duits. (Berlijn 1919).
[4] Lothar Kuhne, Das kolonialverbrechen von Versailles. Die Räuber von Versailles, die Mandatare und das etatistische Völkerrecht: die Totengräber der weissen Kolonialherrschaft (Graz 1939) 22.
[5] Hans Poeschel, Die Kolonialfrage im Frienden von Versailles. Dokumente zu ihrer Behandlung (Berlijn 1920) 113-116.
[6] G.R. Forbes, geciteerd in Kolonialzeitung 1 (1921).
[7] Poeschel, Die Kolonialfrage, 113.
[8] Gisela Graichen en Horst Gründer, Deutsche Kolonien: Traum und Trauma (Berlijn 2005) 372-3.
[9] Ibidem, 374.
[10] Arne Perras, Carl Peters and German imperialism, 1856-1918: a Political Biography (Oxford; New York 2004) 244.
[11] Sebastian Conrad, German colonialism: a short history. Vert. Sorcha O’Hagan. (Cambridge 2012) 188-192; Corona Brezina, The Treaty of Versailles, 1919: a primary source examination of the treaty that ended World War I. (New York 2005) 48; Stuemer, 50 Jahre DKG, 78; Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 384, 392-4, 399.
[12] Ciarlo, Advertising Empire, 146.
[13] Letterlijk staat er Erisapfel, naar de godin Eris die een appel gooide in de Griekse mythe, die vervolgens grote ruzie veroorzaakte. Kolonialzeitung 4 (1921)
[14] Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 383, 395-7; Stuemer, 50 Jahre DKG, 67-85.
[15] Stuemer, 50 Jahre DKG
[16] Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 383.
[17] Graichen en Gründer, Traum und Trauma, 383.
[18] Stuemer, 50 Jahre DKG, 99-104.
[19] Ibidem, 79.
Eén gedachte over “Longread: Bente de Leede, Het Deutsche Kolonialgesellschaft: een gezelschap zonder leden?”
Reacties zijn gesloten.