Longread: Ellen Nieboer, Krankzinnig over de oceaan

In de patiëntendossiers van de Nederlandse Rijkskrankzinnigengestichten valt op dat vlak voor de Eerste Wereldoorlog veel patiënten Russische, Joodse en Poolse namen hadden: Hendel Leibovitz, Sender Weisman, Piotr Jankowski. Hoe kwamen deze Oost-Europeanen in de krankzinnigengestichten in het Brabantse Grave en het Noord-Hollandse Medemblik terecht? Zij bleken allemaal de oversteek te hebben gewaagd naar de Verenigde Staten. De meeste migranten werden opgenomen in de Amerikaanse samenleving, maar niet iedereen was welkom. Migranten die bij aankomst in de Verenigde Staten krankzinnig werden bevonden, werden teruggestuurd naar de vertrekhaven. Bovendien konden migranten vanaf 1907 tot drie jaar na aankomst nog worden uitgezet als zij door een arts krankzinnig werden verklaard.
In Nederland kwamen zij terecht in het gesticht voor krankzinnigen Maasoord in Rotterdam, van waaruit vrouwen werden overgeplaatst naar het Rijkskrankzinnigengesticht in Grave en mannen naar het Rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik. Op basis van de Nederlandse patiëntendossiers zijn voor dit onderzoek 39 migranten uit Oost-Europa met een Poolse, Joodse of Hongaarse achtergrond gevolgd die tussen 1909 en 1913 waren vertrokken naar New York, maar wegens krankzinnigheid waren teruggestuurd naar hun vertrekhaven Rotterdam.
De focus ligt in dit onderzoek op de totstandkoming van de categorie krankzinnigheid. Omdat deze migranten in twee verschillende landen krankzinnig werden bevonden, wordt de constructie van de categorie krankzinnigheid in beide landen vergeleken. Welke kennistechnieken werden gebruikt om krankzinnigheid vast te stellen? Welke testen werden er uitgevoerd? En welke rol speelden etniciteit en gender in het gebruik van deze kennistechnieken? Aan de hand van het verhaal van Gittel Cahn, een 18-jarige Russisch-Joodse naaister, zal hier een beeld van worden geschetst.

 

De lijninspectie op Ellis Island

Gittel kwam in november 1912 aan in de Verenigde Staten. Net als alle andere passagiers uit de derde klasse met bestemming New York, werd ze op Ellis Island onderzocht om te bepalen of ze krankzinnig was. Onder krankzinnigheid werd volgens de Amerikaanse wetgeving verstaan: idiotie, onnozelheid, epilepsie, waanvoorstellingen, depressie, suïcidale neigingen, de onmogelijkheid om moreel te oordelen en zwakzinnigheid.
De belangrijkste kennistechniek op Ellis Island om te bepalen of een migrant onder de categorie krankzinnigheid viel, was observatie. De migranten moesten een klein stukje lopen in lange rijen en werden dan bekeken door twee artsen van de Public Health Service. Een abnormaliteit in het uiterlijk, bijvoorbeeld in het gezicht, de handen of de manier van lopen, kon duiden op een mentaal gebrek. Zo kon een migrant met tranerige ogen weleens depressief zijn, of een migrant met een expressieloos gezicht dementerend. Een tweede kennistechniek die werd gebruikt om de mentale gezondheid van een migrant te bepalen, was het kort ondervragen van de migrant in zijn eigen taal. De migrant kreeg bijvoorbeeld een rekensom of werd gevraagd naar zijn bestemming. De arts kreeg dan een idee van de aandacht, alertheid, de emotionele reactie en het vermogen tot logisch denken van de migrant.

De etniciteit van de migrant speelde tijdens het onderzoek op Ellis Island een belangrijke rol. Op de passagierslijst werd het ras van de migrant aangegeven. Bepaald gedrag of uiterlijke kenmerken werden namelijk verbonden aan bepaalde rassen, waardoor hetzelfde gedrag voor de ene migrant normaal werd bevonden, maar voor de andere migrant abnormaal, vanwege zijn raciale afkomst. Ook de manier van antwoorden werd afhankelijk van het ras normaal of abnormaal bevonden. Een arts van de Public Health Service omschreef dit als volgt:

‘On the line if an Englishman reacts to questions in the manner of an Irishman, his lack of mental balance would be suspected. The converse is also true. If the Italian responded to the questions as the Russian Finn responds, the former would in all probability be suffering with a depressive psychosis.’

De sommen werden dan ook afgestemd op wat men verwachtte van de migrant. Een Scandinaviër kreeg bijvoorbeeld een moeilijkere vraag (‘How many are 14 and 14?’) dan een analfabete Griekse vrouw (‘How many are 6 and 6?’).

De gehele lijninspectie diende niet om een diagnose te stellen, maar om afwijkingen te detecteren. Als een afwijking werd gevonden, kreeg de migrant met kalk een letter op zijn kleding geschreven. Een X duidde op een vermoeden van een mentale afwijking. Migranten met een X werden naar de ‘mental room’ overgebracht, afgescheiden van migranten met fysieke afwijkingen. Gemiddeld werden 9 van de 100 migranten apart gezet wegens vermoedens van krankzinnigheid. Gittel werd ook voorzien van een X, zoals bleek uit een aantekening op haar passagierslijst, maar de precieze reden hiervoor is op basis van deze bron niet te achterhalen.

Tijdens het vervolgonderzoek werden allereerst dezelfde kennistechnieken ingezet om krankzinnigheid vast te stellen. Opnieuw werd het gedrag van de migranten geobserveerd en vond er een uitgebreider interview plaats. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van intelligentietesten om zwakzinnigheid, een van de subcategorieën van krankzinnigheid, vast te stellen. Naast rekenvragen en het maken van legpuzzels kreeg de migrant drie commando’s (‘pak een stoel’, ‘open het raam’) en maakte de migrant de Kubustest. Dit hield in dat de migrant blokjes in dezelfde volgorde moest aanraken als de arts voordeed. De puzzels en de Kubustest waren non-verbaal, zodat een beperkte kennis van de Engelse taal geen belemmering vormde in het onderzoek. Wanneer de migrant na deze vervolgonderzoeken krankzinnig werd bevonden, werd hij uitgewezen en met dezelfde stoomvaartmaatschappij teruggebracht naar de vertrekhaven. Gittel werd uiteindelijk ook uitgewezen en met de Holland-Amerika Lijn teruggebracht naar Rotterdam.
Een groot deel van de migranten uit dit onderzoek werd pas na een verblijf van enkele maanden in de Verenigde Staten krankzinnig verklaard. Meestal werden zij door personen uit hun omgeving aangegeven bij de politie en vervolgens door een arts onderzocht op krankzinnigheid. Gender, klasse en afkomst beïnvloedden buiten Ellis Island sterk de kansen om krankzinnig te worden verklaard. Mannen, ongeschoolden, buitenlanders, de meest recente migranten en personen die geen familie in hun omgeving hadden, werden over het algemeen in negatievere termen beschreven door de arts, wat resulteerde in een verklaring van krankzinnigheid. Katholieke migranten werden het minst als intelligent beschreven. De Russisch-Joodse migranten werden het meest als inferieur gekenmerkt, terwijl Joodse migranten uit het Duitse gebied of Amerikaanse Joden weer vaker intelligent werden genoemd. Naast negatieve karakteristieken konden dus ook positieve karakteristieken worden benoemd, zoals ‘good’, ‘intelligent’ of ‘quiet’. Vrouwen werden eerder als ‘goed’ beschreven, wellicht omdat een passieve houding in het bijzijn van de arts gewenst was. Vrouwen sloten zich bovendien eerder aan bij familie in de Verenigde Staten. Hierdoor hadden zij dus vaker familie in hun omgeving, wat een voordeel was op het moment dat de migrant moest worden beoordeeld op krankzinnigheid. Het geslacht en de afkomst van een persoon beïnvloedden dus al vooraf de kansen om krankzinnig te worden verklaard.

 

Abnormaal gedrag in Rotterdam

Gittel arriveerde in januari 1913 in het gesticht voor krankzinnigen Maasoord. De belangrijkste kennistechniek daar was de observatie van het gedrag van de patiënt. Krankzinnigheid werd dan ook beschreven door verschijnselen van abnormaal gedrag te benoemen. Uit het patiëntendossier bleek dat Gittel bij aankomst ontzettend druk was. Ze sprak aan een stuk door, sprong van de hak op de tak en maakte allerlei acrobatische toeren. Tegelijkertijd scheurde ze de kleren van haar lijf en vernielde alles dat in haar handen kwam. Ze was zo storend voor haar medepatiënten dat ze moest worden geïsoleerd. Op de negende dag sloeg haar stemming ineens om. Ze was stil, depressief en reageerde niet op haar omgeving. Ze probeerde zichzelf met een zakdoek te wurgen en huilde toen de zuster de zakdoek afpakte. Voor het eerst sprak ze enkele begrijpelijke woorden: “Ik ben in een vreemd land, Rotterdam, Holland, ik wil met de Potsdam naar mijn zuster.” Hieruit concludeerde de verpleging dat ze in tijd en plaats georiënteerd was en enig ziektebesef had.

Het dossier van Gittel laat zien dat er twee soorten gedragingen als abnormaal werden beschouwd. Een veel voorkomende diagnose in Maasoord was krankzinnigheid met verschijnselen van euforie, bewegingsdrang en zeer druk gedrag, zoals Gittel in eerste instantie vertoonde. Een andere veel voorkomende verklaring was krankzinnigheid met de verschijnselen spontaan en reactief mutisme, akinese en negativisme. Dit hield in dat de patiënt niet praatte en geen contact zocht, niet bewoog en niet behandeld wilde worden. Dit gedrag vertoonde Gittel na enkele dagen. Dit is dus tegenovergesteld gedrag, waarbij extremen van bepaald gedrag als abnormaal werden beschouwd. Een patiënt kon te rustig zijn (akinese), maar een patiënt kon ook te druk zijn (bewegingsdrang). Een patiënt kon te stil zijn (mutisme), maar kon ook te luidruchtig zijn. De grens tussen normaal en abnormaal gedrag was niet altijd even duidelijk. Stil en rustig gedrag kon ook als positief worden ervaren, net als een patiënt die gezellig praatte met de verpleging.

Krankzinnigheid werd in Maasoord dus beargumenteerd door het benoemen van abnormale verschijnselen, vastgesteld door de kennistechniek observatie. Er werden weinig andere kennistechnieken toegepast, zoals lichamelijk onderzoek en het interviewen van de patiënt met behulp van een tolk. Op het moment dat het beschrijven van bepaald gedrag genoeg was om iemands verdere verpleging te beargumenteren, waren er misschien ook geen extra kennistechnieken nodig om tot die categorie te komen. Ook bij Gittel was er geen extra onderzoek nodig: het beschrijven van haar gedrag bleek voldoende om haar overplaatsing naar het Rijkskrankzinnigengesticht te Grave te verantwoorden.

 

De diagnose in Grave

Gittel werd in maart 1913 opgenomen in het Rijkskrankzinnigengesticht in Grave. De aantekeningen van de verpleging van Maasoord werden met haar meegestuurd. Op basis van deze aantekeningen en de observatie tijdens de eerste paar dagen stuurde de Geneesheer-Directeur van Grave een krankzinnigheidsverklaring naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Dit ministerie was belast met de kosten van de verpleging en wilde de patiënt daarom zo snel mogelijk overbrengen naar het land van herkomst. Omdat dit een lange reis betrof, moest de Geneesheer-Directeur een uitspraak doen over de geschiktheid van de patiënt om te reizen. Over Gittel werd het volgende geschreven:

‘Onderget. Gen. D. van het RKG te Grave verklaart dat (…) verkeert in staat van kranz.heid onder verschijnselen van manie. Zij vertoont heftigen bewegingsdrang en treedt dikwijls agressief op. Onder de noodige voorzorgen kan zij zonder gevaar voor haar eigen gezondheid of die van anderen naar haar vaderland worden overgebracht.’

Opvallend is dat de verschijnselen, zoals ze waren beschreven in Maasoord, werden omgezet in een diagnose, namelijk manie. Deze diagnose werd gesteld op basis van de kennistechniek observatie, uitgevoerd door zowel de verpleging van Maasoord als van Grave. Opnieuw lijken de overige kennistechnieken slechts te zijn gebruikt om deze diagnose te ondersteunen.
De lichamelijke gezondheid van alle patiënten werd in alle gestichten in de gaten gehouden. Zo werd er regelmatig temperatuur genomen en vonden er urineonderzoeken plaats. Deze uitkomsten werden alleen niet verbonden aan krankzinnigheid. Er bestond echter een apart formulier voor lichamelijk onderzoek, waarvan de uitkomsten wel werden verbonden aan krankzinnigheid. Dit formulier besloeg naast algemene gegevens als gewicht en ademhaling de aspecten skelet, huid, inwendige organen, neurologisch onderzoek, sensibiliteit en reflexen. Opvallendheden in het onderzoek konden duiden op een bepaalde vorm van krankzinnigheid. Zo had een vrouwelijke patiënt veel speeksel in de mond en een zeer verhoogd kniepeesreflex, verschijnselen die in verband werden gebracht met de ziekte dementia praecox, vroegtijdige dementie. Deze diagnose had ze al gekregen op basis van observatie van haar gedrag en het lichamelijk onderzoek diende dus voornamelijk ter ondersteuning van de diagnose. In Grave werden vier van zulke lichamelijke onderzoeken uitgevoerd om krankzinnigheid vast te stellen, maar geen enkel psychologisch onderzoek. In het Rijkskrankzinnigengesticht in Medemblik vonden juist wel psychologische onderzoeken plaats, maar nooit een lichamelijk onderzoek. Bij vrouwen werd volgens de heersende opvattingen de oorzaak van krankzinnigheid namelijk eerder in het lichaam gezocht dan bij mannen. Dit kan verklaren waarom alleen vrouwen lichamelijk werden onderzocht.

Omdat het gedrag van Gittel al na twee maanden sterk verbeterd was, werden er geen andere kennistechnieken toegepast. In haar dossier vinden we beschrijvingen als vrolijk, rustig, ordelijk, gewillig en goedhartig. Ook vertelde ze dat ze op het schip de Potsdam ziek was geworden en dat ze naar haar familie in Amerika toe wilde. Gittel was in Grave uiteindelijk hersteld van haar manie. Dit is opvallend, want slechts vier andere patiënten zijn als hersteld ontslagen. In alle gevallen ging het om tijdelijke vormen van krankzinnigheid, zoals een manie of een psychose. Echter, een tijdelijke vorm van krankzinnigheid betekende niet dat herstel aan de horizon lag. Bovendien konden vier van de vijf patiënten die waren hersteld, zich verstaanbaar maken. Wellicht dat het zich verstaanbaar kunnen maken, in combinatie met de tijdelijke aard van hun krankzinnigheid, ertoe heeft geleid dat zij wel hersteld werden verklaard.

Gittel vormde dus een uitzondering omdat ze was hersteld en ze zich verstaanbaar kon maken. Het grootste probleem in de Nederlandse gestichten vormde namelijk de taalbarrière tussen de patiënt en de verpleging. Vanwege de taalbarrière had de etniciteit van de patiënt grote gevolgen op de uiteindelijke diagnose. In enkele gevallen kon de patiënt geen enkele andere taal dan haar moedertaal en sprak niemand van de verpleging Pools of Russisch. Als de patiënt wel Duits leek te kunnen spreken, werd het de patiënt erg kwalijk genomen als hij of zij geen moeite deed om zich verstaanbaar te maken. Slechts met enkele patiënten konden gesprekken worden gevoerd. Wanneer een patiënt werd geïnterviewd met een tolk erbij, kon de tolk er soms ook helemaal niks van verstaan omdat de patiënt zo in de war was.

De taalbarrière leek dus een voor de hand liggend probleem, maar leverde soms nog vreemde situaties op. Zo werd er in Medemblik een poging gedaan tot een psychologisch onderzoek, bestaande uit Nederlandse vragen als ‘Hoe heet gij?’, ‘Welk jaar hebben wij?’, ‘In welke stad zijt gij hier?’, ‘Waar waart gij voor 8 dagen?’ en ‘Zijt gij ziek?’. De arts kon bij een patiënt enkel de aantekening maken ‘Het is niet mogelijk met haar te converseeren. Naar ’t schijnt spreekt zij alleen Poolsch.’ Een groot deel van de vragen, gemaakt om de schoolkennis van patiënten vast te stellen, konden bovendien bij niemand worden ingevuld. Het had natuurlijk weinig zin om aan een Oost-Europese patiënt te vragen wie Willem van Oranje was.
Bovendien roept deze taalbarrière vragen op. Er bestond een routine van kennistechnieken voor de Nederlandse patiënten en deze werd toegepast op de Oost-Europese patiënten. Wanneer deze routine door de taalbarrière werd belemmerd, leek deze kennistechniek te zijn losgelaten. Waarom werden er geen Poolssprekende verplegers in dienst genomen? Waarom werden er geen non-verbale testen ontwikkeld, zoals op Ellis Island, om de psychologische toestand van de patiënt te onderzoeken? Wellicht had dit te maken met het tijdelijke karakter van de verpleging in Nederland. Verder werd al aangestipt dat observatie als kennistechniek in veel gevallen voldoende leek om krankzinnigheid te beargumenteren, waardoor er geen moeite werd genomen om de taalbarrière te doorbereken.
Uiteindelijk is Gittel onder begeleiding van twee verplegers van Grave teruggebracht naar Rusland. Als herstelde patiënt had ze eigenlijk zelf terug moeten reizen, maar gezien haar jonge leeftijd vond de Geneesheer-Directeur het een prettiger idee om haar toch onder begeleiding naar haar ouders terug te brengen. Ze reisde daarom samen met een niet-herstelde patiënt, Ursula. Dat de reis goed was verlopen, weten we via een brief van de ouders van Ursula. De ouders waren blij dat Ursula weer bij hen was. Met deze ouders had de Geneesheer-Directeur van Grave overigens al intensief briefcontact gehad, omdat de vader erg bezorgd was om Ursula.

 

Conclusie

De categorie krankzinnigheid kan in zowel de Verenigde Staten als in de Nederlandse gestichten niet los worden gezien van de kennistechnieken die hieraan vooraf gaan. Opvallend is dat ondanks de verschillende doelen van de categorisering de kennistechniek observatie in zowel de Verenigde Staten als in de Nederlandse gestichten zeer belangrijk was. De intuïtie van de arts was doorslaggevend. De andere kennistechnieken, waaronder lichamelijk en psychologisch onderzoek, intelligentietesten en interviews, lijken voornamelijk te zijn toegepast om deze intuïtie te bevestigen
Daarnaast speelden gender en etniciteit een belangrijke rol in de totstandkoming van de categorie krankzinnigheid. In de Verenigde Staten werden de kennistechnieken en diagnose in sterke mate beïnvloed door vooroordelen over verschillende etniciteiten. Bepaald gedrag werd op basis van de afkomst van de migrant als normaal of als abnormaal beschouwd. Wel werd er actief geprobeerd de invloed van taalverschillen te beperken, zowel door gesprekken aan te gaan in de moedertaal van de migranten als door het ontwerpen van non-verbale testen. Wanneer de migrant na enkele maanden in de Verenigde Staten alsnog werd onderzocht op krankzinnigheid, beïnvloedden het geslacht en de afkomst van de migrant de kansen om krankzinnig te worden bevonden.

In Nederland was etniciteit veel minder vormend voor kennistechnieken en diagnoses, zowel omdat krankzinnigheid niet per etniciteit verschillend gedefinieerd werd, als omdat non-verbale kennistechnieken als observatie het belangrijkst waren. In Nederland werd voor buitenlandse patiënten gebruik gemaakt van de routine van kennistechnieken voor Nederlandse patiënten. Verbale testen werden nauwelijks uitgevoerd en konden in veel gevallen ook niet worden uitgevoerd omdat de patiënt onvoldoende kennis had van de Nederlandse taal en cultuur. Door de taalbarrière konden bepaalde kennistechnieken dus niet worden ingezet, maar dit leidde niet tot aanpassingen. Gender was in Nederland, in tegenstelling tot in Amerika, veel sterker aanwezig in de diagnostiek. Dit komt vooral naar voren in het feit dat enkel vrouwen aan een lichamelijk onderzoek werden onderworpen, waarbij de uitkomst werd verbonden aan krankzinnigheid. Dit had te maken met heersende ideeën over krankzinnigheid, volgens welke deze bij vrouwen vaker dan bij mannen een lichamelijke in plaats van psychische oorsprong had.
Wat er uiteindelijk met Gittel is gebeurd, is onbekend. Haar verhaal eindigt op de dag dat haar patiëntendossier in het Rijkskrankzinnigengesticht van Grave werd beëindigd. Enkele medepatiënten bleven nog vele jaren in Grave, mede omdat het door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog onmogelijk was om veilig door Europa te reizen. Al snel raakte deze groep Oost-Europese patiënten in de vergetelheid. De aandacht ging nu vooral naar de getraumatiseerde Belgische patiënten, die naar het neutrale Nederland waren gevlucht. Zo’n vijf jaar lang kende de Nederlandse Rijkskrankzinnigengestichten dus een groep Oost-Europese migranten, wiens toekomst niet in de Verenigde Staten bleek te liggen. Zij hebben ons een bijzondere inkijk in de geschiedenis van de Europese migratie naar Amerika gegeven.

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS.

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven