Longread: Heleen Blommers, De macht van publieke opinie: waarom federale anti-lynchwetgeving niet tot stand kwam

Op 13 juni 2005 verontschuldigde de Amerikaanse Senaat zich voor hun rol in het ontbreken van federale anti-lynchwetgeving. In de eerste helft van de twintigste eeuw werd er flink gelobbyd voor deze wetgeving door verschillende anti-lynchbewegingen. De belangrijkste was de National Association for the Advancement of Colored People (NAACP). Ondanks deze sterke lobby is federale anti-lynchwetgeving echter nooit tot stand gekomen. Zeer veel wetsvoorstellen zijn ingediend in het Huis van Afgevaardigden. Drie haalden het tot in de Senaat. Geen van deze voorstellen werd hier echter aangenomen. Hiervoor verontschuldigde de Senaat zich uiteindelijk in 2005.[1]

Eén van de verklaringen voor het uitblijven hiervan is te vinden bij de anti-lynchbewegingen zelf. Zo werkte een andere anti-lynchbeweging, de Association of Southern Women for the Prevention of Lynching (ASWPL), niet mee aan de lobby. Dit roept verschillende vragen op. Waarom werkte de ASWPL niet mee aan deze lobby? En wat had dit voor invloed op het tot stand komen van federale anti-lynchwetgeving? Met andere woorden: wat voor invloed hadden de anti-lynchcampagnes van de twee grootste bewegingen – de NAACP en de ASWPL – op het falen van federale anti-lynchwetgeving?

In deze longread zal op deze vraag een antwoord worden gezocht. Hiervoor wordt in de eerste paragraaf een korte beschrijving en geschiedenis gegeven van lynchpartijen die plaatsvonden na de Burgeroorlog. Hieruit zal onder andere blijken dat lynchpartijen een vorm van collectief waren. Dit speelde een belangrijke rol in de anti-lynchcampagnes. In de tweede paragraaf worden in het kort de geschiedenis en uitgangsposities van de NAACP en ASWPL besproken. Als laatste wordt gekeken naar de campagnes van beide bewegingen. Op welke manier zetten zij zich in tegen lynchpartijen en waarom kozen de bewegingen juist voor deze werkwijze? En wat betekende dit voor het tot stand komen van federale anti-lynchwetgeving? Bij het beantwoorden van deze vragen worden de NAACP en de ASWPL telkens naast elkaar gelegd. Zo kan uiteindelijk een antwoord worden gegeven op de vraag wat voor effect hun anti-lynchcampagnes hadden op het tot stand komen van federale anti-lynchwetgeving.


Lynchpartijen als collectief geweld en de mythe van de zwarte barbaarse man

Na de Burgeroorlog (1861 – 1865) kregen lynchpartijen in de Verenigde Staten de betekenis zoals de meesten die nu kennen en zoals de historicus Robert Zangrando deze beschreef:

Lynching is a vicious practice in which members of a mob take the law into their own hands. On the pretext of seeking retribution for some wrongdoing, they injure or execute a victim in summary fashion, at times with great fanfare and public acclaim. Presumptions of innocence and proof of guilt are treated as afterthoughts, if at all. The accused may have broken a law, violated local custom, or merely offended prevailing sensibilities. Outnumbered and overwhelmed, the victim has no means of redress, since the mob functions as self-appointed prosecutor, jury, judge and executioner.[2]

Al voor de Burgeroorlog vonden lynchpartijen plaats. Deze waren toen echter niet specifiek tegen zwarten gericht, maar eerder tegen blanken die zich niet aan de normen en waarden van de gemeenschap hielden. Met name aan de frontier, waar geïnstitutionaliseerde rechtspraak nog niet bestond, waren lynchpartijen een manier om misdadigers te straffen. Pas na de Burgeroorlog werden voornamelijk zwarten het slachtoffer van lynchpartijen (grafiek 1).[3] Eén aspect bleef hetzelfde: lynchpartijen werden gebruikt om een bepaalde bevolkingsgroep onder de duim te houden. Eerst waren dit de misdadigers, degenen die zich niet conform de normen en waarden van de gemeenschap gedroegen. Later waren dit de zwarten, over wie na de afschaffing van de slavernij op een andere manier macht moest worden uitgeoefend.[4]

Uit Zangrando’s definitie blijkt dat lynchpartijen een vorm van collectief geweld waren. De daders waren onderdeel van een “mob”; een groep lynchers. Zij kregen bijna altijd de goedkeuring van de gemeenschap – bijvoorbeeld een dorp, stad of county – waarin deze plaatsvond. Soms moedigde de gemeenschap de lynchers zelfs aan. Bovendien werden lynchers bijna nooit gearresteerd of veroordeeld. Lynchpartijen werden gezien als een vorm van rechtspraak en lynchers meer als helden dan als misdadigers. Zelfs de autoriteiten lieten lynchers gewoon begaan. Ook dit is een kenmerk van collectief geweld.

Maar waarom stond zo een gemeenschap een lynchpartij toe en waarom moedigde ze deze moordpartijen soms zelfs aan? De achterliggende motivatie was in de regel sociale controle. Met de afschaffing van de slavernij verloren blanken hun vanzelfsprekende superieure positie ten opzichte van zwarten. Op economisch, politiek en sociaal vlak werd de zwarte bevolkingsgroep nu als concurrentie gezien. Om deze concurrentie van repliek te dienen en een superieure positie te behouden, werden verschillende maatregelen getroffen. Zo werden er in de zuidelijke staten segregatiewetten ingevoerd. Ook lynchpartijen werden hiervoor gebruikt.[5]

De veronderstelde criminaliteit onder zwarten werd veelal als excuus gebruikt voor de lynchpartijen. Met name de mythe van de zwarte barbaarse man werd vaak genoemd. De zwarte man zou genetisch inferieur zijn aan blanken en beestachtige trekken en instincten hebben. Zo zou deze onbedwingbare seksuele driften hebben ten opzichte van de blanke vrouw. Een zogenaamde verkrachting van een blanke vrouw werd dus vaak als aanleiding gebruikt voor een lynchpartij. De blanke zuidelijke mannen moesten “hun” vrouwen beschermen tegen het barbaarse ras.[6] Al vanaf de slavernij heerste er een sterke eercultuur in het zuiden van de VS, waarbij een paternalistische houding van de blanke man ten opzichte van de vrouw en slaaf hoorde.[7] Dit uitte zich in deze mythe van de barbaarse zwarte man. Een mythe, omdat in slechts enkele gevallen ook daadwerkelijk sprake was van een verkrachting van een blanke vrouw door een zwarte man.
De anti-lynchbewegingen

Tegen de lynchpartijen werd ook geprotesteerd. In 1909 werd de NAACP opgericht door de National Negro Committee naar aanleiding van excessief geweld tegen zwarten in Springfield, Illinois in 1908. De NAACP bestond uit zowel blanken als zwarten, maar had voornamelijk een zwarte achterban. De beweging probeerde met haar campagnes lynchpartijen en de gruwelen hiervan onder nationale aandacht te brengen. Dit deed zij onder andere door statistische gegevens te publiceren en conferenties te organiseren. Daarnaast was de NAACP een grote drijfveer achter de lobby voor anti-lynchwetgeving in Washington, D.C.[8]

In 1931 werd – vrij laat – de ASWPL opgericht. Deze beweging kwam voort uit de Commission on Interracial Cooperation (CIC), een organisatie die discriminatie probeerde tegen te gaan. Deze commissie was opgericht door een raad van voornamelijk blanke predikanten uit het Zuiden. De oprichter van de ASWPL, de activiste Jessie Daniel Ames, was in de jaren ervoor al actief geweest in de CIC. De ASWPL zelf bestond alleen uit blanke vrouwen uit het Zuiden. Zij hadden vaak een prominente positie in zuidelijke christelijke kerkgemeenschappen. De vrouwen van de ASWPL probeerden dan ook hun doel te verwezenlijken via deze gemeenschappen. Hierdoor was het bereik van de campagne van de ASWPL groter dan op het eerste gezicht lijkt. Het aantal leden was niet zo groot, maar na tien jaar campagne te hebben gevoerd, hadden ruim vier miljoen mensen op een of andere manier hun steun betuigd aan de doelen van de ASWPL.[9]

Zowel de ASWPL als de NAACP wilden lynchpartijen tegen gaan. Met name de ASWPL had een goede positie om dit te doen. Haar leden waren namelijk precies diegenen die door middel van lynchpartijen zogenaamd beschermd werden en dit idee wilden zij graag aan de kaak stellen. Met deze mythe werden namelijk niet alleen zwarten als inferieur bestempeld, maar namen de blanke mannen ook ten opzichte van de blanke vrouwen een paternalistische houding aan. De ASWPL voerde dus ook een eigen emancipatiestrijd. De NAACP wilde ook de mythe van de barbaarse zwarte man de wereld uit helpen, maar dan om aan te tonen dat zwarten niet inferieur waren aan blanken. Haar emancipatiestrijd was dus een voor de zwarten alleen en reikte daarom verder dan haar anti-lynchcampagne. Hoewel de anti-lynchcampagne bijna een vijfde van het budget opslokte,[10] zag de beweging dit slechts als middel om verdere emancipatie teweeg te brengen. Niet alleen lynchpartijen moesten worden gestopt, maar de raciale verhoudingen in het Zuiden moesten in het geheel worden veranderd.

De campagnes: federale wetgeving of de publieke opinie

De verschillende uitgangsposities van de twee anti-lynchbewegingen kwamen terug in hun werkwijze. Beide campagnes waren gericht op het veranderen van de publieke opinie, met name in het Zuiden. Door middel van pamfletten, speeches en artikelen probeerden de bewegingen het publiek bewust te maken van de verschrikkingen van lynchpartijen, maar ook in te laten zien dat lynchpartijen crimineel en onrechtvaardig waren. De zwarte anti-lynchactiviste Ida B. Wells verwoordde waarom het zo belangrijk was de publieke opinie te veranderen. In een speech in New York in 1892 sprak zij: “The strong arm of the law must be brought to bear upon lynchers in severe punishment, but this cannot and will not be done unless a healthy public sentiment demands and sustains action.”[11] Alleen als de gemeenschap lynchpartijen af zou keuren, zou er iets tegen gedaan kunnen worden. Een manier om deze publieke opinie te veranderen was aantonen dat de mythe van de barbaarse zwarte man onzin was. Wells schreef hierover: “Individual Negroes commit crimes the same as do white men, but that the Negro race is peculiarly given to assault upon women, is a falsehood of the deepest dye.”[12]

Daarnaast maakte de NAACP zich sterk voor veranderingen op juridisch vlak. Zij voerde actief een lobby voor federale anti-lynchwetgeving in Washington. Met deze wetgeving zou de vervolging van lynchers een verantwoordelijkheid van de federale overheid zijn en niet meer van de afzonderlijke staten. Lynchpartijen waren namelijk in feite moorden en vielen daarom onder het strafrecht. Daardoor had alleen de staat waarin de lynchpartij had plaatsgevonden het recht de dader te vervolgen. Omdat de meeste staten niet ingrepen bij lynchpartijen – mede door de eerder genoemde collectiviteit ervan – werden lynchers bijna nooit vervolgd. Met federale wetgeving wilde de NAACP dit probleem ondervangen.

De beweging probeerde met de lobby onder andere de openlijke steun van de president – ten tijde van de meeste anti-lynchwetsvoorstellen was dit Franklin D. Roosevelt – te verkrijgen. Hiermee hoopte zij dat het Congres en de Senaat sneller een wet zouden aannemen. Roosevelt zat echter in een moeilijke positie; zijn belangrijkste doel was het verwezenlijken van de New Deal. Hiervoor had hij de steun van de zuidelijke Democraten nodig en juist zij waren tegen federale anti-lynchwetgeving. De meesten van hen wilden de segregatie en Jim Crow samenleving zoals die in het Zuiden bestond, in stand houden. Ondanks de vele brieven, verzoeken om ontmoetingen en grote lobby van de NAACP sprak Roosevelt dus nooit zijn openlijke steun uit voor federale anti-lynchwetgeving. De inspanningen van de NAACP waren in dit opzicht dus tevergeefs.[13]

De ASWPL zag geen heil in de wetgeving en Ames blokkeerde wetsvoorstellen zelfs actief. In 1938 bedankte zij een senator voor zijn rol in het blokkeren van een wetsvoorstel voor federale wetgeving.[14] Zij deed dit omdat de ASWPL een vrij conservatieve achterban had. Deze achterban bestond slechts uit blanke, rijkere vrouwen uit het Zuiden. Zwarte vrouwen waren niet welkom. Ames vreesde deze achterban te verliezen als zij de federale anti-lynchvoorstellen zou steunen. Dit was voor veel zuidelijke blanke vrouwen toch te radicaal en zou hun doel voorbijstreven. Daarnaast schreef Ames in 1934 aan Eleanor Roosevelt dat zij vreesde dat lynchpartijen zouden toenemen als federale anti-lynchwetgeving werd aangenomen.[15]

Eer dergelijke wetgeving zou namelijk betekenen dat de federale overheid zich zou gaan bemoeien met de rechten van de afzonderlijke staten, een heikel punt voor veel zuiderlingen. In het Zuiden heerste een sterk gevoel van autonomie; men wilde zo min mogelijk bemoeienis van de federale overheid en federale anti-lynchwetgeving zou inbreuk maken op deze autonomie. Het was het recht van de afzonderlijke staten om misdadigers te veroordelen en niemand mocht aan dit recht komen. Zelfs prominente zuiderlingen, zoals liberale gouverneurs, hoogleraren en predikanten, die felle tegenstanders van lynchpartijen waren, steunden federale anti-lynchwetgeving niet. De in de literatuur vaak geciteerde rechtsgeleerde, William D. Ford, verwoordde het zuidelijke argument in 1948 als volgt:

The exercise of local police power has always been considered to be the particular prerogative of state authority. Making it a federal crime to participate in a lynching mob would be a radical departure from the established concept of states rights. Merely because a state’s criminal laws are not enforced with perfection is not a justification for the Federal Government to usurp this field.[16]

Veel vrouwen van de ASWPL waren dezelfde mening toegedaan als Ford en dus tegenstanders van wetgeving, niet om de inhoud, maar om de betekenis voor de constitutionele rechten van de afzonderlijke staat. Wetgeving steunen zou volgens Ames een averechts effect hebben en meer weerstand dan steun voor hun standpunt oproepen.

De ASWPL was van mening dat lynchpartijen alleen konden stoppen, als de publieke opinie hierover zou veranderen. Hier was de campagne dan ook volledig op gericht. Net zoals andere anti-lynchbewegingen probeerde de ASWPL via de media, pamfletten, bijeenkomsten, speeches deze verandering teweeg te brengen. In nationale kranten werden redactionele stukken gepubliceerd en eens per jaar kwam een rapport uit met cijfers en feiten over lynchpartijen. Deze gegevens werden afgewisseld met teksten waaruit de opvattingen van de ASWPL bleken. Zo opent het jaarrapport van 1934 met de volgende verklaring.

We declare lynching is an indefensible crime destructive of all principles of government, hateful and hostile to every ideal of religion and humanity, debasing and degrading to every person involved. Though lynchings are not confined to any one section of the United States, we are aroused by the record which discloses our heavy responsibility for the presence of this crime in our country. We believe that this record has been achieved because public opinion has accepted too easily the claim of lynchers and mobsters that they were acting solely in the defense of womanhood. In the light of facts, this claim can no longer be used as a protection to those who lynch. We pledge ourselves to create a new public opinion in the South which will not condone for any reason whatever acts of mobs or lynchers.[17]

In deze verklaring veroordeelt de ASWPL lynchpartijen en legt ze uit waarom het veranderen van de publieke opinie de juiste werkwijze is. De beweging hoopte met haar campagne een publieke opinie in het Zuiden te vormen, opdat lynchpartijen niet langer goedgekeurd zouden worden.

Het resultaat

De campagnes en doeleinden van de NAACP en de ASWPL verschilden dus in bepaalde opzichten. Hoewel beide bewegingen een verandering van de publieke opinie zeer belangrijk vonden, waren ze het oneens over federale anti-lynchwetgeving. Dit meningsverschil heeft te maken met de radicaliteit van beide bewegingen. De NAACP zag lynchpartijen als onderdeel van een groter probleem, namelijk het racisme en de raciale verhoudingen in de VS. Haar werk stopte niet bij het verdwijnen van lynchpartijen, maar zou verder gaan met het aanpakken van de rassenongelijkheid. Hiervoor hoopte de beweging niet alleen een verandering in de publieke opinie te bereiken, maar ook een institutionalisering van de emancipatie. Met andere woorden: de gelijkheid van blank en zwart moest in de wet worden vastgelegd. Federale anti-lynchwetgeving zag zij hiervoor als noodzakelijk.

De aanpak van de ASWPL was echter conservatiever. De achterban speelde hier een grote rol in. De blanke vrouwen wilden de lynchpartijen stoppen en hiermee niet alleen zwarten emanciperen, maar vooral ook de blanke zuidelijke vrouw. Verdere ingrijpende veranderingen voor de zwarten in het Zuiden waren volgens hen niet nodig. Daarnaast zagen deze zuidelijke blanke vrouwen federale bemoeienis als zeer ongewenst. Een federale anti-lynchwet betekende een inbreuk op de grondwettelijke rechten van de afzonderlijke staten. Het veranderen van de publieke opinie over lynchpartijen was volgens de ASWPL dus de enige oplossing.

De verschillen hadden hun effect op het tot stand komen van federale anti-lynchwetgeving. Omdat de ASWPL geen heil zag in federale wetgeving, blokkeerde deze beweging de wetsvoorstellen actief. De lobby van de NAACP in Washington was sterk, maar de invloed van de zuidelijke Democraten sterker. Daarnaast werd door beide bewegingen voornamelijk aandacht besteed aan het veranderen van de publieke opinie over lynchpartijen. Deze publieke opninie zou de lynchpartijen kunnen stoppen en niet wetgeving. Dit kwam door de aard van lynchpartijen. Het was een vorm van collectief geweld, waarbij de gemeenschap de daad van de lynchers goedkeurde. Zelfs autoriteiten grepen niet in. Wetgeving zou lynchers niet weerhouden van hun daden, een veroordeling van de gemeenschap wel.

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAROP DEZE LONGREAD GEBASEERD IS!

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN JE STUK OP!

 

Noten: 

[1] ‘A Senate Apology for History on Lynching’, Washington Post, 15 juni 2005.

‘Senate Issues Apology Over Failure On Lynching Law’ New York Times, 14 juni 2005.

[2] Zangrando, NAACP Crusade, 3.

[3] Ibidem, 6 – 7.

[4] S.E. Tolnay & E.M. Beck, A Festival of Violence. An Analysis of Southern Lynchings, 1882 – 1930 (Chicago 1995) 66 – 79.

[5] Tolnay & Beck, Festival of Violence, 66 – 79.

[6] J. Markovitz, Legacies of Lynching. Racial Violence and Memory (Minneapolis 2004) 8 – 11. Tolnay & Beck, Festival of Violence, 60 – 89.

[7] E. Fox-Genovese & E.D. Genovese, The Mind of the Masterclass. History and Faith in the Southern Slaveholders’ Worldview (Camebridge 2005) 337 – 339.

[8] Zangrando, NAACP Crusade, 22 – 23. R.L. Zangrando, ‘The NAACP and a Federal Anti-Lynching Bill, 1934 – 1940’, The Journal of Negro History 50:2 (1965) 106 – 117, 106.

[9] Markovitz, Legacies of Lynching, 6. J. Jack & L. Massagee, ‘Ladies and Lynching: Southern Women, Civil Rights and the Rhetoric of Interracial Cooperation’, Rhetoric and Public Affairs 14:3 (2011) 494 – 498, 497 – 498. H.E. Barber, ‘The Association of Southern Women for the Prevention of Lynching, 1930 – 1942’, Phylon 34:4 (1973) 378 – 389, 379 – 381.

[10] Markovitz, Legacies of Lynching, 4 – 5.

[11] I.B. Wells-Barnett, ‘Southern Horror’, in : J.Daley (ed.), Great Speeches by American Women (New York 2008) 59.

[12] I.B. Wells-Barnett, ‘Mob Rule in New Orleans: Robert Charles and his Fight to Death, the Story of His Life, Burning Human Beings Alive, Other Lynching Statistics’ (1900). http://www.gutenberg.org/files/14976/14976-h/14976-h.htm, geraadpleegd op 4 juni 2014.

[13] I. Katznelson, Fear Itself. The New Deal and the Origins of Our Time (New York 2013) 15 – 23, 152 – 194.

  1. McJimsey (ed.), Documentary History of the Franklin D. Roosevelt Presidency: Vol 11 FDR and Protection from Lynching, 1934 – 1945 (Bethesda 2003)

[14] Jack & Massagee, ‘Ladies and Lynching’, 501 – 506.

[15] ‘Document 28’, in: G. McJimsey (ed.), Documentary History of the Franklin D. Roosevelt Presidency: Vol. 20 Eleanor Roosevelt: The Role of the First Lady (Bethesda 2003) 68 – 69.

[16] W.D. Ford, ‘Constitutionality of Proposed Federal Anti-Lynching Legislation’, Virginia Law Review 34:8 (1948) 952.

[17] ‘Document 82’, in: McJimsey (ed.), FDR and Protection from Lynching, 177.

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven