Longread: Jim Haijen, Het verleden als kompas in crisistijd. De sociaaldemocratie en de crisis.

De ontwikkelingen rond de Eurocrisis en Griekenland volgen elkaar in hoog tempo op. Op het moment van schrijven (dinsdagmiddag 14 juli 2015) spant het erom of de Grieken alsnog de door de trojka gewenste bezuinigingen en hervormingen gaan doorvoeren in ruil voor nieuwe financiële steun. Het meest opmerkelijke aan dit alles is toch wel de onmacht van de Europese sociaaldemocraten om een vuist te maken tegen de neoliberale agenda van de trojka. Waar men logischerwijs zou verwachten dat links de crisis benut als momentum om het economisch over een andere boeg te gooien gaan de sociaaldemocraten – Eurogroep voorzitter en PvdA’ er Dijsselbloem voorop – gedwee mee in het bezuinigings- en hervormingsbeleid. Een beleid dat bestaat uit meer van hetzelfde: nog meer bezuinigen, privatiseren van collectieve voorzieningen en flexibiliseren van de arbeidsmarkt.

De onmacht van links om een vuist te maken tegen deze neoliberale politiek wekt verbazing. In de negentiende en twintigste eeuw hebben sociaaldemocraten immers hard gestreden voor het bewerkstelligen van goede arbeidsverhoudingen middels vaste contracten, een eerlijk loon en bestaanszekerheid door een sociaal vangnet van uitkeringen en pensioenen en goede publieke voorzieningen, door het publieke belang af te schermen van de markt. Vandaag de dag laat de sociaaldemocratie – uitzonderingen daargelaten – haar successen niettemin weerloos ten prooi vallen aan de liberale agenda van een kleine overheid, meer marktwerking en verdere flexibilisering.[1] De onmacht van de Europese sociaaldemocratie is deels ingegeven door de economische structuren van de Europese Monetaire Unie. Omdat over deze structuren al genoeg geschreven wordt, wordt in dit schrijven de aandacht gevestigd op een ander onderbelicht aspect. Om de huidige sociaaldemocratie te begrijpen is een enkelvoudige ideologisch, programmatisch-perspectief niet voldoende. De politieke koers zal moeten worden bezien in samenhang met de mentale gedaanteverandering, die de sociaaldemocratie in de jaren negentig heeft door gemaakt.

Gedurende de jaren negentig van de twintigste eeuw laat een groot deel van democratisch links zijn reserves ten aanzien van de vrije markt varen. De marktwerking wordt omarmd. Dit is niet alleen een pragmatische koerswijziging, maar de sociaaldemocraten gaan nadrukkelijk op zoek naar een nieuwe identiteit. Ze besluiten alle banden met hun socialistische verleden door te snijden.

De bekendste voorbeelden hiervan zijn de PvdA, die in 1995 bij monde van Wim Kok “de ideologische veren afschudt” en de banden met het “socialistische verleden definitief verbreekt” en het Britse Labour, dat zich in 1996 distantieert van haar verleden door de naamswijziging New Labour door te voeren. Deze breuk met het verleden heeft verstrekkende consequenties. Het afscheid van het socialistische verleden leidt ertoe dat de sociaaldemocraten hun rol als dompteur van het kapitalisme uit het oog verliezen. Men gooit de kapitalismekritiek overboord en geeft de markt vrij spel met alle gevolgen (lees: de kredietcrisis en Eurocrisis) van dien.

In de komende alinea’s wordt uiteengezet hoe de opmars van het neoliberalisme binnen de Partij van de Arbeid gepaard gaat met de zoektocht naar een nieuwe identiteit en hoe dit resulteert in afscheid van het verleden. Deze zoektocht wordt chronologisch doorlopen. Ter besluit wordt gereflecteerd op de rol van de sociaaldemocratie in de huidige crisis.

Het failliet van Keynes en de opmars van het neoliberalisme

De eerste naoorlogse decennia kunnen worden beschouwd als de hoogtijdagen van de Europese sociaaldemocratie. Aan de hand van de keynesiaanse interventiepolitiek worden gedurende de jaren 1945-1970 in heel West-Europa verzorgingsstaten opgetuigd. In zijn magnum opus Na de Oorlog boekstaaft Tony Judt dit tijdsgewricht als “het sociaaldemocratische moment” terwijl de Duitse politicoloog Scharpf spreekt van “Die sozialdemokratisch-keynesianische Symbiose”.[2]

De voornaamste reden voor deze symbiose tussen de sociaaldemocratie en Keynes, is gelegen in de keynesiaanse koppeling tussen loon en economische groei. De vraag-gestuurde conjunctuurpolitiek van Keynes, waarbij economische groei wordt gestimuleerd door de koopkracht op peil te houden, is goed te verenigen met de sociaaldemocratische wens iedereen te laten delen in de welvaart en iedereen een bestaansminimum te garanderen.

Harry Dexter White (links) en John Maynard Keynes namens de Verenigde Staten en Groot-Brittannië  de onderhandelaars tijdens de Bretton Woods conferentie, hier samen op een bijeenkomst van het IMF.  (8 maart 1946).
Harry Dexter White (links) en John Maynard Keynes namens de Verenigde Staten en Groot-Brittannië de onderhandelaars tijdens de Bretton Woods conferentie, hier samen op een bijeenkomst van het IMF. (8 maart 1946).

Door oplopende werkeloosheid, wereldwijde recessie, de oliecrisis en andere factoren die hier buiten beschouwing blijven, raakt het keynesiaanse paradigma gedurende de jaren zeventig uit de gratie. Het keynesiaanse paradigma van de interveniërende overheid wordt ingewisseld voor het neoliberale paradigma van marktwerking en staatsonthouding.

De keynesiaanse verzorgingsstaat verandert daarbij van een ‘sociaal vangnet’ in een ‘activerende trampoline’. Het draait niet langer om inkomensondersteuning, maar om activering, scholing en flexibilisering. Ook het internationaal stelsel van Bretton Woods, dat naar idee van Keynes internationale kapitaalstromen reguleerde, wordt losgelaten.
Het verdwijnen van deze kapitaalregulatie is voor de sociaaldemocraten een gevoelige klap, dit had ze nu juist in staat gesteld de verzorgingsstaten op te bouwen en de welvaart te herverdelen.

Het verdwijnen van de keynesiaanse consensus en het einde van Bretton Woods betekent voor de sociaaldemocratie meer dan het verlies van een economische theorie.
Het ontneemt haar tevens de ‘intellectuele legitimatie’ voor het politieke handelen.
De keynesiaanse theorie – uitgedacht in reactie op de crisis in de jaren dertig – en de sociaaldemocratie vinden elkaar in de overtuiging dat het kapitalisme in haar wezen disfunctioneel is en moet worden bijgestuurd, omdat ze anders ten ondergaat aan haar eigen destructieve tendensen. Met het wegvallen van de keynesiaanse consensus verdwijnt deze overtuiging naar de achtergrond. Het neoliberale paradigma stelt juist het tegenovergestelde: voortaan moet de markt alle ruimte worden geboden en elke regulatie worden losgelaten.

In Nederland wordt de neoliberale koerswisseling in gang gezet door de kabinetten Lubbers I en II (1982-1986). Deze centrumrechtse coalities van CDA en VVD besluiten fors te snijden in de sociale zekerheid. Ook de publieke sector wordt verkleind door over te gaan tot privatisering. Zo worden onder meer de Postbank en de PTT geprivatiseerd. De PvdA weet zich geen raad met deze neoliberale koerswisseling. Sinds het uiteenvallen van het kabinet Den Uyl in 1977 behaalt de PvdA gedurende de jaren tachtig drie zogenaamde ‘overwinningsnederlagen’. Ondanks het winnen van de Tweede Kamerverkiezingen belanden de sociaaldemocraten steeds weer in de oppositiebanken. In 1986 besluit de partij dat het tijd wordt afscheid te nemen van de ‘keynesiaanse verzorgingsstaatpolitiek’ en zich te bezinnen op een nieuwe politieke koers.

Geschiedenis en identiteit

Zoals opgemerkt is de heroriëntatie meer dan een programmatische zoektocht naar een nieuwe koers. Ze is tevens de zoektocht naar een nieuwe identiteit. Dit kan duidelijk gemaakt worden door een kleine uitstap te maken naar de geschiedtheorie. De geschiedfilosofen Jörn Rüsen en Herman Lübbe hebben gewezen op de grote rol die het verleden vervult bij de vorming van een identiteit. De visie die iemand heeft op zijn of haar levensgeschiedenis bepaalt enerzijds de identiteit die iemand vandaag de dag aanneemt en anderzijds bepaalt deze identiteit weer hoe iemand zich in de toekomst gedraagt.

De cruciale rol die het verleden speelt bij de vorming van een identiteit maakt dat iemand die op zoek is naar een nieuwe identiteit zijn of haar verleden op een nieuwe manier vorm kan geven. De blik waarmee het verleden wordt bekeken staat echter niet volledig vrij. Dit blikveld, zo zal duidelijk worden, wordt bepaald door hedendaagse omstandigheden. [3]

Ik zal nu laten zien dat al deze aspecten die Rüsen en Lübbe met betrekking tot het verleden en identiteit benoemen zijn terug te vinden binnen het heroriëntatiedebat van de PvdA.

Drees en het neoliberalisme             

De construerende rol die het verleden speelt bij de vorming van een identiteit en de mogelijkheid om deze identiteit aan te passen door het verleden te herschrijven, komen het meest evident naar voren aan het begin van de heroriëntatie. Zo zijn daar partij-intellectuelen Paul Kalma en Joop van den Berg die doelbewust pogen de visie op de partijgeschiedenis bij te stellen. Ze bepleiten een herwaardering van het Drees-tijdperk (1945-1958) en pogen de waardering voor tijdperk van Nieuw Links en Den Uyl (1966-1977) af te zwakken.

Ze doen dit vanuit de wetenschap dat de binnen partijkringen bejubelde regeerperiode van het ‘meest linkse kabinet’ ooit, de PvdA opzadelt met een onrealistisch verwachtingspatroon. Met het wegvallen van de keynesiaanse consensus en de economische crisis van de jaren tachtig is de ambitieuze hervormingsagenda van Den Uyl, vervat in de beroemde leus “spreiding van kennis macht en inkomen, simpelweg niet waar te maken.

1956 verkiezingsposter van de Partij van de Arbeid. Bron: Common Wikimedia
1956 verkiezingsposter van de Partij van de Arbeid. Bron: Common Wikimedia

 

De mogelijkheden van de PvdA in de jaren tachtig sluiten beter aan bij de politiek van Drees. Zo is het in het politieke klimaat van de jaren tachtig, waarin de financiële houdbaarheid van de verzorgingsstaat ter discussie staat, een stuk eenvoudiger een politiek te bedrijven in het verlengde van de ‘sobere waarborgstaat’ van Drees, dan het in stand houden van de ambitieuze verzorgingsstaat van Den Uyl. Ook de pragmatische en consensusgerichte strategie van Drees kan de PvdA helpen haar langdurige oppositierol in de jaren tachtig te verlaten. En ten slotte is daar nog de ‘geleide loonpolitiek van Drees’, waaruit hernieuwde inspiratie wordt geput. Met het verdwijnen van de keynesiaanse consensus is het moeilijk gestalte te geven aan de vraag-gestuurde inkomenspolitiek van Den Uyl. De geleide loonpolitiek van Drees die bestaat uit het vragen van loonoffers in ruil voor behoud van werkgelegenheid past beter binnen het neoliberale paradigma. Dit komt omdat de geleide loonpolitiek zich niet op keynesiaanse wijze richt op de vraagkant van de economie, maar op de aanbodkant van de markt door zich te concentreren op het behoud van werkgelegenheid. Uiteraard vindt de originele geleide loonpolitiek geen navolging in de jaren tachtig. De kerngedachte dat behoud van werkgelegenheid vooropgesteld moet worden, is echter wel terug te vinden in de PvdA haar ideeën over arbeidsduurverkorting. Hoewel Paul Kalma en Joop van den Berg proberen naar eigen inzicht de visie op het verleden bij te stellen, is het duidelijk dat de herwaardering voor het Drees-tijdperk niet uit de lucht komt vallen, maar wordt ingegeven door de (neoliberale) omstandigheden van de jaren tachtig

De omarming van de markt

Na fel verzet vanuit de oppositiebanken tegen de bezuinigingspolitiek van Lubbers I en II gaat de PvdA uiteindelijk overstag. Ze heeft genoeg van de oppositiebanken en realiseert zich dat ze haar verwachtingen moet bijstellen. Nadat het CDA besluit te breken met de VVD, nemen de sociaaldemocraten zitting in het derde kabinet Lubbers (1989-1994). In sociaaleconomisch opzicht voert Lubbers III echter geen ander beleid, ze gaat door met bezuinigen en saneren van de sociale zekerheid. Het mes wordt gezet in de WAO en de Ziektewet.

De verzorgingsstaat wordt niet alleen versoberd maar krijgt ook een ander karakter.
Het sociale vangnet maakt plaats voor de ‘activerende trampoline’. Dit gebeurt onder meer met de Kaderregeling Arbeidsinpassing (1990) en de Banenpoolregeling (1990) waarmee men hoopt langdurige werkelozen te activeren.

De draai van de PvdA van verzet naar omarming van de neoliberale koers van Lubbers voltrekt zich niet zonder slag of stoot. Aan het begin van de jaren negentig belandt de PvdA in een diepe crisis die bekend komt te staan als de WAO-crisis. De diepe wonden die de WAO- crisis achterlaat zijn symptomatisch voor het feit dat de PvdA geen antwoord heeft op de neoliberale dominantie. Ze verzet zich niet langer en voegt zich naar de heersende consensus.

De deelname aan Lubbers III heeft daarmee de kiem gezaaid voor Paars I en II (1994-2002), waarin de PvdA tezamen met de VVD het beleid van marktwerking en privatisering verder doorvoert.

Paars I en II kennen de zogenaamde Markt Deregulering Wetgevingskwaliteit operaties (MDW). Doel van deze operaties is het bevorderen van marktwerking in de (semi-)publieke sector. Deze ‘marktwerkingoperaties’ vinden plaats in de gezondheidszorg, de volkshuisvesting, de kinderopvang, de taxibranche, de financieel en juridische dienstverlening en diverse andere terreinen. De reserves waarmee de PvdA zich onder Lubbers III conformeerde aan het neoliberalisme hebben plaats gemaakt voor enthousiasme, men is gaan geloven in het heil van de markt. Andere grote liberaliseringsoperaties onder Paars II zijn de beursgang van KPN (1994), het liberaliseren van de post- en energiemarkt (1998-2002) en het liberaliseren van het openbaarvervoer. Zo krijgt de Amsterdamse rederij Lovers in 1996 toestemming om de spoorlijn van Amsterdam naar IJmuiden te exploiteren.

Afscheid van het verleden

De Europese sociaaldemocratie maakt in de jaren negentig verwarrende tijden door. Zo zijn er mensen die stellen dat de sociaaldemocratie in een ideologische crisis verkeert. Ze volgt slaafs de agenda van de neoliberalen en heeft geen eigen ideeën meer. Er zijn echter ook intellectuelen die stellen dat de sociaaldemocratie zo succesvol is geweest dat ze haar taak heeft volbracht, de verzorgingsstaten hebben het kapitalisme gehumaniseerd en de sociale kwestie is daarmee opgelost.

Onder de noemer van de Derde Weg komt er een internationale vernieuwingsbeweging opgang die propageert dat de sociaaldemocratie afscheid moet nemen van haar socialistische verleden. Het uiteenvallen van het socialisme in de DDR en de Sovjet-Unie laten zien dat het door Francis Fukuyma verwoorde sentiment juist is. Het liberalisme heeft de twintigste eeuw ‘winnend’ afgesloten. De sociaaldemocratie, het socialisme en andere uit het Marxisme ontsproten overtuigingen hadden het mis; er is niets mis met kapitalisme en marktwerking. Het is tegen deze achtergrond dat de Europese sociaaldemocratie al dan niet in het kielzog van de Derde Weg afscheid neemt van haar kapitalismekritiek en socialistische oorsprong.

De Derde Weg beweging distantieert zich niet alleen van haar socialistische wortels, maar ook van de naoorlogse sociaaldemocratie. Wanneer Blair en Schröder in 1999 de macro-economische koers van de Derde Weg uiteenzetten, nemen ze nadrukkelijk afstand van de keynesiaanse idee dat de markt gereguleerd moet worden. Voortaan dient de sociaaldemocratie de ‘welvaart scheppende krachten’ van de markt volledig te omarmen door de markt volledig de ruimte te geven.

Binnen de PvdA is weer goed terug te zien welke prominente rol de visie op de eigen partijgeschiedenis speelt in deze voor de sociaaldemocratie verwarrende tijden. Partijdenkers Paul Kalma en Bart Tromp stellen ieder in hun eigen woorden dat de PvdA afscheid moet nemen van haar socialistische verleden, het bezorgt haar een minderwaardigheidscomplex. Door met een ‘socialistische bril’ naar het verleden te kijken, kan de sociaaldemocraat eigenlijk nooit tevreden zijn. De hedendaagse verzorgingsstaat steekt immers nogal schril af bij de ooit vurig verlangde heilsstaat. Kalma noemt dit verschijnsel de “socialistische mythe” en Tromp spreekt metaforisch van “de loden bal van het socialisme”. Het zijn opnieuw actuele omstandigheden, ditmaal de mentale klappen die de sociaaldemocratie heeft opgelopen door de opmars van het neoliberalisme en het failliet van het reëel bestaande socialisme in de DDR en de Sovjet-Unie, die maken dat men doelbewust het verleden poogt te herschrijven. Uiteindelijk besluit Wim Kok in zijn Den Uyl lezing van 1995 in navolging van Paul Kalma de ideologische veren af te schudden en de banden met het socialistische verleden te doorbreken. Wat in dezen uiteraard meespeelt, is het eerder aangehaalde feit dat de identiteitsvormende werking van het verleden deels bepaalt hoe iemand zich in de toekomst gedraagt. Anders gezegd, de PvdA moest wel van haar verleden af, een verleden als socialist gaat immers slecht samen met de marktideologie van Paars.

De sociaaldemocratie en de crisis

Mede onder invloed van het Derde Weg denken heeft vrijwel de gehele Europese sociaaldemocratie een politiek van deregulering en marktwerking gevoerd. Financiële markten werd de ruimte geboden door te dereguleren en te flexibiliseren. Bedrijven werden een gunstig investerings- en vestigingsklimaat geboden door belastingen als de vennootschaps- en kapitaalbelasting te verlagen. In Nederland is deze politiek van marktwerking, zoals besproken, vervolmaakt door de Paarse kabinetten. Ook in haar belastingpolitiek heeft Paars de markt en het kapitaal de ruimte gegeven, onder meer door de vennootschaps- vermogens- en kapitaalbelasting te verlagen dan wel af te schaffen. Het ‘belastingparadijs’ dat tegenwoordig steeds meer opduikt in het publieke debat, vindt voor een belangrijk deel zijn oorsprong in de Paarse belastingpolitiek. De zogeheten vermogensrendementsheffing die onder invloed van het ongelijkheiddebat van Piketty weer volop in de belangstelling staat, omdat ze de grote jongens haast ongemoeid laat, door niet het daadwerkelijke maar een fictief rendement te belasten, is eveneens afkomstig uit diezelfde Paarse belastingherziening van 2001.

Door de (financiële) markten de ruimte te geven en ‘haar keynesiaanse evenwicht’ tussen arbeid en kapitaal los te laten, is de sociaaldemocratie medeschuldig aan het feit dat het kapitalisme heeft kunnen ontsporen met de huidige crises tot gevolg. Men zou zelfs kunnen zeggen dat de Europese sociaaldemocratie hoofdschuldige is. Een sociaaldemocraat zou immers moeten weten dat je de markt niet zomaar zijn gang kunt laten gaan zonder gevolgen. Hoewel men nog moeite heeft de hand in eigen boezem te steken – men reflecteert maar mondjesmaat op het eigen Paarse verleden – daalt er langzaam maar zeker, een zekere vorm van schuldbewustzijn neer binnen de PvdA.

In reflectie op de vraag hoe het toch allemaal zo mis heeft kunnen gaan, speelt de visie op het verleden wederom een hoofdrol. Partij-intellectueel Paul Kalma en ook het wetenschappelijke bureau van de PvdA – de Wiardi Beckmanstichting (WBS) – pogen vandaag de dag weer nadrukkelijk de banden met het verleden te herstellen en lessen te trekken uit het ‘socialistische verleden’. Men raakt er van doordrongen dat met het doorsnijden van de socialistische banden men ten onrechte ook haar kapitalismekritiek overboord heeft gegooid.

In 2013 presenteerde de WBS het Van waarde-onderzoek waarin de huidige crises centraal staan. De koers die Van waarde presenteert, is te omschrijven als klassiek sociaaldemocratisch. Van waarde beroept zich in haar politieke koers met naam en toenaam op SDAP-prominenten als Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) Theo Thijssen (1879-1943) Emmanuel Boekman (1889-1940) en anderen. Dat Van waarde zich door dit vooroorlogse verleden laat inspireren heeft alles te maken met de gelijkenis die de huidige crisis met de Grote Depressie van de jaren dertig vertoont. Nu het kapitalisme weer in crisis verkeert, durft men de banden met het verleden weer aan te halen en weer kapitalismekritiek te bedrijven.

Ter besluit nog enkele woorden over de crisis. Allereerst zal de sociaaldemocratie moeten erkennen dat ze medeschuldig is aan het ontstaan van deze crisis. Daarna zal ze politiek duidelijk moeten maken dat deze crisis niet de crisis is van het gebrek aan begrotingsdiscipline van een land als Griekenland, maar van het financiële kapitalisme.
De Eurolanden zijn in grote financiële moeilijkheden gebracht doordat ze de banken moesten redden, niet omdat de nationale begrotingstekorten onhoudbaar waren. Om de bestaanszekerheid van Zuid-Europa niet nog verder te marginaliseren moet de sociaaldemocratie het lef hebben om de neoliberale spelregels van de EMU die een keynesiaans investeringsbeleid onmogelijk maken, ongedaan te maken.[4]

Hedendaagse sociaaldemocraten kunnen daarbij moed en inspiratie putten uit hun verleden. De naoorlogse sociaaldemocratie is het ten slotte ook gelukt om het Manchester (vrije handel) kapitalisme van de negentiende eeuw, dat met de Grote Depressie in de jaren dertig in een diepe crisis terechtkwam, middels de keynesiaanse verzorgingsstaten halverwege de twintigste eeuw weer te reguleren en te humaniseren. Dat het socialistische verleden hierbij altijd een bruikbare bron van inspiratie en kennis blijft, kan wellicht nog het beste geïllustreerd worden door te wijzen op het Plan van de Arbeid uit 1935 dat de “niet verantwoorde credietverstrekking als bron van crisis diagnosticeert”.[5] De gelijkenis met de huidige kredietcrisis toont aan dat de verzorgingsstaten wellicht de scherpste randjes van het kapitalisme hebben afgehaald, in haar wezen is het kapitalisme niets veranderd. De wetten van het kapitalisme zijn hetzelfde gebleven, een gezonde dosis kapitalismekritiek blijft daarom ook voor sociaaldemocraten altijd geboden. Bij het formuleren van deze kritiek en het analyseren van het kapitalisme is het socialistische verleden geen ‘loden last’, maar een welkome bron van inspiratie om de analyse scherp te houden.

 

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAROP DEZE LONGREAD GEBASEERD IS!

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP!


NOTEN: 

[1] Uitzonderingen zijn bijvoorbeeld de door Asscher ontworpen Wet werk en zekerheid (juli 2015) in reactie op de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de invoering van een Duits minimumloon op initiatief van de SPD (juli 2014).

[2] F. Scharpf, Sozialdemokratische Krisenpolitik in Europa (Frankfurt 1987) 42; T. Judt Na de Oorlog; Een geschiedenis van Europa sinds 1945 (Amsterdam 2010) 450-490.

[3] C. Lorenz, De constructie van het verleden. Een inleiding in de theorie van de geschiedenis (9e druk; Amsterdam 2008) 273-282.

[4] De structuren van de EMU – gemodelleerd naar het ordoliberalisme van de Bundesbank – zijn gericht op prijsstabiliteit en inflatiebestrijding, dit maakt het ingewikkeld een anticyclisch investeringsbeleid te voeren dat zich richt op herstel van groei en werkeloosheidsbestrijding.

[5] Zoals geciteerd door Job Cohen in: J. Cohen ‘Juist in moeilijke tijden zijn creatieve oplossingen te vinden’, Socialisme & Democratie 10/11 (2010) 30-36, aldaar 32.

Berichten gemaakt 1256

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven