Longread: Larissa Schulte Nordholt, De wisselwerking tussen de geesteswetenschappen en de maatschappij

De geesteswetenschappen liggen de laatste tijd onder zwaar vuur. Ondanks het succesvol oprichten van een nieuw wetenschappelijk tijdschrift over de geschiedenis van de geesteswetenschappen door professor Rens Bod van de Universiteit van Amsterdam [UvA], worden de geesteswetenschappen in het nauw gedreven, en niet alleen bij de UvA. Kleine talenstudies dreigen te worden geschrapt en zowel studenten als docenten hekelen het rendementsdenken wat daar achter schuilgaat. Het faculteitsbestuur van de UvA wijst naar Den Haag en het lijkt alsof niemand de verantwoordelijkheid voor de waargenomen problemen bij de geesteswetenschappen op zich wil nemen. De geesteswetenschappers zelf ook niet, een enkele uitzondering daargelaten. De geesteswetenschappen worden gedwongen zichzelf her uit te vinden en moeten nieuwe manieren bedenken om de willekeur van de keuze van achttienjarige studiekiezers te omzeilen en op die manier, hoe gehekeld ook, te voldoen aan de eis van het rendementsdenken, zoals Bod dat min of meer heeft verwoord in de media.[1]


The Archival Turn

In de negentiende eeuw keek men op een geheel andere manier naar de geestes-wetenschappen. Toch was er ook toen sprake van grote verandering bij de humaniora. In de negentiende eeuw waren de verschillende disciplines binnen de geesteswetenschappen nog niet zo strikt gescheiden als nu het geval is. Pas in 1860 werd bijvoorbeeld de leerstoel voor Nederlandse letterkunde en Vaderlandse Geschiedenis aan de Universiteit Leiden gesplitst, op aanraden van de hoogleraar en schepper van het woordenboek der Nederlandse taal Matthias de Vries (1820-1892).[2] Een van de gevolgen hiervan was dat veranderingen door de gehele gemeenschap van geleerden resoneerden. De notie van een eigen vakgebied was veel minder aanwezig binnen de geesteswetenschappen dan nu het geval is en geleerden maakten vaker uitstapjes naar andere vakgebieden.

Een van de meest ingrijpende veranderingen die de geesteswetenschappers in de negentiende eeuw beïnvloedde, was een diepgaande verandering in de gebruikte onderzoeksmethode, de zogenaamde ‘archival turn’. Leopold Von Ranke (1795-1866) – de vader van de moderne geschiedschrijving –  was één van de eersten die zich in de jaren dertig steeds meer op bronnen in archieven ging richten tijdens zijn vele archiefreizen in Europa.[3] Archieven en primaire bronnen werden steeds belangrijker, niet alleen bij geschiedkundigen maar ook elders in de geesteswetenschappen. De herontdekking van de filologie speelde hierbij een belangrijke rol en is door Herman Paul ook wel een filologische geleerdenethos genoemd. Men wilde uitzoeken wat er eigenlijk gebeurd was in het verleden: Wie es eigentlich gewesen ist. Archiefwerk – het onderzoeken van primaire bronnen – werd belangrijker dan het naslaan van secundaire literatuur. Langzaam maar zeker begon de overtuiging te overheersen dat de echte ‘feiten’ alleen gevonden konden worden door ze uit eerste hand te verkrijgen, het liefst in een diep en donker archief.[4] Dit betekende niet dat het schrijven van een enerverend en esthetisch verantwoord verhaal niet meer belangrijk was. Shakespeare werd nog altijd, door zowel aanhangers van de nieuwe werkwijze als tegenstanders, als een van de meest ideale historici aangehaald.[5]


Het werkcollege

Terwijl de onderzoeksmethoden binnen de geesteswetenschappen ingrijpend aan het veranderen waren, stonden ook de ontwikkelingen op het gebied van onderwijs niet stil. Op de universiteiten stapte men, onder invloed van onder andere Ranke, langzamerhand over op het werkcollege. Een vorm van onderwijs – nog altijd in gebruik – waarbij de docent in nauw contact stond met de studenten en deze leergierigen – want het werkcollege was lange tijd niet verplicht – inwijdde in de kunsten van de geleerdheid. Zo verwierven studenten kennis met betrekking tot primaire bronnen. Deze nieuwe methode in het onderwijs moest de studenten vertrouwd maken met de nieuwe onderzoeksmethode: het niet aflatende werk in een archief.

Een student van de Leidse kerkhistoricus Johannes Gerardus Rijk Acquoy beschreef hoe de studenten om bekend te raken met het primaire bronnenmateriaal eind negentiende eeuw de studeerkamer van de hoogleraar zelf bezochten. Dat deze studeerkamer door de student wordt beschreven als ‘heiligdom’ benadrukt hoe belangrijk het contact tussen leermeester en leerling werd gevonden en hoe intiem de ontmoetingen daadwerkelijk waren. Een leerling van Acquoy verwoordde dat als volgt:

“Naar zijne studeerkamer eerst. Wanneer hij daar, gezeten aan zijne schrijftafel te midden van zijne kostbare bibliotheek en doorgaans een handschrift dat hij had te raadplegen naast zich, met een zijner leerlingen sprak over een of ander belangrijk onderwerp, werd in dat heiligdom en in eene dergelijke geestelijke omgeving, eerder misschien dan ,,eex cathedra,,  ene liefde voor boeken gewekt of versterkt, die bestemd was om nimmermeer te verflauwen.”[6]


Het geleerdenethos binnen én buiten de academische wereld

Omdat vrijwel de gehele aard van de wetenschap veranderde en het merendeel van het werk van de geleerde zich verplaatste naar het archief, veranderde ook de manier waarop het eigen werk en dat van anderen werd gewaardeerd en beoordeeld. Karaktereigenschappen en deugden – of juist ondeugden – speelden hierbij een belangrijke rol. Het ‘topos’ van de hardwerkende waarheidlievende geleerde die tot diep in de nacht in een slecht verlichte kamer archiefstukken doorspitte, verscheen ten tonele.[7] IJverigheid was een deugd die steeds meer werd geprezen naarmate onderzoek in archieven belangrijker werd.
Geleerde personae, zoals de verzameling van deze karaktereigenschappen worden genoemd, zijn gevormd door hun omgeving en komen uit de praktijk van de wetenschap zelf.[8] De veelheid van de betekenis van het woord ‘wetenschapper’ wordt dus deels begrijpelijk gemaakt in de context van het soort wetenschap waarmee iemand bezig is. Hoe geleerden, nu of in de negentiende eeuw, hun ideaalbeeld vormgeven, om dat vervolgens te projecteren op beroemde of succesvolle collega’s, wordt beïnvloed door de ontwikkelingen in de wetenschap zelf. De deugden die men in de negentiende eeuw belangrijker ging vinden, onpartijdigheid, ijver  en waarheidsliefde, kwamen voort uit de veranderende onderzoeksmethode binnen de geesteswetenschappen; veroorzaakt, ten dele, door ‘The Archival turn.’

In de burgerlijke Nederlandse negentiende eeuw was de scheiding tussen de academische wereld en de samenleving veel minder groot en dat zorgde er voor dat deze ‘geleerde’ deugden óók buiten de academische context functioneerden. De gemeenschap van geleerden was nauw verbonden met de burgerlijke negentiende-eeuwse samenleving. De vader van de Nederlandse historiografie, Robert Fruin, was bijvoorbeeld behalve hoogleraar óók uitermate actief als redacteur van het liberale tijdschrift De Gids. Hij was op die manier zeer betrokken bij de maatschappelijke wereld en bestuur van het land. Datzelfde gold voor zijn leerling en opvolger Petrus Johannes Blok. Blok was samen met de referendaris van het ministerie van Binnenlandse Zaken, Victor De Stuers, verantwoordelijk voor het uitzenden van bijna een dozijn archiefreizigers door heel Europa – op kosten van het ministerie.[9] Daarom is het interessant om te kijken hoe deze nieuwe deugden in contact stonden met de wereld buiten de universiteit. Hoe belangrijk werd een deugd als ‘ijverigheid’ gevonden in de burgerlijke samenleving van de negentiende eeuw?

De deugd van ‘onpartijdigheid’ werd in de politiek liberale stroming waar Fruin een fervent aanhanger van was in ieder geval alom geprezen als een belangrijke kwaliteit waarmee het particularisme binnen de Nederlandse politiek bestreden kon worden.[10] Óók daar beoordeelde men elkaar in termen van deugd en ondeugd, net als in het dagelijks leven en de nog alom aanwezige kerk. De burgerlijke Nederlandse negentiende eeuw was immers een plek waar karakter nog steeds een belangrijke morele categorie vormde.[11] Juist daarom was Fruin, de strenge geschiedvorser, alom geprezen om zijn onpartijdigheid, niet alleen de ideale professor, maar ook de ideale liberaal.

Een goede geleerde streefde er naar om, naast zijn academische loopbaan, óók een goede vader, christen en burger zijn. Dat betekende dat de geleerde deugden, zoals onpartijdigheid, waarheidsliefde en ijver, steeds belangrijker waren geworden, ook buiten de academische wereld. Was er een wisselwerking tussen de verschillende invloedsferen waarin deze deugden functioneerden? En hoe zit dat met de geesteswetenschappen van nu? Kunnen wij de negentiende-eeuwse academische wereld van de geesteswetenschappen spiegelen aan de situatie van nu? Kan men ook nu spreken van een wisselwerking tussen de maatschappij en de deugden die een (geestes)wetenschapper dient te bezitten?

Terug naar het heden: nieuwe onderzoeks- en onderwijsmethode binnen de huidige geesteswetenschappen?

Hebben wij, als geesteswetenschappers, misschien een nieuwe archival turn nodig? En nieuwe manier van onderwijs? De veranderingen in de negentiende-eeuwse geestes-wetenschappen gingen gepaard met een focus op het karakter en de persoonlijkheid van de geleerde mannen. Sinds de 19e eeuw zijn er tal van nieuwe ontwikkelingen geweest die hun stempel hebben gedrukt op de persona van de geesteswetenschapper. Denk bijvoorbeeld aan de opkomst van de economische en sociale geschiedenis, de hoogtijdagen van feministische geschiedschrijving in de jaren ’70 van de vorige eeuw of de geschiedenis van emoties. De negentiende-eeuwse archiefhistoricus is slechts één voorbeeld van een geesteswetenschappelijk personage.

De ontwikkeling van de geesteswetenschappen heeft ook de afgelopen jaren niet stilgestaan. De digitale revolutie die effecten heeft in de gehele samenleving heeft ook de humaniora weten te raken. De Digital Humanities zijn in de opkomst; een nieuwe onderzoeksmethode op de grens tussen de traditionele geesteswetenschappen en computerwetenschappen. De beschikbaarheid van nieuwe enorme hoeveelheden data dwingen geesteswetenschappers om nieuwe vragen te stellen en stelt hen tegelijkertijd in staat om antwoorden te vinden op oude problemen. Een ontwikkeling die ongetwijfeld invloed heeft op de persona van de geesteswetenschapper, net zoals de nauwe verbinding tussen politiek en wetenschap in de negentiende eeuw. Wat voor een ideaalbeeld zou er kunnen ontstaan van de eigenschappen die een digital humanities wetenschapper nodig heeft?

In het onderwijs is het directe contact met de hoogleraar in zijn studeerkamer thuis allang verdwenen. Sinds de jaren ’60 groeien de studentenaantallen gestaag met als gevolg dat het onderwijs onpersoonlijker en massaler is geworden. Een verandering die invloed heeft gehad op de manier waarop studenten én hoogleraren hun taken moeten uitvoeren. Het rendementsdenken, wat via ‘Den Haag’ de universiteiten binnensluipt, brengt een nieuw ideaal met zich mee; de marketingwaarde van de wetenschap. Hoeveel studenten er per jaar afstuderen, het ‘rendement’ van de opleiding,  heeft invloed op de manier waarop die opleiding in elkaar wordt gezet en bovendien wélke opleidingen er in elkaar worden gezet. Veranderen de geesteswetenschappelijk geleerde mee met dit maatschappelijke fenomeen? Het lijkt er meer op dat de geesteswetenschappers zich juist tegen de ontwikkeling keren. Hoe dat verder doorwerkt in de veranderende verhoudingen en idealen binnen de geesteswetenschappen moet nog duidelijk worden. Één ding is duidelijk, de universiteit kan ook nu niet geheel ontsnappen aan de invloed die de politiek op de wetenschap heeft.

Conclusie

De personae van geleerden en het bijbehorende ideaalbeeld waren onderhevig aan de context van de wetenschap waarin de geleerde zich bewoog én de context van de rest van zijn leven. Geleerde personae zoals die in de negentiende eeuw bestonden bij de geesteswetenschappen en in de burgerlijke maatschappij zijn niet meer. De manier waarop studenten en docenten met elkaar omgaan en hun tijd moeten verdelen is sterk veranderd, niet in de laatste plaats door de enorme toestroom van het aantal studenten. Hoewel onpartijdigheid ons nog steeds wordt opgelegd als het na te streven aristotelisch ideaal[12] definiëren wij dat begrip nu anders. De liberale stroming waarvan Fruin een aanhanger was, staat in ons brein niet meer als ‘onpartijdig’ geregistreerd.

Als de personae van de geesteswetenschapper in de negentiende eeuw  is veranderd dankzij veranderingen als de ‘Archival Turn’, rijst de vraag hoe de persona van de geesteswetenschapper nu in elkaar steekt als gevolg van de huidige veranderingen binnen de geesteswetenschappen. Het blijkt een vraag die niet gemakkelijk te beantwoorden is.  Wel kunnen we, als we ons inderdaad willen spiegelen aan de negentiende-eeuwse geesteswetenschappelijke wereld, vaststellen dat de veranderingen waaraan de geesteswetenschappen onderhevig zijn, een sterke invloed hebben op wat wij als ideaalbeeld van de persona van de geesteswetenschapper beschouwen.

Wil dat ook zeggen dat er eenzelfde wisselwerking tussen samenleving en de wereld der professoren bestaat zoals dat het geval was in de tijd van Fruin en Acquoy? Onze samenleving nu is lang niet zo kleinschalig als in de negentiende eeuw en bovendien zijn de verschillende invloedsferen waarin wij ons bewegen precies dat; verschillend. Daarnaast zijn ook de verschillende disciplines verder uit elkaar gedreven waardoor veranderingen minder snel de hele geesteswetenschappelijke wereld bereiken.

Toch is het duidelijk dat personae een belangrijke rol hebben gespeeld in de ontwikkeling van de geesteswetenschappen en dat waarschijnlijk zullen blijven doen in de toekomst. Welk ideaalbeeld hebben wij nu bijvoorbeeld van beroemde en succesvolle geschiedkundigen zoals Christopher Clark, Henk te Velde en Mary Beard en wat zegt dat over de manier waarop de geesteswetenschappen nu in elkaar steken? Het zou zomaar kunnen dat in de nieuwe idealen en onderzoeksmethode het antwoord ligt op de huidige crisis binnen de geesteswetenschappen. Waarschijnlijk is in ieder geval dat de waargenomen problemen binnen de geesteswetenschappen van nu een uitwerkingen zullen hebben op de personae van geesteswetenschappers en hun idealen wat betreft de deugden die deze wetenschappers dienen te bezitten.

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAROP DEZE LONGREAD GEBASEERD IS!

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP!

 

NOTEN:

[1]http://www.nrc.nl/opinie/2015/03/06/18-jarigen-laten-taalstudies-links-liggen-omdat-vwos-niet-leren-wat-het-inhoudt/ geraadpleegd 31-3-2015

[2] Herman Paul, “The scholarly self: Ideals of intellectual virtue in Nineteenth Century Leiden” in: The making of the humanities: Volume 2, from early modern to modern disciplines, ed. Rens Bod, Jaap Maat and Thijs Weststeijn (Amsterdam: Amsterdam University Press, 2012), 397-411, 399.

[3] Kasper Risbjerg Eskildsen, “Leopold Ranke’s Archival Turn: Location and Evidence in Modern Historiography” in: Modern Intellectual History 5 (2008), 425-453, 427

[4] Daniela Saxer, “Archival objects in motion: historians’ appropriation of sources in nineteenth-century Austria and Switzerland” in: International Journal on Recorded Information (2010) 315-330, 329.

[5] Byvanck, W.G.C., “R. Fruin (1823-1899)” in: De Gids. Jaargang 63 (1899), 1-89, 34.

[6]D.A. Brinkerink, “Het onderwijs van Prof. J.G.R. Acquoy” in: Theologisch Tijdschrift 41 (1907), 101-110, 106.

[7] Herman Paul, “ ‘Werken zoo lang het dag is’ Sjablonen van een negentiende-eeuws geleerdenleven” in: De menselijke maat in de wetenschap. De geleerden(auto)biografie als bron voor de wetenschaps- en universiteitsgeschiedenis ed. L.J. Dorsman and P.J. Knegtmans (Verloren: Hilversum, 2013), 53-74, 63 and 72.

[8] Lorraine Daston and Otto Sibum, “Introduction: Scientific Personae and Their histories” in: Science In Context 16 (2003), 1-8, 3.

[9] Jan Antoon Adam Bervoets, Inventaris van het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Afdeling Kunsten en Wetenschappen, 1875-1918 / J.A.A. Bervoets (Den Haag: Algemeen Rijksarchief, tweede afdeling, 1985), 45.

[10]Remieg Aerts, De Letterheren. Liberale cultuur in de negentiende eeuw: het tijdschrift De Gids. (Meulenhof: Amsterdam, 1997), 313.

[11] Herman Paul, ‘Performing History: How Historical Scholarship is shaped by epistemic virtues’ in: History and Theory 50 (2011) 1-19, 14.

[12] Een ideaal wat na te streven is, maar nooit geheel bereikt kan worden.

Berichten gemaakt 1230

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven