Longread: Lionel Martina, De ontdekking van etniciteit: Waarin een klein land groot kan zijn

Peter Stuyvesant kocht het eiland Manhattan voor een aantal kralen en spiegels van de lokale Indianen en stichtte daarmee Nieuw Amsterdam. Niet veel later ruilde de West Indische Compagnie Nieuw Amsterdam met de Engelsen voor Suriname en kwam er een eind aan de korte Nederlandse aanwezigheid in de Nieuwe Wereld. Plaatsnamen als Brooklyn (Breukelen), Broadway (Bredeweg) en Coney Island (Konijneneiland) waren een laatste herinnering aan het Nederlandse koloniale verleden in Amerika.

Dat was althans het beeld dat ik vooraf had van de ontstaansgeschiedenis van New York. Ik moet eerlijk bekennen dat dit beeld waarschijnlijk ook niet gewijzigd zou zijn als ik niet in 2013 door een vriend in New York werd gewezen op een boek dat ik moest lezen. Het boek was The Island at the Center of the World: the epic story of Dutch Manhattan and the forgotten colony that shaped America. Die titel sprak me als Nederlander meteen aan. Wij Nederlanders hadden volgens Shorto immers in belangrijke mate bijgedragen aan het ontstaan van de machtigste natie in de moderne geschiedenis! Voor mij maakte die pakkende titel de inhoud meer dan waar. Ik heb het boek in 2 dagen uitgelezen en was meteen geprikkeld om meer te weten te komen over de geschiedenis van Nederlanders in Amerika.

Maar Shorto’s boek beschreef een periode waar ik in ieder geval nog een beetje weet van had, want ik wist immers wie Stuyvesant was. Maar een van mijn vragen die het boek niet beantwoord, is wat er na die korte periode van Nederlandse kolonisatie is gebeurd. Wat gebeurde er bijvoorbeeld in de negentiende eeuw, toen een massale emigratiegolf vanuit Europa naar de Verenigde Staten trok. Zijn er, naast alle Ierse, Italiaanse, Duitse en Russische emigranten ook miljoenen Nederlanders naar New York vertrokken? Zo ja, hoe verging het die emigranten? Wisten zij, zoals Ierse en Italiaanse immigranten, hun eigen identiteit te creëren en te behouden? Daarnaast is Shorto’s claim dat Nederlandse kolonisten buitenproportioneel hebben bijgedragen aan de ‘geest’ van het huidige Amerika prikkelend, maar meteen ook problematisch. Hoe meet en bewijs je bijvoorbeeld ‘invloed’ op cultuur? En wat is ‘typisch Nederlands?’ Toch heb ik geprobeerd het begrip ‘Nederlander’ in een Amerikaanse context te definiëren. Dat leidde tot verrassende inzichten. Zo was de vrijheid van godsdienst een belangrijke reden om te emigreren. Ook kwam het merendeel van de Nederlandse emigranten maar uit een klein deel van het land. En niet onbelangrijk: in de negentiende eeuw zijn ‘slechts’ 200.000 Nederlanders naar de Verenigde Staten geëmigreerd. In vergelijking met andere Europeanen, zoals Duitsers, Ieren en Italianen, is dit slechts een klein aantal. Echter, ondanks dat het een relatief kleine groep is geweest die is geëmigreerd, durf ik de stelling aan dat zij een eigen identiteit hebben weten te behouden. De Nederlandse Amerikaan bestaat niet, laat staan dat we hun ‘invloed’ kunnen meten. Maar een duidelijk herkenbare Nederlands Amerikaanse etnische identiteit, gestoeld op religie, afkomst en tradities, is er zeker.

 

‘Putting the Dutch in Dutch America’.

Mijn zoektocht naar het ‘typisch Nederlandse’ karakter van Amerika begint niet zoals bij Shorto in de zeventiende, maar in de negentiende eeuw. Rond 1840, twee eeuwen na de oorspronkelijke kolonisten van Nieuw Amsterdam, kwam er een nieuwe emigratiestroom vanuit Nederland naar Amerika op gang. Een groot verschil met de eerdere ‘Nederlandse’ emigratie is dat deze stroom op het oog redelijk homogeen is. Dit keer waren het onderdanen van het Koninkrijk der Nederlanden, veelal protestanten die op zoek waren naar meer godsdienstvrijheid.[1] Overigens is godsdienstvrijheid in deze context een heel ruim begrip. Zo waren katholieken in Nederland in een groot deel van de negentiende eeuw nog achtergesteld bij hun protestantse landgenoten. Katholieken hadden echter maar een klein aandeel in de Nederlandse emigratie in de negentiende eeuw. Samen met andere niet-Protestanten vormden zij slechts 19% van de Nederlandse emigranten[2]. De gezochte godsdienstvrijheid zat in het bijzonder in de vrijheid van godsdienstig onderwijs, waar in Nederland alleen het openbare onderwijs nog bestond. In deze zoektocht kwam het overgrote deel van de immigranten terecht in wat we nu het Midwesten van de Verenigde Staten noemen, maar wat toen nog een grensgebied was. Een van de belangrijkste clustergebieden was het toepasselijk genaamde plaatsje Holland in Michigan. Opvallend is dat deze emigranten zichzelf zagen als kolonisten, hoewel ze emigreerden naar een al bestaand land, de Verenigde Staten van Amerika.[3] De lokale herkomst van deze emigratieverenigingen was ook zichtbaar in de plaatsnamen. Naast Holland, Michigan, zeiden plaatsnamen als Zeeland en Vriesland in Michigan en Friesland in Wisconsin veel over de afkomst van de immigranten. Maar het clusteren van immigranten was natuurlijk niet uniek. Hetzelfde kan worden gezegd over de Ierse, Duitse en Italiaanse immigranten in die tijd. Wat de Nederlandse immigranten onderscheidde van andere immigranten, was dat ze binnen hun eigen gemeenschap aan de lopende band kerken, scholen en kranten stichtten. Religie en taal waren zaken waarmee de Nederlandse gemeenschap zich onderscheidden van de Amerikanen, Duitsers, Ieren en Italianen die hen omringden. Hiermee voldeden deze immigranten aan een van de definities van etniciteit: een constructie waarmee een bepaalde groep zowel intern als extern als een aparte groep wordt gezien.[4] Volgens deze definitie is een groep pas een etnische groep als zowel de groep zelf als de wereld om hen heen ze als zodanig ziet. Het land Nederland was nog jong en de eerste immigranten zagen zichzelf voornamelijk als ‘Zeeuw’ of ‘Achterhoeker,’ en niet als Nederlanders. Onder druk van de andere gemeenschappen om hen heen, werden deze groepen echter Nederlandser dan ze ooit waren geweest.

 

Religie

Je kunt niet over een Nederlandse etniciteit in een Amerikaanse context spreken zonder religie erin te betrekken. Hoewel de meeste Nederlandse immigranten protestant waren, waren niet alle protestanten hetzelfde. Voordat de emigratie vanuit Nederland op gang kwam, was er al sprake van een splitsing binnen de Nederlandse protestantse gemeenschap. Een groep protestanten vond de leer van de Nederlands Hervormde Kerk niet orthodox genoeg en wilde terug naar de beginselen van het calvinisme. In Nederland werden deze gereformeerden of Afgescheidenen geconfronteerd met tegenwerking vanuit de Nederlandse overheid en de minder orthodoxe Nederlands Hervormde Kerk. In de Verenigde Staten was expliciet geen nationale kerk en bovendien was er naast godsdienstvrijheid ook sprake van vrijheid van onderwijs. Voor vele Afgescheidenen waren de Verenigde Staten daarom ook een ideale bestemming. Op het oog lijkt het dat juist deze orthodoxe protestanten de toon zetten in de Nederlandse kolonies in het Midwesten. Echter, net als in Nederland zelf waren de Afgescheidenen een minderheid onder de Nederlandse immigranten. Het merendeel van de immigranten was Nederlands Hervormd. De gezamenlijke Nederlandse achtergrond en het gedeelde calvinisme lijken in eerste instantie een groter bindmiddel voor immigranten in een vreemde omgeving. Ook de Nederlands Hervormde Kerk in Amerika, gesticht door de kolonisten uit de zeventiende eeuw en voornamelijk gevestigd in New York en New Jersey, was een bindmiddel voor oude en nieuwe Nederlandse Amerikanen. Ondanks dat ze opnieuw begonnen in de Nieuwe Wereld, konden de immigranten uiteindelijk niet helemaal wegkomen van de tegenstellingen in het oude vaderland. Voor de Afgescheidenen was ook deze aftakking van de Nederlands Hervormde Kerk niet orthodox genoeg, wat al snel leidde tot een nieuwe afsplitsing. Deze nieuwe kerk moest de concurrentie aan voor nieuwe Nederlandse immigranten met de bestaande kerk, wat ervoor zorgde dat ook zij zich richtten op Nederlandstalige kerkdiensten, scholen en kranten. Hoewel de twee groepen in hun opvattingen voor buitenstaanders niet veel van elkaar verschillen, zagen zij dat zelf anders. Wat ze echter wel gemeen hadden, is dat ze op ‘jacht’ naar aangroei van hun gemeenschappen, de nadruk legden op een Nederlandse identiteit met behulp van die eerder genoemde kerkdiensten, scholen en kranten. Beide groepen waren duidelijk ‘anders’ dan de hen omringende Amerikanen. Daarmee zorgde deze concurrentiestrijd onbedoeld voor een nog verdergaande identificatie van immigranten als Nederlanders in Amerika. Vijftig jaar na het begin van deze nieuwe afscheiding waren Nederlandse Amerikanen voor hun niet Nederlandse buren daarom helemaal niet meer van elkaar te onderscheiden.


Locatie, locatie, locatie

Dat Nederlandse Amerikanen zich als specifieke etnische groep zagen, lag natuurlijk niet alleen aan de religie en de taal. Aan het einde van de negentiende eeuw waren de meeste Nederlandse Amerikanen onder te verdelen in twee categorieën: de afstammelingen van de kolonisten uit de zeventiende eeuw en de nieuwe ‘kolonisten’ in het Amerikaanse Midwesten. Dit zijn ook de groepen waar in de literatuur het meeste over geschreven is.[5] Maar er waren meer plaatsen weg van de oude en nieuwe kolonies waar Nederlandse immigranten zich in de negentiende eeuw vestigden. Zo ontstonden er Nederlandse gemeenschappen op de route tussen de oude en nieuwe Nederlandse gemeenschappen in het noorden van de staat New York, maar ook in bijvoorbeeld Wisconsin. Wat opvallend was aan deze immigranten is dat zij niet alleen fysiek tussen de ‘oude’ en ‘nieuwe’ kolonisten zaten, maar dat zij ook minder sterk vasthielden aan een Nederlandse identiteit. Het ging vaak om kleinere gemeenschappen die snel opgingen in de hen omringende Amerikaanse gemeenschappen. Bij deze lichting immigranten was het proces van Amerikanisatie het eerst zichtbaar. Dat juist deze groepen sneller assimileerden dan de Nederlanders in de kolonies in het Midwesten, is niet toevallig. Net als in de kolonies kwamen ook deze immigranten uit specifieke gemeenschappen in Nederland. Wat deze Nederlandse gemeenschappen gemeen hadden, en wat door hun emigranten naar Amerika werd geëxporteerd, is heterogeniteit. Een goed voorbeeld is Zeeuws-Vlaanderen, waar sinds jaar en dag katholieken en protestanten in goede gemeenschap samenwoonden. Deze gemeenschappen definieerden hun identiteit niet door zich tegen anderen af te zetten, maar juist door met hen samen te werken met behoud van de eigen identiteit. Deze Nederlands-Amerikaanse gemeenschappen verdienen daarom hun eigen plek binnen de geschiedschrijving van Nederlandse emigratie naar Amerika.


Tulpen, klompen en gouden schaatsen

De emigratiegolf in het midden van de negentiende eeuw bracht de afstammelingen van de eerdere emigranten weer voor het voetlicht. Daarnaast viel de nieuwe golf samen met een nieuwe interesse voor de ‘Nederlandse’ geschiedenis in de Verenigde Staten van zowel binnen als buiten de Nederlands Amerikaanse gemeenschap. Het bekendste voorbeeld uit het begin van de negentiende eeuw zijn waarschijnlijk de boeken van Washington Irving. Met zijn verhalen over Diedrich Knickerbocker, Rip van Winkle en Sleepy Hollow schetste Irving een beeld van de immigranten in het oude Nieuw-Nederland en hun afstammelingen.[6] Dit beeld was overigens niet onverdeeld positief. Vooral Nederlands-Amerikaanse mannen kwamen er bekaaid van af en werden voornamelijk afgebeeld als lui en onder de duim van hun echtgenotes. De boeken staan echter wel aan het begin van een verhoogde belangstelling voor de geschiedenis van Nederland in de Verenigde Staten. Naast romanschrijvers als Irving en Mary Dodge met haar boek over Hans Brinkers, bogen ook Amerikaanse historici zich over deze geschiedenis, zowel die van de oude Republiek als die van Nieuw-Nederland.[7] Deze belangstelling leidde aan het einde van de negentiende eeuw zelfs voor een fase die ‘Holland Mania’ wordt genoemd.[8] In deze periode, die grofweg van 1880 tot 1920 liep, kon alles wat Nederlands was op een verhoogde belangstelling rekenen. Dit ging zelfs zo ver dat er de angst was dat alle werken van Nederlandse meesters, zoals de doeken van Rembrandt, naar de andere kant van de Atlantische Oceaan zouden verdwijnen. Deze identificatie had waarschijnlijk minder te maken met een fascinatie voor Nederland, als wel met het zoeken naar een geschikt voorbeeld voor een natie met groeistuipen. Nederland was net als haar emigratiestroom klein en daardoor veilig, haar burgers waren grotendeels protestants en ze hadden bijgedragen aan de opbouw van het prerevolutionaire Amerika. Hiermee konden nijvere, geïntegreerde en bovenal protestantse Nederlanders dienen als lichtend voorbeeld voor de grote groepen katholieken en joden die uit Ierland of Zuid- en Oost-Europa emigreerden.[9] De Republiek was tenslotte geboren uit de opstand tegen de katholieke Spaanse overheersing en had daarna een aantal decennia succesvol de Britse overheersing van de wereldzeeën weten te weerstaan. In een land als de Verenigde Staten, dat zich meer en meer identificeerde als een bijzondere, op protestantse leest geschoeide staat, vrijgevochten van Britse koloniale overheersing, viel dit in vruchtbare aarde. De belichting van deze voorbeeldfunctie versterkte hiermee het idee van een specifiek Nederlands-Amerikaanse etniciteit. Toen in 1923 de emigratie naar de Verenigde Staten sterk werd beperkt, verviel de behoefte aan een lichtend voorbeeld en daarmee ook de ‘Holland Mania.’

 

‘Klompendancing through America’

Het einde van de ‘Holland Mania’ was echter niet het einde van de vorming van een Nederlands-Amerikaanse identiteit. Vlak voor de beurscrash van 1929 stuitte de kamer van koophandel van Holland in Michigan toevallig op een goudmijn. Ter verfraaiing van het stadje besloot men om duizenden tulpen te planten. Het resultaat hiervan was dat grote groepen toeristen uit de omringende regio naar Holland kwamen om naar de bloemen te kijken. Al snel zag men in Holland in dat hiermee geld te verdienen was. Het Tulpenfestival werd een jaarlijks terugkerend fenomeen. Tijdens de ‘Holland Mania’, onder andere in het boek over Hansje Brinkers, hadden Amerikanen geleerd dat Nederlanders op klompen lopen, in de winter schaatsen, bijzonder proper zijn en in windmolens wonen. Dit beeld werd tijdens de Tulpenfestivals versterkt door klompendansende meisjes en het ‘schoonvegen’ van de straat. Volendammer dracht, klompen, tulpen en windmolens stonden nu model voor Nederland en een Nederlandse etniciteit. Mijn eerste vraag over de stellingen van Russel Shorto is hiermee niet beantwoord, maar zoals ik al aangaf, is het lastig om invloed van een groep op de cultuur te bewijzen. Waar we echter wel van invloed kunnen spreken, is de omgekeerde route van stereotype etnische beelden: van de Verenigde Staten naar Nederland. Zo heeft Russel Shorto toch een beetje gelijk.

 

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAROP DEZE LONGREAD GEBASEERD IS!

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP!

 

NOTEN:

[1] Voor een overzicht van de Nederlandse emigratie naar de Verenigde Staten in de achttiende eeuw, zie: Robert P. Swierenga, Faith and Family: Dutch Immigration and Settlement in the United States, 1820-1920 (New York etc: Holmes & Meier, 2000). Prof. Swierenga, een Amerikaanse historicus en kleinzoon van Nederlandse immigranten, is een van de meest prominente schrijvers over Nederlands-Amerikaanse emigratie. In mijn onderzoek heb ik dan ook dankbaar geleund op zijn vele werken.

[2] Ibid., p. 156.

[3] Potentiële Nederlandse emigranten richtten zelfs zogenoemde “Kolonisatieverenigingen” op voordat ze aan de overtocht begonnen. Een uitgebreider overzicht vind je ondermeer in Jacob van Hinte, Netherlanders in America: A Study of Emigration and Settlement in the Nineteenth and Twentieth Centuries in the United States of America, ed. Robert P. Swierenga, trans. Adriaan de Wit (Grand Rapids Mich: Baker Book House, 1985).

[4] Etniciteit stamt af van het Griekse woord “ethnikos,” wat zoveel betekent als “buitenstaander.” Werner Sollors, ed., The Invention of Ethnicity (New York etc: Oxford University Press, 1989), 15.

[5] Zowel door Nederlandse historici zoals Hans Krabbendam, Vrijheid in het verschiet: Nederlandse emigratie naar Amerika 1840-1940 (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2006), als door Nederlands-Amerikaanse historici zoals Gerald Francis De Jong, The Dutch in America, 1609-1974 (Boston, Mass: Twayne Publishers, 1975).

[6] Washington Irving, A History of New York, from the Beginning of the World to the End of the Dutch Dynasty … (New York: M. Thomas, 1819); Washington Irving, The Sketch Book of Geoffrey Crayon, Gent, 5th ed. (London: John Murray, 1821); Washington Irving, The Legend Of Sleepy Hollow (Project Gutenberg ; NetLibrary, 2000).

[7] Mary Mapes Dodge, The Silver Skates: A Story of Life in Holland (London: Sampson Low, son, and Marston, 1867); E. B. (Edmund Bailey) O’Callaghan, History of New Netherland; Or, New York under the Dutch (New York: D. Appleton & co., 1848); John Lothrop Motley, The Rise of the Dutch Republic: A History (London: Routledge, Warne, and Routledge, 1862).

[8] Veel uitgebreider over deze periode is het werk van Annette Stott. Zij beschrijft ondermeer hoe Amerikaanse kunstenaars naar Nederland kwamen voor inspiratie. Indirect leidde dit tot een identificatie van Volendam met Nederland, waarover meer in mijn voorgenomen promotieonderzoek. Annette Stott, Holland Mania: The Unknown Dutch Period in American Art & Culture, 1st ed (Woodstock, NY: Overlook Press, 1998).

[9]Een van de bekendste Nederlandse-Amerikanen en toekomstig President Theodore Roosevelt stelde dit zelfs in een toespraak voor de Dutch Society of New York. Theodore Roosevelt, “The Hollander as an American,” New Amsterdam Gazette, January 25, 1890, 6 edition, Hathi Trust.

Berichten gemaakt 1231

Eén gedachte over “Longread: Lionel Martina, De ontdekking van etniciteit: Waarin een klein land groot kan zijn

  1. Ik wil hier graag een nieuw element aan toevoegen nl dat van de katholieke emigratie naar Amerika rond 1850, vooral die uit Noord-Oost Brabant. Ook deze groep draagt nog tot op heden bij aan verspreiding van Nederlands erfgoed in de MidWest en aan het beeld van Nederlanders als hardwerkende, gelovige mensen. De achtergrond van hun emigratie had echter niet te maken met geloofsvrijheid (zoals wel eens wordt gesuggereerd) of met vrijheidsdrang maar eenvoudig met een vlucht voor de armoede. De grote initiator van deze emigratie was een missionaris, de Dominicaan Theodorus Joannes van den Broek, die door de Amerikaanse politiek van deportatie van indianen, zijn parochie van Menomee indianen in Wisconsin grotendeels was kwijtgeraakt. Hij zocht nieuwe parochianen, hij kon zijn grond verkopen aan landgenoten en er was grote behoefte aan arbeidskrachten voor rivierkanalisatie in Wisconsin. Een mooi voorbeeld van vierdubbele win-win. De zandboeren, zoals ze werden genoemd, kwamen terecht in een frontier situatie. Behalve een aantal achtergebleven indianen en de zandboeren, woonden er een paar bonthandelaren en emigranten uit Ierland en Duitsland. Met veel onderlinge gemeenschapszin en steun van de katholieke kerk heeft een deel het doel waarvoor ze gingen, een eigen boerenbedrijf, gehaald. Anderen zijn verder Amerika ingetrokken. De groep die is gebleven heeft tot begin 1900 nog Nederlandstalige kranten uitgegeven en tot op de dag van vandaag probeert men Nederlandstalige cultuur te behouden. In 2014 is een Nederlandse windmolen in Little Chute Wisconsin geopend als toeristische attractie en symbool van Nederlands erfgoed. http://www.littlechutewindmill.org.

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven