Tijdens de herdenking van de Armeense genocide op 24 april van dit jaar in Berlijn, noemde de Duitse president Gauck de moord van de Turken op de Armeniërs de Armeense genocide.[1] Dit is honderd jaar na de uitbraak van de genocide nog steeds een gewaagde uitspraak, omdat Turkije de genocide nog niet erkend heeft. In de Duitse samenleving werd het debat over de Armeense genocide getekend door een schuldgevoel, omdat in een debat over een genocide in Duitsland al snel gerefereerd wordt aan de Holocaust. Duitse kranten en tijdschriften als Der Spiegel, Die Zeit en Frankfurther Allgemeine Zeitung spraken over de Duitse verplichting om de genocide te erkennen. De linkse fractie in de Bondsdag vindt dat Duitsland een plicht heeft om als tussenpersoon op te treden en de diplomatieke betrekkingen tussen Armenië en Turkije te bevorderen.
De vraag is of dit schuldgevoel terecht is. Deze vraag heb ik onderzocht voor mijn bachelorscriptie. Mijn onderzoek bevat geen juridische benadering van het onderwerp: ik heb niet gekeken naar de schadeclaims van overlevenden en nabestaanden van de slachtoffers van de genocide, evenmin naar de vervolging van de daders en het internationaal recht. Mijn onderzoek gaat over het historisch debat omtrent de Duitse ‘medeplichtigheid’ ten tijde van de Armeense genocide. In deze longread: de reacties van Duitse afgevaardigden, gelezen uit eerste hand.
De Armeense genocide is onderwerp geworden van een politiek spel tussen Turkije en Armenië. Er zijn duidelijk twee ‘versies’ ontstaan over de geschiedenis van de Armeense genocide, waarbij anti-Turkse en anti-Armeense retoriek een rol speelt. Het is daarom moeilijk als historicus om een objectief beeld te krijgen van de gebeurtenissen in het Ottomaanse Rijk tijdens de Eerste Wereldoorlog en de rol die Duitsland daarin heeft gespeeld. Ik zal eerst de geschiedenis van de Armeense genocide kort weergeven, daarna stilstaan bij de Duitse rol en vervolgens kort het historisch debat weergeven.
De Armeense genocide
Voor het begin van de Eerste Wereldoorlog woonden er ongeveer twee miljoen Armeniërs in het Ottomaanse Rijk.[2] Tot 1375 was Armenië een groot land in de Kaukasus, maar in dit jaar werd het opgenomen in het Ottomaanse Rijk.[3] De Armeniërs zijn een christelijk volk met een eigen Armeens Apostolische kerk. Dit leverde geen problemen op in het Ottomaanse Rijk, vanwege het millet systeem waarin het rijk georganiseerd was. Elke religieuze groep had eigen zelfbestuur en een eigen wettelijk systeem.[4] Op deze manier konden verschillende religieuze groepen vreedzaam samenleven. De Armeniërs vormden een sterke handelsklasse in het Ottomaanse Rijk. Het waren goede ambachtslieden. De Armeniërs hadden ook een eigen alfabet. Door hun religie en taal onderscheidden de Armeniërs zich van andere Ottomaanse bevolkingsgroepen. Eind negentiende eeuw ontstond er een Armeense elite, die een opleiding kon nuttigen in Europa door de band met protestantse kerken en de Armeens Apostolische Kerk. Deze groep stond echter niet in verhouding met de gehele Armeense bevolkingsgroep in het Ottomaanse Rijk: het merendeels moest hard werken om rond te komen.
In de tweede helft van de negentiende eeuw groeide de spanning tussen Armeniërs en moslims in het Ottomaanse Rijk. Door banden met westerse landen, met name met protestantse kerken in Europa, kregen enkele Armeniërs de kans om in Europa een opleiding te volgen. Moslims in het Ottomaanse Rijk kregen deze kans niet en waren daarom vaak lager opgeleid dan Armeniërs. Dit gold niet voor alle Armeniërs; er ontstond in deze periode een Armeense elite. Dit zorgde voor irritatie bij Ottomaanse moslims. Het zorgde voor een versterking van het stereotype van de Armeniër als doortrapte handelaar. Een Amerikaanse ambassadeur uit de negentiende eeuw zei hierover:
The Armenians are the Yankees of the Orient. They are the brightest, brainiest and smartest of all the people of Asia Minor. They are superior to the Jews or Greeks in business. The Turks say, “twist a Yankee and you make a Jew, twist a Jew and you make an Armenian”.[5]
Deze Amerikaan geeft goed weer welk beeld de Ottomaanse moslims hadden van de Armeniers eind negentiende eeuw, en de irritatie die bestond over deze groep die leefde onder de andere Ottomanen. De Armeniërs worden in dit citaat in het rijtje geplaatst van joden en Yankees, die eveneens door een andere groep als doortrapt en onbetrouwbaar werden bestempeld en het zwarte schaap in de samenleving waren. De Armeense elite zorgde voor irritatie bij andere Ottomanen, maar er was nog geen sprake van geweld tegen Armeniërs.
In de jaren 1890 begonnen Armeniërs zich te mobiliseren voor onafhankelijkheid. In 1890 vormde zich de Armenian Revolutionary Federation party (ARF), door de Armeniërs werden de leden van deze partij Dashnaks genoemd. De partij was mede het gevolg van het onderwijs dat Armeniërs hadden gevolgd in Europa: ze waren geïnspireerd geraakt door de Franse Revolutie en de vorming van natiestaten. De ideeën van de ARF werden niet alleen door debat en lobby verspreid, maar ook door gewelddadige aanslagen. Deze aanslagen werden gepleegd om de aandacht van grote mogendheden te krijgen.[6] De Ottomaanse Sultan Abdülhamid II was erg gefixeerd op de onafhankelijkheidsbeweging van de Armeniërs, omdat hij reeds grote delen van het Ottomaanse Rijk op de Balkan was kwijtgeraakt aan het nationalisme van de Bulgaren en Grieken. In de jaren 1894-96 escaleerde de situatie na een protest van Armeense boeren. Armeniërs werden massaal vermoord, kinderen en vrouwen werden niet gespaard. De moordpartij lokte Armeense acties uit.[7] Er is veel discussie gaande over deze Hamidiyan-moorden. Zo worden ze als voorbode van de Armeense genocide gezien. Voor ontkenners van de Armeense genocide is het een argument om aan te geven dat de Armeniërs het geweld zelf uitgelokt hebben.
De grootste angst van Sultan Abdülhamid II werd werkelijkheid: hij verloor zijn autoriteit door opkomende nationalistische bewegingen in het rijk. Het ‘gezamenlijke Ottomanisme’ waaraan hij refereerde in een poging om het rijk bijeen te houden, sprak veel Ottomanen niet meer aan. Een voorbeeld van een nationalistische beweging is het Turkse nationalisme, dat zich organiseerde in politieke partijen. In juli 1908 pleegde de Committee of Union and Progress (Ittihad ve Terraki Cemiyeti; CUP) een staatsgreep en het Ottomaanse Rijk werd voortaan geleid door het triumvaat van de drie Pasja’s: Enver, Talaat en Djemal Pasja.[8] Zij zouden de orders geven voor de moord op de Armeniërs in april 1914. Tijdens de Balkan-oorlogen in de periode 1912-13 werden de spanningen tussen de nationalistische Turken en de Armeniërs groter. Na een serie van anti-Armeense maatregelen en de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog nam de CUP op 24 april 1915 een dramatische beslissing: de Armeense elite werd opgepakt en geëxecuteerd. Dit was het begin van de Armeense genocide.[9]
De genocide werd op twee manieren uitgevoerd. Ten eerste was er een officieel bevel om alle Armeniërs in het Ottomaanse Rijk te deporteren. Dit bevel werd gestuurd naar alle lokale vertegenwoordigers van de Ottomaanse regering, die de deportaties zelf moesten organiseren. De Armeniërs werden gedeporteerd naar de Deir ez-Zor-woestijn, nu Syrisch gebied, en werden onthouden van primaire levensbehoeften. Zo was er nauwelijks voedsel en water beschikbaar. Vrouwen werden verkracht, zwakken werden aan hun lot over gelaten en mannen werden vermoord.[10] Naast de deportaties werden Armeense dorpen geplunderd en de bevolking vermoord. De bezittingen van Armeniërs werd verkocht of overgenomen door Turken of Koerden. Er is geen officieel cijfer van het aantal slachtoffers. De schattingen van het aantal Armeniërs dat omgekomen is bij de genocide varieert van 600.000 tot anderhalf miljoen.[11] De genocide richtte zich ook tegen andere volkeren die volgens de radicale ideologie van de Jonge Turken niet-Turks waren, zoals de Assyriërs, Pontische Grieken en enkele Koerdische stammen.
Ontwikkelingen na de genocide
Er is erg veel verslag gedaan van de genocide, bijvoorbeeld van niet-Turkse afgevaardigden die tijdens de genocide in het Ottomaanse Rijk waren en direct of indirect getuige waren van de moordpartijen. Zo heeft de Duitse pastoor Johannes Lepsius, die in het Ottomaanse Rijk was voor zendingswerk, een uitgebreid verslag geschreven over de moord op de Armeniërs. De Amerikaanse ambassadeur Henry Morgenthau had veel professioneel maar ook vriendschappelijk contact met de drie Pasja’s en de Engelse afgevaardigden Viscount Bryce en Arnold Toynbee publiceerden hun verslag in het beroemde ‘Blue Book’ van de Armeense genocide The Treatment of Armenians in the Ottoman Empire, dat in 1916 door het Britse parlement werd gepubliceerd. Dit bewijs had zeer nuttig kunnen zijn in een rechtszaak tegen de daders van de genocide, maar zover kwam het niet.
Op 30 oktober 1918 tekende Turkije de wapenstilstand met de geallieerden. In Europa was bekend wat er tijdens de Eerste Wereldoorlog was gebeurd met honderdduizenden Armeniërs in het Ottomaanse Rijk en de geallieerden wilden het rijk dan ook straffen voor de misdaden die de regering gepleegd had.[12] Tijdens de vredesonderhandelingen in Versailles en in Sèvres werd door een speciale commissie besproken waar de Turkse staat zich schuldig aan had gemaakt en hoe het land daar het beste voor gestraft kon worden. Deze verdragen, met name het Verdrag van Sèvres, legden de juridische basis voor internationale erkenning van de misdaden begaan in het Ottomaanse Rijk.[13]
Naast deze juridische basis waren er ook plannen om het Ottomaanse Rijk opnieuw te verdelen om zo een plek te geven aan de minderheden in het rijk. Het Ottomaanse Rijk werd verdeeld onder de geallieerden, net zoals dat met Duitsland gebeurde na de Tweede Wereldoorlog. Er was ook een gedeelte toebedeeld aan het Armeense volk, zoals te zien is in onderstaande afbeelding.
De pogingen van de geallieerden om diegenen die verantwoordelijk waren voor de Armeense genocide te berechten, mislukte door politieke overwegingen van de Europese landen en interne politieke ontwikkelingen in Turkije. Onder leiding van Mustafa Kemal ontstond in Turkije een nationalistische beweging die eenheid en nationale trots hoog in het vaandel had staan. Deze beweging kwam voort uit de CUP, de partij die verantwoordelijk was voor de misdaden tegen minderheden in het Ottomaanse Rijk. Deze beweging wilde niet dat de daders berecht werden.[14] Mustafa Kemal was zelf een van de kopstukken uit de CUP.[15] Met name Frankrijk en Italië waren meer geïnteresseerd in goede betrekkingen met Turkije dan erkenning van de misdaden tegen Armeniërs, omdat Turkije een zeer gunstige geopolitieke positie innam op de kaart. Hiermee ondermijnden zij de pogingen van Groot-Brittannië en de Verenigde Staten om de daders te straffen.[16] De ondertekeningen van het Verdrag van Lausanne in 1923 betekende het einde van de strijd van de geallieerden om de daders van de Armeense genocide berecht te krijgen. Met dit verdrag erkenden de geallieerden de territoriale vorm van Turkije, en daarmee impliciet de misdaden die samen waren gegaan met de vorming van het huidige Turkije.
De Duitse rol
Tijdens de Eerste Wereldoorlog waren Duitsland en het Ottomaanse Rijk bondgenoten, waardoor er Duitse afgevaardigden aanwezig waren in het Ottomaanse Rijk. Dit waren er ongeveer honderd aan het begin van de Eerste Wereldoorlog en achthonderd aan het einde.[17] Zij berichtten de Duitse ambassade in Constantinopel wat zij hoorden en zagen van de behandeling van Armeniërs door Turken. Soms waren zij zelf ooggetuigen van het geweld, soms schreven zij op wat zij hoorden van Ottomaanse burgers. Een voorbeeld hiervan is de afgevaardigde Holstein die rapporteerde vanuit de stad Mossul aan de ambassadeur in Constantinopel over het geweld tegen Armeniërs. Uit andere verslagen die hij schreef, beek dat hij zelf ooggetuige is geweest van het geweld dat de Turken gebruikten tegen de Armeniërs.[18] Holstein schreef in juni 1915 een telegram dat hij enkele dagen erna aanvulde met een nieuw telegram. In het eerste telegram werd op zakelijke wijze beschreven wat er gebeurde in die periode en is er weinig emotie te lezen. Zeker de slotzin geeft aan dat het om een zakelijke beschrijving ging: ‘Bitte telegraphische Überweisung von 200 Pfund türkisch.’[19] Het geweld wordt op een neutrale manier beschreven.
Onderstaand een voorbeeld van een telegram gericht aan de Duitse regering, waarin verhaald wordt over het lot van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk ten tijde van de Eerste Wereldoorlog.
Der Botschafter in Konstantinopel (Wangenheim) an das Auswärtige Amt
Telegraphischer Bericht
Konstantinopel, den 2. Juli 1915
Die mitgeteilten Äußerungen des Dr. Lepsius zur armenischen Frage lassen befürchten, daß seine Reise hierher in diesem Augenblick uns schwere Ungelegenheiten namentlich auch durch Einblick in die schlimme Lage der Armenier bereiten und unsere anderweitigen wichtigeren Interessen schädigen kann. Seine Ansicht über die Möglichkeit, die russischen Armenier durch Zurücknahme oder Milderung der von der Türkei ergriffenen Zwangsmaßregeln (Massen-Ausweisungen und Hinrichtungen) zu gewinnen, halte ich für Utopien; ebenso bezweifle ich, daß es ihm gelingen wird, die hiesigen Armenier zu beruhigen, da die türkische Regierung fest entschlossen ist, diese Maßnahmen durchzuführen und sie letztlich noch verschärft hat. Ich stelle daher anheim, dem Dr. Lepsius von der Ausführung der Reise ernstlich abzuraten. Bericht folgt.
Wangenheim
Antwort Zimmermann
Lepsius abreist Montag und wird in 10 bis 14 Tagen dort eintreffen. Da er alle Vorbereitungen und Verabredungen bereits getroffen hatte war Versuch ihn zurückzuhalten erfolglos. Er versprach jedoch sich sofort nach der Ankunft auf der Kaiserlichen Botschaft zu melden und deren Weisungen strikt zu befolgen.[20]
Dit telegram geeft aan dat de Duitse regering op de hoogte was van de moord op de Armeniërs.
In deze bron zie je ook het dilemma terug waarmee Duitse afgevaardigden in die tijd worstelden. Er bestond dus angst voor Turkse represailles wanneer gehoor werd gegeven aan dit verzoek.[21]Ambassadeur Wangenheim besloot dus geen actie te ondernemen.
De historici Vahakn Dadrian en Wolfgang Gust vonden dat Duitsland hierdoor medeverantwoordelijk is voor de genocide. Donald Bloxham nam in dit debat een middenpositie in en gaf hier een aantal zwaarwegende argumenten voor, zo blijkt uit zijn werk The Great Game of Genocide dat verscheen in 2003. Ten eerste was Duitsland onverschillig tegenover de Armeense genocide door de verharding van het moraal die zich ontwikkelde gedurende de Eerste Wereldoorlog. De verschrikkingen van de oorlog zorgden ervoor dat de Duitsers harder werden in hun militaire optreden. Zo was een Duitse maatregel aan het oostfront om voor elke aanval op een Duitse nederzetting twee Russische dorpen te verbranden. Ten tweede protesteerden Duitse diplomaten tegen de moord op Armeniërs door de ambassade in Constantinopel ervan op de hoogte te stellen. Dit komt terug in de primaire bron van Holstein. Een derde argument betreft de aard van het bondgenootschap tussen Duitsland en het Ottomaanse Rijk. Het bondgenootschap bestond alleen op gebied van buitenlandse politiek. Interne aangelegenheden, waar de Armeense genocide onder viel, werden niet besproken. De Armeniërs waren dus geen onderdeel van de Duitse politieke agenda en de CUP werd ook niet gecontroleerd door de Duitsers. [22] Uit de analyse van het bondgenootschap blijkt ook dat Duitsland niet de diplomatieke macht had om het Ottomaanse Rijk te overtuigen ander beleid ten aanzien van de Armeniërs te voeren, omdat de nationalistische Turken deze invloed tegenhielden. Het is daarnaast ook erg controversieel om in te grijpen in de binnenlandse politiek van een ander land. Dat is nu zo, maar destijds al helemaal.
Een voorbeeld van de propaganda is deze afbeelding, ten tijde van de Hamadian Massacres in 1896. Deze Britse spotprent werd in 1896 gepubliceerd in het satirische tijdschrift Punch, naar aanleiding van de massamoorden op Armeniërs in 1894 tot en met 1896 in het Ottomaanse Rijk. In deze periode vonden er onsystematische moorden plaats op Armeniërs die het gevolg waren van spanningen tussen Koerden en Armeniërs. Groot-Brittannië verweet de sultan Adbulhämid II dat hij deze moorden stimuleerde en Duitsland dat het niet ingreep.[24] Op de spotprent zie je terug dat Groot-Brittannië Duitsland verweet een aandeel te hebben in de moorden op Armeniërs.
Volgens velen is het terecht dat Duitsland nu eindelijk de Armeense genocide heeft erkend, omdat het destijds een dubieuze rol heeft gespeeld. Uit mijn onderzoek blijkt dat historici nog geen antwoord hebben op de vraag of Duitsland medeverantwoordelijkheid voor de Armeense genocide verweten kan worden.
Samenvatting
De vraag die centraal staat in deze longread is: Hoe reageerden Duitse diplomaten in de periode 1914-1919 op de behandeling van de Armeniërs door de Turken en hoe is deze reactie te verklaren? Ik heb de argumenten van voor- en tegenstanders in historiografische discussie over de schuldvraag van Duitsland in de Armeense genocide beoordeeld, door mij te verdiepen in het Duits-Ottomaanse bondgenootschap in de periode 1914-1918. Daarnaast heb ik primair bronmateriaal gebruikt van Duitse afgevaardigden die in het Ottomaanse Rijk waren. Tevens heb ik mij gericht op de discussie die de Armeense genocide losmaakte in Duitsland zelf. Het vraagstuk is erg gepolitiseerd en je raakt snel beïnvloed door Turkse of Armeense retoriek. Ook is het onmogelijk om te voorzien wat er was gebeurd indien Duitsland in had gegrepen. Misschien was het Armeense leed beperkt gebleven, misschien had het de situatie alleen maar verergerd. Daarnaast speelde de context van de Eerste Wereldoorlog een belangrijke rol: Duitsland kon geen bondgenoot verliezen en was druk met de fronten in Europa. Het Duitse volk was eveneens afgeleid door het eigen leed. Duitsland greep niet in, terwijl de Duitse regering wel op de hoogte was van de moord op de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk.
Leestips:
- Thomas de Waal, Great Catastrophe: Armenians and Turks in the shadow of Genocide, 2015.
- Donald Bloxham, The Great Game of Genocide: Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians, 2003
- Ulrich Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918, 1968
- armenocide.net
- Vahakn Dadrian, The History of the Armenian Genocide, 1995
- Doorn, van, F., Junkers en Pasja’s: Duitse betrokkenheid bij de Armeense Genocide, 2011.
LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS.
WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.
NOTEN:
[1] Voor de complete toespraak, zie http://www.bundespraesident.de/SharedDocs/Reden/DE/Joachim-Gauck/Reden/2015/04/150423-Gedenken-Armenier.html
[2] U. Ü. Üngör, Vervolging, Onteigening en Vernietiging: de deportatie van Ottomaanse Armeniërs tijdens de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2007) 7.
[3] S. Dufoix, Diasporas (Californië 2008) 51-52.
[4] T. de Waal, The Great catastrophe: Armenians and Turks in the shadow of genocide (New York 2015) 23.
[5] De Waal, The Great catastrophe, 24.
[6] Üngör, Vervolging, Onteigening en Vernietiging, 35.
[7] Ibidem, 39-42.
[8] D. Bloxham, The Great game of Genocide (New York 2005) 58.
[9] T. Akçam, A Shameful act: The Armenian genocide and the question of Turkish responsibility (New York 2006) 160.
[10] Akçam, A Shameful act, 181.
[11] Ibidem, 183.
[12] Thomas de Waal, Great Catastrophe.
[13] V. Dadrian, The History of the Armenian Genocide (Oxford 1995) 304-305.
[14] V. Dadrian, The History of the Armenian Genocide (Oxford 1995) 317.
[15] V. Dadrian, The History of the Armenian Genocide 317.
[16] Ibidem, 317.
[17] W. Gust, ‘Preface’ (versie 2012), http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-En?OpenFrameset (13 november 2012).
[18] W. Gust, ‘Der Völkermord an den Armeniern’ (versie september 2012), www.armenocide.net (27 november 2012).
[19] Brief van Holstein aan Bethmann Hollweg, 10 juni 1915, gepubliceerd door Wolfgang Gust in maart 2000, ‘Der Vizekonsul in Mossul (Holstein) an die Botschaft Konstantinopel’ (versie 23 maart 2012), http://www.armenocide.de/armenocide/armgende.nsf/83082937a85fcd1ac1256d0700526313/13e7375f62d6183fc12568f30059b191!OpenDocument ) (12 januari 2013).
[20] W. Gust, http://www.armenocide.net/armenocide/armgende.nsf/WebStart-De?OpenFrameset
[21] U., Trumpener, Germany and the Ottoman Empire 1914-1918 (Princeton 1968) 200-227.
[22] D. Bloxham, The Great Game of Genocide: Imperialism, Nationalism, and the Destruction of the Ottoman Armenians (Oxford 2003) 115-133.
[23] D. Bloxham, The Great Game of Genocide, 150.