Pablo Boorsma Mendoza, Diplomatie, politiek, en private handelsbelangen in de Republiek

In de BV Nederland zijn de politiek en staat nauw verweven met het bedrijfsleven. Een kwart van de Tweede Kamerleden eindigt als lobbyist en veel oud-ministers maken carrière binnen het bedrijfsleven. Het Nederlandse diplomatieke apparaat stelt een groot deel van zijn capaciteit in dienst van het bedrijfsleven. In dat opzicht is er in de koopmansnatie Nederland opvallend weinig veranderd sinds de vroegmoderne tijd.

In de achttiende eeuw vertrouwde de Republiek de grote geopolitieke aangelegenheden toe aan haar ambassadeurs. Handelsbelangen werden onder de hoede gebracht van het grootste consulaire netwerk van alle Europese naties. In elke belangrijke handelsstad waren Nederlandse consuls te vinden en zij waren van groot belang voor kooplieden uit patria. Maar deze vroegmoderne diplomaten zijn niet zonder meer te vergelijken met de professionele diplomatieke dienst van nu. Het verschil zit hem vooral in de verschillende belangen die de achttiende-eeuwse diplomaten moesten dienen.

Zoals nu dienden zij in de eerste plaats de nationale overheid, zij werden namelijk benoemd door de Staten-Generaal. Hierbinnen dienden zij voornamelijk de interesses van de koopmanselite die de dienst uitmaakte in de Republiek. De lijntjes tussen de protestantse politieke elite en koopmanselite waren erg kort.

Door de focus op de belangen van deze koopmanselite kwamen de consuls vaak in conflict met kooplieden die geen onderdeel uitmaakten van de politieke elite. Zij voelden zich niet vertegenwoordigd en waren daarom genegen om de Staatse vertegenwoordiging te tarten; veel probeerden zich te onttrekken aan het consulaire gezag. Daarbij was het onder consuls gebruikelijk om heimelijk een eigen handelscompagnie op te zetten, ook al was dit verboden. Dit had tot gevolg dat zij het consulaire ambt gebruikten om eigen handelsbelangen en handelsrelaties te bevoordelen. De dynamiek van loyaliteiten en eigenbelangen in het consulaire diplomatieke wezen was zo bijzonder complex.

Hoe staat en commercie in de achttiende eeuw met elkaar verweven waren, valt treffend te illustreren aan de hand van de activiteiten van twee achttiende-eeuwse Nederlandse consuls in de Spaanse handelsstad Cádiz.

 

Nederlanders in Cádiz

In de achttiende eeuw was Cádiz de enige havenstad van waaruit men handel met Spaans-Amerika mocht drijven. Ook was de stad een belangrijk knooppunt voor de handel rondom de Middellandse Zee. Gelegen op een schiereiland in Zuid-Spanje groeide Cádiz uit tot een welvarende havenstad die uiteindelijk zelfs de mode dicteerde aan de hoofdstad Madrid. In Cádiz bevond zich een permanente Nederlandse handelskolonie. Het vergt weinig fantasie om zich ook vandaag nog voor te stellen hoe de consul drie eeuwen geleden vanuit de Calle Flamenco (‘Vlaamse Straat’) bij de oude haven naar de geankerde Nederlandse schepen wandelde om de voorgeschreven belastingen te innen. Van deze consulaire belastingen dienden de consuls het consulaat en zichzelf te onderhouden. Het was niet altijd een vetpot, maar het vormde in principe wel hun enige inkomsten. Het was de consuls namelijk verboden consuls om naast het consulaat handel of andere commerciële activiteiten te ontplooien. In de praktijk kwam van dit verbod weinig terecht.

 

Staatsbelang en private belangen

Uiteenlopende omstandigheden maakten dat Nederlandse diplomaten in de achttiende eeuw regelmatig geneigd waren te schipperen tussen uiteenlopende belangen. Dat had onder meer te maken met de manier waarop een consulaat werd vergeven, namelijk na een intensieve lobby. De latere consul in Cádiz Johan op ten Noorth startte zijn lobby in 1713. Hij was afkomstig uit een Arnhemse regentenfamilie en was koopman in Amsterdam. Een sollicitatiebrief voor het consulaat aan de Staten-Generaal liet hij ondertekenen door meer dan honderd handelsrelaties. Hier zaten kleine Dordtse kooplieden tussen, maar ook vermogende kooplieden zoals Isaac Cliffords, Christoffel Brants, en de Leidse Gilles van Eys. De politieke contacten van Op ten Noorth en zijn familie stelden hem in staat de burgemeesters van Amsterdam en Raadspensionaris Anthonie Heinsius aan te schrijven. Al met al wist hij genoeg mensen in stelling te brengen om drie andere kandidaten achter zich te laten. Eind 1714 kwam hij aan in Cádiz om de lokale en wereldwijde Nederlandse handelsbelangen te vertegenwoordigen. Daarvoor werden talloze werkzaamheden uitgevoerd. Onder meer inde hij belasting bij bezoekende Nederlandse schepen, trad hij op als kooplieden in conflict kwamen met de Spaanse autoriteiten, en rapporteerde regelmatig aan de Staten-Generaal.

Officiële staatsarchieven reppen niet over de commerciële nevenactiviteiten van de Nederlandse consuls. Door gebruik te maken van andere bronnen, zoals notariële en commerciële archieven, kan men een kijkje achter de schermen nemen. Dan blijkt dat Op ten Noorth al voor zijn vertrek in Amsterdam een contract had gesloten met de koopman Louis Le Grand. Zij spraken samen af om een handelscompagnie aan te gaan. Contractueel werd bepaald dat alle handel op naam van Le Grand zou verlopen. Terwijl Op ten Noorth de verantwoordelijkheden van het consulaat vervulde, werd er door zijn compagnon vlijtig handelgedreven. Hun gezamelijke handelscompagnie was onder meer correspondent van de Middelburgse Commercie Compagnie (MCC) en hielp MCC-schepen met het verkopen en inkopen van lading. Verder werd er op eigen gelegenheid handelgedreven met de Republiek en Spaans-Amerika. Na het onverwachtse overlijden van Le Grand getuigen archiefstukken in Cádiz hoe Op ten Noorth een nieuw soortgelijk contract aanging met Gerard Beumer, een leerling van Le Grand.

Na de demissie van Op ten Noorth solliciteerde de secretaris van de ambassadeur in Madrid, Leonard van Aalst, als eerste naar de vrijgekomen post. Hij kreeg concurrentie van twee andere kandidaten. Eén vroeg zijn zakenpartner Hendrik van Heteren om zich in te zetten voor zijn zaak. Op de brief die hij ontving met dat verzoek krabbelde hij zijn notities over de voortgang van de lobby. Al snel bleek dat de oud-consul Op ten Noorth zijn steun had uitgesproken voor Van Aalst. Het aanschrijven van de Raadspensionaris en een lid van de Admiraliteit leverde tevens niets op; de lobby van Van Heteren voor zijn kandidaat stierf zo al snel een stille dood. Van Aalst liet zijn werkgever – ambassadeur Van der Meer – een goed woordje voor hem doen. De eerdergenoemde MCC zette gedeputeerden van de Staten van Zeeland in om Van Aalst te laten benoemen, wat uiteindelijk ook lukte. Het waren dus wederom politieke contacten en kooplui die de doorslag gaven in het benoemingsproces.

Toen Van Aalst drie jaar later op werkbezoek was in de Republiek sloot hij een soortgelijk contract af als zijn voorganger. Samen met de Amsterdamse koopman Philip Renard richtte hij een handelscompagnie op die ook correspondentschappen vervulde. Ook zij spraken af louter op de naam van compagnon Renard te opereren. Niet geheel toevallig werden de diensten aangeboden aan de MCC. Van Aalst en Renard waren tevens correspondent van het machtige handels- en bankiershuis Andries Pels & Soonen. Daarnaast dreven zij op persoonlijke titel handel met Europa en Spaans-Amerika. In 1746 zou Van Aalst afstand doen van het consulaat. Het is treffend dat Van Aalst werd opgevolgd door Renard, nadat de firma Andries Pels & Soonen de nodige invloed had uitgeoefend.

 

Dus wie dienden de consuls?

 Al met al zien we dat de benoeming van consuls achter de schermen sterk werd beïnvloed door handelaren en politici. In een systeem dat tegenwoordig als corrupt gezien zou worden lobbyden zij voor een kandidaat, uit eigenbelang of op verzoek van de sollicitant. Na benoeming waren consuls tijdens de beoefening van het ambt actief als koopman; zij bezaten op de naam van compagnons sub rosa handelscompagnieën. Tezamen zorgde dit ervoor dat een consul verschillende belangen had te dienen. Enerzijds had hij gezworen de autoriteit van de Staten-Generaal te representeren. Anderzijds waren niet alle Nederlandse kooplieden trouw aan deze macht. Ondertussen waren ook nog diegenen die de consul aan zijn ambt hadden geholpen en de handelsbelangen van zijn eigen handelscompagnie.

Het consulaire ambt gaf een consul de mogelijkheid om eigen handelsbelangen te beschermen. Dit verzwegen zij wijselijk in correspondentie met de Staten-Generaal. Een gedeelte van deze praktijken valt echter te achterhalen door gebruik te maken van ander bronnenmateriaal. Het vormt echter ongetwijfeld slechts het topje van de ijsberg.

Een goed voorbeeld is de kaping van een schip bestemd voor de handelscompagnie van Op ten Noorth door een Spaanse kaper. Uit zijn brieven aan de Staten-Generaal blijkt dat hij ongekend voortvarend te werk ging voor de zaak, veel meer als in andere gevallen. Wat de Staten-Generaal niet wist, is dat die voortvarendheid voortkwam uit eigenbelang.

Ook tijdens in andere werkzaamheden schrokken consuls er niet voor terug om werk en privé te mengen Zo werd het verwerken van betalingen vanuit de Staten-Generaal stilzwijgend op naam van de eigen compagnons gedaan. Ook kwamen consuls door de belangenverstrengelingen niet even sterk op voor elke burger. Toen matrozen van een MCC-schip deserteerden klopten zij bij het consulaat aan voor hulp. Zij werden door Van Aalst echter prompt gedreigd met gevangenzetting als zij niet als de wiederweerga terugkeerden.

De voorkeursbehandelingen gingen zo ver dat het niet onopgemerkt bleef. Het was notabene zijn voormalige werkgever, de ambassadeur in Madrid, die Van Aalst toebeet dat hij zich diende te gedragen als een vertegenwoordiger van zijn hogeren en niet “als voorstander van eenige particuliere coopluijden.” Dit betekende niet dat de consuls alleen in actie kwamen als eigen belangen in het spel waren, maar wel dat zij het ambt gebruikten om eigen handelsbelangen actief te verdedigen.

Hoewel consuls zich inzetten voor hun eigen belangen, bleven zij door andere kooplieden gezien worden als vertegenwoordigers van de Staten-Generaal en daarmee van de belangen van de Nederlandse politieke koopmanselite.

Uit archiefonderzoek bleek hoe dit conflicten leidde met kooplieden die geen politieke macht bezaten.[1] Het ging dan relatief vaak om katholieke en joodse kooplieden. De kapiteins en cargadoors die de transporten van koopmanschappen verzorgden werd opgedragen waar mogelijk geen belasting af te dragen en het consulaire gezag te negeren. Op dit soort momenten verdedigden de consuls met verve de autoriteit van de Staten-Generaal. Daarbij werd de hulp ingeschakeld van zowel Spaanse en Nederlandse autoriteiten. Ook in de achttiende eeuw betaalde niemand graag belasting, maar het bronnenonderzoek laat zien dat het keer op keer hetzelfde type kooplieden betrof die buiten de kringen van de politieke macht vielen. Doordat zij geen deel uitmaakten van deze groep hadden zij ook geen invloed op de benoeming van de consuls. Ongetwijfeld waren zij van mening dat consuls alleen ter plekke waren om de belangen van deze elite te verdedigen.

 

Het belangen van de consulaire loyaliteiten

 Wat is het belang van deze vogelvlucht over het Nederlandse consulaat in de nauwe straten van achttiende-eeuws Cádiz? Het is voor het eerste dat er diepgravend onderzoek is gedaan naar de benoeming van Nederlandse consuls. Dit heeft de onofficiële lobby’s die plaatsvonden blootgelegd, die hun onofficiële karakter niet zijn terug te vinden in staatsarchieven. Verder waren er de heimelijke handelsactiviteiten van de consuls, waarbij de diplomaten een compagnon aantrokken om op zijn naam te participeren in lucratieve handel. Beide omstandigheden zorgden ervoor dat het diplomatieke consulaire apparaat onderhevig was aan de interesses van bepaalde kooplieden en politici in de Republiek. Daarom probeerden kooplieden die buiten de politieke elite vielen zich aan de consuls te onttrekken. Terwijl consuls ondertussen hun eigen handelsbelangen probeerden te bevorderen.

Op deze wijze was het diplomatieke apparaat zo een representatie van de politieke en sociale verhoudingen in de Republiek. Op het eerste gezicht lijkt het bovenstaande misschien uitermate archaïsch. Maar ook anno nu is de politiek doorvlochten met het bedrijfsleven en is de voornaamste prioriteit van de diplomatieke dienst het bevorderen van bepaalde handelsbelangen. Hierbinnen proberen allerhande commerciële partijen aan de staat en diplomatie te trekken om eigen belangen te bevorderen. Aan het karakter van de koopmansnatie Nederland is zo in de kern niets veranderd.

Pablo Boorsma Mendoza (1991) heeft zich toegelegd op achttiende-eeuwse Nederlands-Spaanse betrekkingen gedurende zijn bachelor en master geschiedenis in Leiden. Na het afronden daarvan volgt hij nu de master Internationale Betrekkingen te Utrecht, waarin hij scriptieonderzoek doet naar het buitenlandbeleid van de EU richting Cuba sinds 2008. Uiteindelijk hoopt hij werkzaam te raken binnen een analytische functie en is daarvoor momenteel op zoek naar een stage.

 

LEES HIER DE SCRIPTIE WAAR DEZE LONGREAD OP GEBASEERD IS EN BEKIJK HIER ALLE SCRIPTIES VAN DE UITGEVERIJ.

WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN NU JE STUK OP.

NOTEN

[1] In notariële, commerciële en familiearchieven in onder andere Cádiz, Parijs, Amsterdam, Den Haag en Middelburg.

Berichten gemaakt 1234

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven