Matthijs Even, Een ‘Europees probleem’?

Onder meer de Europese Gemeenschap/Europese Unie (EG/EU) probeerde naar oplossingen voor de Balkancrisis (1991-1995) te zoeken. Juist in deze context werd er door Europese regeringen en parlementen nagedacht over wat ‘Europa’ zou moeten zijn en wat voor rol het in de wereld zou moeten vervullen. De literatuur omtrent de rol van de EG/EU in de Balkancrisis richt zich voornamelijk op de daadwerkelijke acties van Europa in het omgaan met de crisis en in hoeverre deze ondernemingen het verwachte of gewenste effect hebben gehad. Auteurs besteden weinig aandacht aan de visies die nationale regeringen en parlementariërs hadden op de gezamenlijke rol van de lidstaten in het conflict in voormalig Joegoslavië. Dit onderzoek beoogt deze lacune deels op te vullen door de volgende onderzoeksvragen centraal te stellen: Wat was de visie van Nederlandse Tweede Kamerleden tussen 1991 en 1994 op de rol die de EG/EU zou moeten vervullen in het omgaan met de Balkancrisis (1991-1995) en wat zegt dit over hoe de parlementsleden de Europese samenwerking op het gebied van buitenlands- en veiligheidsbeleid voor zich zagen?

Literatuur specifiek over de onderzoeksvragen ontbreekt. Hierdoor zijn de parlementaire handelingen omtrent de Europese rol in de Balkan nog niet in eerdere literatuur meegenomen, waardoor slechts in beperkte mate bekend is hoe parlementariërs de rol van Europa zagen binnen de Balkancrisis. Een analyse van een aantal parlementaire debatten uit de periode 1991-1994 over de Balkancrisis illustreren de in de literatuur beschreven wens van een groot deel van Kamer om via de EG/EU een verdergaand gezamenlijk Europees buitenlands- en veiligheidsbeleid te voeren. De parlementariërs zagen continu een actieve rol voor de EG/EU weggelegd op internationaal diplomatiek niveau en wezen erop dat enkel door eensgezindheid de inspanningen konden slagen. Betreffende militaire interventie zag de Kamer al snel een beperkte rol voor Europa en bepleitte direct een militaire inmengingen van de EG/EU onder het gezag van de Verenigde Naties (VN). De meeste partijen zagen binnen het VN-kader een grote rol voor de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) weggelegd om zo een vorm van gezamenlijk Europese militaire betrokkenheid te realiseren dat geaccepteerd zou kunnen worden door minder communautair ingestelde Europese partners. Dit onderzoek vormt verder een aanvulling op de bestaande literatuur over de Nederlandse bemoeienis met de Balkancrisis. Ten eerste hadden de Nederlandse parlementsleden al eerder een anti-Servische houding dan eerder in de literatuur is betoogd. Ten tweede bleken de Kamerleden al voor een VN-interventie te zijn, voordat er brede maatschappelijke steun was voor militair ingrijpen en ten derde bleek het Nederlands parlement al bij het Vance-Owen-vredesplan een meer pragmatischere houding aangenomen te hebben ten opzichte van vredesinitiatieven. Uit het onderzoek blijkt dat de parlementaire debatten over de Balkancrisis – veelal niet meegenomen door auteurs – waardevol te zijn voor een analyse over de beoogde rol voor Europa in de wereld en de parlementaire visie over het gevoerde beleid ten aanzien van voormalig Joegoslavië in het algemeen.

EERST DE LONGREAD LEZEN? DEZE VIND JE HIER.

http://issuu.com/jongehistorici/docs/48_matthijs_even?e=3845706/33087564

Berichten gemaakt 1231

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven