Deze column werd op 11 april 2019 uitgesproken tijdens ‘Veenhuizen, de Kolonie van Weldadigheid – Historisch Café‘ in het Drents Archief, georganiseerd door Jong KNHG en Jonge Historici – mede mogelijk gemaakt door het Hendrik Muller Fonds, GO Fonds, het Drents Archief en Brouwerij Maallust.
Het is elk jaar een terugkerend beeld in het achtuurjournaal: Willem Alexander bakt pannenkoeken in een verzorgingstehuis, Beatrix schildert een hek in een manege en Maxima schoffelt een moestuin. NL Doet is de grootste vrijwilligersactie in Nederland. Heb jij wel eens meegedaan aan NL Doet? Of zet jij je op een andere manier in voor de plaatselijke voedselbank, sportclub of daklozenopvang? Bijna één op de twee Nederlanders is actief als vrijwilliger, waaronder de leden van het koningshuis. Het doen van vrijwilligerswerk is van alle tijden. De Maatschappij van Weldadigheid startte er bijvoorbeeld tweehonderd jaar geleden al mee.
In 1818 presenteerden enkele vooraanstaande Nederlanders een privaat initiatief om de armoede in Nederland te bestrijden. Zij streefden naar een land zonder paupers. Het eerste bestuur van de Maatschappij van Weldadigheid was een old boys network. Het bestond uit politici, wetenschappers en juristen die elkaar kenden van hun studententijd of gezelligheidsverenigingen. Ze benadrukten dat zij zich vrijwillig voor de Maatschappij van Weldadigheid inzetten. Eén van hen was Johannes van den Bosch. Hij was de projectmanager van deze vrijwilligersorganisatie.
Johannes van den Bosch zocht door heel het land vrijwilligers om zijn project te ondersteunen. Met één groep vrijwilligers onderhield hij een wel heel bijzonder contact. Het koningshuis was al vanaf het begin persoonlijk betrokken bij de Maatschappij van Weldadigheid. Het rechtstreekse contact dat Johannes van den Bosch via briefwisselingen had met koning Willem I en zijn jongste zoon prins Frederik was uniek. Willem I liet zich positief uit over de ideeën van Johannes van den Bosch, maar plaatste tegelijkertijd ook kanttekeningen.[1]
Koning Willem I stond bekend als ‘koning-koopman’. Door te investeren in infrastructuur, waterstaat en industrie wilde hij de handelspositie van Nederland verbeteren. Daarbij achtte hij het algemeen belang echter regelmatig ondergeschikt aan zijn eigen belang. Zijn vermogen groeide aanzienlijk, terwijl de armoede in Nederland steeds verder toenam. In één van de briefwisselingen had hij commentaar op de oneerlijke concurrentiepositie die de oprichting van de Maatschappij van Weldadigheid, die draaide op enkel vrijwilligers, teweeg zou brengen.[2] Het is ironisch dat Willem I steun aan de allerarmsten toejuichte, zolang het maar niet ten koste van de allerrijksten ging.
Hoewel prins Frederik de voornaamste pleitbezorger was van de Maatschappij van Weldadigheid, had met name zijn vader invloed op diens koers. De steun van koning Willem I was weliswaar tweeledig, maar van cruciaal belang voor de groei van de vrijwilligersorganisatie. Het bestuur van de Maatschappij was zich hier zeer van bewust:
De goedkeuring met welke Uwe Majesteit onze onderneming wel heeft gelieven te begunstigen, heeft de natie dat onmisbaar vertrouwen, die overtuiging ten aanzien van de goede oogmerken en keuze der middelen ingeboezemd, welke eene wijze natie bij het uitdeelen hare weldaden billijk vordert, en het is alleen de voortdurende goedkeuring, bescherming en aanmoediging van Uwe Majesteit, die de verdere uitbreiding onzer onderneming kan doen gelukken, en die wij, bewust van de belangeloosheid onzer pogingen, met zoo veel eerbied als van trouwe vrijmoediglijk verzoeken.[3]
Uit de samenleving klonken regelmatig bezwaren tegen de controversiële werkwijze van de Maatschappij van Weldadigheid. Deze bezwaren werden echter overstemd door de morele steun die koning Willem I aan het project had verleend. Met zijn absolute en eigenzinnige bestuursstijl maakten tegengeluiden geen schijn van kans en overtuigde hij anderen om zich ook achter het project te scharen.
Met de steun van Willem I kreeg het privaat initiatief al gauw een publiek karakter. De Maatschappij van Weldadigheid kreeg een belangrijk aandeel in de uitvoering van het overheidsbeleid inzake armoedebestrijding. De Maatschappij sloot overheidscontracten om grote groepen paupers op te vangen in de onvrije Koloniën. De eerste onvrije Kolonie werd gevestigd in de Ommerschans. Koning Willem I gaf toestemming om deze voormalige legerschans hiervoor te gebruiken, stelde de Maatschappij vrij van grondbelasting en verleende andere belastingvoordelen. Jaren later, toen de Maatschappij op zijn retour was en alleen morele steun vanuit het koningshuis niet meer voldoende bleek, zou er zelfs staatssteun aan de Maatschappij verleend worden.
Tweehonderd jaar later kennen we in Nederland nog steeds armoede, vierde de Maatschappij van Weldadigheid haar jubileum en zit er nog altijd een koning op de troon. Hoewel de armoede die we nu kennen niet vergelijkbaar is met die van toen, de werkwijze van de Maatschappij compleet anders is en de huidige koning een heel andere rol heeft dan twee eeuwen geleden, is eén ding is echter onveranderd. De betrokkenheid van het koningshuis bij de Maatschappij van Weldadigheid is nog steeds groot. Bij zijn bezoek aan Frederiksoord ter ere van het tweehonderdjarig bestaan van de Maatschappij van Weldadigheid zegde koning Willem-Alexander afgelopen jaar zelfs toe om te helpen bij nieuwe initiatieven die de Maatschappij wil ontplooien. “Hij zei: ‘Als het Rijk jullie zou kunnen helpen, dan weet je me te vinden.’”[4]
Koning Willem I zette zich tweehonderd jaar geleden als vrijwilliger al in voor de Maatschappij van Weldadigheid. Niet door pannenkoeken te bakken in een verzorgingstehuis, maar door steun te verlenen aan het project. Met de toezeggingen van koning Willem-Alexander in ons achterhoofd heeft de Maatschappij wellicht een nieuwe vrijwilliger weten te strikken. De steun van Willem I was tweehonderd jaar geleden cruciaal voor de groei van de Maatschappij. Misschien is de steun van het koningshuis ditmaal van cruciaal belang voor het voortbestaan van de Maatschappij van Weldadigheid.
Door Fleur Albers.
Fleur Albers specialiseerde zich tijdens haar studie in Groningen en Utrecht in politieke en maatschappelijke geschiedenis. Buiten haar studie was ze betrokken bij de werelderfgoednominatie van de Koloniën van Weldadigheid. Ze voerde historisch onderzoek uit ten behoeve van het nominatiedossier en verdiepte zich onder meer in de ideeën die aan de oprichting van de Maatschappij ten grondslag lagen.
Noten:
[1] Drents Archief 0186 – 48 Brief aan Johannes van den Bosch. (5 maart 1818)
[2] Idem.
[3] Nationaal Archief 2.21.028 – 12 Brief aan koning Willem I van de Permanente Commissie verzoekende goedkeuring van haar besluit tot het nemen van een proef met kolonisatie van bedelaars. (1819)
[4] https://www.rtvdrenthe.nl/nieuws/133813/Koning-biedt-hulp-aan-Maatschappij-van-Weldadigheid