“Dit is boer Geradts uit Maasbrêe… Hij ploegde, wijl God wilde dat de boer zal ploegen. Toen raakte zijn ploeg een Duitsche mijn. (…) Voortaan moeten zijn vrouw en zijn acht kinderen gebrek lijden. (…) De Staat die voor hen zou moeten zorgen is arm en berooid. Ook daar is de Duitsche roover schuldig aan door zijn plunderingen en zijn verwoestingen. Vrouw Geradts en haar acht kinderen zouden dan alleen geholpen kunnen worden wanneer de Duitscher onze schade betaalt. Hij kàn alleen met land betalen. Eisch Duitschen grond!”[1]
Inleiding
De formele Nederlandse belangenbehartiger in het naoorlogse Duitsland was de op 1 september 1945 opgerichte Nederlandse Militaire Missie (NMM). In alles behalve naam was dit een militaire ambassade die gerelateerd was aan de grotere Geallieerde Bestuursraad, die de herbouw van Duitsland overzag. Vanaf het moment dat de Missie haar kantoor in de Berlijnse wijk Charlottenburg betrok bevond het zich letterlijk middenin de ‘actie’ van de Geallieerde bezetting. De Missie was daardoor in staat om van zeer nabij de snel toenemende vijandigheid tussen de westerse Geallieerden (Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten) en de Sovjet-Unie te volgen en Den Haag in te lichten over het naderende neerdalen van het IJzeren Gordijn tussen de oostelijke en westelijke bezettingszones in Duitsland.
Onze scriptie behandelt deze berichtgeving richting Den Haag. Hierin onderzoeken wij de relatief onderbelichte betrekkingen die de Missie onderhield met de Russische bezettingsautoriteiten in het latere Oost-Duitsland. Hieraan ligt uiteraard ten grondslag dat de Oostzone in de loop van 1946 en 1947 steeds meer verboden terrein werd voor de Missie door de wegvallende samenwerking door de Westerse geallieerde grootmachten en de Sovjetautoriteiten. Niettemin bleef er tot 1949 sprake van dat de Missie op beperkte schaal in juridisch en economisch opzicht nog contact onderhield met de Oostzone.
In deze longread wordt in het verlengde van deze scriptie de focus gelegd op de territoriale opdelingsplannen die niet alleen de Geallieerden, maar ook Nederland voor enige tijd rond het einde van de oorlog bedachten met betrekking tot Duitsland. Deze plannen, en hoe ze in de praktijk na de Conferentie van Potsdam uitpakten, bepaalden namelijk in sterke mate het werkterrein van de Nederlandse Militaire Missie en werpen licht op het soms ronduit opportunistische karakter van het Geallieerde beleid.
De NMM had als functie om als een bruggenhoofd te dienen tussen Den Haag en de geallieerde grootmachten. Alle vraagstukken, maar ook eisen, ten aanzien van het verslagen Duitsland verliepen via de NMM, waaronder ook de eis tot annexatie van grote stukken Duits grondgebied, een saillant detail uit de Nederlandse geschiedenis van vlak na de bevrijding. De geschiedenis van deze naoorlogse plannen zal hieronder verder worden uitgediept. Kreeg mevrouw Geradts waar zij ‘recht’ op had?
1. Duitslands omstreden toekomst
Het stof van de Tweede Wereldoorlog was nog niet neergedaald, of een volgende leek alweer in de maak. Tenminste, geen van de beleidsbepalers aan Sovjet- of Geallieerde zijde geloofde serieus dat het bestand tussen de Sovjet-Unie, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk lang zou overleven. De oorlog had een tijdelijke brug geslagen tussen de diepe ideologische tegenstellingen tussen Oost en West. Het was slechts een kwestie van tijd voordat met het wegvallen van het gemeenschappelijke doel de vijandschap tussen de twee ideologische systemen weer volledig zou oplaaien. Waren de kapitalistische onderdrukkers immers niet de natuurlijke vijanden van het proletariaat en voorbestemd om ten onder te gaan, zoals de eveneens kapitalistische nazi’s? Of andersom: waren communisten tenslotte niet meer dan gewelddadige, achterdochtige cultuurbarbaren die in hun drang naar totale beheersing van alle aspecten van het maatschappelijk leven niet veel onder deden voor de zojuist verslagen nazi’s?
De problemen tussen de Sovjet-Unie en de westerse Geallieerden begonnen onmiddellijk met het cruciale vraagstuk over Duitslands toekomst. Stalin aan de ene zijde, en Roosevelt en Churchill (respectievelijk de Amerikaanse president en Britse premier) aan de andere, hielden er op dit punt uiteenlopende ideeën op na. Over sommige zaken waren de geallieerden het wel eens. Gezamenlijk zouden zij voorlopig de voorwaarden bepalen waarop de Duitse wederopbouw diende te geschieden. In zowel de oostelijke als de westelijke bezettingszones betekende dat in ieder geval ontwapening, de industriële ontmanteling, het opleggen van schadevergoedingen en een intensieve denazificatie die de Duitse bevolking weer vertrouwd moest maken met de basisprincipes van een democratisch functionerende samenleving. Maar daar hielden de overeenkomsten wel bij op, want hoe die toekomstige democratische samenleving er precies uit ging zien, was nog niet duidelijk. Dat begon al met het vaststellen van de grenzen van het toekomstige Duitsland. Voorlopig waren de geallieerde leiders het erover eens dat de directe annexaties sinds de Anschluss van Oostenrijk in 1938 (de eerste grote territoriale uitbreiding van nazi-Duitsland) illegitiem waren. Het ging hierbij om Oostenrijk, Sudetenland, Bohemen en Moravië, het westen van Polen, Danzig, het Memelgebied (de kust van Litouwen), Eupen-Malmedy (het Duitstalige oosten van België) en Elzas-Lotharingen. Maar het werd in toenemende mate duidelijk dat er niet zonder meer teruggekeerd kon worden naar de situatie zoals die van 1918 tot 1938 had bestaan.
2. De theorieën van Jalta
Toen Roosevelt, Churchill en Stalin voor het eerst bijeenkwamen voor de Conferentie van Teheran in november en december 1943, werd voor het eerst de toekomst van Duitsland besproken. De oorlog was nog niet voorbij en de plannen waren nog schetsmatig, maar Churchills plan om Duitsland in te delen in meerdere, zwakke staten waar geen militaire dreiging meer vanuit ging, kon op dat moment in ieder geval al rekenen op de bijval van Roosevelt.
Tijdens de Conferentie van Jalta in februari 1945, de laatste grote conferentie voor het einde van de oorlog, dienden Roosevelt, Stalin en Churchill ieder hun plannen in voor de toekomstige grenzen van Duitsland. Ofschoon de voorstellen sterk van elkaar verschilden, kenden ze ook een aantal gemeenschappelijke elementen die in gewijzigde vorm na de Conferentie van Potsdam werden gerealiseerd.
Een terugkerend thema was dat de meest geïndustrialiseerde regio’s in westelijk Duitsland, aan weerszijden van de Rijn en in het Ruhr- en Saargebied, van de rest van Duitsland losgekoppeld zouden worden en onder internationaal toezicht zouden worden geplaatst. Uit dit voorstel bleek het afstraffende karakter van de verdelingsplannen het sterkst, omdat Duitsland zo de economische motor verloor die het tot een industriële grootmacht en een gevaar voor de Europese vrede had gemaakt.
Een andere constante was dat Polen territoriaal gezien in zijn geheel naar het westen ‘verschoof’. Duitsland zou in het oosten aanzienlijke gebieden moeten afstaan die al eeuwenlang aan het Pruisische koninkrijk en het latere keizerrijk hadden toebehoord. In ieder geval zou de exclave Oost-Pruisen rondom de stad Königsberg, de huidige Russische exclave Kalliningrad, verdeeld worden tussen Polen en de Sovjet-Unie. Polen zou daarnaast de grensgebieden in Pommeren en Opper-Silezië toegekend krijgen ter compensatie van het verlies van de gebieden in het oosten die aan de Sovjet-Unie toe zouden vallen.
Figuur 1. Het nieuwe Polen, na 1945.
Bron: Wikipedia[2]
2.1. Roosevelts plan
Tijdens de Conferentie van Jalta stelden Churchill en Roosevelt ieder een verdeeld Duitsland voor dat industrieel zou moeten worden ontmanteld en in meerdere agrarische en relatief zwakke staten zou worden opgedeeld. Roosevelt ging daar verder in dan Churchill. Zijn voorstel kende na de grenscorrecties met Polen niet minder dan vijf afzonderlijke Duitse staten – Pruisen, Hannover, Saksen, Hessen en Beieren – en twee internationale zones in de industriële regio’s van het Rijnland en Saarland.
2.2. Churchills plan
Waar Roosevelts plan zich tot het Duitse grondgebied beperkte, leek Churchill ervan uit te gaan dat een versplinterd Duitsland een (in ieder geval economisch) verenigd Centraal-Europa mogelijk maakte. In zijn voorstel werd Duitsland verdeeld in een grote Noord-Duitse staat, een onafhankelijk Rijnland en een grote Zuid-Duitse staat die behalve de latere deelstaten Beieren en Baden-Württemberg opmerkelijk genoeg ook Oostenrijk en zelfs Hongarije omvatte. Dat Hongarije op dat moment in dat verband nog meegewogen kon worden, had te maken met de procentuele overeenkomst die Stalin en Churchill eerder in informeel overleg overeen waren gekomen, waarin Hongarije voor vijftig procent onder Brits-Amerikaanse invloed en voor vijftig procent onder Sovjet-invloed kwam te staan. Dat Hongarije exclusief Sovjet-domein zou worden en dit aspect van Churchills plan niet kon worden gerealiseerd, bleek al enkele dagen na Jalta, maar het voorstel is niettemin tekenend voor hoe er over de problematische indeling van Centraal-Europa werd gedacht. Over een opsplitsing van Centraal-Europa een Oostelijke en Westelijke invloedsfeer werd al serieus nagedacht.
Het uitgestrekte Oostenrijk-Hongarije dat hier tot 1918 had gelegen, was weliswaar een nachtmerrie geweest voor nationalisten, maar economisch gezien gaf het Centraal-Europa een grotere samenhang dan na de Eerste Wereldoorlog nog het geval was. Van de Duitse grens tot de Zwarte Zee en van zuidelijk Polen tot de Adriatische Zee had tot dan toe een redelijk hecht economisch netwerk bestaan, met de Donau als centrale hoofdader. Na de val van de Habsburgse monarchie was die cohesie uit Centraal-Europa weggevallen. In plaats daarvan was een reeks relatief kleine en zwakke agrarische staten ontstaan die nieuwe tariefmuren en handelsbarrières opwierpen en bovendien politiek kwetsbaar waren. De reden om Hongarije dus in het spel van de Duitse opdeling te betrekken, was dat er zo weer iets van de verloren samenhang in Centraal-Europa kon worden hersteld. Gecombineerd met het voorstel om Duitsland op te delen in kleinere staten à la Roosevelt, deed dat in de verte wel lijken op het terugdraaien van de klok naar de territoriale situatie van vóór 1871, toen er ook sprake was van een verdeeld Duitsland, en een verenigd Centraal-Europa.
Figuur 2. Het Morgenthau-Plan
Bron: Wikipedia[3]
2.3. Het Morgenthau-plan
Het meest uitgewerkte opdelingsplan van Duitsland kwam uit de koker van Henry Morgenthau Jr., de Amerikaanse Minister van Financiën, die voorstelde om Duitsland te hervormen tot een hoofdzakelijk agrarische staat. Zijn Morgenthau-plan deed sterk denken aan Churchills voorstel. Ook Morgenthau stelde een noord-zuid-verdeling van Duitsland voor, maar zijn zuidelijke staat, ruwweg samenvallend met het hedendaagse Baden-Württemberg en Beieren – zou in zijn plan niet met Oostenrijk worden verenigd. Oostenrijk, Hongarije en Tsjecho-Slowakije konden beter in een eigen een losse federatie worden verenigd om zo Centraal-Europa nieuwe economische en politieke samenhang te bieden. In plaats van een onafhankelijk Rijnland stelde Morgenthau echter een internationale zone voor die van de Noordzeekust tot ongeveer de noordgrens van de huidige deelstaat Rijnland-Palts reikte. Rijnland-Palts en het Saarland zouden rechtstreeks bij Frankrijk worden ingelijfd. Nederland, België, Luxemburg en Denemarken zouden ieder Duitse grond langs hun grenzen toebedeeld krijgen.|
2.4. Stalins plan
Stalins plannen met Duitsland, in tegenstelling tot de opdelingsplannen van Roosevelt en in mindere mate ook die van Churchill, vallen op door het feit dat er aanvankelijk minder nadruk werd gelegd op de interne verdeling van Duitsland. Het zou tot de feitelijke splitsing van Duitsland in 1949 een terugkerend thema blijven in de communistische retoriek dat de Sovjet-Unie geen voorstander was van een opgedeeld Duitsland, omdat daardoor de aan grondstoffen rijkere, westelijke gebieden buiten het bereik van de Russen kwam te liggen. De belangrijkste wijzigingen dienden, wat Stalin betrof, langs de Duits-Poolse grens te worden uitgevoerd. Deze wijzigingen hingen nauw samen met de gebiedsuitbreiding van de Sovjet-Unie in westelijke richting, die ten koste gingen van de nieuwe Poolse staat. Welke Duitse gebieden echter precies Pools zouden worden, stond nog ter discussie. Uit een kaart die in de zomer van 1944 door Stalin werd ingetekend, blijkt bijvoorbeeld dat Silezië ten westen van de Oder wat hem betrof bij Duitsland kon blijven.
3. De praktijk van Potsdam
Tijdens de Conferentie van Potsdam in juli en augustus 1945 werden de voorwaarden bepaald waarop de herbouw van Duitsland geschiedde. Er werd onder andere een Geallieerde Bestuursraad geïnstalleerd waarin de Britten, Amerikanen, Russen en ook de Fransen gezamenlijk deze herbouw coördineerden. Duitsland werd echter niet opgedeeld in meerdere soevereine staten, zoals eerder werd geopperd. De toekomstplannen die tot dan toe waren geformuleerd, stuitten ieder namelijk op bezwaren. Een bepalende factor was dat Churchill en Roosevelt met het oprukken van het Rode Leger door Centraal- en Oost-Europa steeds beperkter waren in hun onderhandelingsruimte tegenover Stalin die zich onbuigzaam opstelde waar het de Russische belangen en schadevergoedingen betrof.
Het andere belangrijke manco was dat de Duitse bevolking aanvankelijk niet in overweging werd genomen. Het was weliswaar de verslagen vijand, maar de Geallieerden wilden niet dezelfde fout begaan als in Versailles in 1919. De harde afstraffing werkte toen averechts. Denazificatie, een zo snel mogelijke herbouw, normalisatie in internationale betrekkingen en een herstel van de democratie waren voor zowel Duitsland als geheel Europa het duurzaamst en gezondst. De verdelingsplannen van Duitsland – en vooral de eventuele aansluiting van Hongarije bij een Zuid-Duitse staat – vielen absoluut niet te rijmen met het zelfbeschikkingsrecht van naties, waar vooral Roosevelt een punt van maakte. Duitsland, zo kwamen de Grote Drie overeen, moest uiteindelijk wel over haar eigen toekomst kunnen beschikken.
Eigenlijk waren alle Geallieerden het er over eens dat een verenigd Duitsland de beste oplossing was. Daar waren niet alleen de Duitsers, maar vooral ook de Geallieerden zelf het meest mee gediend, want een sterk en verenigd Duitsland betekende immers dat de grootste industriële motor van Europa – dat bleef Duitsland ondanks de grote oorlogsschade – weer kon draaien voor het economische herstel van Europa.
Ook de Sovjet-Unie was gediend met een verenigd Duitsland, omdat haar Oostzone economisch gezien veel zwakker was dan de westelijke zone of het westen van Duitsland. De belangrijkste gebieden of regio’s van de Duitse economie, het Ruhrgebied en de industriële zones langs de Rijn en de Saar, lagen allemaal diep in de westerse zones, ver buiten het bereik van de Sovjetautoriteiten. Het was dan ook niet verrassend dat Stalin stond op een bestraft en betalend, maar uiteindelijk wel verenigd Duitsland.
Alleen de Franse regering stelde zich weer net zo wraakzuchtig op als in 1919 en was het enige land dat na Potsdam nog opriep tot een zwak en verdeeld Duitsland, waarmee het intussen al drie keer in de afgelopen tachtig jaar oorlog had gevoerd.
In plaats van meerdere Duitse landen werden er vier bezettingszones geïnstalleerd van een meer onbepaald tijdelijk karakter. De Britse, Franse en Amerikaanse zones werkten intensief samen om de economie in het westelijke deel van Duitsland zo gauw mogelijk weer op de rails te krijgen. Het economische beleid in het oosten was echter heel anders. Nadat Stalin tijdens de Conferentie in Potsdam de door hem geëiste schadevergoedingen toegezegd kreeg van de andere Geallieerden, begon hij namelijk onmiddellijk met de ontmanteling van de industrie in het oosten van Duitsland en de grootschalige verscheping van machines en productiemiddelen naar de Sovjet-Unie. De economie in de Oostzone zou vanaf dat moment veel zwakker worden en blijven dan die van de westelijke zones.
Dit afwijkende gedrag van de Russen zette de samenwerking van de bezettingsautoriteiten onmiddellijk onder druk. De Geallieerde Bestuursraad slaagde er niet langer in om de illusie van onderlinge overeenstemming overeind te houden.
4. Nederlandse annexatieplannen
Ook in Nederland was in sommige kringen een heuse honger naar Duitsland ontstaan. De annexatie van stevige gebieden in Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen was in hoofdzaak bedoeld als wraakoefening en schadevergoeding. Minister van Buitenlandse Zaken Kleffens was de geestelijk vader van de voorgestelde Nederlandse expansie. In de meest ambitieuze voorstelling, het zogenaamde Bakker-Schutplan, moest er tienduizend vierkante kilometer Duitse grond langs de grenzen in het hedendaagse Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen door Nederland worden geëist (zie figuur 3).
Er werd een speciaal comité opgericht – het Nederlandsch Comité voor Gebiedsuitbreiding – die de noodzaak van annexatie via diverse leuzen en pamfletten onder de aandacht bracht bij het Nederlandse volk. Er werd een rekeningnummer geopend, waar gelijkgestemden het Comité financieel konden ondersteunen. Gebiedsuitbreiding behoorde volgens het Comité tot “ons recht en onze redding”.[4]
Figuur 3
Bron: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie, Amsterdam z.n. , z.p. Samengesteld vanuit de correspondentie in het Frits Bakker Schutarchief. [5] Na de toewijzing van het Duitse grondgebied Nederland in 1949 (69 km2) kreeg Nederland het uiterste puntje van subregio 21, Elten (bij Zevenaar), en een deel onder nummer 35 toegewezen, Tüddern (nabij Sittard in Limburg).[6]
Bron: U.S. Department of State[7] (eigen bewerkte versie).
Deze plannen waren geen lang leven beschoren. Ze werden om te beginnen niet serieus genomen door de Geallieerde Bestuursraad (hoewel er in het Morgenthau-plan wel rekening werd gehouden met eventuele gebiedsuitbreiding voor de Duitse buurlanden) en stuitten eveneens in de binnenlandse politiek op felle kritiek. De plannen druisten in tegen alles waar Nederland en de rest van Europa na de oorlog mee bezig was. Grenscorrecties waren tot daar aan toe, maar uit de annexatie van aanzienlijke gebieden langs de grenzen bleek niets anders dan ordinaire hebzucht. Op termijn zou Nederland er in economisch en politiek opzicht last van gaan krijgen. In het licht van de uitzetting van Duitsers die zich na de oorlog nog op Nederlands grondgebied bevonden, was het annexeren van zoveel Duits grondgebied ronduit absurd te noemen. Het economische argument was ook snel weerlegd. De economische waarde van de hoofdzakelijk agrarische gebieden die opgeëist werden was immers beperkt.
Toen Duitsland in de late jaren veertig weer goed op weg was naar rehabilitatie in de internationale politiek, was het vraagstuk van de Nederlandse annexaties een gênant probleem geworden. De nuchtere, meer rationele standpunten van Willem Drees, de toenmalige minister-president, begonnen allengs de koers van de Nederlandse regering ten opzichte van Duitsland te domineren. Ook Drees streefde naar normalisering en een zo snel mogelijk herstel van de betrekkingen met Duitsland. Het annexatievraagstuk sluimerde nog tot 1948 door en was meer een principekwestie geworden dan een serieus streven. In reactie op de overwegend negatieve kritieken in zowel het binnen- als buitenland, zwakte de Nederlandse regering haar eisen steeds verder af, al nam ze er voorlopig nog niet definitief afstand van, om geen gezichtsverlies te hoeven lijden. Uiteindelijk ging Nederland akkoord met enkele zeer summiere grenscorrecties die eerder symbolisch dan substantieel genoemd kunnen worden .
Slot
Toen de Nederlandse Militaire Missie in Berlijn arriveerde, was de verdeling van Duitsland in meerdere bezettingszones al een feit, maar was het nog onduidelijk hoe het verder moest met de vijandig geworden Sovjetautoriteiten. In wezen waren alle Geallieerden het erover eens dat een verenigd Duitsland het beste was voor Europa en voor de Duitsers zelf. Het zou van weinig inzicht getuigen als de Geallieerden dezelfde fout begingen als in 1919, toen Duitsland met het Verdrag van Versailles disproportioneel hard werd gestraft met vernederende bepalingen die ook in de eerste opdelingsplannen werden aangedragen. In dit licht waren ook de Nederlandse annexatieplannen onrealistisch en zelfs absurd.
Niettemin werd de verdeling van Duitsland in twee soevereine staten tegen de wil van de Geallieerden en van de Duitsers zelf na 1949 een feit met de vestiging van de Bondsrepubliek Duitsland in de westelijke zones en de stichting van de Duitse Democratische Republiek in de Oostzone. Beide staten erkenden de scheiding voorlopig dan ook niet, zelfs niet toen in 1952 de Oost-Duitse autoriteiten de grens tussen Oost- en West-Duitsland rigoureuzer dan tevoren sloten en vanaf de jaren zestig stapsgewijs lieten versterken tot heuse fortificaties met een permanent karakter; in 1961 werd de Berlijnse Muur op instigatie van de Sovjetautoriteiten opgetrokken.
Pas met de ondertekening van het Grundlagenvertrag van 1972 gingen beide Duitse staten over tot de wederzijdse erkenning van de status quo zoals die in wezen al sinds 1949 had bestaan. Beide staten erkenden elkaar als soevereine staten en zagen beide verder af van het boycotten van landen die relaties onderhielden met ‘het andere Duitsland’, zoals dat tot dan toe het geval was.
LEES HIER DE SCRIPTIE WAAROP DEZE LONGREAD GEBASEERD IS!
WIL JIJ OOK JE SCRIPTIE PUBLICEREN EN EEN LONGREAD SCHRIJVEN? STUUR DAN JE STUK OP!
Noten:
[1] Pamflet van Het Nederlands Comité voor Gebiedsuitbreiding (Amsterdam, zonder datum, ca. eind 1945-1947).
[2] http://en.wikipedia.org/wiki/History_of_East_Germany#mediaviewer/File:Oder-neisse-line_border.gif, geraadpleegd op 13-01-2015.
[3] http://de.wikipedia.org/wiki/Morgenthau-Plan#mediaviewer/File:Germany_Morgenthau_Plan.png – geraadpleegd op 08-01-2015.
[4] Pamflet van Het Nederlands Comité voor Gebiedsuitbreiding (Amsterdam, zonder datum, ca. eind 1945-1947).
[5] NIOD, Amsterdam, z.p., z.n., gepubliceerd op: http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/1/16/Bakker_ Schut-plan.PNG
[6] M.D. Bogaarts, ‘Ressentimenten en realiteitszin in Nederland’, in: F. Wielinga e.d., De Duitse buur. Visies uit Nederland, België en Denemarken 1945-1949 (Den Haag, 1996), pp. 25-27 en 142 (bijlage)
[7] (Z.n.) U.S. Office of the Geographer. Bureau of Intelligence and Research, International Boundary Study. Germany-Netherlands Boundary, study no. 31 (Washington D.C., 1964)