‘Noem de zeven sacramenten’. Tijdens een vak over de middeleeuwen leek dit de docenten een goede vraag. Eerlijk gezegd dacht ik, toentertijd als derdejaars student geschiedenis, dat ik het tijdperk van infantiele kennisvraagjes ver achter me had gelaten. Maar, zo zal men gedacht hebben, we moeten kunnen controleren of de studenten goed opgelet hebben de afgelopen periode. Het is misschien flauw om deze controledrang op de universiteit af te schuiven op de docenten. Ook zij laten de laatste tijd steeds meer blijk van hun ongenoegen op het rendementsdenken, wat zoiets betekent als: alles moet toetsbaar en functioneel zijn. Van hogerhand wordt verlangd dat er wel wat geleerd wordt op de universiteit. Maar moeten niet juist vrijheid en creativiteit onderdeel zijn van het curriculum?
Laat ik er niet omheen draaien; van mij hoefde het allemaal niet zo, die protesten in Amsterdam en de bezetting van het Maagdenhuis. Naar mijn idee ging het op een gegeven moment meer om het spel dan de knikkers. De aanval werd vooral geopend op dat rendementsdenken. Onder meer opgelegd door de overheid. En vorige week gaf de praktijk, de werkgevers, in de Volkskrant blijk van eenzelfde standpunt. In principe juich ik het toe wanneer universiteiten, zeker in onze moeilijk toepasbare geesteswetenschappen, proberen de aansluiting te zoeken met de maatschappij en de praktijk. Ik stoor me wel vaker aan de maatschappelijke desinteresse van sommige medestudenten en hun extreem elitaire houding; alsof je alles beter weet door je tussen stoffige boeken op te sluiten in een ivoren toren.
Maar, daar gaat het rendementsdenken helemaal niet over. Rendementsdenken beknelt ons juist. Alle creativiteit en vindingrijkheid wordt uit de student geperst. Zijn of haar resultaten moeten toetsbaar en meetbaar zijn. Buiten de lijntjes kleuren is een academische zonde. O wee als je buiten je hok denkt en op populair taalgebruik in je papers en scripties staat nog net niet de doodstraf. Want het moet wel allemaal academisch blijven, wat in de praktijk meestal neerkomt op saai wetenschappelijk taalgebruik. Terwijl het in de geesteswetenschappen juist gaat om het vertellen van mooie verhalen op een academische basis. Toetsen en tentamens, het werkt weinig verkwikkend.
De student is geen kleuter die nog bij het handje moet worden gehouden. Juist zélf na kunnen denken is enorm belangrijk. Daarbij hoort bij de geesteswetenschappen ook een stuk creativiteit. En soms ga je daar flink mee onderuit; dat hoort allemaal bij het leerproces. Van gekke ideeën komen soms de meest briljante onderzoeken, boeken en verhalen. Ik merk dat veel studenten enorme moeite hebben met het bedenken van onderwerpen en onderzoeksvragen. Als we ze niet uitdagen zelf na te denken, wat hebben we dan aan al die diploma’s? Natuurlijk, ga je niet opsluiten in je werkkamer om totaal overbodige hobby-onderzoeken te doen op kosten van de hele maatschappij. Maar door alle creativiteit uit de geesteswetenschappen te persen houd je een diploma over waarop staat dat je goed kunt reproduceren en aan alle eisen voldoet. Alsof we daar ooit verder mee komen in dit land.
– Tiewen Visser
Tiewen Visser studeerde een blauwe maandag bestuurskunde aan het HBO en haalde vervolgens zijn propedeuse Journalistiek in Utrecht. Het bloed kroop waar het niet gaan kon, dus uiteindelijk is hij in 2011 begonnen aan een studie journalistiek in Utrecht. In de bachelor lag de interesse vooral op het gebied van middeleeuwen, filosofie, politiek en religie. Momenteel doet hij een master ‘politiek en maatschappij in historisch perspectief’ in Utrecht. Naast de studie geen verenigingen of clubs, maar wel veel schrijfwerk voor verschillende platforms, waaronder de Jonge Historici.