Ralph Pluim: Ook zij waren getuigen

[google_map][/google_map]

In 1931 riep de NSDAP een motorkorps in het leven dat bekend zou worden als het NSKK (National-sozialistische Kraftfahrkorps). In deze scriptie presenteert Ralph Pluim de resultaten van zijn gedetailleerde onderzoek naar dit in de literatuur onderbelichte korps. Pluim laat zien hoe organisatie in elkaar zat, welk werk zij deed, hoe vrijwilligers zich aanmeldden – vaak zonder te weten waarvoor zij tekenden. NSKK’ers werkten in Nederland, Duitsland, Polen en de Sovjet-Unie. Velen waren betrokken bij de Holocaust, anderen deden relatief onschuldig werk. Sommigen waren loyale nationaalsocialisten, anderen moesten niets van Hitler weten. Pluim baseert zich op een indrukwekkend, groot corpus aan bronnen. Het feit dat de auteur ook zijn eigen familiegeschiedenis in de thesis betrekt, concretiseert het verhaal en geeft het geheel een persoonlijke touch. Deze scriptie over het relatief onbekende NSKK is een aanrader en een waardevolle bijdrage aan de historiografie.

Download de PDF

Ralph Pluim (pdf)

Lees met ISSUU

Volledige Tekst

INLEIDING

`Er was goed een uur verlopen toen er weer een bevel kwam, ransels inpakken (spoed). Tien minuten later stonden wij bepakt en bezakt aangetreden. Waar zou de reis heen gaan? Niemand wist het. Toen kwam het bevel. Voorwaarts en daar ging de bende heen. De sterren voorop. Wij zongen dat het gehele gedeelte van de stad het verstond. Ik liep op vijf na, achteraan en zag even naar voren en dacht dat is wat anders dan de W.A. van Nijmegen. Ik voelde mij ook als een soldaat van het NSKK.´

Deze woorden las ik in de zomer van 2009 in het Nationaal Archief in Den Haag toen ik onderzoek deed naar mijn grootvader, van wie ik eigenlijk niets afwist. Binnen de familie van vaders kant was er altijd over het verleden gezwegen. Mijn grootvader heb ik nooit gekend en bovenstaande woorden behoorden dan ook tot de eerste woorden die ik van de man las. Sinds 1938 was hij lid van de NSB en in 1942 meldde hij zich aan bij het NSKK (National-sozialistische Kraftfahrkorps).
Tot op de dag van vandaag is er weinig onderzoek gedaan naar het motorkorps dat in 1931 door de NSDAP in het leven werd geroepen. Een organisatie waar vóór de oorlog alle nationaalsocialistische automobilisten en motorrijders binnen het Duitse Rijk toe behoorden. Ook technische motoropleidingen en motorsportscholen vielen onder het NSKK. Bij het uitbreken van de oorlog werd het NSKK ingeschakeld om de Wehrmacht op alle onderdelen met transportcolonnes te ondersteunen. Hiervoor werden ook buitenlandse vrijwilligers geworven.
De meeste buitenlandse vrijwilligers kwamen uit België, Frankrijk en Nederland. Mijn grootvader was ongeveer een van de negenduizend Nederlanders die tijdens de oorlog dienst hebben gedaan bij het NSKK. De Nederlanders hadden een relatief groot aandeel in het NSKK, maar ondanks dit feit is er slechts weinig bekend over deze groep. De Duitse historica Dorothee Hochstetter heeft in haar dissertatie uit 2005 Motorisierung und “Volksgemeinschaft”: das Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (NSKK) 1931-1945 als eerste een volledige studie gewijd aan het NSKK. Over de Nederlanders en de andere buitenlandse vrijwilligers spreekt zij nauwelijks.
De Nederlandse historicus Alex Dekker heeft in zijn werk `Ook gij behoort bij ons!´ Nederlanders bij het NSKK uit 2006 voor het eerst een serieuze poging ondernomen om de rol van de Nederlanders te belichten. Daarvoor is er nauwelijks aandacht geweest voor deze mannen binnen de Nederlandse geschiedschrijving. Zelfs Dr. L. de Jong heeft in zijn standaardwerk over Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog niet meer dan enkele pagina’s aan het NSKK gewijd. Voor een deel valt dit te verklaren door het feit dat alle aandacht na de oorlog gericht was op die Nederlanders die bij de Waffen-SS hadden gezeten. Zij werden over het algemeen als meer ‘fout’ gezien dan die Nederlandse chauffeurs.
In het kader van mijn onderzoek is gekeken naar de manier waarop de Nederlandse mannen bij het Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (NSKK) tijdens de oorlog werden ingezet. De overkoepelende onderzoeksvraag die ik daarbij heb gesteld is: welke beweegredenen hadden de Nederlandse mannen om toe te treden tot het NSKK en wat betekende de gemaakte keuze voor deze mannen in de praktijk? Om aansluitend antwoord te kunnen geven op de onderliggende vraag: in hoeverre kwamen de Nederlandse NSKK´ers, vanuit de functies die zij kregen, in aanraking met de Jodenvervolging?
Het beeld dat tot op de dag van vandaag over de Nederlandse NSKK’ers bestaat is dat het vooral mensen waren die vanuit economische motieven voor het NSKK tekenden. Daarnaast hoopten velen aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. Het waren niet de mannen die vanuit een sterke ideologie, welke Nederlandse SS’ers werd toegedicht, voor Duitsland streden. Binnen de negenduizend Nederlandse NSKK’ers is dit beeld echter te algemeen en behoeft zij zeker enige nuancering.
Hochstetter laat in haar dissertatie zien dat het NSKK in heel bezet Europa werd ingezet en dat zij ook in Polen en de Sovjet-Unie terecht kwam. Zij zorgde niet alleen voor het vervoer. Op de momenten dat er niets te vervoeren viel, konden de NSKK-mannen worden ingezet als wachtpatrouille of verkeerspolitie. Volgens Hochstetter raakten de NSKK´ers in die hoedanigheid soms direct betrokken bij de vervolging van en de moord op de joden.
In het Historisch Nieuwsblad van maart 2010 toonde historicus Evertjan van Roekel aan dat Nederlandse SS’ers actief betrokken waren bij de Holocaust. Hij kwam tot deze ontdekking na bestudering van een aantal dagboeken van Nederlandse SS’ers. Hoewel er geen bewijs is dat Nederlandse NSKK´ers actief betrokken waren bij de Holocaust, staat vast dat zij in aanraking zijn gekomen met de Jodenvervolging. Deze scriptie zal daarvoor bewijs leveren. Ook wordt bewijs geleverd voor het feit dat Nederlandse NSKK’ers wel degelijk betrokken waren bij het leed dat Nederlandse burgers werd aangedaan.
Ondanks het feit dat er weinig over het NSKK is geschreven en nog minder over de Nederlanders bij het NSKK is er wel een aantal werken van recente datum die de geschiedenis van het NSKK belichten. Van belang zijn onder meer het Festschrift getiteld Schule und Jugendforschung zum 20. Jahrhundert onder leiding van professor Wilfried Breyvogel. Binnen dit werk wordt vooral gekeken naar de ideologische aspecten van het NSKK. Toch ontkomt men bij een onderzoek naar een Kraftfahrkorps ook niet aan de meer technische aspecten die daarmee gepaard gaan. Te denken valt aan uniform, organisatiestructuur, materieel etc. Een handig werkje daarvoor is dat van John Angolia en David Littlejohn getiteld: NSKK, NSFK: Uniforms, Organisation & History. Ook het werk van Nigel Thomas en Carlos Cabarello Jurado Wehrmacht Auxiliary Forces, opgenomen in de reeks Men-at-Arms Series handelt over de technische kant van het NSKK.
Andere interessante publicaties zijn onder andere het artikel Das Nationalsozialistische Kraftfahrkorps und die Organisation Todt im Zweiten Weltkrieg van professor Franz W. Seidler, gepubliceerd in de Vierteljahrshefte für Zeitgeschichte. Dit artikel handelt over de organisatie Todt, een bouworganisatie die tijdens de oorlog werd ingezet om onder andere aan het front wegen, bruggen en spoorlijnen te herstellen. Het materiaal voor de bouwprojecten werd geleverd door de NSKK-Transportgruppe Todt. Over de betrokkenheid van Duitse NSKK’ers bij de Jodenvervolging schrijft naast Hochstetter ook Stefen Klemp in zijn Freispruch für das “Mord-Batallion”. Het gaat hier om NSKK’ers die samenwerkten met een politiebataljon.
De genoemde werken vormen een goede aanvulling op het weinige dat over het NSKK is geschreven. Desalniettemin is tijdens mijn onderzoek vooral gebruik gemaakt van de werken van Hochstetter en Dekker. Laatstgenoemde ben ik bijzonder erkentelijk voor zijn hulp. Zijn suggesties waren zeer welkom en hebben zonder meer een bijdrage geleverd aan dit onderzoek.
Het onderzoek is thematisch opgebouwd. Daar er veel facetten van de rol van de Nederlanders bij het NSKK belicht zullen worden, zou een beschrijving in chronologische volgorde een enigszins versnipperd beeld hebben opgeleverd. Het verband met de Holocaust kan hierdoor al snel onduidelijk worden. De keuze is gemaakt om de ervaringen van de Nederlandse NSKK´ers met de Jodenvervolging in een apart hoofdstuk op te nemen.
Om een beeld te krijgen van de wijze waarop de Nederlandse NSKK´ers met de Jodenvervolging in aanraking konden komen zal eerst in hoofdstuk één een geschiedenis van het NSKK worden gegeven. Van de oprichting in 1931 door de nazitop tot het actief werven van de eerste Nederlandse vrijwilligers aan het begin van 1941. Ook de rol van de NSB zal hierbij worden belicht. Vervolgens zal er in hoofdstuk twee naar de motivaties van die Nederlanders die toetraden tot het NSKK worden gekeken: welke verwachtingen zij koesterden en wat er uiteindelijk van deze verwachtingen terecht is gekomen. Een belangrijk punt is dat veel Nederlandse NSKK´ers na de oorlog aangaven niet meteen geweten te hebben dat zij bij het NSKK zaten. Daar kwamen zij meestal pas later achter. Een ander belangrijk aspect binnen dit hoofdstuk is op welke wijze de opleidingscholen van het NSKK functioneerden. Er zal een beeld worden geschetst van het leven van de Nederlandse NSKK’ers tijdens hun opleiding.
Hoofdstuk drie zal verder ingaan op de vraag op welke wijze de Nederlanders bij het NSKK tijdens de oorlog werden ingezet nadat zij de opleidingscholen hadden verlaten. Ook de NSKK´ers die in Nederland konden blijven worden binnen dit hoofdstuk belicht. Aan het einde van dit hoofdstuk wordt gekeken naar de straffen die NSKK´ers na de oorlog kregen. Het laatste hoofdstuk zal gaan over het eerdergenoemde verband met de Holocaust. Van de betrokkenheid van het NSKK bij de Jodenvervolging tijdens de Kristallnacht tot en met de ervaringen van Nederlandse NSKK´ers met de vervolgde joden.
Tijdens het onderzoek is veel gebruik gemaakt van het Centraal Archief voor Bijzondere Rechtspleging (CABR) in het Nationaal Archief in Den Haag. De verklaringen van Nederlandse NSKK´ers over hun toetreding en functies binnen het NSKK en de verklaringen van getuigen over de verdachten maken een belangrijk deel uit van dit onderzoek. De afgelopen maanden zijn er in totaal tachtig dossiers bekeken van Nederlandse NSKK´ers. Het was vaak moeilijk om namen te achterhalen, maar met behulp van Alex Dekker is een lijst tot mijn beschikking gekomen met daarop de namen van driehonderd NSKK´ers die voornamelijk uit het noorden van het land kwamen en die voor zogenaamde transportacties werden ingezet, welke in september 1944 werden uitgevoerd door het NSKK. De meeste van deze mannen wisten in Nederland te blijven. In het Bundesarchiv in Berlijn zijn er nog eens honderd namen van mannen aan het licht gekomen die allen in 1941 toetraden tot het NSKK en van wie de meesten dienst hebben gedaan in Polen en de Sovjet-Unie. Wel moet hierbij een kanttekening geplaatst worden omdat het niet altijd duidelijk was of men nu wel of niet tot het NSKK behoorde. Er was regelmatig sprake van een schemergebied. Tijdens mijn werkzaamheden in het Nationaal Archief werd ik bijgestaan door archiefmedewerker Niels van Driel, die ik zeer erkentelijk ben.
Een ander archief waar veel onderzoek is verricht, is dat van het NIOD. Aldaar is gebruik gemaakt van brieven die Nederlandse NSKK´ers aan het thuisfront schreven. In tegenstelling tot het CABR, waar men vooral verklaringen van NSKK´ers kan vinden van na de oorlog, wordt er in deze brieven niet teruggekeken, maar schrijft men zijn dierbaren op het moment dat men nog midden in de oorlog zit. Naast deze brieven was er een dagboek beschikbaar van een anonieme Nederlandse NSKK´er van vierhonderd pagina´s. Deze NSKK´er reed zowel in Polen als in de Sovjet-Unie en schreef een aantal malen over de behandeling aldaar van de joden. Ik wil hierbij de medewerkers van het NIOD graag bedanken voor de helpende hand die zij mij geboden hebben tijdens de zoektocht naar de geschikte bronnen.
De bestudeerde bronnen in het Nationaal Archief en het NIOD geven een beeld van de NSKK-man. Op welke wijze ervoer deze zijn tijd bij het NSKK? Niet onbelangrijk zijn ook de maatregelen die van bovenaf door de NSDAP werden genomen, waarmee de Nederlandse NSKK´er te maken kreeg. In het Bundesarchiv zijn daarvoor bronnen bestudeerd, zoals de correspondentie tussen NSKK-officieren met de partijtop van de nazi’s over de Nederlandse manschappen. Ook over de opleidingen die de Nederlanders kregen aangeboden kwam meer aan het licht. Mijn dank gaat uit naar de medewerkster van het Bundesarchiv Carmen Lorenz, die de benodigde documenten voor mij verzamelde. Met behulp van deze bronnen en de begeleidende rol van mijn scriptiebegeleider Prof. Dr. Johannes Houwink ten Cate heeft dit onderzoek vorm gekregen. Ik ben mijn begeleider daarvoor veel dank verschuldigd. Ook wil ik hier graag van de gelegenheid gebruik maken om Dr. Wichert ten Have te bedanken, voor het feit dat hij de rol van tweede lezer op zich wilde nemen.

Mijn onderzoek zal op tal van terreinen een genuanceerder beeld geven van de Nederlandse NSKK´er, dan het beeld dat tot op de dag van vandaag bestaat. Daarnaast zal er ook een antwoord gegeven worden op de vraag op welke wijze de Nederlanders bij het NSKK tijdens de oorlog werden ingezet en in hoeverre zij vanuit de functies die zij kregen in aanraking kwamen met de Jodenvervolging. Wellicht zal mijn onderzoek uitnodigen tot een grotere belangstelling voor de Nederlanders bij het NSKK en andere historici aanzetten tot eventuele vervolgonderzoeken.

1
De ontstaansgeschiedenis van het NSKK 1931-1941

Het NSKK heeft een lange weg afgelegd alvorens zij tijdens de Tweede Wereldoorlog op allerlei fronten werd ingezet als aanvoerorganisatie van bouwmaterialen, munitie en ander materiaal voor met name het Duitse leger. Wil men iets begrijpen van de situatie waarin de eerste Nederlandse vrijwilligers in 1941 terecht kwamen, dan is het noodzakelijk om naar de ontstaansgeschiedenis van deze organisatie te kijken en op welke wijze zij door de jaren heen is geëvolueerd. Het NSKK was niet zomaar uit de lucht komen vallen. Dat het handig was om zoveel mogelijk auto’s en motoren onder een overkoepelende organisatie onder te brengen was niet de enige reden om het NSKK op te richten. Naast praktische redenen waren ook ideologische redenen van groot belang. Daarom beginnen we bij het belang van motoren en specifiek de automobiel voor Hitler en de nazi’s.

1.1 De automobiel verbindt
Het belang van de automobiel voor Hitler en de nazi’s.

Adolf Hitler heeft zijn liefde voor de automobiel nooit onder stoelen of banken gestoken. In zijn optiek was de automobiel een van de mooiste uitvindingen van de mens en nog voordat hij in 1933 aan de macht kwam was er door zijn NSDAP (Nationalsozialistische Deutsche Arbeiterpartei) al een automobielkorps opgericht, dat het gemakkelijker moest maken om over auto’s te beschikken van bevriende firma’s. Ook het Duitse volk zou er aan moeten geloven. Iedere Duitser zou over een auto moeten kunnen beschikken. Dit moest de zogenaamde Volkswagen worden. De individuele Duitser moest mobiel worden. Maar de nazi’s wensten niet alleen goede sier te maken met het creëren van mogelijkheden voor ieder Duitser om een auto aan te schaffen. De autotechniek moest namelijk wel in de nazi-ideologie kunnen worden ingepast. Partijideologen als Heinrich Himmler wilden het ‘Völkische’, haar mythen en cultuur, koppelen aan de moderniteit. Minister van Volksvoorlichting en Propaganda Joseph Goebbels sprak in één van zijn redevoeringen in maart 1933 met de volgende woorden over de machtsovername van Hitler: ´Als ik de politieke omwenteling onder de meest eenvoudige noemer moest brengen, zou ik zeggen: op 30 januari is de tijd van het individualisme definitief gestorven. De nieuwe tijd heet niet voor niets het tijdperk van het volk.´ Maar met het beeld dat binnen de historische romantiek leefde over het volk, konden de nazi´s niet uit de voeten. Het ´taalvolk´ moest vervangen worden door het volk dat op basis van biologische gronden en aan diens ras zijn bestaansrecht ontleende. Bij zijn redevoering bij de installatie van de Reichskulturkammer op 15 november 1933 sprak Goebbels over de ´stalen romantiek´. Volgens filosoof en schrijver Rüdiger Safranksi kwam in de formulering van ´stalen romantiek´ de modernistische grondtrek van het naziregime tot uiting. Men wilde niet terug naar archaïsche tijden. Er moest juist een samenleving ontstaan die de beschikking had over hoogwaardige techniek. Een ijzersterke industrie was nodig en men ging in snel tempo aan de slag om autosnelwegen aan te leggen. Belangrijk was dat het ´Völkische´ element hierbij niet vergeten werd. De in 1933 aangestelde generaal inspecteur van de autowegen Fritz Todt moest daarvoor zorg dragen en hij deed dit door de autotechniek een geestelijke inhoud mee te geven. Todt was voor de nazi’s de ideale man voor deze klus. Sinds 1922 maakte Todt deel uit van de NSDAP en in 1932 promoveerde hij met een verhandeling over moeilijkheden bij de stratenaanleg met gebruik van teer en asfalt.
Met het aanleggen van wegen, die de modernste, snelste en veiligste van de wereld moesten worden, moest de individuele Duitser in staat gesteld worden om het gehele Duitse landschap te doorkruisen en de schoonheid te ervaren die daarvan uitging. Een reis met de auto door Duitsland zou een bijzondere natuurbelevenis worden. Het gevoel voor het land zou hierdoor worden versterkt. Tevens zouden deze wegen het symbool moeten worden voor de eenheid van het land. Het NSKK kreeg als doel om deze eenheidsgedachte via haar leden en voertuigen te verspreiden. Daarnaast maakte zij uiteraard veel gebruik van de Autobahnen.
Naast de eenheidsgedachte waren de wegen uiteraard ook van groot belang voor de oorlogsvoorbereidingen. In 1938 kreeg Todt de opdracht om voor de bouw van de Westwall te zorgen: De Duitse verdedigingslinie aan de Frans-Duitse grens, ook wel de Siegfriedlinie genoemd. Todt ging voortvarend aan de slag en al snel werden er vele bouwbureaus en transportbedrijven opgericht. Tijdens de oorlog ging een deel van de Nederlandse NSKK’ers voor deze organisatie rijden, binnen de zogenaamde NSKK Transportgruppe Todt. Zij kwamen in Duitsland zelf te rijden, maar ook in de bezette gebieden in het Oosten. Het NSKK had toen allang een militair karakter gekregen. Dat was in de jaren dertig nog anders, toen vooral de eenheidsgedachte verspreid moest worden en er vooral mensen tot de organisatie toetraden die een voorliefde hadden voor de auto en de autotechniek. Veel leden kwamen voort uit de automobielverenigingen die Duitsland kende. Dat zij na verloop van tijd met hun liefde voor de auto nergens anders terecht konden dan bij het NSKK werd de meesten al snel duidelijk.
Het Völkische had bij de nazi’s al vanaf het begin een racistische component en voor joodse leden van automobielverenigingen betekende dit dat zij uit de auto geweerd werden. Ook de joodse auto-importeur kwam uiteindelijk zonder werk te zitten. In de loop van de jaren dertig werd het hele autowezen in Duitsland meer en meer opgeslokt door het NSKK. In het begin van de jaren dertig was zij echter nog maar een kleine organisatie. Voor de Nederlanders werd tijdens de oorlog niet al te veel moeite gedaan hun werkzaamheden van een ideologisch jasje te voorzien. Nadat Duitsland op 22 juni de Sovjet-Unie binnen trok was er behoefte aan veel Nederlandse mannen die voor de nodige aanvoer van materieel voor de Wehrmacht konden zorgen. Het waren ook vaak mannen die dachten een relatief rustige baan tegemoet te zien toen zij zich in 1941 hadden aangemeld. Praktisch gezien was het niet handig om deze mannen meteen van de nodige ideologische retoriek te voorzien, daar lang niet iedereen van nationaalsocialistische huize was. Er moest simpelweg gereden worden.
Na de oorlog werd door Duitse NSKK’ers verklaard dat zij dachten dat het NSKK een politiek onschuldige organisatie was. Dat dit niet het geval was, zal in dit hoofdstuk duidelijk worden. In het Duitsland van na de oorlog had men het gevoel dat de vrachtwagenchauffeurs niet zoveel te verwijten viel, maar de Duitse historica Dorothee Hochstetter heeft met haar dissertatie maar al te goed laten blijken dat er bij de organisatie waarvoor zij werkten, van politieke onschuld weinig sprake was.

1.2 Het NSKK aan de biertafel
De oprichting van het NSKK en haar eerste taken.

Vóór het NSKK was er het NSAK (Nationalsozialistische Automobilkorps) opgericht in 1930. Hitler had op aanraden van zijn secretaris Martin Bormann besloten om de voertuigen bedoeld voor de NSDAP en de SA binnen een volksgemotoriseerde eenheid onder te brengen. Volgens Bormann was dit wel zo gemakkelijk. Op deze wijze hadden de hoge partijleden te allen tijde vervoer tot hun beschikking.
De vroegere frontofficier en persoonlijke vriend van Hitler, Adolf Hühnlein, werd Korpsführer van het NSAK gemaakt. Al vanaf 1923 was Hühnlein één van de leidende figuren binnen de SA geweest, waarmee hij op 9 november 1923 deelnam aan de Putsch in München. Een staatsgreep waarbij de NSDAP de macht probeerde te grijpen in Beieren. De Putsch werd later ook wel gekscherend de ‘Bierkellerputsch’ genoemd, omdat de staatsgreep in een bierhal in München begon. Het werd allerminst een succes. De staatsgreep mislukte en Hühnlein zat vervolgens zijn straf uit in dezelfde gevangenis als Hitler, die overigens een groot vertrouwen koesterde in zijn handlanger. Dit zou later pas goed blijken, toen de SA top werd vermoord door de SS-mannen van Himmler en Hühnlein wonderwel de dans ontsprong.
In april 1931 werd de naam NSAK veranderd in NSKK. Het NSAK beschikte toen over 3.000 man. De naamswijziging was vooral bedoeld om een signaal aan alle motorrijders in Duitsland af te geven, die reden voor de SA en of de SS, dat zij meer dan welkom waren toe te treden. Nog datzelfde jaar kwam de teller van NSKK-leden op 10.000 te staan. Deze snelle groei zat hem in het feit dat in mei 1931 niet alleen mensen werden geworven die reeds in het bezit van een auto waren, maar dat ook die mensen konden toetreden die alleen over een rijbewijs beschikten. Het was voor de meeste Duitsers aan het begin van de jaren dertig, terwijl de economische crisis van 1929 nog lang niet was uitgeraasd, niet mogelijk om een auto aan te schaffen. Van een organisatie die langzamerhand alle motoraangelegenheden in het land naar zich zou toe trekken viel toen nog niet heel veel te merken.
Volgens NSKK-Obergruppenführer Georg Wagener was het NSKK ontstaan aan de biertafel. Oude en bekommerde chauffeurs hadden zijns inziens de voorkeur gegeven aan een organisatie als het NSKK omdat deze als gemoedelijk bekend stond. Een organisatie waar rustig een biertje gedronken kon worden en men niet al te veel verplichtingen had. De gemoedelijkheid was echter betrekkelijk. Na aanmelding was lang niet iedereen van deze chauffeurs tevreden met de gemaakte keuze. Daar zij vaak ook bij een eigen automobielclub waren aangesloten moesten zij tweemaal contributie betalen. Dat dit enige wrevel wekte lijdt geen twijfel maar toch durfden de meeste chauffeurs het dubbele lidmaatschap niet op te zeggen. De meesten van hen waren aangesloten bij de grootste automobielvereniging in Duitsland. Dit was de ADAC (Allgemeiner Deutscher Automobilclub). Begin jaren dertig waren hier zo’n 130.000 mannen lid van. Ook de ADAC was lang niet altijd blij met het NSKK. Vanaf de zomer 1932 probeerde het NSKK leden bij de ADAC weg te trekken met de slogan: ‘Heraus aus dem ADAC – herein in das NSKK’. De stijgende brandstofprijzen in die periode maakte ook dat het NSKK voor veel chauffeurs aantrekkelijk werd, omdat deze organisatie haar leden niet zelf liet betalen.
De Nederlandse automobielimporteur Hermanus Fredericus Antonius Eman, die tijdens de oorlog een belangrijke rol zou gaan spelen in het Nederlandse aandeel binnen het NSKK, was al in 1934 onder de indruk geraakt van het NSKK. Eman, toentertijd werkzaam in Den Haag, kwam regelmatig in Duitsland, aangezien hij voor zijn bedrijf Duitse auto’s importeerde. De bewondering voor het NSKK kwam voort uit het feit dat, zoals hijzelf aangaf, iedereen, lid of geen lid van de NSDAP, zich bij het NSKK kon aansluiten. Alle bonden en verenigingen op automobiel- en verkeersgebied waren hier verenigd. Het was Emans ideaal om zoiets ook in Nederland te scheppen. Naar Duits model besloot hij dat ook niet-NSB-leden moesten kunnen toetreden. Dit werd de Auto-WA. In het algemeen was de Auto-WA bedoeld voor autoliefhebbers.

1.3 Het belang van de moord op Ernst Röhm
Het NSKK wordt losgekoppeld van de SA.

Na de machtsovername van Hitler in januari 1933 bleef het NSKK onderdeel van de Motor-SA. Dit alles veranderde na de Nacht van de Lange Messen op 30 juni 1934, toen Ernst Röhm samen met een groot deel van de SA-top werd vermoord. De nacht was eigenlijk een lang weekend geweest, georganiseerd door de SS. Net als Hühnlein was Röhm een oudgediende van het Freikorps von Epp. Vanwege de vele contacten die Röhm binnen het leger en de Freikorpsen had, was hij voor Hitler altijd interessant geweest, maar de SA had na de machtsovername zoveel macht weten te verwerven dat Röhm uiteindelijk als een bedreiging werd gezien. Hoge legerofficieren waren steeds meer gaan morren over de werkwijze van de SA, die in Duitsland een sociale revolutie wenste te ontketenen. Hitler had zijn oude vriend er verschillende malen van proberen te overtuigen dat zijn SA onderdeel zou moeten worden van het Duitse leger. Hitler wist dat de steun van het leger essentieel was voor zijn macht. Röhm wilde hier echter niets van weten en weigerde keer op keer. Zonder het te weten had hij met deze weigeringen zijn doodsvonnis getekend. Op aanraden van Himmler stemde Hitler er uiteindelijk mee in om zijn oude kameraad te laten ombrengen.
Na de moord op Röhm werd het NSKK een zelfstandig onderdeel dat nu onder direct toezicht kwam te staan van Hitler en de NSDAP. Opvallend is wel dat Hühnlein werd gespaard, ondanks dat hij tot de leidinggevende figuren binnen de SA behoorde. Hitler zorgde er zelfs voor dat Hühnlein tot de hoogste leider van het NSKK werd uitgeroepen. De organisatie groeide bijna onmiddellijk na de Nacht van de Lange Messen uit tot 350.000 man. Het belangrijkste doel werd de verdere motorisering van Duitsland. De NSDAP wilde dit doel bereiken door op de eerste plaats alle motoraangelegenheden binnen Duitsland onder haar controle brengen. Of het nu ging om het oprichten van motorsportscholen of het vervoeren van toeristen door het Duitse landschap, het NSKK was al snel niet meer uit Duitsland weg te denken. Volgens Hochstetter had deze groei alles te maken met de Nacht van de Lange Messen. In haar dissertatie maakt zij het aannemelijk dat het NSKK nooit een belangrijke organisatie zou zijn geworden zonder de moord op Röhm. Nadat het NSKK was losgekoppeld van de Motor-WA werd de organisatie opgenomen in de drie ‘Kampfgliederungen’ van de NSDAP. Zij kwam naast de SA en de SS te staan. Het moge dan ook misschien vreemd heten dat het NSKK ondanks deze status altijd een ondergeschoven kindje lijkt te zijn geweest binnen de geschiedschrijving. Pas met het werk van Hochstetter lijkt deze organisatie voor het eerst in al haar facetten te zijn belicht.
Nadat het NSKK was losgekoppeld van de SA zagen die leden, die nog waren voortgekomen uit de oude SA, zichzelf ineens afgesneden van hun oude vertrouwde organisatie. Van de een op de andere dag waren zij NSKK-lid geworden. Dit wekte in het begin nog wel enige wrevel, maar al snel wisten de oude SA-leden het lidmaatschap te accepteren, daar deze nieuwe organisatie volgens velen flexibeler was dan de halsstarrige SA. Daarnaast had de SA een agressief karakter in tegenstelling tot het NSKK, dat voor keurig en fatsoenlijk moest doorgaan. Tijdens de oorlog was het ook voor Nederlanders lang niet altijd duidelijk dat zij deel gingen uitmaken van het NSKK. Voorbeelden zijn er te over en een aantal daarvan heeft verderop in dit onderzoek een plaats gekregen.
Een andere overeenkomst met de SA was dat ook het NSKK werd opgedeeld in divisies, brigades, regimenten en compagnieën. Vlak na de moord op Röhm werden de NSKK’ers en de SA’ers in negentien motorbrigaden ondergebracht. Deze motorbrigaden werden vervolgens in 1935 onder de hoede genomen van vier divisies: Oost, Zuid, West en Noord. In 1939 kwamen er via de bezette gebieden, Oostenrijk, Tsjecho-Slowakije en Polen nieuwe eenheden bij, waardoor de teller op 500.000 kwam te staan verdeeld over 28 divisies.
In Nederland was er begin jaren dertig een organisatie actief genaamd de Motor-WA. Deze organisatie werd oorspronkelijk op 7 november 1932 door NSB-leider Anton Mussert opgericht en was gemodelleerd naar de Motor-SA van Röhm. De mannen van de WA moesten volgelingen inspireren en tegenstanders intimideren. Maar daar waar de Duitse Motor-SA uiteindelijk opging in het NSKK moest de Nederlandse Motor-WA in 1935 weer ontbonden worden. De regering had besloten dat alle particuliere weerkorpsen verboden moesten worden. De mannen die vanaf 1932 waren toegetreden waren volgens onderzoeker Henk Eefting voornamelijk uniformliefhebbers met een lage geweldsdrempel. Het kwam de NSB zeker niet ten goede. De motivatie om toe te treden was dan vaak ook een andere dan welke men had bij het NSKK, dat in de begindagen vooral uit autoliefhebbers bestond. De mannen van de Motor-WA verdwenen niet helemaal uit het zicht. Na de Duitse inval werd de organisatie weer nieuw leven ingeblazen. Dit was om precies te zijn op 15 mei 1940. Het gewelddadige karakter uit de begindagen zou echter nooit helemaal meer verdwijnen. De Duitse bezetter liet de Motor-WA echter haar werk doen, in de hoop dat de haat van de Nederlandse bevolking vanwege de bezetting, vooral gericht zou worden tegen de WA en de NSB. Wat in het eerste oorlogsjaar ook gebeurde. De sterkte van de Motor-WA vlak na de Duitse inval is moeilijk te schatten. Volgens Eman moest het aantal rond de 350 à 400 man liggen, maar deze schatting lijkt wat aan de lage kant.

1.4 Autoliefhebbers, sportliefhebbers en ambitieuze studenten
Het NSKK breidt haar taken uit.

De geestelijke inhoud die de nazi’s aan de autotechniek wensten te geven werd binnen het NSKK steeds belangrijker. In een automobielkorps dat voor een groot deel om praktische redenen tot stand was gebracht zagen nazi leiders mogelijkheden om het NSKK als propagandamiddel in te zetten voor ideologische doeleinden. Het NSKK moest een algehele ‘Motorisierung’ van het land nastreven. Daarvoor moest de organisatie meer zijn dan alleen een vervoersorganisatie. Het moest zoals eerder vermeld een alomvattende organisatie worden die alle taken op zich zou nemen aangaande auto en verkeer. Het was de eenheidsgedachte van Fritz Todt om door middel van auto’s en wegen de individuele Duitser weer met zijn eigen bloed en bodem in contact te brengen.
Korpsführer Hühnlein ging voortvarend te werk om deze Motorisierung gestalte te geven en reeds in 1935 werden er door hem zogenaamde ‘Kraftfahrtechnische Arbeitsgemeinschaften’ gevormd. Deze ‘Arbeitsgemeinschaften’ dienden ervoor om studenten over te halen hun technische opleiding aan de universiteit af te maken binnen het NSKK. Men had jonge krachten nodig, want in de begindagen van het NSKK waren het toch vooral de wat oudere autoliefhebbers die het NSKK wisten te vinden. Op universiteiten overal in het land werden in snel tempo nieuwe leden geworven. Het NSKK beschikte graag over de intellectuele capaciteiten van de technisch geschoolde studenten. De organisatie kon met deze nieuwe leden de Motorisierungsgedachte onder het volk verder verspreiden. Naast de studenten werd ook de Hitlerjugend erbij betrokken. Deze jongeren konden terecht bij een van de 23 Motorsportscholen in het land. Hier kreeg men een aantal cursussen aangeboden, tijdens welke men in zes weken leerde autorijden. Daarnaast leerde men zijn eigen voertuig te repareren. In 1938 kwamen 187.000 leden van de Hitlerjugend geslaagd van de NSKK-scholen. Toetreding tot het NSKK kon vanaf zeventien jaar. Vrouwen konden overigens nog niet toetreden tot de organisatie. Dit veranderde tijdens de oorlog toen ook vrouwen als chauffeur werden ingezet, de zogenaamde `Kriegskraftfahrerinnen´. Voor zover bekend zijn er nooit Nederlandse vrouwen bij het NSKK ingezet.
Belangrijk was dat iedere NSKK-man een rolmodel zou vormen in het verkeer, waardoor alle Duitsers door de Motorisierungsgedachte geraakt konden worden. Dit leek voor de Nederlandse Motor-WA mannen in de jaren dertig niet op te gaan. Zij vormden toch vooral een knokploeg. Een heer in het verkeer waren zij zeker niet. Maar dit gold in het algemeen dus niet voor de mannen bij het NSKK. Verkeerovertredingen waren uit den boze. Belangrijk voor het NSKK was dat haar leden zich ook NSKK-man gingen voelen. Daarvoor had de organisatie een eigen pers draaien. Er werden NSKK tijdschriften uitgegeven die het saamhorigheidsgevoel onder de leden moesten versterken. De organisatie had daarvoor een eigen vermogen beschikbaar. Ook later toen de eerste Nederlanders zich aandienden werd hier veel aandacht aan geschonken. Tijdschriften en kameraadschapsavonden moesten het moreel zien hoog te houden.
De leider van de sectie pers en propaganda van het NSKK-Brigadeführer Hans-Helmuth Krenzlin was verantwoordelijk voor deze tijdschriften. De NSKK-mannen moesten verplicht het NSKK tijdschrift aan de man zien te brengen. Naar buiten toe werd er eens per jaar een ‘Internationalen Automobilausstellung’ in Berlijn georganiseerd, waarmee de nazi’s konden laten zien over welke moderne en vernuftige voertuigen zij beschikten en er waren sportwedstrijden met auto’s georganiseerd door het NSKK. Ook internationaal werden er wedstrijden gereden. Iedere overwinning van een Duitse racer werd gezien als propaganda voor het NSKK. De racers zelf deden vaak weinig met hun lidmaatschap van het NSKK. Wilden zij mee doen aan wedstrijden dan dienden zij lid te zijn van deze organisatie. Het leek voor velen dus meer een noodzaak.
Op talrijke gebieden werd de nationaalsocialistische ideologie van de nazi´s door het NSKK verspreid. Van politieke onschuld kan dan ook moeilijk gesproken worden. Ook als het ging om de Jodenvervolging kreeg het NSKK uiteindelijk een taak toebedeeld. Hoofdstuk vier zal hier dieper op ingaan. Uiteraard is het lastig te bepalen welke bijdrage het NSKK precies heeft geleverd ten aanzien van de Jodenvervolging. Niet alle onderdelen zullen een even grote rol hebben gespeeld en naarmate de oorlog vorderde raakte het NSKK ook steeds meer versnipperd. In de jaren voor de oorlog leek hier echter nog geen sprake van te zijn.

1.5 Het NSKK krijgt een praktische invulling.
Het NSKK wordt ingezet voor de oorlog.

In 1938 was Hühnlein op het toppunt van zijn macht. Hij had van Hitler de titel Reichsleiter gekregen. Daarnaast was vanaf datzelfde jaar het NSKK de enige toegestane auto-organisatie van Duitsland. De positie van Hühnlein was echter niet te vergelijken met die van een Goebbels of een Himmler, die beiden over een eigen ministerie en ministerpost beschikten. Hühnlein moest het tot aan zijn dood zonder stellen. Het NSKK werd daarnaast niet gelijkgesteld aan het leger of de Waffen-SS. Een Duitser kon zijn dienstplicht niet vervullen door toetreding tot het NSKK. Ook kon een Duitse NSKK’er niet een volledige week bij het NSKK werken. Toch was het NSKK zeker niet impopulair. Begin 1939 was het ledental van het NSKK opgeklommen tot 500.000 man en tijdens de oorlog zou dit nog verder uitbreiden. De organisatie kreeg in diezelfde periode door de NSDAP een andere rol toebedeeld. Haar leden moesten worden voorbereid op de oorlog.
Toen de Duitsers op 1 september 1939 Polen binnenvielen, had het NSKK een praktisch militair karakter gekregen. Haar taak werd het leger en de Luftwaffe in Polen te bevoorraden. Voor Hühnlein was het niet gemakkelijk om hier in mee te gaan. Hij zag het
namelijk nog steeds als zijn belangrijkste taak om de Motorisering van Duitsland te voltooien. Een oorlog zou er wel eens voor kunnen zorgen dat aan dit doel abrupt een eind zou komen. Wilde het NSKK echter een rol van betekenis blijven spelen in Nazi-Duitsland, dan bleef er voor Hühnlein geen andere optie over dan steun te verlenen aan de oorlog. De autoraces gingen, na deze nieuwe invulling van het NSKK, al snel tot het verleden behoren. De oorlog zorgde er simpelweg voor dat er niet voldoende mankrachten meer waren om dit soort zaken te organiseren. Jonge Duitse mannen moesten hun dienstplicht gaan vervullen en dat kon niet bij het NSKK.
Door de oorlog moest het NSKK worden opgedeeld in verschillende organisaties. Deze kwamen niet allemaal meer onder het toezicht van Hühnlein te staan. Naast het NSKK onder leiding van Hühnlein werd de NSKK Transportbrigade Todt in het leven geroepen die onder leiding van Fritz Todt kwam te staan. Deze organisatie werd in het leven geroepen om de Organisation Todt (OT) te kunnen dienen. Oorspronkelijk opgericht in 1938 vormde de OT een onderdeel van het Duitse Ministerie voor Bewapening en Munitie. Na het uitbreken van de oorlog kreeg deze organisatie steeds meer bevoegdheden en kwam men voornamelijk aan arbeiders via de Arbeitseinsatz. Todt besloot toen de hulp van Hühnlein in te schakelen omdat zijn OT zelf niet over eigen wagens beschikte. Hij moest tot die tijd gebruik maken van de koeriersdiensten van andere ondernemingen, maar in de aanloop naar de oorlog vond Todt het te gevaarlijk worden om het vervoer van belangrijke materialen en documenten over te laten aan derden. En dus kon het gebeuren dat vanaf april 1939 het OT volledig gebruik maakte van de vervoersdiensten van het NSKK. Op dat moment reden er 15.000 vrachtwagens voor de OT en werd NSKK Transportgruppe Todt de grootste NSKK formatie tijdens de oorlog.
Volgens W. de Keizer kwamen tijdens de oorlog duizenden werkeloze Nederlanders bij een van de talrijke afdelingen van NSKK Transportgruppe Todt terecht. Zij werden vaak door het arbeidsbureau in Deventer voor deze organisatie geworven. Soms vrijwillig, maar vaak gaf men aan het gevoel te hebben tussen twee kwaden te moeten kiezen. De meeste van deze mannen kregen de taak om voor de aanvoer van bouwmaterialen te zorgen voor de OT. Zij kregen hierbij doorgaans geen speciale uniformen te dragen die aantoonden dat zij bij de NSKK Transportgruppe Todt werkten. Ook bij andere afdelingen van het NSKK leek het voor Nederlanders eerder regel dan uitzondering om geen speciaal uniform te dragen. In juni 1944 werd NSKK Transportgruppe Todt omgevormd tot NSKK Transportkorps Speer, dat in feite zo goed als niets meer met het oorspronkelijke NSKK te maken had. De Wehrmacht had mannen nodig en Transportkorps Speer kon deze leveren. Wat er feitelijk
gebeurde was dat Transportkorps Speer in handen viel van het leger en dat de NSKK-leiding niets meer in te brengen had.
Naast de bezette gebieden moest er ook in Berlijn gebouwd en vervoerd worden. Voor deze taak werd in 1938 de NSKK Baustab Speer onder leiding van Adolf Speer opgericht. Deze organisatie kreeg ook de opdracht om versterkingen langs de Pools-Duitse grens aan te leggen en daarnaast werden er verscheidene vliegvelden en bunkers voor de Luftwaffe aangelegd. Bij NSKK Speer kreeg men wel speciale uniformen. Dit waren bruine uniformen met eigen insignes. Werkte men samen met de Luftwaffe dan droeg men meestal ook een uniform van deze organisatie.
De driedeling van het NSKK: het NSKK onder leiding van Hühnlein, NSKK Transportgruppe Todt onder leiding van Todt en de NSKK Baustab Speer onder leiding van Speer, zou later voor problemen gaan zorgen. Hühnlein moest steeds meer uit handen geven waardoor het overzicht op alle onderdelen van het NSKK langzaam verdween. Voor veel Nederlanders moet de chaotische structuur van het NSKK tijdens de oorlog goed voelbaar zijn geweest, getuige de vele verklaringen die na de oorlog zijn afgelegd. Maar ook in brieven komt naar voren dat lang niet alles binnen de organisatie even ordelijk verliep. Een anonieme Nederlandse NSKK´er die werkzaam was in de Sovjet-Unie en bij wie wij later tijdens dit onderzoek nog zullen terugkeren, schreef in zijn dagboek een zin op die voor veel Nederlandse NSKK´ers herkenbaar moet zijn geweest. Het citaat luidt: `Maar het gaat alles op z´n NSKK dat wil zeggen je kunt er geen touw aan vastknopen´.

Duitse NSKK’er regelt het verkeer in het Duitse Posen. Oktober 1939.
Foto Bundesarchiv, Berlijn, 17 oktober 1939, beeldnummer: 183-E11577,

1.6 De eerste Nederlanders weten de weg naar het NSKK te vinden
Werving Nederlanders voor het NSKK.

Het NSKK werd tijdens de oorlog snel uitgebreid, maar zoals reeds aangegeven moesten de meeste jonge Duitse mannen, die bij het NSKK werkzaam waren, bij de Wehrmacht aantreden, aangezien dienstneming bij het NSKK niet werd gezien als het vervullen van de dienstplicht. Om die reden werd al snel besloten om buitenlandse vrijwilligers te werven. Dit is op zichzelf opmerkelijk te noemen, aangezien het NSKK onderdeel was van de NSDAP. En het NSDAP was in het beginsel niet opengesteld voor buitenlanders. Maar nood leek wet te breken.
Al in de zomer van 1940 voerden verschillende Nederlandse transportfirma´s vervoersopdrachten uit ten behoeve van de Duitse Wehrmacht. Deze Wehrmacht vorderde al in een vroeg stadium van de bezetting de eerste vrachtwagens. Bedrijven waren daar doorgaans niet blij mee en lieten vaak eigen chauffeurs meerijden, in de hoop zo hun wagens terug te krijgen. De Wehrmacht probeerde van begin af aan een eigen transportactie op te zetten, los van het NSKK. Zij weigerde in het begin zelfs samen te werken. Uiteindelijk moest zij echter overstag. Toch wist de legerleiding aan het partijbestuur in Berlijn te melden dat de samenwerking tussen de Wehrmacht en het NSKK juist te prijzen viel. Dit was echter veel later in de oorlog en het is maar zeer de vraag in hoeverre er van een goede verstandhouding sprake was. Bij het vorderen van vrachtwagens hielp ook de Motor-WA een handje. Deze organisatie was in de zomer van 1940 weer nieuw leven ingeblazen. Aangemoedigd door de bezetting waren de oudgedienden van de Motor-WA weer de straat opgegaan. Hermanus Eman van de Auto-WA trad in 1940 toe tot de Motor-WA, waarvan hij in 1942 ook de leiding kreeg. Het was Eman die uiteindelijk van de Motor-WA een zelfstandige eenheid maakte. De leden van de Motor-WA kwamen eigenlijk allen uit de NSB voort. De partij van Anton Mussert groeide in de eerste dagen na de capitulatie van het Nederlandse leger van zo’n 25.000 leden naar 55.000 leden. In de zomer van 1943 was dit aantal zelfs opgelopen tot 100.000, het hoogtepunt. Door oudgedienden werden de mannen die nieuw waren of opnieuw toetraden ook wel ‘meikevers’ genoemd.
Het NSKK kwam voor Nederland goed en wel in zicht gedurende de eerste maanden van 1941 toen de organisatie actief Nederlanders ging werven. De meesten kwamen bij het NSKK-regiment Luftwaffe terecht, dat in de zomer van 1940 was opgericht en in december 1940 uitgroeide tot de NSKK-Transportbrigade Luftwaffe, die voor transporttaken voor de Luftwaffe werd ingezet en voornamelijk bij vliegvelden in België en Noord-Frankrijk werkzaam was.
Het hoofdkantoor NSKK-Brigade Luftwaffe Abrechnungstelle bevond zich in Den Haag, aan de Laan van Meerdervoort, maar men kon zich ook via SS-wervingskantoren door heel het land aanmelden. Had men zich aangemeld dan kreeg men een armband met daarop de woorden: ‘Ausländischer Kraftfahrer’. Dit betekende in de praktijk dat zij werden beschouwd als ‘Wehrmachts-Gefolge’ en niet als ‘Wehrmachts-Angehörige’. De eerste benaming werd gebruikt voor mannen die nog steeds deels als burger werden beschouwd, terwijl de tweede benaming werd gebruikt voor mannen die als soldaat werden betiteld. Volgens verklaringen die NSKK’ers na de oorlog aflegden was het vaak niet meteen duidelijk dat men bij het NSKK terecht kwam. Advertenties in dagbladen waarin oproepen voor chauffeurs stonden lieten de naam NSKK vaak weg.
Vanaf de eerste maanden van 1941 werd er van de NSB verwacht dat zij zou meewerken aan het werven van Nederlandse vrijwilligers voor het NSKK. De NSB deed dit gewillig, maar toch heerste er binnen de NSB-gelederen de vrees dat zij hun voor het NSKK geworven leden uit het oog zouden verliezen. Om die reden werden de leden toch vooral aangemoedigd abonnee te blijven van de NSB-bladen Volk en Vaderland en of de Zwarte Soldaat. In Brussel kwam een verbindingsstaf van de WA die speciaal bedoeld was voor de Nederlanders en contact moest houden met de NSB in Utrecht. Iedere Nederlander die zich bij het NSKK had aangemeld werd automatisch lid van de WA en betaalde ongevraagd
f. 0,50 per maand aan contributie. Eman speelde tijdens de oorlog een belangrijke bemiddelingsrol tussen de Motor-WA en de NSB. De NSB was er erg op gebrand dat Nederlanders die voor het NSKK gingen werken van NSB-huize kwamen. De gemiddelde Nederlandse NSKK´er was lang niet altijd NSB´er en het NSKK was lang niet altijd geïnteresseerd in de NSB. Toch werd er samengewerkt. Al was de rol van de NSB vaak niet meer dan die van bemiddelaar en maakte het NSKK vooral gebruik van de NSB wanneer het haar goed uitkwam.
In december 1943 werd een Nederlandse afdeling van het NSKK opgericht die luisterde naar de naam: de NSKK-Staffel des Wehrmachtsbefehlhabers in den Niederlanden (NSKK-WBN). Ook niet-NSB´ers konden hier dienst nemen. Eman deed zijn best om zoveel mogelijk mensen van zijn Motor-WA binnen te brengen bij het NSKK. Mannen die zich bij het NSKK-WBN zouden aanmelden kregen de verzekering dat ze in Nederland konden blijven werken.
Niet alleen in Nederland werd er geworven voor het NSKK. Ook in België en Frankrijk hadden relatief veel mensen zich bij het NSKK aangemeld. Begin 1942 bestond NSKK-Transportbrigade Luftwaffe uit 4.000 Belgen (3.000 Vlamingen en 1.000 Walloniërs) en 2.000 Fransen. Het Nederlandse aandeel bij de NSKK-Luftwaffe was inmiddels opgelopen tot 4.000. In België waren het de VNV (Vlaams Nationaal Verbond) en REX (politieke fascistische beweging) die vrijwilligers wierven voor het NSKK. Zij zagen deze organisatie als een onderdeel van hun eigen paramilities. Later bleken zij echter nauwelijks invloed te kunnen uitoefenen op de inzet van de vrijwilligers. Als we naar Frankrijk kijken dan zien we dat er vanaf 1942 vooral in de bezettingszone gerekruteerd werd. De Petainisten en de anticommunistische jeugdbeweging Les Jeunes du Maréchal wierven vooral Franse tieners, maar ook werden veel ex-LVF’ers gerekruteerd. De reden dat deze bewegingen mensen uit de eigen gelederen wierven voor het NSKK had deels te maken met de oorlog tegen de Sovjet-Unie. Het werd gezien als een bevrijdingsoorlog: een bevrijding van het communisme. En in het begin leek de oorlog voor de Duitsers bijzonder goed te lopen. Er kwamen ook enkele chauffeurs uit Noorwegen, Denemarken en Italië. De wervingsacties in Nederland, België en Frankrijk waren voor het NSKK zeer succesvol. Een niet onbelangrijke reden hiervoor was: de verzekering van de Duitse bezetter dat de buitenlandse vrijwilligers niet bij oorlogshandelingen betrokken zouden raken.
De meeste Nederlandse NSKK’ers gaven na de oorlog aan dat veel van de beloftes die het NSKK deed niet lang stand hielden. Een anonieme dagboekschrijver schreef hier in oktober 1941 vanuit de Sovjet-Unie het volgende over: `Vandaag is het precies een half jaar geleden dat ik van huis ging. Dat is toch geheel anders gegaan dan ik verwacht had. Als ik alles naga, heeft men van begin af aan niets anders gedaan dan ons paaien met mooie beloftes, die geen van allen gehouden zijn.´ In het tweede hoofdstuk zal bij deze beloftes en het breken daarvan uitvoerig worden stil gestaan. Contracten leken er te zijn om verbroken te worden en veel Nederlandse NSKK’ers kwamen in het Oosten terecht zonder daarvoor getekend te hebben.
2
Nederlanders bij het NSKK 1941-1943

Het beeld dat tot op de dag van vandaag bestaat is dat de Nederlandse NSKK’er vooral vanuit economische motieven voor het NSKK koos. Het idee dat men niet geacht werd te vechten en met een beetje geluk in Nederland kon blijven rijden, moest velen hebben aangesproken. Daarnaast kon men ook nog een heel aardig zakcentje bij het NSKK verdienen. Het loon van een gemiddelde Nederlandse NSKK’er bedroeg 11,30 gulden soldij per tien dagen en daarnaast was er de gezinsvergoeding van 36 gulden per week plus kindertoeslag. Wanneer men in het Oosten werd ingezet kwam daar een bijzondere vergoeding bij. Dit betekende kort gezegd een jaarsalaris van plusminus 2.000 gulden.
Was de Nederlandse NSKK’er gehuwd dan was dat bedrag iets hoger en wanneer dit niet het geval was, was dat iets lager. Nederlandse NSKK’ers verdienden daarmee al snel zo’n tweederde van wat een academisch opgeleide Nederlander tijdens de bezettingsjaren verdiende. Dat de werkelijkheid van het dienen bij het NSKK er vaak heel anders ging uitzien voor deze mannen doet niets af aan de oorspronkelijke beweegredenen. Toch moet hier wel enige nuance in worden aangebracht.
Veel verklaringen die voor dit onderzoek zijn bestudeerd gaven aan dat men uit economische overwegingen tot het NSKK was toegetreden, maar getuigen weerspreken regelmatig het idee dat dit de enige beweegredenen waren. De periode die dit hoofdstuk beslaat is die van de zomer van 1941, toen de eerste Nederlandse vrijwilligers zich massaal hadden aangemeld bij het NSKK, tot begin 1943. Hoofdstuk drie zal vervolgens de laatste twee oorlogsjaren bestrijken. Deze verdeling is gemaakt omdat de oorlogssituatie behoorlijk was veranderd en daarbinnen ook de organisatiestructuur van het NSKK. De mannen die in de zomer van 1941 toetraden hadden vaak andere verwachtingen dan degenen, die in 1944 toetraden, toen het NSKK bijna iedereen leek aan te nemen.
Het nationaalsocialisme dat na de oorlog veelal door de NSKK’ers werd verworpen, maakte tijdens de oorlog soms wel degelijk deel uit van iemands levensvisie. Ook de manier waarop er door verschillende NSKK’ers naar joden werd gekeken, duidt op meer dan alleen een afzijdige houding van alles wat met nationaalsocialisme te maken had. Toch konden velen in de zomer van 1941 niet bevroeden wat hun te wachten stond bij het NSKK. Daarom op de eerste plaats een beeld van de redenen die men had om toe te treden tot het NSKK en vervolgens wat er van de verwachtingen van deze mannen terecht is gekomen. Velen kwamen er in de loop van de oorlog achter dat het contract dat ze hadden ondertekend vaak niet meer was dan een vodje papier en dat er uit de binnenzak van een officier snel een aangepast contract voor de dag gehaald kon worden.

2.1 Niet weten waar je terecht komt
Een keuze voor het NSKK.

Tijdens de oorlog hadden ongeveer 25.000 Nederlanders zich aangemeld bij de Waffen-SS en ongeveer 9.000 mannen bij het NSKK. De redenen om zich bij het NSKK of de Waffen-SS aan te melden verschilden uiteraard van persoon tot persoon. Ieder had zijn eigen persoonlijke motieven. Uit de SS-documenten, samengesteld door historicus N.K.C.A. In ’t Veld, is op te maken dat het gros van de Nederlandse mannen bij de Waffen-SS, op een handjevol idealisten na, bestond uit avonturiers, carrièrezoekers, werklozen en oud-militairen. Ook zou de Waffen-SS gebruikt zijn om aan een mislukt huwelijk of aan moeilijkheden met justitie te ontsnappen. Bij de Nederlandse NSKK’ers keren ook een aantal van deze motieven terug, maar er is meer, dat beslist uitgediept dient te worden.
Volgens onderzoeker Alex Dekker waren de motivaties van Nederlanders om toe te treden tot het NSKK onder te verdelen in drie categorieën. Tot categorie één behoorden de mannen die vanuit idealisme toetraden; tot categorie twee zij die vanuit economische motieven handelden en tot categorie drie behoorden de mannen die werden gedwongen. Ik wil me als eerste richten op de categorieën idealisme en dwang. Economische motieven vinden we namelijk ook terug in categorie één en drie. Ze gaan vaak samen. Ook moet niet worden vergeten dat na de oorlog bijna elke Nederlandse NSKK’er verklaarde vanuit economische noodzaak te hebben gehandeld. Bij de NSKK’ers die reeds in 1941 toetraden kunnen echter meteen vraagtekens gesteld worden. De Rijkscommissaris van Nederland Arthur Seyss-Inquart had tijdens de eerste maanden van de bezetting de opdracht gekregen om Nederland economisch niet slechter te behandelen dan Duitsland en voor de meeste Nederlanders maakte de materiële welvaart pas in 1942 een diepe duik. Daarnaast bleef de productie in voedingseenheden gedurende de gehele oorlog aardig op peil. Veel Nederlanders die zich in 1941 bij het NSKK hadden aangemeld zullen dit dan ook eerder uit economisch opportunisme hebben gedaan dan vanuit economische noodzaak.
Een deel van de mannen koos voor het NSKK vanuit idealisme. Hoe groot deze groep precies is, valt moeilijk te zeggen. Uit de bestudeerde dossiers lijkt dit niet meer dan 20% te zijn geweest. Van deze 20% werd door getuigen vaak verklaard dat de verdachten ondanks een nationaalsocialistische visie geen slechte personen waren. Over een voormalig hoofdonderwijzer genaamd Egbert Otto Boerstra verklaarde diens zwager dat het ongeluk wilde dat Boerstra Middelbaar Duits was gaan studeren. Op deze wijze was hij volop in aanraking gekomen met Duitse literatuur. Ook met nazi-literatuur. Zodoende was Boerstra in contact gekomen met de theoretische zijde van het nazisme dat doorspekt was met ‘schoonschijnende idealen’. In zijn verklaring leek Boerstra’s zwager te willen aantonen dat het een ongeluk was dat Boerstra het nationaalsocialisme had omarmd. Maar, zo liet hij weten: ‘Bij alles wat hij deed waren zijn motieven goed.’ In de dossiers van het CABR komt men soortgelijke verklaringen vaker tegen. De geliefde, kennis of collega beaamt dat verdachte nationaalsocialistisch georiënteerd is, maar dat de persoon in kwestie een goed persoon was, die nooit onderduikers had verraden of op enige andere wijze zijn omgeving schade had berokkend. Naast vrijwillige deelname aan het NSKK vanuit een nationaalsocialistische visie heeft ook druk van buitenaf een rol gespeeld bij de beslissing om toe te treden tot het NSKK.
In de eerste maanden van 1941 werden de eerste Nederlandse vrijwilligers actief voor het NSKK geworven. Maar vrijwillig is in deze context wel relatief aangezien werkeloze Nederlanders ook vaak via arbeidsbureaus de keuze moesten maken om voor een Duitse organisatie te gaan werken. Antonius Hoek uit Den Haag kreeg van het arbeidsbureau te horen dat hij in Duitsland moest gaan werken. De keuze die hem werd voorgelegd was als fabrieksarbeider te gaan werken of als chauffeur dienst te doen. Hij besloot voor het laatste te kiezen. Volgens de economische historicus Hein Klemann konden Nederlanders die in 1940-1941 gedwongen werden om in Duitsland te gaan werken zich daar best onderuit draaien. Zijns inziens was er altijd wel een keuringsarts bereid om een ongeschiktheidverklaring te tekenen. Dat de werkeloosheid in de eerste bezettingsjaren daalde viel, volgens Klemann, niet te wijten aan de Arbeitseinsatz.
Al wisten sommige NSKK´ers misschien wel dat ze naar België en andere West-Europese bezettingszones konden worden gestuurd, volgens Loe de Jong wisten de eerste groepen vrijwilligers uit Nederland van tevoren niet dat zij wel eens naar het Oosten gestuurd konden worden. Toch was dit geen uitzondering en in de lente van 1941 werden de eerste Nederlandse NSKK´ers vanuit de opleidingscholen in België en Frankrijk naar Polen gestuurd en na het uitbreken van de oorlog tussen Sovjet-Unie en Duitsland op 22 juni 1941 kwamen zij ook in de Sovjet-Unie terecht.
Een deel van de Nederlanders koos bewust voor het NSKK, en een deel kwam er later achter dat zij voor het NSKK hadden gekozen. Makelaar Hendrikus Johannes Bastmeijer uit Breda verklaarde na de oorlog dat hij in april 1941 helemaal aan de grond zat. Op een zekere dag fietste hij vanuit Breda richting Gilze-Rijen. Onderweg kwam hij een aantal stilstaande auto´s en een aantal mensen tegen. Bastmeijer stapte even af en vroeg wat er te doen was. Hij kreeg te horen dat het hier een aantal auto´s betrof die naar Rotterdam moesten. Er werd hem vervolgens gevraagd of hij als chauffeur mee wilde rijden. Dit wilde Bastmeijer wel, aangezien hij dringend op zoek was naar een baan. Pas later zou hem, naar eigen zeggen, duidelijk worden, dat het hier een Duits transport betrof. Bastmeijer kwam na enkele omwegen in Berlijn terecht, alwaar hij te horen kreeg dat hij voor het NSKK werkte. Nu kan men zijn vraagtekens zetten bij een verklaring als deze. Dat Bastmeijer niet geweten zou hebben dat het hier om een Duits transport ging is opmerkelijk te noemen, maar dat hij er pas in Berlijn achter kwam dat hij voor het NSKK werd ingeschakeld kan heel goed mogelijk zijn. De Nederlandse NSKK´er Pieter Versloot kreeg in 1941 Berlijn een getypt stuk papier voor zijn neus waarop hij een blauwe streep moest zetten als hij voor het NSKK koos en een groene streep als hij voor de SS koos.
Een deel van de mannen die in 1941 via het arbeidsbureau in Duitsland terecht kwamen, werden ingeschakeld bij het ruimen van puin en huisraad in dienst van het Rijksverkeersministerie te Berlijn. Pas toen men goed en wel in Berlijn werkzaam was, kreeg men te horen dat zijn onderdeel deel was gaan uitmaken van het NSKK. Een ander voorbeeld van iemand die naar eigen zeggen geen idee had dat hij bij het NSKK terecht zou komen is dat van Johannes Lorrier, die in 1929 een taxibedrijf begon in Amsterdam. Vanwege de economische crisis moest hij in 1934 zijn wagens weer van de hand doen en kon hij zijn personeel niet meer betalen. Hij kon nog net één wagen behouden om daar zijn brood mee te verdienen, maar nadat de Duitsers Nederland hadden bezet, moest hij ook deze van de hand doen, aangezien het onmogelijk werd om nog benzine te verkrijgen. Hij ging werken als chauffeur bij de firma Brusse en Teeuw en vervoerde bouwmaterialen voor deze firma in Frankrijk. De firma was onder andere verantwoordelijk voor de uitbreiding van vliegveld Schiphol. Na een paar maanden werd alles van deze firma overgenomen door het NSKK. Dit moet in de zomer van 1941 geweest zijn, toen betaling en verdere verzorging van werknemers van de firma Brusse en Teeuw vanaf dat moment verder geregeld werd door NSKK-Brigade Luftwaffe Abrechnungsstelle aan de Laan van Meerdervoort in Den Haag. Hier werden ook zaken geregeld als de ouderdomsvoorzieningen, de belastingen en steun aan de families van NSKK’ers.
Gedurende de hele oorlog lijkt het een terugkerend fenomeen dat vervoersorganisaties werden overgenomen door het NSKK, waardoor inderdaad veel Nederlanders in het begin niet konden weten dat zij tot het NSKK zouden gaan behoren. De meeste Nederlanders die hierdoor verrast werden, waren zij die zich tegen het eind van de oorlog bij de Transportactie van de NSB hadden aangemeld. Deze organisatie diende ervoor dat bij een eventuele evacuatie mensen snel verplaatst konden worden. In september 1944 werd de Transportactie overgenomen door het NSKK. Bij deze transportactie en haar leden wordt in het volgende hoofdstuk uitvoerig stil gestaan.

2.2 Drank en sigaretten
De `NSKK-ziekte´ en SS-Wachbataillon `Nordwest´.

Mannen die via het arbeidsbureau bij het NSKK kwamen leken, naar eigen zeggen, tussen twee kwaden te moeten kiezen en uiteindelijk kozen zij, voor hun gevoel, voor de minst kwade. De hoop in Nederland te kunnen blijven rijden en daarnaast een aardig zakcentje te verdienen speelde bij deze keuze een belangrijke rol. Daarnaast maakten hun families kans op extra levensmiddelen en brandstoffen. Diegenen die niet toetraden spraken ook wel van de `NSKK-ziekte´. Dit waren dan meestal Nederlanders die bij de Waffen-SS zaten. Met ´ziekte´ bedoelde zij de zwakte van Nederlandse NSKK´ers om wel voor alle voordelen te kiezen, die een baantje bij het NSKK zouden opleveren, maar tegelijkertijd wilden deze mannen niet gaan vechten of in Duitsland komen te werken. Het NSKK was echter niet de enige plek in Duitse dienst waar Nederlanders konden toetreden wilden zij in Nederland kunnen verblijven. Een goed voorbeeld is het in januari 1942 opgerichte SS-Wachbataillon `Nordwest´, waarvoor voornamelijk Nederlanders werden geworven.
De mannen bij Wachbataillon `Nordwest´ kregen de taak om de verschillende concentratiekampen in Nederland te bewaken en dan alleen de buitenzijde van deze kampen. Met de interne situatie in het kamp mochten zij zich, vooral in het begin, niet bemoeien. Het aantrekkelijke van een baan bij het Wachbataillon was net als bij het NSKK dat men niet het risico liep om als frontstrijder te worden ingezet. Wel genoot men van alle voordelen die men bij de Waffen-SS ontving, zoals men bij het NSKK genoot van de voordelen die de Wehrmachtsoldaat ten deel vielen. Te denken valt aan drank, sigaretten en andere zaken die vanwege de oorlogsomstandigheden voor vele Nederlanders onbereikbaar waren. Bij het Wachbataillon moest men als tegenprestatie lichte werkzaamheden verrichten.
Spijtig voor de NSKK’ers was dat de lijsten met daarop de families die recht hadden op deze extra steun veelal de recherche na de oorlog hielpen om de juiste personen op te pakken. Soms vonden de NSKK´ers ook dat zij recht hadden op extra genotmiddelen. Zo schreef de NSKK´er Cornelis Gerrit Paans, die twee jaar dienst had gedaan aan het Oostfront, eenmaal terug in Nederland het volgende aan zijn superieuren: `Kameraad, Daar ik ruim twee jaar inzet in Rusland heb meegemaakt en wel bij de NSKK Brigade Luftwaffe, van 7 mei 1941 tot april 1942, zou ik gaarne zien of ik ook in aanmerking kan komen voor een kaart voor de Oekraïne sigaretten.´ Toch was het niet vanzelfsprekend dat families van Nederlandse NSKK´ers extra goederen ontvingen. Daarvoor was vaak enige bemiddeling van de kant van de NSB vereist. De NSKK´ers zelf konden ook niet altijd rekenen op de juiste medische zorg, en ook om die reden moest de NSB vaak bemiddelen. Op 9 maart 1942 werd er vanuit het NSB hoofdkantoor in Utrecht kenbaar gemaakt dat in België 1400 WA-mannen zonder medische verzorging zaten, en dat de WA dringend behoefte had aan twee geschoolde artsen.
Volgens de Hauptambt Verwaltung und Wirtschaft in Berlijn moest er op de NSKK-Standarte worden bezuinigd. In juni 1942 vond men in Berlijn dat de frontinzet belangrijker was dan het leveren van bouwmaterialen. Veel buitenlanders, onder wie veel Nederlanders, hadden zich om verkeerde redenen bij het NSKK gemeld, zo vond men in Berlijn. Dit is niet geheel vreemd, aangezien lang niet alle Nederlandse NSKK´ers blindelings achter hun organisatie aanliepen. Ook dachten zeer veel Duitsers niet heel positief over de buitenlanders in hun midden. Volgens historicus In ’t Veld zagen de Duitsers die in de Wehrmacht en de Waffen-SS zaten de buitenlanders in hun midden als niet meer dan kanonnenvoer, dat hun van bovenaf werd aangeleverd. Het waren mannen die meer met weerzin dan met enthousiasme werden ontvangen. De buitenlanders bij het NSKK werden gedurende de gehele oorlog als Wehrmachtsgefolge gezien en konden in die zin zelfs niet als kanonnenvoer worden gebruikt. Daarnaast had men met de buitenlandse vrijwilligers vele problemen ondervonden. Regelmatig keerden de Nederlandse NSKK´ers te laat terug van verlof en in een aantal gevallen keerden zij helemaal niet meer terug. Ook bij het Wachbataillon `Nordwest´ kwam dit vaak voor. De mogelijkheden om je aan taken in West-Europa te onttrekken waren uiteraard veel groter dan wanneer men aan het Oostfront dienst deed. Volgens In ’t Veld kwamen deserties bij `Nordwest´ vaak voor, maar dit was, zover hij kon nagaan, nooit om principiële redenen. Volgens In ’t Veld waren de meeste mannen die dienst deden bij het Wachbataillon `Nordwest´ vaak prima op de hoogte van wat zij deden. Kon er tijdens de opleiding misschien nog onduidelijkheid bestaan over de uit te voeren taken, wanneer zij eenmaal hun taken hadden aanvaard kon daar zeker geen sprake meer van zijn. De Nederlandse NSKK’ers waren in vergelijking met het bataljon vaak slecht op de hoogte van hun uiteindelijk uit te voeren taken. Dit ging van aardappelen schillen tot wachtlopen en van post sorteren tot transportvervoer. Het is om die reden ook onmogelijk om een eenduidig beeld van de NSKK-man te schetsen.
Een ander duidelijk verschil is dat de NSKK-mannen vaak geen officiële uniformen ontvingen. In Berlijn vond men dat daar prima op bezuinigd kon worden. Veelal moesten de Nederlandse NSKK’ers het doen met oude uniformen van het Nederlandse leger, die een ander kleurtje hadden gekregen. De officiële uniformen werden soms voorzien van een adelaar, maar dat was niet altijd het geval. Soms kreeg men een NSKK-uniform als men naar het Oosten trok. Diegenen met een officieel uniform liepen hier ook regelmatig mee over straat als ze met verlof in Nederland waren. Ze waren dan gemakkelijk te herkennen als mannen in Duitse krijgsdienst. Toch was het voor getuigen, zo bleek na de oorlog, niet altijd duidelijk of men een NSKK-uniform aan had of een ander Duits uniform. De mannen die zich in 1944 bij de Transportactie aanmelden, die uiteindelijk tot het NSKK ging behoren, werden niet voorzien van een officieel uniform.

2.3 ‘Maak mij dan ook maar lid van de NSB’
NSKK´ers en de NSB.

Voordat zij zich bij het NSKK aansloten zaten velen al bij de NSB. Zij die zich bij het NSKK aansloten om financiële redenen hadden zich ooit bij de NSB aangesloten om diezelfde reden. Toch geldt dit zeker niet voor alle NSKK’ers. Met name onder de mannen die zich via het arbeidsbureau moesten melden zaten ook veel niet-NSB’ers. Deze mannen werden na verloop van tijd wel lid van de organisatie omdat dit binnen de NSKK-gelederen werd aangemoedigd. Een voorbeeld dat dit goed onderstreept is dat van de rijwielhersteller Bastiaan van Luyk uit Haarlem. Zo gaf van Luyk in een verklaring aan: `Toen ik als lid van het NSKK in 1944 in België werkzaam was, vroeg ik aan de voorman verlof om mijn vrouw en kinderen in Haarlem te mogen bezoeken, hetgeen mij echter geweigerd werd. Mijn voorman vertelde mij, dat zij, die lid waren van de NSB voorrang kregen, waarop ik geantwoord heb: Maak mij dan ook maar lid van de NSB.´ Volgens getuigen was van Luyk antinationaalsocialistisch. Hij zou alleen aan het belang van zijn gezin hebben gedacht.
Frederik Wijnand Pluim was wel al lid van de NSB toen hij toetrad tot het NSKK in september 1942, maar hij had zich dan ook vrijwillig aangemeld. De reden dat hij zich, naar eigen zeggen, in 1938 bij de NSB had aangemeld, was dat zijn kruidenierszaak in de jaren dertig slecht liep en dat de NSB naar zijn idee nieuwe mogelijkheden schiep. Volgens Hein Klemann bleef het kruidenierswinkeltje, zoals dat van Pluim, de detailhandel gedurende het hele interbellum beheersen. De depressie had daar volgens hem weinig aan veranderd. Zelfs in 1941 kende Nederland nog steeds 30.000 zelfstandige kruideniers, waarvan Pluim er een was. Dat het in de jaren dertig minder goed ging met zijn zaak, zal beslist niet de enige reden geweest zijn om toe te treden tot het NSKK. Toen hij zich in 1942 bij het NSKK had aangemeld had Pluim binnen de NSB al de nodige taken vervuld en in 1942 was hij toegetreden tot de WA. Deze knokploeg van de NSB zag veel leden richting het NSKK vertrekken. Brieven uit de tijd dat Pluim bij het NSKK zat geven een beeld van iemand die de nationaalsocialistische zaak wel degelijk een warm hart toedroeg en hoopte op een Duitse overwinning. Op 16 november 1942 schreef hij vanuit Brussel aan zijn dochter: ‘Nu liefste maak je verder geen zorgen hoor, want als Duitsland valt dan is er geen Holland meer en voor jou wordt er wel gezorgd en voor alle die met de natie zijn. Want Hitler is geen man er na om zijn volk in de steek te laten zoo als de anderen.’
De brieven die Nederlandse NSKK’ers aan het thuisfront schreven, zijn vaak in conflict met de verklaringen die zij na de oorlog gaven. Dit geldt dan wel voornamelijk voor de mannen die zich vrijwillig opgaven. Pluim gaf aan dat hij dacht dat het NSKK een dienst was ten behoeve van de Nederlanders. Zijn rol zou het eventuele evacueren van Nederlanders zijn. Ook dacht hij in Nederland te kunnen blijven. In zijn verklaring gaf hij het volgende aan: ‘In Den Haag werd ik voor het feit gesteld ofwel niet aangenomen worden ofwel dienst nemen bij het NSKK.’ Naar eigen zeggen had hij geen keus. Er moest brood op de plank komen. En zo vertrok hij richting de opleidingschool in Vilvoorde, nabij Brussel. Vervolgens meldde hij een vreselijke tijd te hebben gehad in Brussel en dat hij zeer anti-Duits was. Deze verklaringen staan in schril contrast met de brieven die ik onder ogen kreeg, waarin woorden als: ‘Lang leve het NSKK’, ondersteund met tekeningen, regelmatig voorkwamen.
Een ander goed voorbeeld van een NSKK-man die achteraf verklaarde niets met Duitsland te hebben is Gerard Hobo die zich al in de begindagen van de oorlog bij het NSKK had aangemeld en die volgens getuigen op zeer vriendschappelijk voet stond met de Duitsers. Volgens getuigen probeerde Hobo op zijn werk altijd problemen op te lossen door onmiddellijk het dreigement te uiten dat hij de Duitsers erbij zou halen.
Sommige NSKK’ers waren achteraf allerminst blij met hun NSB, die zij de schuld gaven voor hun situatie bij het NSKK. Zo vertelde een Nederlander in Berlijn aan een beginnend NSKK-lid, dat de Duitsers zich niet aan de afspraken hielden. En dat hun NSB
niets deed om daar verandering in aan te brengen. Deze Nederlander en zijn kameraden hadden hun NSB speldjes vertrapt.
De NSB zelf gebruikte de Nederlandse NSKK’ers in het Oosten als propagandamiddel. Anton Mussert koesterde de hoop dat het NSKK hem kon steunen in zijn strijd tegen Himmler, Rauter en de SS. Mussert wilde een Nederland dat deel uit zou maken van het Duitse rijk als onderdeel van een statenbond en niet zoals mensen als Himmler en Rauter graag zagen, een Nederland dat zou opgaan in Duitsland. Vanaf het begin had Mussert er moeite mee gehad dat hij NSB’ers naar de Waffen-SS moest zien vertrekken. De SS van Himmler vormde in de ogen van Mussert een directe bedreiging voor het bestaan van zijn NSB, die steeds meer aan macht moest inboeten. Volgens In `t Veld, maakte Seyss-Inquart tijdens een redevoering op 27 juni 1941 op het IJsclubterrein (nu Museumplein) duidelijk, dat de Nederlanders alleen een kans hadden op een gelijkberechtigde plaats naast de Duitsers, indien zij in het grote conflict tussen nazisme en communisme de juiste keuze zouden maken. Toen bekend was dat Nederlandse NSKK’ers bij de Slag om Stalingrad gevochten hadden werd dit door Mussert dan ook gretig aangepakt. Het ging hier om de Transportgruppe Luftwaffe, 2e brigade, 2e bataljon, 6e regiment. Concrete getallen zijn er niet maar historici nemen aan dat het om ongeveer 300 man ging. Met deze NSKK-mannen hoopte Mussert te bewijzen dat de NSB onmisbaar was voor de oorlogsinspanningen van nazi-Duitsland. Dat de mannen bij deze slag zó goed als zeker allemaal omkwamen, deed hier voor de NSB niets aan af. In de avondeditie van het Vaderland van 8 maart 1943 schreef Mussert: ‘De keuze, waarvoor ons volk in dit uur van zijn geschiedenis is geplaatst is: Soldaat te zijn of slaaf te worden. Worden wij een volk van soldaten, dan eerst zullen wij onze vrijheid volledig kunnen heroveren, die we dan ook verdiend hebben. Gij hebt uw volk daarin een lichtend voorbeeld gegeven.’
De Nederlandse NSKK’ers werden bij de slag om Stalingrad als infanteristen ingezet en werden vernietigend verslagen. Zij werden gedwongen om mee te vechten en konden slechts beschikken over verdedigingswapens van inferieure kwaliteit. Toch kon men zelfs in april 1944 nog lezen over de heldenmoed van Nederlandse NSKK’ers in het Oosten. Zo schreef NSKK-Kriegsberichter Horst Kutsch in de Zwarte Soldaat over de Nederlandsche NSKK-vrijwilliger Johan S. die onwrikbaar zou zijn in vertrouwen en zijn geloof. ‘Ook toen de moeilijke uren van de aftocht begonnen, toen de ineengeschrompelde eenheden zich eindelijk hun weg door den vijand baanden en den pantsergrendel deden losspringen hield hij onversaagd stand. Bij een koude van meer dan 40 graden werd hij des nachts als wachtpost in het veld opgesteld. Hij hield de wacht terwijl de uitgeputte kameraden in een stukgeschoten plaatsje sliepen. Ernstige bevriezing aan de voeten was er het gevolg van. Doch ook toen liet hij zich niet klein krijgen en gaf hij het uiterste, totdat de doorbraak was gelukt.’
Toch moet hier niet de indruk gewekt worden dat de meeste Nederlandse NSKK’ers in het Oosten vroeg of laat rechtstreeks bij de oorlogshandelingen werden betrokken. Volgens de Politieke Opsporingsdienst (POD) had de Duitse legerleiding er een handje van om bij moeilijke situaties, zoals die zich bij Stalingrad voor deden, NSKK´ers te laten vechten. Dit maakte echter niet dat Nederlandse NSKK’ers massaal werden ingezet. De dossiers die voor dit onderzoek zijn bestudeerd gaven geen van allen reden om aan te nemen dat dit wel zo was.

2.4 Soms slaat de verveling toe
De opleidingscholen van het NSKK.

Voordat de Nederlandse NSKK’ers goed en wel aan het werk gingen kreeg men doorgaans eerst een opleiding op één van de NSKK-scholen. In café Centraal, Damrak 18, werden de vrijwilligers bijeengebracht, waarna ze te horen kregen wat er van ze verwacht werd. Veelal werd men naar België gestuurd om daar in een van de twee opleidingscholen in Diest en Vilvoorde rondom Brussel te worden klaargestoomd voor het werk als NSKK-man. In Nederland waren de NSKK-scholen te vinden in Deventer, Zeist en Roermond. Over deze opleidingscholen is slechts weinig bekend. Daarom beperkt dit onderzoek zich tot Diest en Vilvoorde. Met behulp van de brieven die de Nederlandse NSKK’ers vanuit de opleidingscholen schreven, kan een beeld worden gegeven van het leven op deze scholen. Wat werd er van de Nederlandse NSKK-mannen verwacht en hoe keken de mannen zelf aan tegen de school waar zij zaten?
Soms was het al van meet af aan duidelijk waar men heen gezonden werd. In NSB-bladen stonden advertenties als: `500 mannen gevraagd voor het NSKK in Brussel voor uitzending naar Frankrijk als chauffeurmonteur.´ Maar gezien de reacties van NSKK-leden was het lang niet altijd duidelijk waarheen men werd gezonden. Met het al dan niet uitkomen van de verwachtingen over het verloop van de oorlog konden plannen veranderen. De tijd dat men werd opgeleid kon variëren van slechts een aantal dagen tot weken, zelfs maanden, afhankelijk van wanneer de Duitse oorlogsmachine erom vroeg.
Voor de Nederlandse NSKK´ers waren de opleidingscholen van het NSKK niet altijd wat ze ervan verwacht hadden, maar slecht hadden zij het doorgaans niet. Wel werd er naar het thuisfront geschreven over de chaotische organisatie bij het NSKK en de verveling die soms toesloeg als men weken achtereen niets te doen had. `Hoe lang wij nu weer in Citadel blijven weet ik niet, maar ik hoop, dat we gauw weer weggaan, want dat niets doen hier heb je niets aan.´ schreef een Nederlandse NSKK´er genaamd Peter (achternaam onbekend) aan zijn vrouw vanuit Diest. Een andere Nederlandse NSKK’er schreef over zijn dagen in België: ‘De dag verloopt zoals zoovelen met nietsdoen.’
Toch kreeg men wel degelijk een opleiding na aankomst. Deze opleiding bestond uit een korte geweertraining omdat een ieder in staat moest zijn zichzelf te verdedigen. Na de oorlog gaven veel NSKK´ers aan dat zij geen geweer in hun bezit hadden of dat zij dit weer hadden moeten afstaan. Een NSKK´er had naar eigen zeggen wel een wapen ontvangen maar nooit de daarbij behorende patronen.
De mannen die zich in 1941-42 bij het NSKK hadden aangemeld werden aan een grondige selectie onderworpen. Dit hield in dat er vooral naar de fysieke gesteldheid van de mannen werd gekeken. Of men een auto kon besturen was niet van groot belang bij deze procedure. Het NSKK had ook bijrijders nodig en mannen die op wacht konden staan. NSKK’er Pluim schreef eind 1942 over deze selecties het volgende: `In Den Haag aangekomen, werden wij spoedig gekeurd. Het was zeer druk. Ruim 400 man was er. Waar er ruim 250 man werden afgekeurd. Hoofdzaak was voor de tanden, ogen en maag.´ Vervolgens vertrok men richting Vilvoorde alwaar men in de verschillende kazernes werd ingedeeld. De volgende dag werd men om vijf uur gewekt waarna opnieuw een keuring plaatsvond. Dit leverde nog eens 60 man op die weer naar huis konden. Een andere NSKK-man schreef over Vilvoorde: `Wat de verzorging betreft is het hier prima, alleen is het niet moeders apart, maar ja daarvoor word je ook soldaat. Ook moeten we de eerste 6 weken binnen blijven en dat is beroerd.´
Naast Vilvoorde was er de opleidingschool in Diest waar veel Nederlanders terecht kwamen. Voor de opleidingscholen in Vilvoorde en Diest had het NSKK de nodige opleiders nodig. Naast opleiders voor autotechniek en verkeersonderwijs waren er ook docenten voor het bijbrengen van de wereldvisie van het NSKK nodig, wat zoveel inhield als het bijeenhouden van de mannen via kameraadschapavonden om het moreel hoog te houden. Een van de Nederlandse NSKK’ers schreef in zijn dagboek over een toespraak van de Obersturmführer die aangaf dat alle mannen op de dinsdag- en vrijdagavonden kameraadschaps-avonden zouden hebben.
De docenten waren voornamelijk Duitssprekend, maar ook werd er gezocht naar Franstalige docenten, aangezien de Franse vrijwilligers bij het NSKK vaak geen woord Duits spraken. De opleiders waren vrijwilligers die naast kost en inwoning ook gratis werden verpleegd en 2 Rijksmark voor het vervoer kregen. Daarnaast was er de verzekering dat men zich niet in vijandelijk gebied hoefde te begeven wanneer het gevaar bestond dat men gedood kon worden. Een bombardement was hiervan uitgesloten.
Begin 1942 kregen NSKK´ers op de opleidingscholen ook één vier á zes weken durende soldatentraining waarin men met geweren, handgranaten, gasmaskers leerde om te gaan. Ook leerde men zich in vreemde gebieden te oriënteren. Kaartlezen was een belangrijk onderdeel. Aangaande autotechniek kregen de NSKK’ers praktijklessen. Er werd aan motoren gesleuteld, controles aan remmen werden uitgevoerd en men werd bijgebracht op welke wijze verschillende auto-onderdelen moesten worden doorgesmeerd.
Het Citadel in Diest was een enorm fort waar volgens een anonieme dagboekschrijver wel duizend NSKK´ers verbleven. De indeling van de dag zag er volgens deze schrijver als volgt uit: om zes uur moest men opstaan, om acht uur was het appèl en moest de vlag gehesen worden en vervolgens kreeg men tot twaalf uur training. Om dertien uur middageten en daarna had men vanaf veertien uur dienst tot zestien uur, waarna er brood werd gegeten. De rest van de avond was men doorgaans vrij en rond drieëntwintig uur ging men naar bed. De avonden werden vaak doorgebracht in de plaatselijke cafés. ‘’s Avonds werd er geklonken en geschonken. Zoo gaat het iederen avond maar door. Koffie en thee daar weten wij niets van af, dat kennen wij niet,’ zo schreef Pluim aan zijn vrouw in oktober 1942. ‘Melkboeren zien wij niet, wel bierwagens, die bezorgen hier, net als de melkboer in Holland. Ik drink hier meer bier per dag als anders in een half jaar en kan er goed tegen. Het lijkt wel of het aan het klimaat ligt.’
Net als Pluim waren veel Nederlandse NSKK’ers net iets ouder dan de gemiddelde soldaat. Peter merkte in een van zijn brieven aan zijn vrouw op dat de meeste mannen van zijn colonne ouder waren dan hij en dat ze, anders dan hij, ongehuwd waren. In de colonne die uit 34 man bestond waren er 10 gehuwd. Dat Peter zelf gehuwd was bracht enig zeker voordeel met zich mee, want de gehuwde mannen hadden voorrang om met verlof te mogen. Binnen het NSKK waren ook mannen die al aardig op leeftijd waren. Zo sliep bij Peter iemand op de kamer die de bijnaam ‘Opa’ had gekregen. De man rookte ’s avonds graag een pijpje en was al 64 jaar oud.

2.5 Nederlandse NSKK’ers moesten zich NSKK-man voelen
Kameraadschapsavonden en andere vrijetijdsbesteding van Nederlandse NSKK’ers.

Voor de organisatie van de opleidingscholen was het van belang dat al deze mannen zich ook NSKK-man gingen voelen. Kameraadschapsavonden vond men hierbij van wezenlijk belang. Er werden zelfs mensen aangesteld die de taak kregen dit soort avonden, tijdens hetwelk de mannen samen kwamen, te organiseren. De brieven die ik heb gelezen van Nederlandse NSKK-mannen aan het thuisfront verhalen regelmatig over de avonden met de kameraden. Pluim schreef hier in Vilvoorde het volgende over: `De kameraadschap werd steeds groter, hier was het met recht, een voor alle, en alle voor een. De cafés werden goed bezocht want voor 2 frank, dat was voor twaalf centen, hadden wij een groote klep bier. Elke avond gingen wij op pad, want dat verdiende wij terdegen na zoo´n zwaren dag! Steeds maar bakken verstellen, en slapen, eten en kleden.´
Er ontstonden wel eens conflicten tussen NSKK´ers en de omgeving, zo schreef Pluim. Een voorbeeld dat hij aanhaalt was de ruzie die in een café ontstond omdat een hoer een van de kameraden had willen overhalen met haar mee te gaan. Op dat moment, waren `eenigge lapswansen´ opgestaan en mijn grootvader te lijf gegaan. ´Maar een voor alle, en alle voor een,´ zo schreef hij,´ en in 5 min was die zooi er aus geslagen. En geen stoel stond meer recht alleen de NSKK man. De geweren hadden goeden dienst gedaan.´ Soms leidde dit soort voorvallen tot een strafmaatregel van de leiding, maar in het zojuist beschreven geval liep het net even iets anders. “s Avonds op de kamer gekomen moesten al die genen die in die rauspartij betrokken waren op appel komen. Daar stond den groepenführer ons op te wachten. Ons hart klopte. Toen kwam het weer voor den dag. Een voor alle enz. Hij sprak een woord van eer die ons toekwam. Daarvoor kregen wij speciaal een extra lekker glas wijn dat gaf ons natuurlijk weer moed.´
Het voorbeeld maakt duidelijk dat de leiding van de opleidingscholen soms een oogje toekneep als er trammelant was met de mannen. Belangrijk was dat de gemeenschapszin onderling steeds hechter zou worden. Ook overdag bleef er ruimte om leuke activiteiten te ondernemen met de kameraden. Er werd regelmatig gezwommen en ook ging men regelmatig Brussel in om rond te kijken en/of inkopen te doen. Pluim schreef zelfs aan zijn vrouw: ‘Je zult wel denken, hij heeft de tijd. Ja dat is ook zoo. Want werken daar weten wij niet van. Het leven is hier net als bij de WA. Zingen en marcheren.’ Een van de redenen dat de leiding dit toestond was dat men de manschappen uiteindelijk voor de duur van de gehele oorlog wilde inzetten en door dit soort avonden en andere vrijetijdsactiviteiten kon men de meesten gemakkelijker overhalen om bij te tekenen. Toch tekende lang niet iedereen bij, met als gevolg ontslag. Dit betekende niet dat men vervolgens niet meer bij het NSKK of de SS hoefde aan te kloppen. Er zijn verschillende voorbeelden van mannen die na ontslag weer de weg naar het NSKK of de SS wisten te vinden. Pluim kreeg na een kort verblijf in Vilvoorde het verzoek om de eed op de Führer af te leggen. Naar eigen zeggen weigerde hij. Hij moest toen bij een Gruppenführer komen die hem er op wees dat het toch verstandig zou zijn om de eed af te leggen. Het zou niet meer zijn dan een formaliteit.
De duur van de opleiding verschilde nogal, maar in de zomer van 1941 was het niet ongebruikelijk als de Nederlandse NSKK´ers al na een week richting het Oosten vertrokken. Aan het begin van de oorlog met de Sovjet-Unie moest er veel materieel voor de Wehrmacht vervoerd worden. Later zou dit minder worden, aangezien het steeds moeilijker werd om goederen aan te voeren. Voor de Nederlandse NSKK´ers die reeds in het Oosten zaten betekende dit vaak lange dagen van wachten. Eenmaal in het Oosten werden de kameraadschapsavonden nog belangrijker, aangezien men in het Oosten alleen elkaar had. Men was ver weg van huis en haard. Om de moed erin te houden werd er veel samen gedronken. Contact met het thuisfront was zeker mogelijk, maar brieven van geliefden kwamen niet altijd of veel te laat aan.
Het leven van de Nederlandse NSKK-man die werd opgeleid in Frankrijk leek niet veel te verschillen met dat van een Nederlandse NSKK’er in België. Zo bleek uit de brieven van de Nederlandse Peter die het volgende over zijn activiteiten schreef: ‘Het is hier zoo gloeiend heet, de heele dag, dat we steeds maar in zwempak lopen (…) We zitten ergens in Frankrijk aan de Atlantische Oceaan en daar waar het het mooiste is (…) Waar we precies zitten mogen we niet schrijven, maar dat vertel ik wel als ik met verlof kom…Zwemmen is een van de dienstvakken hier, evenals sport en auto’s onderhouden.’ Het kwam ook voor dat mensen in Diest en Vilvoorde naar Frankrijk werden gestuurd om daar nog sneller ‘ausgebildet’ te worden. Ook Peter zat een tijdje in Diest alvorens naar Frankrijk te vertrekken. Over de dagindeling tijdens zijn opleiding in Frankrijk schreef hij:
‘’s Zondagsmorgens werken wij hier ook, en wel van 7.30-12.00, dan opknappen, 1 uur eten, en om 2 uur vrij.´ Ook voor Peter bleef er genoeg tijd over voor plezierige activiteiten. Hij vertelde zijn geliefde vol details over de kameraadschapsavonden. ‘Sigaretten roken, moppen tappen (…) enkele eventuele dronken kameraden uitkleeden, naar bed helpen en eventueel het noodige opruimen wat eruit komt, want kameraadschap is hier onder de Hollanders werkelijk,’ zo schreef Peter aan zijn vrouw op 24 augustus 1941 ergens in Frankrijk, naar alle waarschijnlijkheid het plaatsje Biarritz. Hij haastte zich om daar aan toe te voegen dat hijzelf nog niet dronken was geweest, omdat hij doorgaans limonade dronk. Het bier was naar zijn idee niet te drinken. Toch werd Peter steeds minder positief over de kameraadschap waarover hij sprak. Eind september 1941 schreef hij dat het een grote bende werd van verraders en mensen die een ster wilden hebben van het NSKK, omdat het niet meer prettig was om als Hollanders onder elkaar te leven. Volgens Peter zouden hij en de andere Nederlanders bij terugkomst in Nederland weer automatisch opgenomen worden in de gelederen van de Motor-WA. Op deze wijze probeerde de NSB haar oude leden te behouden.
De Nederlandse NSKK’er Frederik Wijnand Pluim. Foto Pluim, NA, CABR, Inv. 95538.

De Nederlandse NSKK’er Frederik Wijnand Pluim ging allerminst met tegenzin naar de opleidingschool van het NSKK, zoals blijkt uit deze tekening aan zijn dochter. Brief van Pluim aan zijn dochter, 16 november 1942, NA, CABR, Inv. 95538.

2.6 Gebroken beloftes
Nederlanders zien hun contracten van inhoud veranderen.

De mannen die in de zomer van 1941 bewust voor het NSKK kozen, waren met hun beslissing lang niet altijd blij, zoals uit de volgende voorbeelden zal blijken. Een meubelmaker genaamd Gosse de Vries die zich reeds in mei 1941 had aangemeld verklaarde na de oorlog: ‘Ik heb mij 5 mei 1941 gemeld bij de NSKK te Amsterdam in een restaurant op het Damrak. Hier werden meer mensen geworven voor de NSKK. Ik vernam toen gelijk (…) dat wij niet in het westen bleven als chauffeur, maar naar België gingen en daar omgevormd werden en bij de Wehrmacht terechtkwamen. Hier wilde ik niets mee te maken hebben en ben direct ondergedoken bij mijn broer te Leeuwarden.´ Hij zou niet concreet bij de Wehrmacht terecht zijn gekomen, maar als Wehrmachtsgefolge dienst hebben moeten doen.
In juni 1941 werd hij echter alweer opgepakt en naar het burgerweeshuis in Leeuwarden gebracht, waar hij twee dagen moest zitten alvorens naar Den Haag gebracht te worden. Eenmaal in Den Haag werd hij nog diezelfde dag doorgevoerd naar Diest. Daar zat hij nog geen twee dagen of hij werd met een colonne auto´s richting Duitsland vervoerd. Via Frankfurt ging men door naar Posen-Warschau. De Nederlandse NSKK´er deed daar onmiddellijk zijn beklag bij de Heerbanleider. Hij vond het niet kunnen dat hij in Nederland een papier had ondertekend om in het westen te kunnen blijven werken, en uiteindelijk als nog in het oosten zat. De Heerbanleider heeft zich toen in verbinding gesteld met de autoriteiten in België. De Nederlandse NSKK´er werd toen tijdelijk voor zes maanden op een postkantoor te Billani, een voorstad van Warschau, als postsorteerder tewerkgesteld. Hierna weigerde hij, naar eigen zeggen, met een aantal andere Nederlandse NSKK´ers dienst. Hij werd toen opgepakt en voor achttien dagen in een cel gestopt. Toen hij en zeventig anderen uit de cel werden gehaald werd hen verteld dat zij vrijwillig naar het Oosten waren gegaan en dat als zij bleven weigeren de krijgsraad erbij gehaald zou worden. De Nederlandse NSKK´ers bleven echter weigeren en wensten naar Nederland teruggebracht te worden. Ook het dreigement van een straflager had geen effect, waarop zij op transport werden gezet naar Brussel. Toen zij in Maastricht waren is een twintigtal Nederlanders uit de trein gesprongen en ontsnapt. De meubelmaker trok weer naar Leeuwarden alwaar hij contact zocht met de Vendelcommandant om zijn zaak te bepleiten. Deze zei hem dat hij het wel in orde zou maken. Vervolgens kon hij op het vliegveld te Leeuwarden werken maar in juni 1942 werd hij voor de tweede maal gearresteerd. Ditmaal werd hij op de trein naar Vilvoorde gezet, alwaar hij in een kazerne werd ondergebracht die hij niet mocht verlaten. Verschillende mensen gaven hem toen de raad dat wanneer hij afgekeurd wenste te worden hij bier moest gaan drinken en sigaretten moest roken om hartkloppingen op te roepen. Dit advies nam hij ter harte en toen hij bij de dokter aanklopte werd hij afgekeurd vanwege ‘ongeregelde hartslag’. Hierop kreeg hij een enkeltje Leeuwarden. De rest van de oorlog heeft hij vervolgens bij de Nederlandse Spoorwegen gewerkt. Na de oorlog verklaarde deze man dat hij ooit lid was geworden van de NSB om aan tewerkstelling in Duitsland te ontkomen maar dat hij in december 1941 zijn ontslag indiende omdat de Jodenvervolging niet zijn sympathie kon opbrengen.
Een ander voorbeeld van een Nederlandse NSKK’er die de beloftes die hem werden gedaan al snel van inhoud zag veranderen is dat van de chauffeur Bartholomeus Hanselaar. Hij verklaarde na de oorlog dat hij met vierentwintig anderen naar het NSKK-bureau aan de Ernst Casimirlaan te Groningen was gegaan om zich te melden. Allen werden hier aangenomen bij de Organisatie Speer. Zij kregen te horen dat zij zich de volgende dag moesten melden op het Malieveld te Den Haag. De volgende dagen kwamen zij daar aan en zagen ze het veld vol staan met auto’s. Hier werd ze verteld dat ze met deze auto’s in Nederland zouden gaan rijden. Veel van de chauffeurs vonden zichzelf echter al snel met auto en al in Berlijn. Er werd ze hier beloofd dat ze met de auto’s snel weer naar Nederland konden terugkeren. In de tussentijd kon men af en toe een vrachtje rijden. Volgens Hanselaar lagen ze echter het grootste gedeelte van de tijd in een bos. Na een tijdje kregen zij het bericht dat zij een broek van het Franse leger moest aantrekken en een Hollands soldatenjasje. Hanselaar vernam van andere arbeiders, dat als je weigerde, je weer naar huis gestuurd werd. Hij besloot vervolgens veertig anderen te waarschuwen deze kleding niet aan te trekken. De weigering bleek succesvol. De mannen werden weer terug naar Nederland gezonden. Naast stilstaan bij de beweegredenen van de Nederlandse NSKK´ers is het ook van belang om te kijken wat de mannen zelf voor verwachtingen koesterden omtrent hun toekomst bij het NSKK en hoeveel daar uiteindelijk van terecht kwam.
Het formulier dat alle vrijwilligers bij het NSKK hebben moeten ondertekenen gaf aan dat men zichzelf en de aan hem toevertrouwde goederen `met de wapenen in der hand´ moest verdedigen. Over de ideologie van de nazi´s werd niets vermeld. Ook werden zij niet zoals hun Duitse collega´s onderricht in de nazi-ideologie. Het waren geen SS´ers die vanuit een sterk ideologische visie de vijand moesten bestrijden. Door de buitenlandse vrijwilligers hier niet mee lastig te vallen hoopte men hen niet aan het twijfelen te brengen over de zaak waarvoor zij streden. Dat betekende niet dat de gemiddelde Nederlandse NSKK-man geen aanhanger was van het nationaalsocialisme. Feit is dat velen voortkwamen uit de NSB-gelederen en reeds behept waren met een sterk nationalistische visie. Toch was lang niet iedereen die toetrad tot het NSKK een bewonderaar van Hitler. Het was geen uitzondering dat men na de oorlog verklaarde alleen een bewonderaar van Anton Mussert geweest te zijn en niet van Hitler. Na een tijdje dienst te hebben gedaan binnen het NSKK kregen de Nederlanders vaak de vraag of zij trouw wilde zweren aan de Führer. Veel NSKK´ers hebben na de oorlog verklaard deze eed nooit te hebben afgelegd. Nadat men een tijd in dienst was werd ook de vraag voorgelegd of men wilde bijtekenen voor de rest van de oorlog. Deze voorstellen kon men niet zomaar weigeren. Weigeren betekende ontslag. Een Nederlandse NSKK´er schreef op 23 juli 1941 het volgende aan zijn vrouw: ‘Een week geleden hebben wij zoo goed als allemaal getekend voor de duur van de oorlog bij de NSKK te blijven. Diegene die niet getekend hebben zijn direct ontslagen, wat maar goed is ook, want lafaards kunnen ze genoeg krijgen.’
De voorbeelden van Nederlandse NSKK´ers die in de periode 1941-42 dienst konden weigeren zonder dat zij dit met de dood moesten bekopen zijn talrijk. Na de oorlog gebruikten vooral die Nederlanders die bij de Waffen-SS hadden gezeten het veelgebruikte `Befehl ist Befehl´ wanneer zij verklaarden waarom zij onschuldige mensen in de oorlog hadden doodgeschoten. Zij konden niet anders dan gehoorzamen, anders werden zij zelf tegen de muur gezet. Maar was dit wel zo? Als ariër kon je met veel smoezen aankomen. Uiteraard diende je het niet te bont te maken. De hoogste prijs werd meestal niet betaald. In de context van de concentratiekampen kwam dit wel voor. Zo werd de Duitse kampcommandant Karl Otto Koch beschuldigd van vervalsing, slecht leidinggeven, verduistering en gezagsondermijning in het concentratiekamp Majdanek. Hij werd schuldig bevonden en op 5 april 1945 geëxecuteerd.
Nederlandse NSKK´ers werden voor zover bekend niet ingezet om onschuldige burgers te doden. Dat zij door de nazi´s anders behandeld werden dan die Nederlanders bij de Waffen-SS was beslist het geval. Zowel de reacties van de Heerbahnleider in Warschau als van de Vendelcommandant in Leeuwarden doen vermoeden dat men niet van plan was een Nederlandse NSKK´er meteen hard te straffen wanneer deze niet in het Oosten wenste te werken. Men leek hiervoor begrip te kunnen opbrengen. Ook in de periode 1943-45 veranderde deze houding nauwelijks zoals in het volgende hoofdstuk zal blijken.
In de loop van de oorlog is het NSKK een aantal malen gereorganiseerd. Het NSKK van 1939 was niet het NSKK van eind 1944. Het NSKK werd in 1944 door verschillende personen geleid. Niemand leek precies te weten bij wie verantwoording moest worden afgelegd en tegen het einde van de oorlog veranderde ook het karakter van de opleidingscholen. Een rijbewijs haalde men in drie dagen en ook werden steeds meer vrouwen als chauffeur ingezet. Dit alles heeft uiteraard ook zijn weerslag gehad op de Nederlandse NSKK´ers.
3
Nederlanders bij het NSKK 1943-1950

Binnen de verschillende onderdelen van het NSKK verliep lang niet altijd alles op een ordelijke manier. Dit verergerde in de loop van de oorlog, aangezien niet alle onderdelen meer onder direct toezicht stonden van Hühnlein. In 1942 overleed Hühnlein aan kanker.Hij werd opgevolgd door Erwin Kraus, die in vele opzichten de rechterhand van Hühnlein was, met name op technisch gebied. Hij was opgeleid tot machinebouwingenieur. Kraus werd op 21 juni tot Korpsführer van het NSKK benoemd en bleef dit tot aan het eind van de oorlog. Volgens Hochstetter was Kraus zeker geschikt voor zijn taak. Het probleem voor Kraus was echter dat het NSKK met haar verschillende onderdelen nauwelijks meer onder zijn volledige controle te brengen was. Daarnaast werden er steeds meer onderdelen onder het NSKK geschaard. Hühnlein zelf had graag Fritz Todt als zijn opvolger gezien, maar deze was in februari 1942 bij een vliegtuigongeluk om het leven gekomen. De periode die binnen dit hoofdstuk centraal staat is de periode van 1943 tot aan het eind van de oorlog. Ook de eerste jaren na de oorlog zullen belicht worden.
In hoeverre Nederlandse NSKK’ers direct betrokken waren bij de Jodenvervolging is niet duidelijk, maar dat zij soms een actieve bijdrage hebben geleverd aan het terroriseren van de burgerbevolking zal in dit hoofdstuk duidelijk worden gemaakt. Toch is er ook nog een ander beeld van de Nederlandse NSKK’er dat hier belicht zal worden. Namelijk die van dienstweigeraar en overloper.
3.1 Verzet of vrijwillig?
De overgang van de transportactie van de NSB naar het NSKK.

Was het voor veel Nederlandse vrijwilligers in 1941-1942 nog wel duidelijk dat zij bij het NSKK zaten, in 1943-1944 veranderde dit en kon het gebeuren dat iemand die zich voor een transportactie binnen Nederland had opgegeven te horen kreeg dat hij daarmee onderdeel uitmaakte van het NSKK. In hoeverre de Nederlanders ook werkelijk op te hoogte waren kan men zich afvragen, maar de meeste Nederlanders die zich via de NSB voor een transportactie opgaven, hadden geen idee dat zij uiteindelijk onderdeel van het NSKK zouden worden.
In 1941 werd de zogenaamde transportactie der NSB opgericht. Deze had als doel bij een eventuele invasie vrouwen en kinderen te vervoeren. Alleen NSB´ers konden hiervan lid worden. Januari 1943 werd de verbindingsofficier van het NSKK Fritz Hegendörfer naar Nederland gestuurd met als opdracht om de transportactie van de NSB te reorganiseren zodat deze in dienst kon worden gesteld van de Wehrmacht. Zij die vrijwillig voor het NSKK hadden getekend maar bij acties wegbleven moesten vervolgd en gestraft worden. NSKK mannen werden vaak licht gestraft. De NSKK-staffel was later dat jaar over de opkomst en gedragingen van de mannen van de transportactie vaak slecht te spreken. Volgens Hegendörfer hadden dit soort mannen vaak allerlei eisen. Zij gaven de indruk graag te willen rijden, maar in de praktijk leken zij het liefst hun tijd in ledigheid te willen doorbrengen. Het NSKK in Nederland werd in 1943 in veertien districten ingedeeld, met elk een verbindingsman die als taak had om alle beschikbare vrijwilligers uit dat district samen te brengen. Dat veel NSKK-leden na de oorlog aangaven dat zij zich niet vrijwillig bij het NSKK hadden aangemeld, is niet geheel vreemd. Pas begin september 1944 werden de transportacties onderdeel van het NSKK. Mannen die in 1943 officieel werkzaam waren voor het NSKK verdienden ongeveer 40 gulden per week en daarmee zo´n 2.000 gulden op jaarbasis.
In 1943 werd in Leeuwarden Transportactie A uit de grond gestampt. Veel NSB´ers hadden zich vrijwillig aangemeld, maar dat gold niet voor allemaal. Soms kwam er een oproep om dienst te nemen bij de transportactie die men niet kon negeren. Mannen van de Nederlandse Arbeidsdienst konden ook voor deze transportactie worden opgeroepen. Velen verklaarden niet opgeroepen te zijn om dienst te nemen bij het NSKK. De transportcolonnes werden gezien als reserve afdelingen van het NSKK. Dit leidde soms tot groot ongenoegen bij de mannen van de transportactie. Men kon pro-Anton Mussert zijn maar tegelijk niet veel op hebben met Hitler. Toen begin september 1944 de verschillende compagnieën werden opgeroepen bleek er al snel sprake te zijn van een grote chaos. Veel vrijwilligers kwamen domweg niet opdagen.
Een van de leden van de transportactie genaamd George Riedé verklaarde na de oorlog: ‘Ik ben trouwens niet in dienst van de autotransportcolonne gegaan om Duitsland te helpen doch om mijn medemensen te helpen in dien deze in nood verkeerde.´ Een ander lid genaamd Jan Jansma gaf ook aan zich bij de transportactie te hebben aangemeld om op deze wijze de burgerbevolking te kunnen dienen. Toen hij hoorde van de overgang van de transportactie naar het NSKK gaf deze aan zich altijd verzet te hebben, maar er werd hem verzekerd dat het woord NSKK alleen maar een formaliteit was en dat er verder weinig veranderde. Niet veel later werd zijn compagnie gevraagd om de eed op de Führer af te leggen. Er waren ook mannen van de transportactie die aangaven dat de overstap naar het NSKK geheel vrijwillig was. Na deze overstap behoorde men niet meer tot de transportactie. Ontslag nemen was dan niet meer mogelijk.
Naast de verplichting van de eed op de Führer kon het ook voorkomen dat men niet alleen voor transporttaken werd ingezet. Een goed voorbeeld is de bijdrage van het NSKK bij de slachtpartij in Sneek, gehouden in de nacht van 13 op 14 juli 1944. Deze nacht kwam later ook wel bekend te staan als de Sneker Bloednacht. Een van de mannen die meegingen was de tweeënveertigjarige reclameadviseur Zeilinga uit Leeuwarden. Op 1 januari 1944 had hij zich bij het Nederlandse arbeidsfront voor Transportactie A opgegeven. Hem werd verteld dat hij kon worden opgeroepen om NSB-gezinnen maar ook de rest van de burgerbevolking te evacueren bij een eventuele inval van de geallieerden. Tot juli 1944 werd er van Zeilinga weinig verwacht, maar op 13 juli was er een telefoontje van de verbindingsman Dirk Postmus, de contactpersoon tussen de Duitsers en de Nederlandse NSKK’ers bij Transportactie A. Postmus deelde hem mede dat hij naar de Ortskommantur in Deersum moest komen. Waarvoor werd hem niet verteld. Rond 19.00 diezelfde avond meldde Zeilinga zich bij de Ortskommantur. Het viel hem op dat hij niet de enige was van zijn afdeling uit Leeuwarden. Allen werden, volgens Zeilinga, gekleed in de uniformen van het NSKK. Vervolgens kregen zij een geweer en munitie in hun handen gedrukt. Met ongeveer 35 andere NSKK-mannen moest hij gewapend en al plaats nemen in een busje. Vanuit Deersum werden zij naar Sneek gereden. Wat er precies in Sneek te gebeuren stond was de mannen naar eigen zeggen niet bekend, maar de verbindingsman had laten weten dat er represaillemaatregelen zouden worden genomen tegen het verzet, dat de NSKK-man Van der Kooij had weten te ontvoeren. Er zou de mannen ook verteld zijn dat het hier om een belangrijke oefenopdracht ging.
Volgens de NSKK-mannen was er ook een voor hun onbekende man in het busje gestapt. Sommigen spraken van een burger die de leiding over het groepje mannen had gekregen. Dit bleek Jan Ale Visser van de SD te zijn, ook lid was van het NSKK. Visser had van de verbindingsofficier een lijst met namen meegekregen van vooraanstaande burgers in Sneek die als anti-Duits bekend stonden. De bedoeling was om zoveel mogelijk mensen op deze lijst om te brengen. In een verklaring van na de oorlog gaf Visser aan dat slechts drie personen weet hadden van het feit dat er die nacht mensen zouden worden doodgeschoten. Een van de andere mannen die die nacht meegingen was de fabriekscontroleur Gerrit Okkema. Hij verklaarde na de oorlog dat hij geweten had, dat de mensen die thuis werden gevonden, zonder pardon zouden worden doodgeschoten. Eenmaal aangekomen in Sneek drong al snel tot iedere NSKK’er de werkelijkheid door van wat men te wachten stond, voor zover dit nog niet bekend was. In Sneek zijn er die nacht vier burgers doodgeschoten. De van oorsprong Amsterdammer Abraham Hees verklaarde na de oorlog dat hij zag hoe Visser een man, die hij uit een van de woningen had gehaald in koelen bloede neerschoot. Hees liet weten dat hij van andere, die nacht gepleegde moorden, geen getuige was geweest. Naar eigen zeggen kreeg Hees na die eerste moord last van zijn zenuwen en is hij vervolgens achter de groep aangesukkeld. Zijn kameraden steunden hem, aangezien hij totaal overstuur was. Vele woningen werden die nacht doorzocht.
De NSKK’er Cornelis Gerhard Schut beschreef na de oorlog hoe hij had gezien dat Visser een man uit diens woning haalde. Vervolgens kregen de aanwezige NSKK-mannen een woordenwisseling met Visser. Hij gebaarde dat een van hen de man zou moeten doodschieten. Naar eigen zeggen weigerden zij allen. Vervolgens heeft Visser de man vermoedelijk zelf om het leven gebracht. Schut was naar eigen zeggen niet blijven wachten om te kijken wat Visser zou doen, maar hij had een sterk vermoeden. Eerder die nacht had Visser een bakker uit zijn woning gehaald en hem voor de ogen van de aanwezige NSKK-mannen met een nekschot om het leven gebracht. Toen hij die man had neergeschoten, had Visser tegen de aanwezigen NSKK-mannen gezegd: “Zo doen wij het.” Visser zou hun vervolgens hebben laten weten dat, mochten zij zich iets laten ontvallen hen hetzelfde lot zou wachten. Mocht dit dreigement werkelijk zijn geuit dan moet dat gezien worden als een dreigement dat verder geen gevolgen zou hebben.
Na de oorlog wilde men graag laten weten dat men moeite had gedaan om zich aan zijn taak in Sneek te onttrekken. Het zou Visser geweest zijn die keer op keer de trekker zou hebben overgehaald. Maar hier spreken de verklaringen elkaar toch tegen. Zo verklaarde de winkelier Jacob Jintes dat hij zag hoe Visser een woning kwam uitgelopen terwijl een vrouw zich aan hem vastklampte. De zojuist genoemde Schut, die het liefst niets van de moorden wilde zien, zou volgens Jintes een paar schoten op de vrouw hebben afgevuurd. Een van de andere NSKK-mannen zou tegen Schut gezegd hebben: ‘Kom man, bemoei je daar niet mee’. Visser zou in het zicht van de NSKK-mannen drie schoten hebben gelost. Vervolgens liet hij merken dat hij nog meer mensen wilde doodschieten, maar volgens Jintes hebben de andere mannen dat tegengehouden. De laatste woning die zij volgens de huisschilder Hermannes Ommies van Marlen bezochten, was die van een gemeenteambtenaar. Ook deze liet in zijn verklaring na de oorlog weten een afkeer te hebben van wat zich had voltrokken. Terwijl anderen naar binnen gingen was hij buiten op straat blijven staan. Vervolgens hoorde hij in die woning een schot vallen, waarna het gegil van een vrouw opsteeg. Van Hees die Visser al een man in koelen bloede had zien doodschieten stond naast hem en zei: ‘Kijk, zij schieten ook nog op een vrouw.’
Rond vier uur ´s nachts vertrokken de mannen weer uit Sneek, naar eigen zeggen waren zij allen geschokt en niemand van de mannen wilde zijn wapen bij terugkomst behouden. Volgens de Nederlandse NSKK’er Gra de Voss weigerden de meesten van hen zelfs het geld dat zij kregen voor bewezen diensten. De Vos stelde, dat als hij geweten had wat die nacht zou plaatsvinden hij niet meegegaan zou zijn. Of hij het meende valt niet te achterhalen, maar het lijdt geen twijfel dat de meeste mannen die zich in 1943 bij de transportactie hadden aangemeld dit niet deden met het idee wel eens voor een moordpartij te kunnen worden ingezet. Maar al vanaf het moment dat de eerste Nederlandse vrijwilligers bij het NSKK kwamen liep het vaak anders dan men verwacht had, bleken de taken en de plaatsen waarvoor men getekend had flexibel te interpreteren. De ontvoerde NSKK’er Van der Kooij, wiens ontvoering aanleiding was geweest voor de moordpartij, werd na de Sneker Bloednacht door een geallieerde piloot die was ondergedoken doodgeschoten.
Wanneer men de verklaringen van de NSKK’ers leest die betrokken waren bij de Sneker Bloednacht lijkt het erop dat men grote weerzin koesterde om de hun toebedeelde taken ten uitvoer te brengen. Toch moet dit beeld nog enigszins genuanceerd worden. Een agent te Sneek schreef over de NSKK-mannen tijdens de razzia dat zij zeer brutaal optraden. `Terwijl wij met twee NSKK-mannen op straat stonden, bevonden zich achter verschillende langs die straat staande bomen andere NSKK-mannen, die hun geweren in de aanslag op ons gericht hielden. (…) Toen wij vertrokken werden wij door enkele NSKK’ers uitgejouwd.´ Omstanders, vaak de gewone bevolking, zagen ook lang niet altijd die weerzin bij de NSKK-mannen. Integendeel.
In 1944 teisterden zogenaamde Rollskommando´s het Friese platteland. Dit waren door Obersturmführer Hendrik Schoots samengestelde patrouilles, die er op uit werden gestuurd om goederen te roven bij de Friese bevolking. Schoots was een auto- en motorhandelaar in Rotterdam geweest. In zijn eigen woorden heeft zijn compagnie in de periode tussen oktober 1944 en april 1945 in Nederland munitie, uitrustingsstukken en andere Wehrmachtsgoederen vervoerd. Maar met medewerking van de Duitsers bleef het hier bij lange na niet bij. Iedere morgen werden door Schoots twee of drie Rolkommando´s uitgezonden. Elk van deze Kommando´s bestond uit ongeveer vijf man, van wie er een als commandant werd aangewezen. De NSKK-mannen die in deze groep zaten, zowel Friezen als Duitsers, hadden lijsten waarop de namen en de adressen stonden van locaties waar zogenaamde sichergestellte auto´s te vinden waren. Dagelijks kwam men terug met gevorderde vracht- en luxeauto´s en goederen die tegelijkertijd waren buitgemaakt: van konijnen tot Edammerkaas. De NSKK-mannen roofden er tijdens deze tochten hevig op los. Een kelner in hotel Tjaarda in Oranjewoud, dat door Schoots en de zijnen ten behoeve van het NSKK was gevorderd, zag op een dag hoe een vrachtauto met een vet varken binnen kwam rijden. Het varken werd uitgeladen en door een van de twee Duitsers die zich bij de troep bevonden de volgende dag geslacht en door NSKK-mannen opgegeten. Volgens WA-lid Jan Vogelzang kon Schoots, die na de oorlog verklaarde niet van deze rooftochten op de hoogte te zijn geweest, er onmogelijk niet van geweten hebben. Hij at van de geroofde eetwaren maar al te graag een hapje mee.
De rooftochten zoals die staan beschreven zijn niet typisch voor het NSKK. Van bovenaf werd doorgaans niet opgeroepen om rooftochten te ondernemen. Dit betekent niet dat individuele NSKK’ers zich niet zo nu en dan goederen van de burgerbevolking toe-eigenden. Ook bij de opleidingscholen in België kwam het voor dat NSKK-mannen in hun vrije tijd wel eens van de burgerbevolking stalen. Maar dit ging dan niet in het openbaar. De Nederlandse NSKK´er Pluim beschreef in een van zijn brieven aan zijn vrouw dat hij tijdens een van zijn nachtelijke posten met zijn kameraden een kippenschuur binnen ging en zich daar over een aantal eieren ontfermde. Ook werd een kip geslacht, die later die nacht als diner diende. Veren van de geplukte kip werden snel begraven. Voor de buitenwereld was er niets gebeurd. Voorbeelden als deze werden vol enthousiasme op papier gezet en tonen aan dat ook buiten Nederland lang niet alle NSKK´ers met tegenzin aan het werk waren.

3.2 Dienst weigeren en overlopen
Het aansluiten van NSKK’ers bij de partizanen in Joegoslavië.

Weigering van dienst bij het NSKK werd niet met de dood bestraft en de krijgsraad kwam er doorgaans niet aan te pas. Dekker beschrijft in zijn boek één voorbeeld van de Friese NSKK’er S. Wierda, die tijdens zijn verlof onderdook en vervolgens relatief licht werd gestraft. Volgens Dekker is dit bijzonder omdat deserteurs doorgaans zonder pardon werden doodgeschoten. Dekker baseert zich hier op het werk van J. Keizer Dienen onder het hakenkruis. Toch lijkt dit bijzonder mee te vallen. Nederlandse NSKK’ers lijken met relatief veel weg te komen. In sommige gevallen gingen Nederlandse NSKK´ers echter net iets verder dan gewoonweg dienst te weigeren.
In december 1944 liepen veertien NSKK´ers die in Joegoslavië terecht waren gekomen over naar de legers van Tito. Dit is bijzonder daar het beeld dat Nederlandse NSKK’ers vanuit opportunisme toetraden en het liefst wilden weglopen wanneer het te gevaarlijk werd, hier zeker niet opging. De mannen leken geen van allen een flauw vermoeden te hebben dat zij in Joegoslavië ingezet zouden worden, maar toen zij daar eenmaal zaten besloot een aantal van hen om met deze situatie geen genoegen te nemen. De organisatie waarvoor zij tewerk werden gesteld was de NSKK-transportkorps Speer. De rangen waren niet meer dezelfde als bij het oorspronkelijke NSKK en daarnaast werden de mannen nu gemakkelijker als soldaat ingezet. In maart 1945 vocht Transport 5 tegen Joegoslavische partizanen bij Bihac, in westelijk Bosnië.
De Nederlandse NSKK’ers over wie het hier gaat kwamen in de buurt van Zagreb terecht. Zij spraken zelf van Agram (de naam voor Zagreb in het Duits). Voordat zij hier terecht kwamen hadden sommigen al veel moeite gedaan om aan het NSKK te ontsnappen.
Een van deze mannen was de tiener Johannes Peperkamp uit Amsterdam die in februari 1944 gedwongen werd om in dienst van de Wehrmacht te gaan werken. Welke functie hij zou gaan bekleden was onduidelijk. Hij besloot toen onder te duiken, maar werd al snel door de politie opgepakt en naar de gevangenis op de Amstelveense weg gebracht. De keuze die hem werd voorgehouden was: Kamp Amersfoort of werken voor de organisatie Speer. Hij koos voor het laatste omdat hij bij Speer als chauffeur in het Ruhrgebied zou kunnen rijden. Zoals dit onderzoek inmiddels wel heeft aangetoond betekende dit niet automatisch dat hij in het Ruhrgebied zou kunnen rijden. Al vrij snel na zijn aanmelding kreeg hij het dringende verzoek om naar Berlijn te komen. Aldaar werd hem medegedeeld dat hij naar Joegoslavië zou vertrekken. Iets waar de jongeman totaal geen rekening mee had gehouden en hij raakte al snel in paniek, want hoe moest hij hier onderuit zien te komen? Uiteindelijk moet bij hem de gedachte hebben postgevat, dat als hij ziek zou zijn hij niet naar Joegoslavië zou worden gestuurd. Hij besloot daarop een stuk lepel in te slikken. Dit viel uiteraard slecht en Peperkamp werd in het ziekenhuis opgenomen. Deze daad leverde hem echter niet het gewenste resultaat op. Slechts drie dagen uitstel kreeg hij, alvorens op transport te gaan richting Joegoslavië.
Een andere Nederlandse NSKK’er die op dezelfde plek terecht kwam als Peperkamp was voerman Karsjen Kalma uit Leeuwarden. In juli 1944 werkte hij als voerman op het vliegveld te Leeuwarden. Zijn belangrijkste taak was het vervoeren van bouwmaterialen met paard en wagen. In die periode las hij een advertentie in de krant waarin om chauffeurs werd gevraagd. Hij besloot te reageren en meldde zich aan in Den Haag. Aldaar werd hem medegedeeld dat hij chauffeursdiensten in Berlijn zou moeten verrichten. Kalma kreeg in Berlijn een cursus van vier weken aangeboden, maar zijn opleiders zagen in hem geen geschikte chauffeur. Tot augustus 1944 heeft hij toen dienst gedaan in de Lagers van Speer. Zijn werkzaamheden bestonden uit het schoonhouden van de barakken. Uiteindelijk vond men dat Kalma beter op een andere manier ingezet kon worden. In augustus 1944 werd hij als bijrijder uitgezonden naar Joegoslavië. Hier ontmoette hij Peperkamp. De belangrijkste taak die hij en andere Nederlanders kregen was het verrichten van wachtdiensten bij een autopark. Tot aan december heeft hij deze wachtdiensten verricht. Dit zal waarschijnlijk niet met Peperkamp geweest zijn. Na zijn aankomst was Peperkamp al onmiddellijk aan het uitkijken naar een mogelijkheid om aan zijn werk te ontsnappen.
De Nederlandse NSKK’ers hadden relatief veel vrijheid. Zij die in de opleidingscholen rondom Brussel zaten konden gemakkelijk even de stad bezoeken, maar zelfs de NSKK’ers in het Oosten hadden de vrijheid om er zo nu en dan op uit te gaan. Uiteraard was Peperkamp niet actief in 1941 bij een van de opleidingscholen en tegen het eind van de oorlog werd het voor NSKK’ers steeds gevaarlijker om te rijden. Vooral in de Sovjet-Unie, maar ook in Italië en Joegoslavië waren zij regelmatig mikpunt van partizanen. Toch had Peperkamp genoeg vrijheid om een meisje uit de lokale omgeving te leren kennen. Hoe hun relatie er precies uitgezien moet hebben is niet bekend, maar dat zij elkaar vertrouwden is haast wel zeker, want na elkaar een tijdje gezien te hebben wist hij bij de ouders van het meisje onder te duiken. In de periode dat Peperkamp ondergedoken zat moet hij waarschijnlijk last gekregen hebben van enige wroeging, want bracht hij de ouders van het meisje niet onnodig in gevaar? Doorgaans konden mensen die in het Oosten of in de Balkan onderdak verleenden aan joden of deserteurs onverbiddelijk de kogel krijgen. Na twee maanden besloot Peperkamp zijn schuilplaats te verlaten en terug te keren naar zijn compagnie.
Peperkamp kreeg twaalf dagen bunkerstraf. Na deze uitgezeten te hebben moest hij werkzaamheden verrichten in onder meer de keuken. Bij dit alles moet uiteraard rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat Peperkamp zijn pogingen om aan het NSKK te ontsnappen enigszins heeft geromantiseerd om er zelf beter vanaf te komen. Dat laat echter onverlet dat hij samen met dertien andere jongens in december overliep naar de partizanen. Volgens Peperkamp deed de mogelijkheid zich voor toen hij twee meisjes leerden kennen die hem met de partizanen in contact brachten.
Dat de veertien mannen relatief makkelijk konden ontsnappen, zegt iets over de organisatie van de verschillende NSKK-onderdelen tegen het eind van de oorlog. Peperkamp verklaarde dat ze een Ford-auto stalen, waarop ze ‘een kleedingskamer, de munitie, 2 mg’s, 2 mp’s en negen geweren’ hadden geladen. Eenmaal bij de partizanen verklaarde Kalma, die zijn wachtdiensten bij het autopark nu voorgoed achter zich kon laten, dat ze werden ingedeeld bij de 39e compagnie van de legers van Tito. Dit bleek een autocompagnie te zijn. Hij gaf aan dat zij bij deze legers tot aan het eind van de oorlog als chauffeurs en ziekendragers gediend hadden. Volgens Peperkamp hadden zij na verloop van tijd echter van de politiek commissaris te horen gekregen dat zij nu ook maar eens moesten laten zien wat zij in huis hadden. Het werd tijd om tegen de Duitsers te vechten. Toch raakten de Nederlandse NSKK’ers bij de partizanen nauwelijks betrokken bij de gevechten. De meeste strijd werd door de partizanen zelf geleverd. Wel wisten de Nederlandse NSKK-mannen, nadat Duitsland was gecapituleerd, nog een achtervolging in te zetten tegen de Joegoslavische SS in dienst van de Wehrmacht die de bergen was ingevlucht. In august 1945 vertrokken de Nederlanders weer naar huis. Eenmaal thuis moest Peperkamp nog zes weken in interneringskamp Vught zitten omdat men dacht hier met een NSB’er van doen te hebben.

3.3 Bedden opmaken en aardappels schillen
Steeds minder Nederlandse NSKK’ers waren geschikt als chauffeur.

Op 22 januari 1944 vond men in de Dordrechtsche courant een artikel over de NSKK-man, geschreven door NSKK-Kriegsberichter Gerhard Koeler, met als belangrijkste vraag: wie is nu eigenlijk die NSKK-man? Volgens Koeler waren NSKK’ers bij velen bekend maar wist men tegelijkertijd heel weinig van ze. Zo stelde hij: ‘wij wisten immer niet hoezeer zoo een chauffeur met zijn wagen vergroeid is, met dat groote ding van staal, plaatijzer, glas en rubber dat er naar buiten misschien leelijk gehavend uitziet, maar dag aan dag trouw zijn voorgeschreven traject aflegt en de strijdende troep alles brengt wat zij noodig heeft (…) Op zichzelf is dat ook geen wonder, want hechter dan iedere slak met zijn huis is de chauffeur met zijn LKW verbonden.’ Binnen dit artikel wordt een mooi romantisch beeld neergezet van de Nederlandse NSKK’er. Dat er in brieven van NSKK’ers nauwelijks over de wagens wordt gesproken en het bier drinken met de kameraden belangrijker wordt geacht om over naar huis te schrijven, vinden we in de bewoording van Koeler niet terug. Daar komt bij dat tegen het einde van de oorlog er ook steeds minder NSKK´ers waren die ook feitelijk dienst deden als chauffeur. Een deel daarvan reed in het geheel niet.
Sommige NSKK´ers die zich tegen het einde van de oorlog vrijwillig bij het NSKK hadden aangemeld bleven tot het einde toe trouw aan de organisatie. Zo schreef de NSKK´er Petrus van Cuijk vanuit Flughafenbereich Kassel-Rothwesten 4 februari 1945 aan zijn vrouw: ‘Al diegene die de moed nu laten zakken dat snap ik niet. Als ze een kilometer moeten oprukken dan moet je ze eens horen…Maar deze oorlog winnen wij. En zoo lang de Führer nog leeft hoeven wij nergens bang voor te zijn.’ Zelfs in maart 1945 tekenden sommige NSKK-mannen nog bij, vaak tot groot ongeloof van de familie.
Maar niet iedereen was dus zo bereidwillig binnen het NSKK. Ook van hogerhand was men zich hiervan bewust. De Heerbancommandant Vrughtman uit Maastricht schreef op 31 augustus 1944 aan een van zijn ondergeschikten: `‘Nu heet het volhouden tot het bittere einde ook wanneer zware en moeilijke dagen komen. U zult onder het NSKK vele goede en beste kameraden vinden, die trouwe Nationaal-Socialisten zijn. Er zijn echter ook veel onder die niet gegaan zijn uit idealisme, doch om duistere redenen.´ Dit betrof vaak de oudere NSKK´ers.
De eisen waren aangescherpt omdat ook veel jongemannen makkelijker de weg naar het NSKK wisten te vinden dan naar de Waffen-SS. Höhere SS und Polzieführer Rauter liet in november 1943 de leeftijd voor toetreding tot het NSKK bij dertig jaar en ouder leggen. Ook gepensioneerden kwamen in aanmerking. Een van deze gepensioneerden genaamd Gerard de Gelder verklaarde na de oorlog in een opleidingschool van het NSKK te Baarn te hebben gezeten, alwaar hij de lokalen mocht schoonhouden en de aardappelen kon schillen. Voor transportdiensten kwam hij nooit in aanmerking omdat hij te oud werd bevonden. Nederlandse NSKK’ers zijn nooit voor chauffeurdiensten alleen ingezet. De grote omvang van de organisatie vereiste dat mannen op allerlei terreinen konden worden gebruikt. Van koks tot administrateurs. Op die manier moet er ook naar de organisatie worden gekeken, wil men bestaande beelden omtrent de NSKK-man nuanceren. Ook mannen die wel als chauffeur te boek stonden kregen vaak andere taken toebedeeld. Pluim moest in zijn periode in Vilvoorde vooral op wacht staan en zoals hij zelf schreef over zijn taken aldaar: ‘Als et klokje 12 uur slaat dan moet je maar denken, mijn mannie zit in Brussel en loopt zoeken naar personen in cafés en hoerenkasten die daar niet meer na 11 uur mogen zijn.’ Tegen het eind van de oorlog leek er bijna niemand meer te rijden.
Tegelijkertijd werd de opleiding tot NSKK-man aangepast tot een snelstoomcursus. Het leek Hitler een goed idee om de mannen van het NSKK binnen drie dagen klaar te stomen voor hun rijbewijs. Korpsführer Erwin Kraus zag hier weinig in en zag met lede ogen aan hoe de opleiding steeds minder ging voorstellen. Ook de leraren waren bedroevend. Volgens Kraus kon worden aangenomen dat 25% behoorlijk functioneerde, 25% middelmatig presteerde, dat 20% slecht was en dat 30% zelfs geheel onbruikbaar was. Een groot deel van de mannen wist niet eens waar en wanneer de Führer was geboren. Ook zag Kraus steeds meer NSKK´ers overgeplaatst worden naar de Waffen-SS. Regelmatig werd hij gevraagd of hij een van zijn mannen wenste af te staan. Daar hij geen verkeerd signaal aan de partijtop wilde afgeven zag hij zichzelf vaak genoodzaakt hieraan tegemoet te komen. Ook sommige Nederlanders wisten via het NSKK de gelederen van de Waffen-SS aan te vullen. Kraus had het nooit erg goed met Rauter kunnen vinden. De samenwerking tussen zijn NSKK en de SS was op zijn zachtst gezegd moeizaam. Kraus kon niet veel doen tegen de werving van NSKK’ers voor de SS, maar toen Rauter in juli 1943 voorstelde om een nieuwe SS-divisie in het leven te roepen die alleen zou bestaan uit Nederlandse vrijwilligers ging Kraus daar niet op in. Het voorstel van Rauter om de opengevallen plaatsen op te vullen met apolitieke Nederlanders zag Kraus niet zitten. De angst was dat de NSKK-gelederen bevolkt zouden raken met mensen die om de verkeerde redenen toetraden. Volgens Alex Dekker was ook Eman niet al te gecharmeerd van de SS die hij als een bedreiging zag voor zijn eigen Motor-WA, die hij wilde omvormen tot het Nationaal Socialistische Motorkorps (NSMK). Deze NSMK zou de positie van de NSB weer kunnen versterken. Maar het NSMK stierf een vroege dood en de mannen die tot het NSMK hadden moeten toetreden kwamen allen terecht bij het NSKK.
Pluim heeft in totaal ongeveer drie maanden in Brussel gezeten voor het NSKK. Naar eigen zeggen was hij uiteindelijk terug naar Nederland gestuurd omdat hij geweigerd had de eed op de Führer af te leggen. Dit bleek later onjuist. Waarschijnlijk heeft hij om gezondheidsredenen Brussel moeten verlaten. Volgens de familie had Pluim al voor de oorlog een zwakke gezondheid. Terug in Nederland kreeg hij via de arbeidsbeurs in Nijmegen een betrekking bij de Duitse Dienstpost te Nijmegen. Dit betekende voor hem niet een definitief afscheid van het NSKK. Zo nu en dan moest hij voor één dag voor de Motortransportcolonne in zijn NSKK-uniform komen opdraven, maar dit had volgens hem niets te maken met het NSKK. Zijn werk bij de Duitse Dienspost deed hij naar eigen zeggen ook vanuit economische motieven. In het najaar van 1942 had hij zijn kruidenierswinkel moeten verkopen omdat hij daar nog slechts 16 gulden per week mee verdiende, terwijl zijn werk voor de Duitse dienstpost hem 150 gulden in de maand opleverde en dus 1800 gulden op jaarbasis Voor die tijd een aanzienlijk bedrag.

3.4 Nederlandse NSKK’ers worden berecht
Bijzondere Rechtspleging na de oorlog.

Na de oorlog kregen de Nederlanders die bij het NSKK hadden gezeten een gemiddelde straf van drie jaar. Dit lijkt relatief licht gezien het feit dat velen wapens mochten dragen. De Nederlanders die bij de Waffen-SS hadden gezeten kregen gemiddeld vier tot vijf jaar. Voor zowel de Nederlandse NSKK’ers, als die bij de Waffen-SS hadden gezeten gold dat velen hun nationaliteit verloren omdat zij zonder toestemming in vreemde krijgsdienst waren getreden.
Het was op 4 september 1944 dat de Nederlandse regering in Londen de staat van beleg afriep. De regels en wetten ten aanzien van politieke verdachten werden snel aangescherpt, omdat met de bestaande regels en wetten niet iedere politieke verdachte kon worden aangepakt. Het Militaire Gezag (MG) kreeg de macht in het bevrijde zuiden in handen. Voor de arrestaties van ‘foute’ Nederlanders werden door het MG de Politieke Opsporingsdiensten (POD’s) opgericht. Deze POD’s bestonden voor een belangrijk deel uit oud-illegale werkers. Het MG wist dat zij het verzet een rol moest laten spelen bij de arrestatie en berechting van de ‘landverraders’. Het was Koningin Wilhelmina geweest die voor de Londense radio de verwachting had uitgesproken dat de verzetsmensen na de bevrijding het nieuwe Nederland van zijn oude kwalen zouden genezen. Volgens historicus Peter Romijn was er tijdens de bezetting een radicale, onoverbrugbaar verklaarde scheiding ontstaan tussen ‘goede’ en ‘foute’ Nederlanders. Na de oorlog zou het Kwaad moeten worden uitgebannen, zo was de gedachte. De vertegenwoordigers van het MG waren er van doordrongen dat er doortastend gehandeld moest worden, opdat het publiek niet de indruk zou krijgen dat bepaalde lieden te slap zouden worden aangepakt. Door streng op te treden zou zij een bloedbad voorkomen. Bijltjesdag kwam er niet.
De Nederlanders hebben zich in die eerste maanden na de bevrijding, ondanks het uitblijven van bijltjesdag, wel weten af te reageren op de Nederlanders die ‘fout’ waren geweest. Vanaf de bevrijding van het zuiden van Nederland was er sprake van een ware arrestatiewoede. Allerlei arrestatieploegen gingen op eigen gezag aan het werk. De meeste mensen die werden opgepakt kwamen in interneringskampen terecht. Hoeveel interneringskampen er nu precies waren valt moeilijk te zeggen. Volgens journalist Koos Groen had bijna elke gemeente met NSB’ers wel zijn eigen kampje. Het merendeel van die kampen was echter maar een kort leven beschoren. Soms zelfs maar een paar dagen. De kampen raakten door de arrestatiewoede al snel overvol.
Overal in het land waren tribunalen opgericht die moesten oordelen over de vraag of iemand zich tijdens de bezettingsjaren als goed staatsburger had gedragen. De maatregelen die deze tribunalen konden nemen waren ondermeer internering en ontzetting van diverse rechten en de verbeurdverklaring van vermogens of gedeelten daarvan. De Politieke Opsporingsdiensten van het Militair Gezag gingen per 1 maart 1946 over naar het Ministerie van Justitie onder de naam Politieke Recherche Afdelingen (PRA). De Nederlandse Regering wist zich nauwelijks raad met de massale arrestaties. Ook kwamen er steeds meer geluiden over de misstanden die zich in de overvolle kampen voltrokken. Minister-president Schermerhorn pleitte voor een voortvarende berechting, waarbij de vrijlating op grote schaal van geïnterneerden noodzakelijk was. Vooral het voormalig verzet had grote bezwaren tegen deze massale vrijlating, maar in de politiek was er eind 1945 al sprake van een brede steun om lichte gevallen in vrijheid te stellen en hun terugkeer naar de samenleving te bevorderen. Nederlandse NSKK´ers vielen daar echter niet onder. Zij waren immers toegetreden tot een bewapend korps.
Nederlandse NSKK´ers die naar het Oosten werden gestuurd, kregen vanaf juni 1941 een wapentraining van vier à zes weken. NSKK´ers die in Nederland bleven gaven vaak aan nooit een wapen te hebben ontvangen, maar na onderzoek bleken de meesten wel degelijk een wapen tot hun beschikking te hebben gehad. Zij verzwegen dit vaak, net zoals de eventuele sympathie voor het nationaalsocialisme. Op het dragen van wapens in dienst van de vijand stonden hoge straffen. Minimaal tien jaar, want na vijf jaar bezetting wilde de bevolking zware straffen zien. Werd je snel na de bevrijding berecht dan had je pech. Een lid van de Bijzondere Raad scheen zelfs bij de eerste zitting te hebben voorgesteld om in ieder geval alle ‘wapendragers’ de doodstraf te bezorgen.

Een anonieme Nederlander schreef vlak na de oorlog een brief aan de rechtbank over de berechting van de NSKK’er Jan Christiaan Marius aan de rechtbank. Deze brief is in mijn ogen een goed voorbeeld van de wens van veel Nederlanders om zo snel mogelijk na het einde van de oorlog gerechtigheid te zien, voor het leed dat hun tijdens al die bezettingsjaren was aangedaan.

`Mijne Heren,

Toen de Duitschers in ons land kwamen, werden de goede Hollanders direct uit hun werk gezet en naar een concentratiekamp of Duitschland gestuurd. Waarom wordt dat dan nu ook niet met de handlangers van Duitschland gedaan? Zoo loopt J. de Vrij nog vrij rond. Hij was één van de eersten die zich vrijwillig meldde voor de NSKK, heeft in Almelo mannen en jongens opgeleid voor de NSKK als chauffeurs. Zijn kinderen liepen in 1941 met het hakenkruis en zo hebben zij dubbel geprofiteerd van alles, terwijl het andere volk verhongerde en in lompen gekleed ging. Hopen dat hier recht zal geschieden, verblijft met de meeste hoogachting, een Nederlander.´

Mannen die bij minder uitgesproken nationaalsocialistische eenheden hadden gediend zoals het NSKK kregen echter al snel lagere straffen. De rechter maakte wel degelijk het onderscheid tussen Nederlanders die zich vanuit economische noodzaak gedwongen voelden om zich bij het NSKK aan te melden en die Nederlanders die zich bewust en uit overtuiging bij de Waffen-SS hadden laten inlijven. Maar een vrijbrief om op vrije voeten gesteld te worden was het zeker niet. De meeste NSKK’ers werden in interneringskampen gestopt.
De verdediging van een Nederlandse NSKK´er die als chauffeur in Polen en aan het Duitse Oostfront had gereden, had op 26 augustus 1947 aangevoerd dat alle misstappen een gevolg waren van de zeer moeilijke omstandigheden waarin de beschuldigde en zijn gezin leefden en dat de beschuldigde om het hoofd boven water te kunnen houden, telkens verder is gegaan in zijn ´onnederlands gedrag´. Het Tribunaal in Groningen was op dat moment echter van oordeel dat de strafwaardigheid van beschuldigde geenszins teniet kon worden gedaan omdat moeilijke omstandigheden niet kunnen gelden als vrijbrief om het vaderland te verraden in een tijd dat dit in een strijd op leven en dood gewikkeld was. Toch bevonden zich onder deze mannen ook zij die er wel degelijk een sterk nationaalsocialistisch gedachtegoed op nahielden. Familie, vrienden en collega´s die als getuigen dienden moesten dit soms beamen, maar konden daar tegen inbrengen dat men desondanks geen verrader was. Dat de motieven goed waren maar dat men nimmer iemand had verraden ook al was men soms op de hoogte van onderduikers. Als het ging om de Jodenvervolging dan is het soms wel duidelijk dat men meer wist dan men eigenlijk wilde weten. Een zwager van een NSKK´er verklaarde: `Wanneer van de zijde der familieleden geattendeerd werd op de gruweldaden in de concentratiekampen, schonk hij daaraan geen geloof, doch was overtuigd dat dit alles antipropaganda was.’
Naast de hulp van mensen die in het ondergrondse werkzaam waren geweest wisten de politierecherches de NSKK-mannen op alle mogelijke manieren op te sporen. Door de lijsten van de NSB waarop de WA-mannen stonden vermeld die de overstap naar het NSKK hadden gemaakt of lijsten van families die recht hadden op extra goederen omdat de man van het gezin bij het NSKK zat.

3.5 Interneringskampen
Nederlandse NSKK´ers na de oorlog.

Veel Nederlandse NSKK-mannen hebben een gemiddelde straf van drie jaar uitgezeten. De ervaringen van deze mannen verschilden nogal per persoon en per kamp. Soms kwam men tijdens zijn strafperiode in verschillende kampen terecht en ook de gezondheid liet vaak te wensen over. Met name ouderen leden aan kampziekten. Dit kon in sommige gevallen een vervroegde vrijlating betekenen, maar in veel gevallen ook de dood. De advocaat van de Nederlandse NSKK’er Stuurhaan vermeldde dat zijn cliënt in kamp Westerbork een ‘zo ernstige attaque’ had gehad, dat zijn vrouw bij het ziekbed werd geroepen omdat men aannam dat Stuurhaan snel zou komen te overlijden. Volgens zijn vrouw en de advocaat hadden de leefomstandigheden in het kamp hiertoe bijgedragen.
Ook goed gedrag kon betekenen dat men eerder op vrije voeten kwam. Wanneer men een hoge functie tijdens de oorlog had bekleed en goed was opgeleid kon men soms aan het eentonige kampleven ontsnappen door mee te werken aan projecten buiten het kamp. Hendrik Schoots, die Obersturmführer bij het NSKK was geweest en de zgn. Rollkommando´s had samengesteld, moest regelmatig met één van de officieren of bewakers van het kamp naar Amsterdam of andere plaatsen om onderdelen te halen of om wagens uit het kamp, die langs de weg stonden en niet verder meer konden rijden, te repareren. In het bewaringskamp te Laren werd hij bovendien spoedig werkmeester over de andere geïnterneerden. Als vakman was hij beslist bevoorrecht ten opzichte van de anderen.
Voor veel geïnterneerden kon het kampleven ook een regelrechte hel zijn. Vooral in die eerste maanden na de bevrijding van het zuiden van Nederland was de toestand in de bewaringskampen vaak zeer slecht. Het regime van de kampen was volgens de jurist Belinfante ‘vernederend en hard’. Minister van Justitie Van Heuven Goedhart was behoorlijk geschrokken toen hij in 1944 het bewaringskamp in het voormalige Duitse concentratiekamp Vught bezocht. Hij trof daar mensonterende omstandigheden aan. Tegelijkertijd bleken er van veel arrestanten nauwelijks gegevens beschikbaar te zijn.
In september 1945 werd de Stichting toezicht op politieke delinquenten (STPD) opgericht. Zij was begaan met het lot van de ‘kleine landverraders’ en vreesde dat in het Nieuwe Nederland aan de rand van de samenleving ‘sociaal gevaarlijke paria’s’ zouden ontstaan. Haar belangrijkste taak werd het zorg dragen voor de terugkeer van tienduizenden politieke delinquenten in de samenleving. De sociale werkers van de STPD kregen toegang tot de kampen en mochten daar vrijelijk met de delinquenten spreken. De Stichting zou per kamp een vertegenwoordiger aanwijzen. Volgens journalist Groen waren de internerings- en verblijfkampen lange tijd gewoon strafkampen. De vergelijking met de Konzentrationslager in nazi-Duitsland en de Goelag in de Sovjet-Unie was, zijns inziens, gerechtvaardigd. Maar met de komst van de sociaal werkers in de interneringskampen zijn ook de ergste misstanden tot het verleden gaan behoren, al bleven er uitzonderingen.
Het vermogen van de meeste Nederlandse NSKK’ers werd in die jaren overzien door het Nederlands Beheersinstituut (NBI). Via plaatselijke commissarissen van het militaire gezag had men beheerders aangesteld die over het vermogen van veroordeelde NSKK-mannen moesten waken. Ook op het Beheersinstituut viel in het begin nog het nodige aan te merken. Zo zou de directie van het NBI haar ambtenaren de opdracht hebben gegeven om het economisch bestaan van de politiek delinquenten onmogelijk te maken. De ambtenaren van het NBI hadden dit in 1946 aan de medewerkers van het STPD laten weten.
In 1950 kwamen de laatste NSKK´ers vrij. Daartoe behoorde ook Eman. Daarmee was officieel een einde gekomen aan hun straf. Toch hebben veel mannen na de oorlog nog last gehad van hun oorlogsverleden en het verblijf in een van de interneringskampen. Pluim die eind september 1942 naar Vilvoorde vertrok voor een opleiding als NSKK-man heeft nooit over de oorlog willen praten, maar hij had er volgens zijn zoon een flinke klap aan overgehouden. Of hij ooit afstand heeft gedaan van zijn liefde voor Nazi-Duitsland is de vraag. Tijdens voetbalwedstrijden was hij steevast voor Duitsland. Dit land kon bij hem tot aan diens overlijden in 1973 niets fout doen.
4
Nederlandse NSKK’ers komen in aanraking met de Jodenvervolging

We kregen bevel niet ver van de rand van de put wagons met kiezelstenen over te laden in vrachtwagens, die vervolgens naar cementmolens aan de andere zijde reden. Toen we in de wagon klommen kwam de eerste vrachtwagen aan en stopte vlak na ons. Op dat moment begon een van de Scharführer om onduidelijke redenen – waarschijnlijk had hij die helemaal niet – ongenadig op een paar van onze mensen in te slaan. Ik meende toen uit de vrachtwagen een paar Nederlandse vloeken te horen. Misschien was het de eerste keer dat de chauffeur kennismaakte met joodse gevangen in streepjespakken die afgeranseld werden. Ik zag hoe hij vanuit zijn cabine met boosheid en verontwaardiging de mishandeling gadesloeg.

Bovenstaand citaat is afkomstig uit het boek Binnen de poorten van Jules Schelvis. De in Amsterdam geboren Schelvis was een van de weinige joden die kamp Sobibor wist te overleven, door zich bij een klein groepje mannen te voegen dat buiten het kamp te werk werd gesteld. Zijn vrouw en schoonfamilie kwamen nog diezelfde dag om in de gaskamers. Via tal van omzwervingen kwam Schelvis uiteindelijk in augustus 1944 in het Duitse Vaihingen an der Enz terecht. Hier moest Schelvis meewerken aan de bouw van een ondergrondse vliegtuigfabriek. De bouwstoffen hiervoor werden aangeleverd door onder andere NSKK´ers.
De chauffeur die Schelvis een aantal Nederlandse vloeken had horen uiten bleek een Nederlandse NSKK´er te zijn. Samen met zijn kameraad Leo probeerde Schelvis dichter bij de vrachtwagen te komen. Ze deden net alsof ze ruzie met elkaar hadden door elkaar in het Nederlands voor van alles en nog wat uit te maken. Dit bleek het beoogde effect te hebben want de chauffeur riep: `Hoor ik daar soms Amsterdammers?´ Schelvis wees de chauffeur er meteen op dat zij zich verdekt moest opstellen, zodat de bewakers geen argwaan zouden krijgen. Ze vertelden hem dat zij joods waren en dat zij honger hadden. Toen de chauffeur later die ochtend terugkwam had hij achter in de laadruimte een zakje broodkorsten en wat appels neergelegd. Hij meldde dat er nog enkele Nederlandse chauffeurs in het kamp zaten waar hij was ondergebracht. Hij zou ze vragen om broodkorsten in te zamelen. In de dagen die volgden nam hij steeds wat mee. Naar eigen zeggen was hij nooit een sympathisant geweest van het NSKK. Hij deed dit werk slechts om brood op de plank te krijgen. Het verhaal van Schelvis laat zien dat zelfs in 1944 Nederlandse NSKK´ers nog in aanraking konden komen met de Jodenvervolging. Toen Schelvis en honderden andere joden uit Vaihingen an der Enz werden afgevoerd naar een onbekende bestemming, geschiedde dit met behulp van de vrachtauto´s van het NSKK.
Toch is de Holocaust niet zomaar in verband te brengen met de Nederlandse NSKK’ers. Er is geen hard bewijs dat Nederlanders zich schuldig hebben gemaakt aan de vervolging van en de moord op de joden. Daar komt bij dat veel Nederlanders zich tegen het einde van de oorlog bij zogenaamde transportacties hadden aangemeld en dat een aanzienlijk deel daarvan gewoon in Nederland kon blijven werken. Het beeld dat geen van allen op de hoogte waren van de verschrikkingen van de Holocaust kan echter snel ontzenuwd worden. Veel Nederlanders die zich in 1941 bij het NSKK hadden aangemeld vertrokken vaak snel richting het Oosten, zoals in het vorige hoofdstuk bleek. In Polen, de Sovjet-Unie en de Oekraïne waren de Jodenvervolgingen in volle gang. Vervolging, mishandeling en moord gebeurden veelal in het openbaar. Publiekelijk werden joden op marktpleinen vernederd en opgehangen om als afschrikwekkend voorbeeld te dienen van wat de joodse bevolking nog meer kon verwachten. Uit een aantal brieven en dagboekfragmenten die ik in het NIOD en het Nationaal Archief heb bekeken wordt duidelijk dat Nederlandse NSKK’ers soms getuigen waren van deze verschrikkingen. Ook wordt er binnen dit hoofdstuk gekeken op welke wijze deze NSKK’ers de verschrikkingen, die zich voor hun ogen voltrokken, wisten te verantwoorden.

4.1 NSKK’ers krijgen een taak toebedeeld binnen de Jodenvervolging
De Kristallnacht en de werkzaamheden in Polen.

Het NSKK als organisatie is wel degelijk betrokken geweest bij de Holocaust, al geldt dit niet voor alle onderdelen. Tegen het eind van de oorlog raakte de organisatie meer en meer versnipperd en was het zelfs voor de leden van deze onderdelen niet altijd duidelijk of men nu wel of niet tot het NSKK behoorde.
De rol van het NSKK was in de tweede helft van de jaren dertig vooral van ideologische aard. Zij stond open voor eenieder die het nationaalsocialisme een warm hart toe droeg en interesse koesterde voor motortechniek, mits hij of zij tot het Arische ras behoorde. Joden werden geweerd en in 1935 was er zelfs een ‘Staffelbefehl’ naar buiten gekomen dat NSKK-leden duidelijk moest maken dat zij geacht werden alle betrekkingen die zij eventueel met joden onderhielden moesten afbreken. Volgens NSKK-Gruppenführer Josef Seydel moest dit geen probleem opleveren aangezien de NSKK-man, volgens hem, per definitie honderd procent nationaalsocialist en honderd procent antisemiet was. Deze uitspraak valt zeer te betwijfelen aangezien vooral veel oudere leden afkomstig uit de automobielverenigingen vaak contacten hadden met joodse auto-importeurs. Daarnaast waren er ook joden in deze verenigingen zelf te vinden geweest. Toch ging het ook hier van kwaad tot erger.
In juli 1938 maakte Korpsführer Hühnlein bekend dat de joden niet meer over een rijbewijs mochten beschikken en in november datzelfde jaar was daar de Kristallnacht. Joseph Goebbels had de anti-joodse propagandapers op volle toeren laten draaien. Krantenartikelen lokten geweld tegen joden uit, maar voor een geweldsuitbarsting die door de NSDAP tot stand zou worden gebracht diende de partijleiding een geschikte aanleiding te vinden. Deze vond men in de moord op de derde secretaris van de Duitse gezantschap in Frankrijk, Ernst vom Rath, gepleegd door de zeventienjarige Poolse jood Herschel Grynszpan. Bij het overlijden van Vom Rath op 9 november 1938 hield Goebbels nog diezelfde avond een haatrede tegen de joden. Slechts enkele uren later vond in zowel Duitsland als Oostenrijk de Kristallnacht plaats, uitgevoerd door de verschillende NSDAP-organisaties. Vele joden werden die nacht mishandeld en ongeveer 100 Duitse en Oostenrijkse joden werden vermoord. De politie mocht alleen ingrijpen wanneer niet-joden en hun bezittingen werden bedreigd. 27.000 joodse mannen werden naar een concentratiekamp gestuurd.
Tijdens deze Kristallnacht speelde ook het NSKK een niet onbelangrijke rol. NSKK-leden werden aangemoedigd om tijdens en rond de Kristallnacht anti-joodse acties uit te voeren. Dit gebeurde in verschillende grote steden. Zo werden er in Regensburg joodse burgers door NSKK-leden bijeengedreven en naar de ‘Motorsportschule’ van het NSKK gebracht, alwaar zij mishandeld en vernederd werden en werd in Leipzig door NSKK-mannen een synagoge in brand gestoken. Daarnaast waren NSKK-leden betrokken bij tal van plunderingen. In de bekendste laan van Berlijn, Unter den Linden, reden NSKK-mannen met hun auto alle joodse winkels langs om deze leeg te roven. Van enige weerzin om deze taken te vervullen leek die nacht weinig sprake te zijn. Het was vanaf dat moment ook duidelijk dat de NSDAP een taak had weggelegd voor het NSKK met betrekking tot de Jodenvervolging.

Joodse mannen uit Regensburg werden na de Kristallnacht o.a. door NSKK-mannen richting het treinstation gedreven. Een aantal werden naar Dachau gedeporteerd en anderen kwamen in Regensburgse gevangenis terecht. “Auszug der Juden – Abführung jüdischer Männer in Regensburg zum Transport in das KZ Dachau”, 10 november 1938, Foto Bildarchiv preussischer kulturbesitz, beeldnummer: 30006107.

Toen de Duitsers op 1 september 1939 Polen binnenvielen had het NSKK een praktisch militair karakter gekregen. Haar taak werd het leger en de Luftwaffe in Polen te bevoorraden. Toch werd zij ook ideologisch nog sterk beïnvloed. In Polen draaide de anti-joodse propaganda meteen overuren. Dit was te merken in het straatbeeld, want nog geen twee dagen na de inval werden de eerste joden doodgeschoten. Het geweld nam vervolgens snel in omvang toe. Einsatzgruppen van de Sicherheitspolizei of Gestapo werkten dodenlijsten af met daarop namen van de Poolse intelligentsia, maar tegelijkertijd werden ook veel joden doodgeschoten. Niet alleen de leden van de Gestapo maakten zich schuldig aan het vermoorden van joden. Ook de Ordnungspolizei, de SS, maar ook de gewone Wehrmacht-soldaat maakten zich schuldig aan het vermoorden van joden. De Duitse NSKK’ers die al snel na de inval in Polen kwamen te rijden raakten al snel direct dan wel indirect betrokken bij dit geweld tegen de joden. De propaganda had ook zijn uitwerking op de mannen van het NSKK. Men wilde niet aan de zijlijn blijven staan. Ook het antisemitisme leek bij deze mannen sterk te zijn toegenomen. In Kielce in Polen schreef een Duitse NSKK´er: `Ìch selbst würde mich an den Tatort begeben und dafür 10 Juden erschiessen darauf könnt Ihr euch alle verlassen meine Kameraden.´ De man zag het als een bijzondere daad om joden te vermoorden en daarmee lof te oogsten bij zijn kameraden en hij leek de hoop uit te spreken dat de situatie, waarin dit mogelijk was, zich snel zou voordoen. Een andere Duitse NSKK´er schreef in oktober 1939 een aantal woorden over de stad Lodz. Een stad met, volgens de schrijver, 650.000 inwoners van wie er 23.000 joods waren. Hij beschreef de viezigheid die hij in de stad aantrof. Maar, zo schreef hij ook, dat alles één voordeel had en dat was dat men alles kon kopen wat zijn hart begeerde. De man doelde met zijn woorden op het feit dat veel joden winkels hadden en die konden naar believen geplunderd worden. Ook die NSKK-mannen die liever niet met dit soort zaken geconfronteerd wilden worden, raakten vroeg of laat soms direct betrokken bij de Jodenvervolging.
In haar dissertatie Zwischen Motorisierung und Volksgemeinschaft toont Hochstetter aan welke functies het NSKK in deze gebieden kreeg toebedeeld en op welke wijze NSKK´ers betrokken konden raken bij de vervolging en de moord op de Joden. Al meteen vanaf september 1939 werden NSKK-regimenten in Polen ingezet als verkeercompagnieën om de Ordnungspolizei te ondersteunen, maar ook konden zij worden ingezet als Hilspolizei. In deze hoedanigheid hebben zij soms direct meegewerkt aan het vermoorden van joden zoals blijkt uit het werk van Stefan Klemp, Freispruch für das “Mord-Batallion”. Klemp heeft het Polizeibataljon 61 uit Dortmund bestudeerd, dat betrokken was bij vele executies. Een NSKK-man schreef eenmaal thuisgekomen dat hij met zijn collega´s van het Polizeibataljon
`Juden tüchtig aufgeräumt´ en `gekeilt´ had. Elke NSKK-compagnie bestond uit 109 man en zij werden door de Ordnungspolizei bewapend.
Dat reserve-politiebataljons werden ingezet voor executies van joden was mijns inziens te wijten aan de flexibiliteit van dit soort bataljons. Zij dienden niet aan het front, maar konden daarbuiten op velerlei wijze worden ingezet. Het NSKK was ook zeer flexibel inzetbaar en had naast transporttaken vele nevenactiviteiten. Van Himmler kwam in 1940 zelfs het bevel om NSKK-mannen die voor het transport overbodig werden in te zetten bij reserve-politiebataljons. Ook op een ander vlak werden Duitse NSKK´ers soms direct betrokken bij de Jodenvervolging in Polen. Zo vervoerden zij in 1940 joodse dwangarbeiders naar hun werkplek en uiteindelijk hielpen zij bij het deporteren van joden uit de grote steden naar het Generaal-Gouvernement. Onder leiding van NSKK-Hauptsturmführer Büchler werden rond juni 1940 ongeveer 200.000 Joden naar een afgesloten getto gedeporteerd. Ook kregen NSKK´ers opdracht om het getto te bewaken.
Volgens Hochstetter is niet vast te stellen in welke mate het NSKK direct betrokken was bij de moord op de joden, bijvoorbeeld door mee te werken aan executies. In beschikbare documenten wordt nauwelijks gesproken over het NSKK als het gaat om ‘der Vernichtigung’ van de joden, maar dat de NSKK’ers, die als hulptroepen van de Ordnungspolizei fungeerden, getuige zijn geweest van executies is reeds bewezen. Daarnaast hebben NSKK’ers in het Oosten in één specifiek geval bijgedragen aan het proces van vernietiging door mee te werken aan de deportatie van de joden.

4.2 Gruwelijke verhalen in de kroeg
Nederlandse NSKK’ers komen in aanraking met de Jodenvervolging in het Oosten.

In 1939 en 1940 zaten er nog nauwelijks Nederlanders als chauffeur in Polen. De wervingscampagne in Nederland voor het NSKK kwam pas begin 1941 goed op gang. In deze paragraaf zal één persoon worden belicht die reeds in 1940 voor de Duitsers in Polen reed. Het betreft hier de chauffeurmonteur Frederik Hermanus Boswinkel uit Almelo. Deze werkte al in 1940 als chauffeur vrijwillig voor de Duitsers. Het is nooit helemaal duidelijk geworden of Boswinkel lid was van het NSKK. De ene getuige denkt van wel, gezien het uniform dat hij droeg, de ander denkt dat hij bij de SS werkte. Boswinkel zelf geeft aan nooit lid te zijn geweest van de NSB, NSKK of de SS, maar dat is zeer onwaarschijnlijk. Toch is de zaak-Boswinkel interessant daar uit verklaringen van zowel getuigen als van hem zelf blijkt dat Nederlandse chauffeurs in dienst van de Duitsers in het Oosten al in 1940 een duidelijk beeld hadden van de verschrikkingen waarmee de joden te maken kregen, lang voordat er sprake was van een algehele vernietiging van de joden in Europa. Zoals in hoofdstuk één al is belicht voerden verschillende Nederlandse transportfirma´s al in de zomer van 1940 vervoersopdrachten uit ten behoeve van de Duitse Wehrmacht. Boswinkel verklaarde dat hij net voor de oorlog als chauffeur bij transportfirma Looms te Almelo werkte, maar kort na de meidagen van 1940 verhuurde zijn werkgever een auto met chauffeur aan de bezetter. Boswinkel was die chauffeur.
In café de Boer te Almelo vertelde Boswinkel in 1942 aan een aantal tafelgenoten dat hij in Polen als privé-chauffeur moest optreden voor een SS-officier. Hij liet weten dat hij daar het nodige meekreeg van de Jodenvervolging, maar meer nog dat hij zelf ook een bijdrage leverde aan het mishandelen en vermoorden van joden. Een van de getuigen verklaarde dat Boswinkel vertelde dat hij soms aan zijn chef een gunst vroeg, wanneer hij dacht dat de joden teveel lef kregen. Hij deed het verzoek een aantal joden bijeen te mogen drijven in een garage om ze daar een lesje te leren, door met een zweep te slaan. Wanneer hij toestemming kreeg dreef hij een groep joden bijeen in de garage. Aldaar sloeg hij ze met zijn zweep. Volgens een van de getuigen zei Boswinkel dat hij hiermee doorging tot ‘hun de kleren van het lijf waren geslagen en het bloed tegen de muur opspoot’. Wanneer hij vond dat ze genoeg geslagen waren liet Boswinkel de joden weer vertrekken, maar niet voordat zij alles gereinigd hadden en er geen bloedvlekje meer op de muur te vinden was. Daar bleef het echter niet bij. Toen Boswinkel een nieuw pistool tot zijn beschikking kreeg besloot hij dit onmiddellijk te testen door dertien á veertien joden achter elkaar in een rij te zetten om te bekijken hoeveel hij er met één schot door de nek kon ombrengen. Daarnaast hielp hij de Duitsers zo goed als hij kon wanneer er op een marktplein joden werden opgehangen. Hij probeerde dan zoveel mogelijk joden bijeen te drijven die naar het verschrikkelijke schouwspel zouden moesten kijken.
Na de oorlog verklaarde Boswinkel zelf dat het allemaal niet zó erg was en dat verhalen van de getuigen verzonnen moesten zijn, waarschijnlijk door mensen die hem naar het leven stonden of in zijn eigen woorden: ‘Ik heb wel eens in het café de Boer (…) verteld, dat ik gezien had, dat de joden in Polen bij elkaar werden gedreven en met grote transporten per trein werden weggevoerd. Ook vertelde ik al daar, dat ik gezien had, dat de joden werden afgeranseld en dat ik eens gezien had, dat er vijf joden op een marktplein werden opgehangen´. Een van de kelners van café de Boer verklaarde dat hij Boswinkel wel over het joodse getto had horen praten, maar dat hij zich niet kon herinneren dat Boswinkel zich ooit had uitgelaten over de wreedheden die hij in Polen zou hebben begaan. Wel verhaalde hij uitvoerig over de uitgebreide drinkgelagen waar hij regelmatig aan deelnam. Volgens deze getuige was Boswinkel één grote fantast. Fantast of niet, Boswinkel heeft als chauffeur wel degelijk het nodige meegekregen van de vervolging en de moord op joden tijdens zijn verblijf in Polen. Hij verantwoordde het leed dat de joden werd aangedaan, volgens zijn oom, door te stellen dat alle joden slecht waren en uitgeroeid moesten worden. Hoe vaak en in welke periodes Boswinkel in Polen zou zijn geweest is mij niet bekend. Boswinkel was een van de eerste Nederlandse chauffeurs die richting het oosten vertrokken. Hij was in het begin waarschijnlijk nog geen lid van het NSKK.
De meeste Nederlandse NSKK´ers werden begin 1941 voor het eerst massaal geworven en waren pas echt nodig toen Duitsland op 22 juni van dat jaar de Sovjet-Unie binnenviel. De belangrijkste taak voor deze NSKK´ers zou het bevoorraden van de Wehrmacht zijn. Vanaf het begin was het voor de partijtop duidelijk dat het hier niet alleen een militaire veldslag betrof, maar vooral een strijd tegen de ideologische vijand, het bolsjewisme. Al lang voor de inval had Hitler aan de Einsatzgruppen het bevel gegeven om de joodse intelligentsia te vermoorden. Deze zouden de basis vormen voor het bolsjewisme en dat moest worden uitgeroeid. Bijna onmiddellijk na de inval vonden de eerste massa-executies plaats. Deze werden uitgevoerd door de Einsatzgruppen en door verschillende Politiebataljons. In Litouwen, Letland en de Oekraïne waren Einsatzgruppen bezig geweest om antisemitische sentimenten onder de lokale bevolking aan te wakkeren, hetgeen al snel resulteerde in moordpartijen onder het joodse deel van de bevolking. In het begin waren het nog vooral joodse mannen in de weerbare leeftijd die door executiepelotons om het leven werden gebracht, maar vanaf eind september 1941 ging men ook actief op zoek naar vrouwen en kinderen.
Regelmatig was de lokale bevolking getuige van de executies, daar zij vaak ondersteuning moest bieden op het moment dat deze executies plaatsvonden. De Franse priester Patrick Desbois schreef in zijn boek, Holocaust door kogels, Op zoek naar ooggetuigen en sporen van de massamoord in Oekraïne, dat getuigen hem vertelden dat vrouwen tijdens de executies soms voor de mannen moesten koken of dat kinderen de lijken moesten aanstampen die in de kuilen lagen. Executies gebeurden lang niet altijd uit het zicht van de lokale bevolking. Daar waar men in het westen de gruweldaden tegen de joodse bevolking het liefst in het geheim wilde laten plaats vinden, was dat in de Sovjet-Unie geen probleem. De Slavische volkeren werden als minderwaardig gezien en behoefden voor dit leed niet gespaard te blijven.
In de periode dat deze moordpartijen op de joodse bevolking massaal plaatsvonden reden vele Nederlandse NSKK´ers al in de Sovjet-Unie. Veel mannen die in de zomer van 1941 in de opleidingscholen Vilvoorde en Diest zaten werden vaak vrij snel richting het oosten gestuurd. Dat de mannen eenmaal in het oosten niet geweten zouden hebben van de Jodenvervolging aldaar, is eigenlijk niet voor te stellen. Op 7 november 1941 schreef de SD´er Denis Hatenboer in zijn Politische Lageberichte over de Nederlandse NSKK’ers die uit de Sovjet-Unie terugkeerden met verhalen over de Jodenvervolging. Ze vertelden hem, naar eigen zeggen, over massale beestachtige slachtpartijen in het oosten, die door de inheemse bevolking werden uitgevoerd en waarvoor de Duitsers hun instemming hadden verleend. Interessant was het volgens Hatenboer om vast te stellen dat een aantal NSKK’ers dat bij de NSB zat deze houding van de Duitsers afkeurde, terwijl andere NSKK’ers, die ook bij de NSB zaten, meer ‘volkisch’ ingesteld waren en de nietsontziende verdrijving van de joden van het land vol enthousiasme toejuichten. De organisatie was in haar begindagen nog niet antisemitisch. Volgens sommigen kwam dit doordat de joden in het Nederland van de jaren dertig niet een acuut probleem vormden, maar de oorlog had het antisemitisme in de partij alleen maar doen toenemen.
Dat de eerder aan bod gekomen Boswinkel een antisemiet was staat buiten kijf. Zo zou hij in 1942 in hetzelfde café te Almelo aan een van de getuigen gemeld hebben dat hij in Polen ook op een gaswagen had gereden, die een constructie bezat om joden te vergassen. Boswinkels taak bestond, naar eigen zeggen, uit het ophalen van joden uit verschillende kampen. Vervolgens moest hij naar een massagraf rijden, dat van tevoren was klaargemaakt. Onderweg werden de joden in zijn truck vergast. Eenmaal bij het massagraf aangekomen diende hij de lijken in het massagraf te storten. Wanneer een van de joden de tocht had overleefd dan werd deze levend in het graf gestort. Boswinkel zou verteld hebben dat dit de beste optie was, aangezien de joden er vroeg of laat toch aan gingen. Dit verhaal is niet te bewijzen, maar mocht het verhaal van deze getuige op enige waarheid berusten dan moet Boswinkel ergens in de eerste maanden van 1942 in deze wagen hebben rondgereden. De eerste proef met de gaswagens vond op 3 november 1941 in concentratiekamp Sachenhausen plaats, vervolgens werden de gaswagens door Einsatzgruppen gebruikt in het Oosten. De slachtoffers die achterin de gaswagens moesten plaatsnemen werden vergast door de uitlaatgassen, die afkomstig waren van het voertuig zelf en via een slang naar binnen werden gebracht.
Na de oorlog werd door mensen als Boswinkel vaak verklaard dat zij eigenlijk niets tegen joden hadden. Dat zij onder het genot van een biertje misschien verkeerde dingen over joden zouden hebben gezegd, betekende niet dat dit hun werkelijke gevoelens weergaf. Stoer gevonden willen worden, door op te scheppen over verzonnen daden, kon volgens getuigenverklaringen ook een rol spelen.

4.3 Relaas van een dagboekschrijver
Het leed dat de joden wordt aangedaan door de ogen van een Nederlandse NSKK’er.

De anonieme dagboekschrijver uit de vorige hoofdstukken liet zo nu en dan in zijn dagboek doorschemeren dat hij in tegenstelling tot iemand als Boswinkel wel enig medelijden voelde met de joodse bevolking in Polen en de Sovjet-Unie. Tijdens zijn lange tochten als chauffeur in Polen en de Sovjet-Unie was hij soms direct getuige van de Jodenvervolging. Een aantal malen schreef hij hierover. Dit was meestal wel nadat hij eerst andere zaken aan het papier had toevertrouwd die hem op dat moment gewichtiger leken. Bij de afronding schreef hij dan: `O ja, vanmiddag kwamen wij ook langs een joden concentratiekamp.´ Het leek alsof de schrijver vond dat hij er iets over moest vermelden, maar hij wenste niet zijn dagboekverslag van die dag daarmee te openen. Over het concentratiekamp meldde hij dat hij het wel erg zielig vond hoe de joden hier moesten leven. Hij besloot daar echter onmiddellijk aan toe te voegen: `Maar ja als je hoort hoe ze hier dat Poolsche volk steeds hebben uitgezogen en als hun slaven hebben beschouwd, dan verdienen zij niet beter.´ De dagboekschrijver vond het wel vreemd dat de meeste Polen anti-Duits waren. De Duitsers hadden in zijn beleving immers het Poolse volk van de joden verlost. Hij vermeldt nergens op welke wijze de Polen zelf werden behandeld. Zij werden immers als goedkope arbeidskrachten gezien die men kon gebruiken tot ze er bij neervielen. Er waren genoeg werkkrachten om de afvallers te vervangen. Het kan zijn dat de dagboekschrijver het leed dat de joden werd aangedaan voor zichzelf probeerde goed te praten door de joden als de onderdrukkers van een heel volk neer te zetten. Door de joden op te pakken en aan het werk te zetten hadden de Duitsers de joden deze machtspositie ontnomen en daarmee een goede daad verricht.
In zijn dagboek beschrijft de Nederlandse NSKK’er ook kort op welke wijze hij de joden ziet met wie hij in aanraking komt. Hij zet de joden die hij regelmatig ziet passeren, en die hij herkent aan de gele ster, neer als armoedig en onderdanig, daarnaast hadden allen laarzen aan en de vrouwen droegen een omslagdoek over het hoofd. De anonieme dagboekschrijver kreeg zo nu en dan ook letterlijk mee hoe de joden door de Duitsers werden behandeld. Tijdens een van zijn tochten kwam de schrijver langs een joods kerkhof waar de Duitsers bezig waren om de grafstenen van de graven te verzamelen om ze vervolgens stuk te slaan. Hij gaf vervolgens aan dat dit geen lekkere morgen was en dat hij zich `onlekker´ voelde. De dagboekschrijver weet dit echter niet aan de schending van de begraafplaats maar aan te veel vet eten en aan de drank. Een sprong van het leed van de joden naar het eigen leed werd door Nederlandse NSKK’ers wel vaker gemaakt, zoals verderop in dit hoofdstuk zal blijken. Een ander voorbeeld waarbij de dagboekschrijver een snelle sprong maakt van het leed van de joden naar eigen ongemak is, als hij langs een synagoge loopt die op dat moment door de Duitsers wordt afgebroken. Vervolgens schreef hij: `Geraakte later met drie kameraden in het Soldatenhuis alwaar we ½ uur in de rij hebben gestaan en twee biertjes dronken.´ Net als andere NSKK´ers klaagt de dagboekschrijver in dit fragment over de verveling die soms toeslaat. In Polen werd er op dat moment niet veel meer gereden. De Nederlandse NSKK’ers waren in de laatste maanden van 1941 elders nodig. Zo kon het gebeuren dat de dagboekschrijver in die maanden niet alleen in Polen verbleef, maar dat hij vanwege zijn werkzaamheden ook in de Sovjet-Unie terecht kwam.
In de stad Wilna in Litouwen viel het de dagboekschrijver op dat de Duitsers met veel meer enthousiasme werden onthaald dan in Polen het geval was geweest. De inwoners vertelden hem persoonlijk dat ze erg gelukkig waren met het feit dat de joden verdwenen waren. Die hadden volgens de inwoners tot voor kort alle winkelzaken van de stad in handen gehad. Van de gevechten tussen het Duitse en het Russische leger kreeg hij in het begin nog niet zoveel mee. Wel zag hij op een goede dag vele Russische krijgsgevangen voorbijlopen. Over deze krijgsgevangen schreef hij dat zij allen een vieze en domme indruk op hem maakten.
Tijdens een van zijn omzwervingen zag de dagboekschrijver ook een heel dorp in vlammen opgaan. Later bleek dat dit een vergeldingsactie was van de Duitsers omdat een soldaat, die daar meel wilde gaan halen, door een jood zou zijn neergeschoten. Hij zag hoe drie mannen die aan de brand wilden ontsnappen werden neergeschoten. Gedurende de brand klonken er ook kleine explosies wat er volgens de Duitsers op moest wijzen dat er in sommige huizen munitie aanwezig moest zijn. Om die reden werden, volgens de dagboekschrijver, vijftien joden aangewezen die gefusilleerd zouden worden. De groep joden werd voor zijn ogen bijeengebracht. Het leek erop alsof hij voor het eerst ooggetuige zou zijn van een executie op joden. De executie ging echter op het laatste moment niet door omdat het al langzamerhand donker was geworden.
De volgende dag werd de dagboekschrijver om vier uur ´s ochtends gewekt. Alleen de schoorstenen van het dorp stonden toen nog overeind. In zijn dagboek schreef hij hoe hij nog even een kijkje ging nemen bij de ter dood veroordeelden. Hij zag hoe zij dicht tegen elkaar gedrukt lagen. Op het eerste gezicht leek het alsof allen sliepen, maar toen hij dichterbij kwam bleken zij toch allen wakker te zijn. Hij meldde dat er tussen de ter doodveroordeelden ook een jongen van twaalf zat. Hoe hij daar tegenaan keek is niet duidelijk. De dagboekschrijver is geen getuige van de executie omdat hij alweer vroeg verder moest trekken.
Terug in Polen schreef de dagboekschrijver over zijn bezoek aan een getto. Op de momenten dat er niet gewerkt hoefde te worden bezocht hij graag steden en begraafplaatsen en ook het getto die hij eerder in Polen had gezien wekte zijn nieuwsgierigheid. Toen de mogelijkheid zich aandiende kwam hij erachter hoe een getto er van binnen uitzag. `Wat ik daar aan ellende en vuilheid heb gezien, tart iedere beschrijving,´ zo meldde hij. In een van kamers die hij bezocht, waarvan het dak was verdwenen, zag hij tien tot twaalf lijken liggen. `Van mannen, vrouwen en kinderen, door elkaar gesmeten als het ware.´ Tijdens zijn beschrijving van het getto noemt de schrijver niet het woord joden maar gebruikt hij het woord Russen.`Terwijl verschillende Russen in staat van ontbinding verkeerden; en niemand schijnt het noodig te oordelen dat zooitje te begraven.´ Opvallend is dat de schrijver harde woorden gebruikte om de Russen te beschrijven terwijl hij was geschrokken van de ellende en de vuilheid waarin deze mensen moesten leven. Met deze harde woorden leek hij te willen zeggen dat deze personen dit alles aan zichzelf te wijten hadden. `Wat er van dat tuig moet worden, ik weet het niet, maar als er geen verandering komt leeft er straks geen een meer van.´ Ook in deze woorden laat de schrijver weten dat de situatie in een getto eigenlijk onmenselijk is en de meeste mensen wel snel zullen sterven. Aan de andere kant noemt hij het tuig, dat het waarschijnlijk verdiende om te sterven.
De anonieme dagboekschrijver was zeker niet de enige Nederlandse NSKK’er die met dit soort situaties te maken kreeg. Helaas zijn er slechts van enkele NSKK’ers dagboeken voorhanden. Johannes Jacobus Maria Thuys reed rond diezelfde tijd als de anonieme dagboekschrijver in de Sovjet-Unie. Zijn ouders waren reeds voor de oorlog overtuigd nationaalsocialisten. Op een goede dag was zijn vader thuisgekomen van een NSB-vergadering met een deelnameformulier voor de Waffen-SS. Dit leek hem wel wat voor zijn zoon. Die zoon vond zijn thuissituatie niet om over naar huis te schrijven en besloot het formulier in te vullen. Vervolgens werd hij naar een van de politieke scholen in Berchtesgaden gestuurd. Hier moest hij de eed op de Führer afleggen. Hij besloot, naar eigen zeggen, te weigeren. Niet veel later bevond de jonge Thuys zich weer bij zijn ouders in Nederland. De thuissituatie was er echter niet beter op geworden en na een advertentie in de krant gelezen te hebben, waarin om chauffeurs werd gevraagd, besloot hij een nieuwe weg in te slaan. De werkzaamheden als chauffeur zouden bestaan uit het vervoeren van bouwmaterialen voor vliegvelden. Op 1 april 1941 vertrok hij naar Brussel, om in Diest een opleiding te krijgen. Na zijn opleiding werd hij een tijdje in Berlijn ingezet en daarna vertrok hij richting het Oosten. Tijdens zijn periode in de Sovjet-Unie schreef hij een aantal brieven naar het thuisfront. In een van die brieven stond het volgende:

‘Enfin alles is hier kostbaar, behalve modder, dreck, huizen en boeven, we hebben laatst een heckenschutze kapotgeschoten, die had negen kogels door zijn kop nodig voor ie dood was, veel kop zat er toen niet meer op. Weten jullie nog toen ik wegging, dat ik geen bloed kon zien, nu schiet ik met `t grootste plezier en `t vrolijkste gezicht `n paar van die boeven naar de andere wereld, we hebben met z´n tweeën twee Russische soldatenwijfen tegen de muur gezet, dat is `t grootste tuig dat er bestaat.´

Nederlandse NSKK’ers aan het Oostfront poseren voor een opgehangen partizaan.
Foto beeldbank NIOD, beeldnummer: 17574.

De bron toont aan dat Nederlandse NSKK’ers ook betrokken konden raken bij het leed dat de burgerbevolking werd aangedaan. Zich verschuilen achter de redenering dat je als chauffeur niks meekreeg van de misdaden die de nazi’s in het Oosten begingen sneed geen hout.
Na de oorlog verklaarde Thuys zelf geen Russische vrouwen te hebben doodgeschoten. Hij was naar eigen zeggen alleen getuige geweest toen de Duitsers de vrouwen executeerden. Volgens een NSKK-kameraad had Thuys vermoedelijk willen opscheppen, maar heeft hij nooit iemand doodgeschoten. Het is misschien opvallend dat Thuys zo letterlijk schrijft over de moorden die hij heeft begaan, maar zijn ouders waren zoals gezegd overtuigd nationaalsocialisten, die graag zagen dat ook hun zoon voor dit gedachtegoed de strijdbijl zou opnemen. Het vermoorden van joden en bolsjewisten, dat eind 1941 als hetzelfde werden gezien, moet in hun optiek het belang van het nationaalsocialisme hebben gediend.

We hebben tot dusverre naar de eerste lichting Nederlandse NSKK’ers gekeken die vanaf de zomer van 1941 naar het Oosten werden gestuurd en daar vervolgens werden geconfronteerd met de Jodenvervolging. In de periode 1943-1944 was het voor een Nederlandse NSKK’er ook nog goed mogelijk om met de Jodenvervolging in aanraking te komen. Een goed voorbeeld is dat van de Nederlandse NSKK´er Henk Sonman. Deze had als belangrijkste taak het vervoeren van allerlei vrachten door heel Europa, waaronder Polen. Op 6 juli 1943 schreef Sonman in een brief aan bekenden over de joodse opstand in het getto van Warschau, waarvan hij ooggetuige was geweest.
De joodse opstand in het getto van Warschau had al een aanvang genomen op 18 januari 1943 toen er voor het eerst sprake was geweest van verzet tegen de Duitsers. De joden die hun deportatie naar Treblinka hadden weten te voorkomen, hadden de Duitse soldaten, die opdracht hadden gekregen om het getto te ontruimen, onder vuur genomen. De Duitsers die zo´n reactie totaal niet verwacht hadden, moesten zich in alle haast terugtrekken. Enkele dagen later riep de zionistische organisatie ZOB (Zydowska Organizacja Bojowa) op tot de gewapende strijd. De jonge commandant Mordechai Anielewicz had een 1000-tal mannen en vrouwen om zich heen verzameld die de strijd zouden aangaan. Op de Poolse zwarte markt en bij het Poolse verzet had men wapens aangekocht. Dat het tot een nieuw treffen zou komen met de Duitsers was duidelijk. Dat de overmacht waarschijnlijk te groot zou zijn ook. Maar het alternatief zou betekenen een wisse dood en dus besloot de hele stad mee te vechten. Op 19 april was het zover, toen de Duitsers onder leiding van SS-Brigadeführer Jürgen Stroop het getto binnentrokken. Drie dagen dacht Stroop nodig te hebben om het getto in te nemen. Het werden uiteindelijk vier weken.
De Nederlandse NSKK´er Sonman moest tijdens de opstand verschillende keren met zijn vracht in het getto zijn. Hij schreef dat de boodschap was ´heel hard rijden´ en hij kwam er snel achter dat deze waarschuwing niet onterecht was. Tijdens een van zijn ritten door het getto raakte hij de weg kwijt. Hij zag een Duitse soldaat op wacht staan en besloot zijn wagen te stoppen en de man aan te spreken. Voordat de soldaat echter antwoord had kunnen geven op de vraag van Sonman hoe te rijden, maakte een kogel een einde aan diens leven. Voor de ogen van Sonman was de soldaat in elkaar gezakt. Het was maar al te duidelijk dat het levensgevaarlijk was om in het getto rond te rijden. De joden hadden volgens Sonman munitie van de partizanen gekregen die hen konden bereiken via ondergrondse gangen. Ze bezaten mijnen, machinegeweren en handgranaten. Na een lange strijd besloot Jürgen Stroop dat er een andere tactiek moest worden gebruikt om een einde te maken aan de opstand. De SS werd er volgens Sonman op af gestuurd en die gingen met pantserwagens het getto in. De SS liet blok voor blok de lucht in springen. Ook werden Trawninki´s ingezet, die volgens Sonman nog gemener waren dan de SS zelf. Over de verschrikkingen die in het getto van Warschau plaatsvonden schreef Sonman in zijn brief: ‘Waren 30.000 joden in. Is nu helemaal leeg gebrand en kapot geschoten,’ om even later een korte beschrijving te geven van hoe het zover had kunnen komen. ‘Eerst werden de huizen in brand geschoten en diegenen die niet de voorkeur gaven aan verbranden en eruit liepen werden neergeschoten. Het was verschrikkelijk. De hemel zag overdag zwart van de rook en ’s nachts was Warschau hel rood verlicht.’
Op 16 mei kwam er aan de joodse opstand in het getto een einde. Tijdens de opstand waren er ongeveer 7.000 Joodse opstandelingen omgekomen. Ruim 6.000 waren omgekomen omdat zij verbrand of vergast werden in hun ondergrondse bunkers. De overige 40.000 Joden werden naar het vernietigingskamp Treblinka gestuurd. Ondanks deze gebeurtenissen bleef Sonman niet al te lang bij deze verschrikkingen stilstaan en net als de anonieme dagboekschrijver ging hij snel over naar eigen leed en vertier. “Doch daarom niet getreurd,’ zo schreef hij aan zijn lezers, ‘het is hier een prachtstad (wat er tenminste nog van overeind staat) en de meisjes zijn hier verdoemelijk knap.’ Het leek alsof hij aan de hand van deze ironische opmerking de verschrikkingen van zich wilde afschudden. In zijn brief noemde hij ook de leuke activiteiten die er waren, zoals watersport. De Waffen-SS had een aantal bootshuizen gebouwd waar hij regelmatig kwam, daarnaast kreeg hij er goed te eten. Doch liet Sonman ook weten dat hij heel gauw met verlof wilde gaan en de hoop koesterde niet meer terug te hoeven keren.

4.4 Zij wisten er van
Nederlandse NSKK’ers zijn regelmatig in aanraking gekomen met de Jodenvervolging.

De kans om als NSKK-man met de Jodenvervolging in aanraking te komen was in het Oosten uiteraard het grootst. Toch zijn in de periode 1941-1942 ook Nederlandse NSKK’ers in Nederland en België in aanraking gekomen met de Jodenvervolging. Zoals voorgaande hoofdstukken reeds hebben aangetoond werden de Nederlandse NSKK´ers tijdens hun diensten lang niet alleen ingezet voor transporttaken. Zo werd men ook regelmatig op patrouille gestuurd. Ook de wacht houden bij belangrijke posten behoorde tot de taken van de Nederlandse NSKK´ers. Zij mochten personen doorzoeken en inrekenen.
Frederik Wijnand Pluim werd eind 1942 in Vilvoorde bij de wachtpatrouille ingezet. Op een avond stond hij met twee anderen ruim twee uur op wacht alvorens afgelost te worden. Het was half tien toen zij konden terugkeren naar de kazerne. Onderweg kwamen zij een verdacht persoon tegen die geen Ausweis bleek te hebben. Ze besloten de man te arresteren en namen hem vervolgens mee naar de hoofdpost. Daar aangekomen bleek de man een jood te zijn, die geen ster droeg. Pluim vervloekte de jood voor het niet dragen van een ster, maar uitte ook zijn blijdschap dat zij hem hadden opgepakt. Het leek genoeg reden voor een feestje. Tot laat in de avond besloten hij en zijn kameraden bier te drinken. `Want,´ zo schreef Pluim, `wij hebben een jood in een kooitje zitten en die zingt voor ons en wij zingen met hem mee begrepen.’ Spoedig dwaalden zijn gedachten ook af naar het thuisfront. Hij dacht aan de kermis in Nijmegen. Op dat moment leek hij even met zichzelf te doen te hebben. Hij vervolgde zijn brief met de woorden: ‘wat een vent ben ik toch, dacht ik en nu een zieke kop door een jood. De kamer draaide wel tien maal om en ik barstte van koppijn maar mijn keelgat bleef gelukkig gesloten.´ Hij moest om dit idee lachen. De situatie was voor hem op een vreemde manier gek.
In het aangehaalde voorbeeld wordt geen medelijden getoond met het lot van de joodse man. De enige vorm van medelijden leek zelfmedelijden aangezien Pluim barstende koppijn had van het drinkfestijn naar aanleiding van het oppakken van een jood. De Nederlandse NSKK’ers leken de jood als een soort trofee te zien. Iets waarmee men goede sier had gemaakt bij de leidinggevenden. Daarnaast kon men zeggen dat de jood fout was geweest door geen ster te dragen. Ook de andere voorbeelden van de houding van Nederlandse NSKK’ers ten aanzien van de Jodenvervolging laten zien dat men de ellende waarin joden verkeerden voor zichzelf probeerde te verantwoorden, door te wijzen op de schuld die joden zelf daaraan hadden.
Toch was niet elke NSKK’er bereid om de Jodenvervolging, wanneer hij daarmee in aanraking kwam, op zo’n manier te verantwoorden. Omstreeks 7 november 1942 trad voormalig Rijksambtenaar Gerard Jan Scheuter in dienst bij SS-Wachbataillon `Nordwest´ bij concentratiekamp Amersfoort. Hij was toen nog geen lid van het NSKK. Over zijn eerste ervaring met het kamp meldde hij het volgende:

`Den tweede dag werden wij naar het kamp gebracht en aldaar zag ik hoe Jooden een wals voortrokken over de grond. Ik zag, dat er ongeveer 11 Jooden trokken aan de touwen om den wals voort te bewegen, terwijl achter die trekkende Jooden een andere Jood liep, die de trekkers moest slaan, wanneer het niet snel genoeg ging. Toen ik dat gezien had, sprak ik er over met een andere nieuweling, die tegelijk met mij als oppasser was gekomen en wij besloten weer terug te gaan.´

Scheuter leek, afgaande op deze verklaring, een persoon te zijn die het niet naar zichzelf toe kon verantwoorden dat joden op zodanige wijze, als in het voorbeeld naar voren komt, werden behandeld. Dit pleit Scheuter niet helemaal vrij omdat hij na een aantal banen, waar hij steeds weer opnieuw ontslagen werd, zich uiteindelijk als monteur bij het NSKK aanmeldde. Toch bleek ook uit genoemde voorbeeld weer dat men niet alles van hogerhand klakkeloos diende op te volgen. Men kon `nee´ zeggen en daar ook mee wegkomen. Toch moet Scheuter, als we In ’t Veld mogen geloven, een van de weinigen zijn die vanwege principiële bezwaren `Nordwest´ de rug toekeerde. Representatiever dan het zeldzame protest was, volgens In ’t Veld, de gewilligheid waarmee de opgedragen taken werden uitgevoerd. Zo kon de Nederlandse SS’er een kampgevangene neerschieten wanneer deze te dicht bij het prikkeldraad kwam. De beloning voor een daad als deze bestond uit drie dagen extra verlof, en vaak ook nog extra sigaretten en drank. In de periode van eind juli tot begin september 1944 konden Nederlandse SS’ers zich ook vrijwillig opgegeven voor de vuurpelotons, ook hier stonden sigaretten en drank tegenover.

Pluim werd op 18 september 1944 gearresteerd en werd veroordeeld tot drie jaar internering in Vught. Volgens de beheerder beschikte de kruidenier over een kleine inboedel. Een deel van de inboedel was naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van een joods gezin. Het gezin van de kruidenier, bestaande uit zijn vrouw en een dochter, was eind 1942 in het huis getrokken van de familie Frank, die in november 1942, midden in de nacht door de Duitsers van hun bed waren gelicht. Het gezin, een echtpaar met twee kinderen, kwam in Westerbork terecht en werd van daaruit op transport gezet richting Auschwitz. Allen kwamen tijdens de oorlog om. De vrouw van Pluim had altijd ontkend spullen van deze joodse familie in haar bezit te hebben. Dit is weinig geloofwaardig, maar bewijs van het tegendeel had men niet. Wat men niet kon ontkennen was dat men van de deportatie van het joodse gezin op de hoogte was geweest. Berouw leek men nooit te hebben getoond. Men was maar wat blij dat er een huis was vrijgekomen. De vrouw van Pluim had zich ooit laten ontvallen dat zij ooit, voor de oorlog, door een jood waren afgezet. Op de vraag wat het betekende dat deze man joods was, wilde ze het niet hebben. Meteen moest er over iets leuks worden gepraat.
Een andere Nederlandse NSKK´er die wel degelijk op de hoogte was van wat er met de joden gebeurde was de in dit stuk eerder aan bod gekomen Jouke Roelof Stuurhaan. Hij werd opgepakt nadat zijn naam op een lijst was aangetroffen met daarop het opschrift: `Kopers Jodenhuizen´. Stuurhaan had zich bezig gehouden met het kopen en verkopen van roerende en onroerende goederen van joden. Via woningbureaus werden huizen van opgepakte joden verkocht. De man wilde deze huizen verhuren om vervolgens van de huur te kunnen gaan leven. Uiteraard staan deze voorbeelden niet op zichzelf en hebben veel meer Nederlanders geprofiteerd van de bezittingen van joden, nadat zij waren gedeporteerd. In dit opzicht was de Nederlandse NSKK-man niet anders dan andere Nederlanders die uit opportunisme handelden. Er was niet een standaard typering te geven voor een NSKK-man.
Uit de dossiers die voor dit onderzoek zijn gebruikt bleek niet dat de gemiddelde Nederlandse NSKK’er een antisemiet in hart en nieren was. Mannen als de anonieme dagboekschrijver legden zelfs enig medelijden aan de dag, al was dit vaak niet blijvend. Men was teveel bezig met zijn eigen leven. De motivering om zich joodse eigendommen toe te eigenen kan voor Stuurhaan en Pluim van het zelfde niveau geweest zijn als het opstrijken van een aardig salaris door je aan te melden bij het NSKK: economisch opportunisme. Maar de scheidslijn tussen antisemitisme en economisch opportunisme is soms dun. Na de oorlog waren Nederlanders lang niet altijd blij wanneer joden die het hadden overleefd, terugkwamen uit de vernietigingskampen. De uitspraak ‘ze zijn vergeten je te vergassen’ bleef niet bij een incident. Dat onder Nederlandse NSKK’ers meer antisemieten zouden zitten dan onder de rest van de Nederlandse bevolking tijdens de bezettingsjaren valt moeilijk te bewijzen. Lang niet alle NSKK’ers zaten daarnaast bij de NSB.
NSKK´ers werden na de oorlog niet heel vriendelijk bejegend door de rest van de bevolking. Alleen maar chauffeur of niet, men had in Duitse krijgsdienst gezeten. Toch werden ook veel NSKK´ers door vrienden en familie geholpen. In getuigenverklaringen lieten zij weten dat hun vriend of familielid slechts uit noodzaak had gehandeld of dat diegene misschien wel nationaalsocialistische ideeën koesterde, maar dat deze nooit en te nimmer iemand had verraden of ander leed had berokkend.
Na de oorlog kwam het zelfs voor dat joden in enkele gevallen getuigden ten gunste van een NSKK’er, hetgeen opnieuw aangeeft dat het haast onmogelijk is om slechts één beeld te schetsen van de Nederlandse NSKK’er. Zo verklaarde een getuige over de NSKK’er Johannes Bernardus Rust: `Zelf ben ik van Joodsche afkomst en eenige overgebleven van een groote familie, die allen zijn omgebracht door de Duitsers. Ondanks dit feit wil ik voor Rust, al heeft hij dan ook dienst genomen bij een Duitsch onderdeel, clementie vragen, omdat hij als mensch en vader mijns inziens zijn plicht heeft gedaan ten opzichte van zijn medemenschen en zijn kinderen.´
Rust had zich in 1941 bij het NSKK gemeld omdat zijn gezinsituatie hem boven het hoofd was gegroeid. Zijn vrouw had hem meerdere malen bedrogen door vreemd te gaan en twee kinderen te krijgen van een andere man. Deze kinderen had Rust, ondanks alles, als de zijne aanvaard. Uiteindelijk ging zijn vrouw er voorgoed vandoor en bleef hij met de kinderen achter. Aangezien hij ook werkeloos was, zag hij geen andere oplossing dan in Duitse dienst te treden. Toch kon men hem niet ongestraft laten. Hij had in Rusland voor het NSKK gereden en hij beschikte toen over een wapen. Naar eigen zeggen, tegen de partizanen, als hij door de bossen reed.

Binnen dit onderzoek is een breed scala aan voorbeelden gegeven van Nederlandse NSKK´ers en de motivering die zij hadden om zich bij het NSKK aan te melden. Dat zij lang niet allemaal fervente nationaalsocialisten waren, is duidelijk. Maar binnen dit hoofdstuk zijn verschillende bewijzen geleverd dat zij in aanraking zijn gekomen met de Jodenvervolging, al is niet vast te stellen of zij feitelijk een actieve bijdrage hebben geleverd. Reed men in het Oosten dan was het haast onmogelijk om er niet van geweten te hebben. Er zullen ongetwijfeld uitzonderingen zijn: mannen die andere taken hadden dan het vervoeren van materiaal over lange afstanden, maar ook zij, die de nodige steden aandeden, ontkwamen niet aan het getuige zijn van de Jodenvervolging. Zij waren getuigen en deden er alles aan om hetgeen zij zagen voor zichzelf te verantwoorden. De joden waren slecht, zij hadden het verdiend, hoe verschrikkelijk ook. Dat maakt de Nederlandse NSKK´er in het Oosten nog niet medeplichtig aan moord. Wel keken zij weg.
De dagboekschrijver uit de vorige paragraaf schreef op 8 juni 1942, tijdens zijn tweede dienstperiode in de Sovjet-Unie: `Tegen de middag ontdekte ik, dat de weg langs ons kamp bezaaid is met menschenbeenderen; ik vond van alles, dijbeenderen, ribben, enz. Hoe die hier zoo verzeild zijn geraakt? Tot slot groef ik een schedel uit, die thans als talisman voor onze wagen bevestigd is.´ De dagboekschrijver vraagt zich even af wat er gebeurd kan zijn, maar schuift al snel alle ellende van zich af en probeert vervolgens goede sier te maken door een schedel mee te nemen uit het massagraaf die als talisman wordt gebruikt. De dagboekschrijver zal naar alle waarschijnlijkheid van tevoren nooit bedacht hebben dat hij wel eens op massagraven zou kunnen stuiten. Men tekende niet bij het NSKK om hier getuige van te kunnen zijn.
Conclusie

Nederlanders bij het NSKK traden niet alleen toe vanuit economische motieven. Uiteraard was een jaarsalaris van plusminus 2.000 gulden een flinke som geld voor die tijd, maar er was beslist meer. Dit onderzoek toont aan dat Nederlandse NSKK´ers soms wel degelijk politiek gemotiveerd waren. Toch werden zij vanuit de partijtop in Berlijn niet voor vol aangezien. Net als de Nederlanders bij SS-Wachbataillon `Nordwest´ liep men niet zo snel de kans ingezet te worden voor gevechten. Wel had men de beschikking over genoeg drank en sigaretten. Men kon dus wel van de voordelen genieten, die het had om in Duitse krijgsdienst te zijn, maar de nadelen waren te overzien. Niet te hoeven vechten en een grote kans dat men in Nederland kon blijven werken, spraken aan.
De partijtop in Berlijn wist niet altijd wat ze met deze Nederlandse krachten aan moest. Probleem was dat in de eerste maanden van 1941 bijna iedereen lid kon worden van het NSKK, waardoor men het overzicht dreigde te verliezen. Er werden volgens de partijtop mannen binnengehaald die slechts vanuit opportunisme handelden. Wanneer het moeilijk werd, waren dit de eerste mannen die afhaakten. Het was niet voor niets dat Hanns Albin Rauter in 1943 besloot om de eisen voor toetreding tot het NSKK te verscherpen. Dit was niet op de laatste plaats wegens het feit dat veel Nederlanders wel de weg naar het NSKK wisten te vinden, maar die van de Waffen-SS links lieten liggen.
De mannen die afhaakten werden meestal licht of helemaal niet gestraft. Zij kwamen met relatief veel weg. Ook op andere vlakken kwam men met veel weg. Ruzies in de kroeg liet men soms oogluikend passeren. Wanneer men in Polen weigerde te rijden kon men een baan als postbeambte krijgen of moest men schoonmaakwerkzaamheden verrichten. Zelfs als men voor langere tijd onderdook kon men vaak na een berisping weer aan de slag. Tegen het einde van de oorlog in 1944-45 was het voor Nederlandse NSKK’ers nog steeds mogelijk om taken te weigeren, zonder angst te hoeven hebben al te zwaar gestraft te worden. Een belangrijke reden hiervoor was dat het NSKK als organisatie steeds meer versnipperd was geraakt en dat in 1944-45 veel NSKK’ers niet meer reden, maar zich met andere taken moesten bezig houden. Van aardappels schillen tot lokalen schoon houden, er was nauwelijks meer overzicht op wie wat deed. Nederlandse NSKK´ers gedroegen zich in 1944-45 echter allerminst als makke schapen. Een goed voorbeeld zijn de veertien mannen die in 1944 in Joegoslavië dienst moesten doen en na verloop van tijd besloten over te lopen naar de partizanen. Het was echter niet altijd duidelijk of men nu wel of niet bij het NSKK zat.
In Nederland hadden veel mannen zich tegen het einde van de oorlog bij de transportactie van de NSB aangemeld, dat later werd opgenomen bij het NSKK, met als doel de bevolking te evacueren bij een invasie. Dit relatief onschuldige karakter moet na onderzoek enigszins worden bijgesteld aangezien groepen Nederlandse NSKK’ers soms actief meewerkten aan het terroriseren van de Nederlandse bevolking. Een goed voorbeeld zijn uiteraard de Rollkommando’s die er regelmatig op uit trokken om het Friese platteland te plunderen. Een ander voorbeeld is de moordpartij in Sneek, waarbij een aantal burgers door NSKK’ers werden doodgeschoten. Daar het NSKK in de oorlogsjaren uit steeds meer onderdelen bestond, was de primaire taak van vervoer lang niet meer de enige taak en konden de Nederlandse NSKK’ers op vele vlakken worden ingezet.

Aangaande de Jodenvervolging vinden we in hoofdstuk vier voorbeelden van Nederlandse NSKK’ers en de wijze waarop zij de Jodenvervolging naar zichzelf toe wisten te verantwoorden. De anonieme dagboekschrijver die laat weten geschokt te zijn wanneer hij met het leed van de joden in Polen wordt geconfronteerd, probeert daar vervolgens niet te lang bij stil te staan. ‘Maar ja’, zo schreef hij: ‘als je hoort hoe ze hier dat Poolsche volk steeds hebben uitgezogen en als hun slaven hebben beschouwd, dan verdienen zij niet beter.´ Dat vooral veel Nederlandse NSKK’ers die in het Oosten dienst deden, getuige zijn geweest van de Jodenvervolging is mijns inziens binnen dit onderzoek voldoende aangetoond. Toch was het ook voor die NSKK’ers die in het Westen konden blijven heel goed mogelijk met de Jodenvervolging in aanraking te komen, zoals bleek uit het voorbeeld van de NSKK-mannen in Vilvoorde die een joodse man gevangen namen. Dorothee Hochstetter en Stefan Klemp tonen in hun werk aan dat Duitse NSKK’ers als Hilfspolizei hebben meegewerkt aan het vermoorden van joden. Er is geen bewijs dat Nederlandse NSKK’er hier ook aan meegewerkt hebben. De verhalen van iemand als de chauffeurmonteur Frederik Hermanus Boswinkel duiden erop dat chauffeurs in het Oosten regelmatig getuige konden zijn van gruweldaden tegen de joodse bevolking, maar of zij zelf direct hierbij betrokken waren blijft de vraag. Boswinkel werd als een groot fantast getypeerd. Met een bier in zijn hand vertelde hij trots wat hij joden had aangedaan. Verzonnen of niet, hij was van de wijze waarop de nazi’s massaal joden vermoordden in 1942 maar al te goed op de hoogte. Uit een Politischer Lagebericht van de SD´er Hatenboer bleek echter al dat die mannen, die in de zomermaanden van 1941 na een korte stoomcursus in Diest of Vilvoorde naar de Sovjet-Unie werden gestuurd, getuige zijn geweest van massaslachtingen van de joodse bevolking. Toen zij rond oktober / november voor verlof terugkwamen naar Nederland namen zij vele gruwelijke verhalen mee over wat zich daar in het oosten afspeelde.
Na de oorlog verklaarden de meeste Nederlandse NSKK’ers dat ze bij het NSKK waren gegaan om brood op de plank te krijgen of dat zij zich bij een organisatie hadden aangemeld die ineens tot het NSKK was gaan behoren. Dit zorgde er niet voor dat de gemiddelde NSKK’er meteen op vrije voeten kwam. Men was toegetreden tot een bewapend korps en daar stonden net na de bevrijding hoge straffen op. Mannen die bij minder uitgesproken nationaalsocialistische eenheden hadden gediend zoals het NSKK kregen echter al snel lagere straffen. De gemiddelde straf die de Nederlandse NSKK’er kreeg opgelegd was drie jaar interneringskamp. Vooral in het begin kon dit een hel zijn, maar gaandeweg werden de voorzieningen in de kampen beter en werd was er steeds meer zicht op een vervroegde vrijlating. In 1950 kwam de laatste NSKK’er op vrije voeten.
De Nederlandse NSKK’ers verklaarden meestal niets tegen joden te hebben. Jouke Roelof Stuurhaan had zich bezig gehouden met het kopen en verkopen van jodenhuizen. Hij wilde leven van de rente die hij zou gaan ontvangen, maar verklaarde geen mensen te hebben verraden. Hij zou slechts hebben gehandeld vanuit economisch opportunisme. Dat lang niet alle Nederlandse NSKK’ers antisemieten waren mogen duidelijk zijn, al valt dit voor Stuurhaan moeilijk aan te nemen. De Nederlandse NSKK’er verklaarde ook vaak niets van het nationaalsocialisme te moeten hebben. Een aantal NSKK’ers binnen deze groep verklaarde zelfs anti-Duits te zijn. Belangrijk onderdeel van dit onderzoek waren de brieven die waren opgenomen in de dossiers van het CABR, en die regelmatig het tegenovergestelde laten zien. Uit de brieven is ook duidelijk geworden dat er niet één soort NSKK-man was, niet op de laatste plaats omdat de taken die men kreeg toebedeeld soms heel ver uit elkaar lagen.
Het NSKK was ook een organisatie die uit veel verschillende onderdelen bestond die tijdens de oorlog ook van karakter veranderden. Veel Nederlandse NSKK’ers waren het er tijdens de oorlog al over eens dat de organisatie vaak een chaos was en dat veel van wat er beloofd werd vaak geheel anders uitpakte of in de woorden van de anonieme dagboekschrijver: ‘maar het gaat alles op z’n NSKK, dat wil zeggen je kunt er geen touw aan vastknopen.’
Waarover veel Nederlandse NSKK’ers het verder eens waren was dat er veel bier gedronken werd. De brieven verhaalden vaak uitvoerig over de kameraadschapsavonden. Men legde in zijn brieven vaak een soort jongensachtige opschepperigheid aan de dag, ook zij die al boven de dertig waren. Dit zal deels zijn geweest om het thuisfront gerust te stellen, maar ook om de verschrikkingen van de oorlog weg te stoppen. De organisatie had er belang bij om de mannen erbij te houden. Als de kameraadschap goed was onder de mannen en men graag samen een biertje dronk dan was de kans dat men voor de rest van de oorlog bij zou tekenen veel groter.
Tijdens mijn onderzoek heb ik geprobeerd om een zo genuanceerd mogelijk beeld van de Nederlandse NSKK’er te geven. Er was niet een chauffeur die in Duitse dienst reed, en daarnaast waren lang niet alle NSKK’ers chauffeur. Toch zijn er binnen dit onderzoek duidelijke overeenkomsten vastgelegd.

Zoals in de inleiding al gesteld zal mijn onderzoek hopelijk leiden tot een grotere belangstelling voor de Nederlanders bij het NSKK en andere historici aanzetten tot eventuele vervolgonderzoeken.
Lijst van archivalia en literatuur

Archivalia

Bundesarchiv Berlijn

Archief NS 6: Partei-Kanzlei der NSDAP
Inv. nr. 463, ‘Vorlage an den Reichsleiter’, De Körpsführer Erwin Kraus aan de Partei
Kanzlei 14 juni 1944.

Archief NS 22: Reichsorganisationsleiter der NSDAP
Inv. nr. 545, H. Martin, Major Oberkommando der Wehrmacht in de ´Nationalsozialistische
Partijkorrespondenz.

Archief NS 24: Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK).
Inv. nr. 498, Schirrmeister ‘Musterung in Diest’, 27 november 1942.
498, ‘Besoldugung und Versorgung, NSKK-Transportbrigade Luftwaffe’, Diest, 8
januari 1942.
762, Brief NSKK´er aan zijn kameraden, Kielce, 20 september 1939.
762. Brief NSKK´er aan zijn kameraden, Lodz 16 oktober 1939.

Archief R 4606: Generalbauinspektor für die Reichshauptstadt.
Inv. nr. 4371, Brief van ‘Hauptambt Verwaltung und Wirtschaft aan de Reichsbahndirection’, 1 juni 1942.

Nationaal Archief Den Haag

Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR).
Inv. nr. 10953, Proces-verbaal van Hermanus Fredericus Antonius Eman, PRA, Den Haag
16990, Proces-verbaal van Frederik Hermanus Boswinkel, Tribunaal Almelo.
21602, Proces-verbaal van Johannes Bernardus Rust, Tribunaal Amsterdam.
31137, Proces-verbaal van Hendrikus Johannes Bastmeijer, Tribunaal Breda.
33427, Proces-verbaal van Gerard Hobo.
37778, Proces-verbaal van Cornelis Gerrit Paans, Tribunaal Groningen.

37778, Brief Cornelis Gerrit Paans aan zijn superieuren in Groningen, 1 mei 1944, Tribunaal Groningen.
38174, Proces-verbaal van Johannes van Laar, Tribunaal Groningen.
42539, Proces-verbaal van Gerard de Gelder.
46311, Getuigenverklaring van de zwager van Egbert Otto Boerstra, 15 januari 1946.
POD Sneek.
46311, Proces-verbaal van Egbert Otto Boerstra, Tribunaal Leiden.
47178, Proces-verbaal van Jouke Roelof Stuurhaan, Tribunaal Leiden.
47178, Verklaring advocaat van Jouke Roelof Stuurhaan, 19 september 1947.
47409, Proces-verbaal van Gosse de Vries, Tribunaal Groningen.
47491, Proces-verbaal van Karsjen Kalma.
47491, Verklaring Johannes Peperkamp, opgenomen in het dossier van Karsjen Kalma.
61143, Proces-verbaal van Bastiaan van Luyk, 61143.
65162, Proces-verbaal van Johannes Jacobus Maria Thuys.
65456, Proces-verbaal van Pluim, BG Arnhem.
70276, Proces-verbaal van Hendrik Schoots.
70276, Dagvaarding 2 januari 1948, Hendrik Schoots.
70276, Verklaring Jan Vogelzang, opgenomen in het dossier van Hendrik Schoots.
75570, Verklaring R. Zeilinga, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema.
75570, Proces verbaal van Gerrit Okkema.
75570, Verklaring Cornelis Gehard Schut, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema, PRA Sneek.
75570, Verklaring Jacob Hendrik Jintes, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema, PRA Sneek.
75570, Verklaring Hermannes Ommies van Marlen, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema, PRA Sneek.
75570, Verklaring Jitze Kuipers, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema.
75570, Verklaring Dirk Postmus, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema.
75570, Verklaring Jan Ale Visser, opgenomen in het dossier van Gerrit Okkema.
78601, Afschrift 14 augustus 1946, Stukken betreffende het Nationalsozialistisches Kraftfahrkorps (NSKK).
90416, Proces-verbaal van Antonius B.H. Hoek, POD Den Haag.
95538, Brief van de Nederlandse NSKK´er Frederik Wijnand Pluim vanuit de opleidingsschool te Vilvoorde, aan zijn vrouw, (?) november 1942.
95538, Brief van Pluim aan zijn dochter, 16 november 1942.
95538, Brief van Pluim aan zijn vrouw, 24 november 1942.
95538, Brief van Pluim aan zijn vrouw, 30 december 1942.
105923, Proces-verbaal van Johannes Lorrier, PRA Amsterdam.
106637, Proces-verbaal van George Riedé.
107078, Proces-verbaal van Pieter Versloot, Tribunaal Amsterdam-Utrecht, Haarlem-Alkmaar.
108141, Proces-verbaal van Gerard Johan Scheuter.
109953, Proces-verbaal van Bartholomeus Hanselaar, PRA Leiden.
110016, Anonieme brief, Den Haag, 13 juni 1945,
Jan Christiaan Marius Vrij.
110661, Proces-verbaal van Leendert de Bruyn.

Archief van het Nederlands Beheersinstituut (NBI).
Inv. nr. 155135, Rapport van de heer E.H. Engelkens over het huis van Frederik Wijnand Pluim in de Leeuwstraat.

NIOD Amsterdam

Archief Nationaal Socialistische Beweging.
Inv. nr. 123, Medisch front, brief van de NSB Utrecht 9 maart 1942.
1056, Formulier vrijwillige dienstverlening bij het NSKK.
Archief Warschau ghetto, 249-0896.
Inv. nr. 2b, Henk Sonman, brief aan bekenden (?), 6 juli 1943.

Archief brieven correspondentie van collaborateurs 241
Inv. nr. 8, Brief Petrus van Cuijk aan Lesea. 4-2-1945.
11, Brief van een Nederlandse NSKK’er vanuit Vilvoorde aan de heerbancommandant,
13 september 1944.
13, Brief uit Rotterdam 25 maart 1945, NIOD, Archief brieven correspondentie van collaborateurs 241, Inv.13.
22, Brief van Peter (??) vanuit Diest aan zijn vrouw,
5 juli 1941.

Europese dagboeken en egodocumenten 244.
Inv. nr. 23, Dagboek van een anonieme Nederlandse NSKK’er, Initialen R., A, 1 november1941.
1049, Dagboek van de Nederlandse NSKK’er,
G.J.M. van Gool, 19 mei 1942.

Archief Generalkommissariat für das Sicherheitswesen Höhere SS- und Polizeiführer 077
Inv. nr. 382, Politische Lagebericht van SD Denis Hatenboer, Rotterdam 7 november 1941.

Koninklijke Bibliotheek Den Haag

Inv. nr. 44, NSKK-mannen bij Mussert, Het Vaderland, 8 maart 1943, Microfilm.
525, Gerhard Koeler, ‘Mannen aan het stuur, een schets van de NSKK’ers’, Dordrechtsche Courant, jaargang 156, nr. 18, 22-01-1944.
525, Horst Kutsch, ‘Door de Sovjets ingesloten, Nederlansche NSKK-vrijwilliger onderscheidt zich’, Dordrechtse courant, jaargang 156, nr. 86, 13-04-1944.

Literatuur

Angolia, John en David Littlejohn, NSKK, NSFK: Uniforms, Organisation & History (San Jose, CA, 1994).

Belinfante, A.D. In plaats van bijltjesdag: de geschiedenis van de bijzondere rechtspleging na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 1978).

Benz, Wolfgang, Lexicon des Holocaust (München 2002).

Boerema, Jannie, Kinderen van de NSB, Interviews met kinderen van ´foute ouders´ (Leeuwarden 2010).

Browning, Christopher R., Ordinary Men: Reserve Police Battalion and the Final Solution in Poland (New York 1992).

Curilla, Wolfgang, Die Deutsche Ordnungspolizei und der Holocaust im Baltikum und in Weissrussland 1941-1944 (Paderborn 2006).

Dekker, Alex, “Ook gij behoort bij ons!”: Nederlanders bij het NSKK (Alkmaar 2006).

Dekker, Alex, `”Ook gij behoort bij ons!”: Nederlanders bij het NSKK´, in: Perry Pierik, Achtste bulletin van de Tweede Wereldoorlog (Soesterberg 2005).

Dekker, Alex, Mijn opa was een Duitser: een Hollands-Duits familiegeheim (Leeuwarden 2011).

Desbois, Patrick, Holocaust door kogels, vertaald uit het Frans (Laren 2009).

Dumoulin, M, Nieuwe geschiedenis van België 2: 1905-1950 (Tielt 2006).
Eefting, Henk, De Bijzondere Rechtspleging 1944 – 1952. Rampzalige gevolgen voor politieke delinquenten en collaborateurs (Soesterberg 2007).

Fack, Dietmar, ´Motorschule der Nation und Avantgarde der Volksmotorisierung. Formationserziehung und Formationskultur des Nationalsozialistischen Kraftfahrkorps´ in: Schule und Jugendforschung zum 20. Jahrhundert: Festschrift für Wilfried Breyvogel (Wiesbaden 2004).

Forbes, Robert, For Europe: The French Volenteers of the Waffen-SS (Solihull 2006).

Gans, Evelien, Gojse nijd & joods narcisme: over de verhouding tussen joden en niet-joden in Nederland (Amsterdam 1994).

Groen, Koos, Fout en niet goed. De vervolging van collaboratie en verraad na de Tweede Wereldoorlog (Hilversum 2009)

Hochstetter, Dorothee, Motorisierung und “Volksgemeinschaft”: das Nationalsozialistische Kraftfahrkorps (NSKK) 1931-1945 (München 2005).

Houwink ten Cate, Johannes, recensie van het boek: ´Samuel D. Kassow “Wie schrijft onze geschiedenis. Het dramatische verhaal van het verborgen archief van het getto van Warschau”’, Historisch Nieuwsblad, 2011.

In ’t Veld, N.K.C.A., De SS en Nederland. Documenten uit SS-Archieven 1935-1945. Deel 1: Inleiding / documenten 1935-1942 (Den Haag 1976).

Jong, L. de, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, deel 6, Juli ’42 – mei ’43, 1 (Den Haag 1975).

Kassow, Samuel, D., Who will write our history? (Londen 2007).

Keizer, W. de, De veldpost van de Nederlanders in Duitse krijgsdienst tijdens de Tweede Wereldoorlog (Alpen aan de Rijn 1988).

Klemann, Hein A.M., Nederland 1938-1948, Economie en samenleving in jaren van oorlog en bezetting (Amsterdam 2002).

Klemp, Stefan, Freispruch für das “Mord-Batallion”. Die NS-Ordungspolizei und die Nachkriegsjustiz (Münster 1998).

Krenzlin, Hans-Helmuth, Das NSKK: Wesen, Aufgaben und Aufbau des Nationalsozialistischen Kraftfahrkorps, dargestellt an einem Abriss seiner geschichtlichen Entwicklung (Berlijn 1939).

Mark, Bernhard, Walka i zaglada Warszawskiego getta (Strijd en ondergang van het getto in Warschau; Hoorn 1980).

Meyers, Jan, Mussert, een politiek leven (Soesterberg 2005).

Pohl, Dieter, Holocaust, Massale moord op de Europese joden, vertaald uit het Duits (Laren 2005).

Roekel Evertjan van, ‘Nederlandse SS’ers en de Holocaust’, in: Historisch Nieuwsblad, maart 2010 (Diemen 2010).

Romijn, Peter, Snel, streng en rechtvaardig. De afrekening met de ‘foute’ Nederlanders (Amsterdam 2002).

Safranski, Rüdiger, Romantiek: een Duitse affaire, vertaald uit het Duits (Amsterdam / Antwerpen 2009).

Schelvis, Jules, Binnen de poorten (Amstelveen 2007).

Schelvis, Jules, Vernietigingskamp Sobibor (Amsterdam 2008).

Schreiber, Carsten, Elite im Verborgenen. Ideologie und regionale Herrschaftspraxis des Sicherheitsdienstes der SS und seines Netzwerkes am Beispiel Sachsen (München 2008)

Seidler, Franz W., Die Organisation Todt – Bauen für Staat und Wehrmacht 1938-1945 (Koblenz 1987).

Sémelin, Jaques, Purify and Destroy: the political uses of massacre and genocide, vertaald uit het Frans (New York 2007).

Thomas, Nigel en Carlos Caballero Jurado, `Wehrmacht Auxiliary Forces´, in: Men-at-Arms Series 254 (Oxford 1992).

Vincx, Jan en Viktor Schotanius, Nederlandse vrijwilligers in Europese Krijgsdienst 1940-1945, deel 4 (Antwerpen 1988).

Vuijsje, Ies, Tegen beter weten in, zelfbedrog en ontkenning in de Nederlandse geschiedschrijving over de Jodenvervolging (Amsterdam 2006).

Berichten gemaakt 1236

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven