Augustus en Constantijn, zijn dat niet twee van de bekendste keizers die het Romeinse Rijk gehad heeft? Wat valt daar nog over te vertellen? In wetenschappelijke kringen nog heel veel en dat is de reden waarom classicus Diederik Burgersdijk dit boek schreef: om deze wetenschappelijke discussies bekend te maken bij het publiek.
Voluit luidt de titel De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn (Amsterdam, 2016). De ondertitel is enigszins misleidend, want de focus ligt meer op Constantijn de Grote. Augustus, grondlegger van de vorm van alleenheerschappij die aangeduid zou worden als ‘keizerschap’, wordt vooral gebruikt als voorbeeld voor Constantijn.
Heerschappij van Constantijn: breekpunt of traditie?
Het keizerschap van Constantijn de Grote wordt veelal gezien als keerpunt in de geschiedenis. Hij is vaak beschreven als de eerste keizer die christelijk werd. Hij was in ieder geval degene die van het christendom een wettelijk erkende religie van het Romeinse Rijk maakte. Dit betekende het einde van de christenvervolgingen en maakte de weg vrij voor de latere kerstening van het Romeinse rijk. De centrale gedachte achter het boek is dat Constantijn minder uniek was dan veelal gesuggereerd werd. Een groot deel van zijn reputatie is gebaseerd op latere geschiedschrijving.
Volgens Burgersdijk volgde Constantijn in werkelijkheid op veel punten zijn voorgangers na. De heerschappij van Augustus was eerder een keerpunt, want hij was degene die blijvend een systeem van alleenheerschappij invoerde. Augustus was ook een religieuze hervormer: de godheid Apollo speelde bv. nauwelijks een rol in de Romeinse wereld, totdat Augustus diens cultus een prominente plaats gaf. Hij liet bovendien de Romeinse geschiedenis herschrijven: de dichter Vergilius beschreef in zijn epos de Aeneis hoe Rome gesticht werd door Aeneas, die Troje wist te ontvluchten na de verovering door de Grieken. Met dit alles schiep Augustus het precedent voor Constantijn, die op zijn beurt het christendom bevorderde.
Burgersdijk twijfelt niet aan de oprechte belangstelling van Constantijn voor het christendom. Wel verwerpt hij de stelling dat Constantijn van de ene op de andere dag zich bekeerde van het heidendom tot het christendom. Een dergelijke radicale breuk is beschreven in het Bijbelboek Handelingen (de latere apostel Paulus zou op reis naar Damascus vanwege een visioen christelijk worden), maar komt in werkelijkheid zelden voor. Bij Constantijn zou eerder sprake zijn van een geleidelijke evolutie. Hoe valt anders te verklaren dat hij na het moment van ‘bekering’ – een gebeurtenis waarvan ook nog verschillende versies bestaan – dingen doet die strijdig zijn met de christelijke leer, zoals de brute terechtstelling van zijn eigen zoon?
Dat neemt niet weg dat hij zich oprecht betrokken voelde bij het georganiseerde christendom. Niet voor niks intervenieerde hij in theologische discussies die scheuringen binnen het christendom dreigden te veroorzaken (het bekendste voorbeeld is zijn voorzitterschap van het Concilie van Nicea in 325). Hij was echter eerder iemand die van het christendom een wettelijke godsdienst naast de andere erkende religies maakte dan iemand die het christendom boven andere religies stelde. Zijn streven om rust en stabiliteit aan te brengen in het rijk was een imitatie van eerder keizers – waaronder Augustus.
Burgersdijk sluit niet uit dat Constantijn zelf christelijk geweest kon zijn. Hij stelt wel nadrukkelijk de vraag of het beeld van ‘christelijke keizer van een christelijk rijk’ niet eerder de interpretatie van kerkhistoricus Eusebius van Caesarea was, op wiens werken latere historici zich doorgaans baseerden.
Stijl
Hoewel er wel degelijk een lijn in het boek zit, zijn de hoofdstukken te lezen als afzonderlijke essays. Het merendeel gaat over hoe Constantijn gepresenteerd werd. Augustus was al meester in zelfpromotie geweest en Constantijn zal daar net zo min afkerig van geweest zijn als de meeste keizers die tussen hem en Augustus geleefd hebben. Hoewel historici en classici lang een voorkeur hebben gehad voor teksten, moet hierbij ook gedacht worden aan meer tastbare bronnen, zoals munten, beelden en gebouwen. Burgersdijk besteedt relatief veel aandacht aan hoe anderen, veelal geschiedschrijvers uit latere perioden, Constantijn weergegeven hebben.
Een doelstelling was om wetenschappelijke discussies bekender te maken bij het publiek. Afgevraagd kan worden hoe breed de doelgroep is die hij hierbij in gedachten had. Tijdens mijn studie heb ik mij wel met Constantijn bezig gehouden (Burgersdijk verving indertijd de docent die het vak zou geven), niet met Augustus. Het hoofdstuk waarin Augustus’ leven beschreven werd, bevatte voor mij veel nieuwe informatie. Ik heb meerdere oudheidvakken gevolgd, toch vond ik het een lastig te lezen hoofdstuk. Hoe zouden lezers die na het eerste jaar oudheid lieten vallen, of geen geschiedenis of klassieke talen gestudeerd hebben, dit boek ervaren? Vermoedelijk had hij de in Nederland relatief goed georganiseerde groep oudheidliefhebbers – de achterban van o.a. Nederlands Klassiek Verbond, Stichting Zenobia en Ex Oriente Lux – op het oog. Geen universitaire medewerkers, wel meer dan gemiddeld geïnteresseerd in – en bekend met – de oude geschiedenis.
Dan nog is de informatiedichtheid behoorlijk hoog. Al zeker twee eeuwen wordt gediscussieerd over de vraag of Constantijn wel/niet/ in welke mate christelijk was en of hij oprecht dan wel opportunistisch was. Een discussie waar leken een boek over zouden kunnen lezen. Burgersdijk besteedt er iets meer dan twintig pagina’s aan. Waarbij hij zijn punt maakt door de betreffende bronteksten vertaald weer te geven. Toch zullen er geleerden bestaan met tegengestelde meningen – daarvoor zouden meer literatuurvermeldingen behulpzaam zijn geweest.
Het boek maakt onderwerpen die in werkcolleges en op symposia behandeld werden toegankelijk voor mensen die geen geschiedenis gestudeerd hebben. Het is wellicht te diepgravend om lezers aan te sprekend die nog geen oudheidliefhebber zijn. Burgersdijk wil informeren, niet bekeren.
Diederik Burgersdijk, De macht van de traditie. Het keizerschap van Augustus en Constantijn, Atheneum – Polak & Van Gennep (Amsterdam, 2016), 246 p., 19,99.
Door Pieter de Jonge
Pieter de Jonge begon met geschiedenis aan de VU, haakte door omstandigheden af, maar voltooide het alsnog in Utrecht. Hij twijfelde tot het laatst tussen oude geschiedenis en nieuwste geschiedenis. Zijn eindscriptie voor de master ‘politiek en maatschappij in historisch perspectief’ ging over de VVD en de kruisraketten. Hij is geïnteresseerd in politieke geschiedenis en religiegeschiedenis, ongeacht de periode. Pieter was daarnaast als stagiair in Huis Doorn betrokken bij de heruitgave van Sigurd von Ilsemann, Wilhelm II in Nederland 1918-1941 (2015). Hij schrijft ook voor historiek.net.