Recensie: Svetlana Alexijevitsj – De oorlog heeft geen vrouwengezicht

Over de mens in de oorlog 

‘Iedereen zal blij met je zijn. Ze wachten op je, en wel hierom: vertellen over vroeger is erg, maar niet vertellen nog veel erger’, bezwoer Valentina Pavlovna Tsjoedajeva de Wit-Russische schrijfster en onderzoeksjournaliste Svetlana Alexijevitsj (1948). Tsjoedajeva vocht tijdens de Tweede Wereldoorlog als sergeant en commandant van luchtdoelartillerie. Ze is een van de honderden vrouwelijke Sovjetsoldaten die Alexijevitsj een stem gaf in haar monumentale boek De oorlog heeft geen vrouwengezicht, dat recentelijk opnieuw werd uitgegeven.

Gewone vrouwen
Tijdens de Grote Vaderlandse Oorlog dienden zo’n achthonderdduizend vrouwen in het Rode Leger –drie procent van het totale aantal soldaten – in de meest uiteenlopende functies. Praten over hun oorlogservaringen deden deze vrouwen heel lang niet. Voor hen was in de geschiedschrijving over de Overwinning geen plaats. De verhalen die zij vertelden waren te wezenlijk, te afschuwelijk. Toen Alexijevitsj haar boek in 1985 voor het eerst publiceerde, werd ze slachtoffer van partijcensuur. ‘U onttroont onze oorlogsheldin. U maakt haar tot een gewone vrouw’, luidde de kritiek.

Maar Alexijevitsj hield vol, door een onstilbare honger naar kennis over de werkelijkheid die schuilging achter de heroïsche vertellingen. Ze wilde nu eenmaal over die gewone vrouw schrijven: over de mens in de oorlog, over de waarheid van toen. Langzaam groeiden de bereidwillige geïnterviewden in aantal. En tien jaar na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie kon Alexijevitsj de tot dan toe gecensureerde stukken aan De oorlog heeft geen vrouwengezicht toevoegen. Inmiddels is ze een gevierd publiciste: vorig jaar werd haar gehele oeuvre bekroond met de Nobelprijs voor de Literatuur.

Een verheven strijd
‘We waren opgegroeid met revolutieromantiek en idealen. We geloofden de kranten: we zouden de oorlog snel winnen…’ Niet alleen sergeant-majoor Nina Jakovlevna Visjnevskaja, gewondenverzorgster bij een pantserbataljon, had vast vertrouwen in een moeiteloze overwinning. Zonder uitzondering spreken alle vrouwen in Alexijevitsj’ boek over hun sterke vaderlandsliefde, hun idealisme en hun eendracht. De meesten waren nog tieners toen zij zich – veelal vrijwillig – meldden voor het front. Zingend gingen zij strijd in. ‘We voeren een verheven strijd/ de oorlog van het volk.’ (Stuk uit het refrein van het strijdlied De heilige oorlog (1941), muziek Alexander Alexandrov, tekst Vasili Lebedev-Koematsj)

De naïviteit en oprechtheid van deze jonge vrouwen in 1941 is schrijnend, in het licht van wat zij zouden meemaken, maar ook met de kennis van nu over het regime waaronder zij leefden. Tientallen jaren na de oorlog onderhielden de meesten nog steeds contact met hun frontvriendinnen. Alleen met elkaar konden zij herinneringen ophalen, konden zij samen huilen. Alexijevitsj verkeerde in de unieke positie de eerste buitenstaander te zijn aan wie zij hun verhalen vertelden. Uit haar boek rijst een beeld op van een groep vrouwen die in staat is om boven de eigen ervaringen te staan en te reflecteren op hun vroegere zelf. Zo zegt A. Ratkina, sergeant en telefoniste, over de intense haat jegens het voltallige Duitse volk: ‘Ik wou dat ze ook leden… Natuurlijk… Ik wilde hun tranen zien… Ik hoefde niet meteen goed te worden. (…) Meedogend. Daarvoor moesten er eerst heel wat jaartjes voorbijgaan…’

Stukjes schoonheid
Aan het front was de dood altijd dichtbij. Toch wisten de vrouwen te midden van alle gruwelen stukjes schoonheid te bewaren, en wisten zij ondanks het beestachtige van de oorlog de mens in zichzelf en anderen te blijven herkennen. Het zijn kleine, alledaagse dingen die het hen mogelijk maken de verschrikkingen een plaats te geven. Hun beschrijvingen van geuren, kleuren en smaken liggen dicht bij het hart. ‘Ik herinner me allerlei beekjes en kloven. Dicht kreupelhout, dichte prikkeldaadversperringen met verrotte palen, met onkruid overwoekerde mijnenvelden. Verwaarloosde bloemperken. Daar lagen altijd mijnen verstopt, Duitsers waren dol op bloemperken.’ (Appolina Nikonovna Litskevitsj-Bajrak, onderluitenant en commandant van een sappeurseenheid)

Hun vrouw-zijn was bepalend voor de manier waarop de geïnterviewden de oorlog beleefden. In de communistische Sovjet-Unie mocht dan iedereen gelijk zijn, man en vrouw waren geenszins gelijkwaardig. Na aanvankelijke weerstand beschouwden de mannen met wie de vrouwen zij aan zij vochten hen dan wel als ‘zusjes’, en hoewel sommigen de liefde vonden aan het front, konden veel vrouwen zowel in als na de oorlog niet op sympathie rekenen – van niemand. Zij leefden lang in het verleden, in de schaduw van de grote verhalen, in hun eigen wereld van gekoesterde herinneringen, maar ook van angst, posttraumatische-stressstoornis en onbegrip. ‘Aan het eind van de oorlog was ik twintig. Maar (…) ik zag het leven met oude ogen’,  vertelt Olga Jakovlevna Omeltsjenko, gewondenverzorgster bij een schutterscompagnie.

Oorlog met twee gezichten
De oorlog kent twee gezichten, zo blijkt. Het mannengezicht schreef geschiedenis, het vrouwengezicht bleef lang verborgen achter een masker van leugens. Dankzij Alexijevitsj’ doorzettingsvermogen is het nu zichtbaar: ‘haar’ vrouwen, in al hun veelvormigheid, brengen de werkelijkheid van de Grote Vaderlandse Oorlog – en de ondraaglijke tegenstelling tussen leven en dood – dichterbij. Zelf houdt de schrijfster zich op de achtergrond. Haar poëtische, soms haast filosofische verzuchtingen aan het begin van elk hoofdstuk dienen slechts ter inleiding op wat door de vrouwen verteld wordt. Verder zwijgt Alexijevitsj en laat ze haar hoofdpersonen aan het woord. Ergens is dat jammer, want zo laat ze het aan de lezer over om kritisch te zijn op de vertellingen.

Alexijevitsj erkent dat de getuigenissen die zij optekende mogelijk gekleurd zijn door emoties, maar zij weet ook: oral history is al wat er nog rest van de waarheid. ‘Historici zullen het fenomeen nog honderden jaren proberen te verklaren. Wat waren dat voor mensen? Waar hadden ze het vandaan?’ vroeg Vera Sergejevna Romanovskaja, verpleegster bij de partizanen, zich hardop af. De oorlog heeft geen vrouwengezicht bewijst dat er geen eenduidig antwoord is, maar een kakafonie aan stemmen. Je zou nooit willen stoppen met deze vrouwen te citeren. Opdat zij maar gehoord worden.

Svetlana Alexijevitsj, De oorlog heeft geen vrouwengezicht (Amsterdam/Antwerpen 2016) De Bezige Bij, 335 blz., ISBN 978 90 234 9952 7, € 29,90.

Door Sietske van der Veen

SONY DSCSietske van der Veen (1992) volgt de master Nieuwste geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam, waar zij ook de bachelor Taal en communicatie voltooide. Momenteel is ze bezig met haar masterscriptie, over de Rode Kruis-verpleegsters die in 1942 naar het oostfront gingen met de Ambulancedienst van het Vrijwilligerslegioen Nederland. Naast haar studie is Sietske (oud-)bestuurs- en commissielid bij haar studentenvereniging en werkt ze freelance voor Historisch Nieuwsblad.

Berichten gemaakt 1235

Gerelateerde berichten

Type je zoekwoorden hierboven en druk op Enter om te zoeken. Druk ESC om te annuleren.

Terug naar boven