Het boek Duivelskwartier van Johan Otten begint al indrukwekkend: een lijst met namen van vrouwen die in Peelland zijn vervolgd in 1595 voor hekserij beslaat een hele pagina met twee rijen namen naast elkaar. Daarnaast is er aangegeven of zij zijn omgekomen in gevangenschap of op de brandstapel. Het geeft kippenvel over je hele armen.
Het boek is ingedeeld in twee delen. Het eerste deel vertelt de verhalen van de omgekomen vrouwen en van degenen die het ternauwernood hebben overleefd. Met veel bronmateriaal heeft Johan Otten een uitgebreide beschrijving weten neer te zetten. Door de narratieve vertelwijze die hier en daar een wat suggestieve wending krijgt wat betreft het weer of de geur van het gras, houdt dit boek je aandacht zolang vast dat je het werk uit hebt voor je het weet.
De dorpen en steden die worden besproken door Otten zijn Cranendonck, Eindhoven, Leende, Heeze, Geldrop, Mierlo, Lierop, Mierlo-Hout, Slinkse streken, Asten en Someren. Deze plaatsen herbergen stuk voor stuk indrukwekkende verhalen van vals beschuldigde vrouwen die de waterproef niet doorstonden en daardoor op de brandstapel eindigde. Uit angst, en soms uit vijandigheid, beschuldigden deze “heksen” andere vrouwen weer van hekserij of medeplichtigheid waardoor de veroordelingen zich in een rap tempo doorzetten. Er ontstond een vervolgingsgolf. Maar op welke gronden werden deze vrouwen in eerste instantie beschuldigd? Het bronmateriaal geeft dit geheel feitelijk weer:
”…23 vrouwen op de brandstapel. Ze hebben zich volgens hun aanklagers en rechters met lichaam en ziel overgegeven aan de vijand van het menselijk geslacht en zich onder diens hoede bezondigd aan kwaadaardige toverij.”
Deze vijand is de duivel die zich voordoet in de vorm van een jongeman. Het beeld dat de meeste mensen hebben van een “heks” is een oude(re) vrouw, onverzorgd, met weinig contacten in het dorp/stad. Hoewel dit inderdaad vaak het geval was, werden er ook jonge meisjes veroordeeld. De jongste op de brandstapel was 12 jaar oud. De (oudere) vrouwen met weinig vermogen waren vaak vanaf het moment van de arrestatie door de overmacht van de heer al niet meer te redden. Mishandelingen en bedreigingen van de beul zorgde er regelmatig voor dat vrouwen toegaven dat zij een heks waren; soms kozen de vrouwen liever voor een snelle dood dan voor nog meer zware mishandeling waar ze uiteindelijk toch aan zouden bezwijken.
In het tweede deel van zijn boek vraagt Johan van Otten zich af of de mensen nu werkelijk geloofden in hekserij, en soms zelfs in weerwolven. Het bronmateriaal is zo feitelijk dat je haast zou zeggen van wel. Maar in het eerste deel legt hij zelf ook uit dat de zestiende eeuw een instabiele periode was vol oorlogen, epidemieën en hongersnood. De strijd om het bestaan werd een gevecht op leven en dood. Hierdoor raakte acceptatiegrenzen overschreden: “…de op gang gekomen vervolging neemt de laatste remmingen weg. Ze fungeert als legitimatie om ook toe te slaan”. Bij de brandstapels was er veel volk op de been: “Er is een menigte op de been, een samengestroomd dorp, opgewonden volk uit de omgeving.” Door middel van de waterproef werd ‘bewezen’ dat de vrouwen heksen waren, indien zij bleven drijven- wat uiteraard bijna altijd het geval was – waren zij heksen. De overheid had de waterproef al snel afgedaan als onbetrouwbaar, deze bleven echter jarenlang worden uitgevoerd als dé manier om bewijs te leveren voor magie. Nadat de koning de waterproef verboden had werden ze stiekem uitgevoerd, zo ook in 1595.
Otten legt aan het einde van het boek uit dat hekserij – of beschuldiging van hekserij – niet enkel iets was van de middeleeuwen, maar ook nog van de 20e eeuw. In 1950 werd de laatste “heks” veroordeeld, in Turnhout, België. Maria Minnen werd ervan beschuldigd zich met zwarte magie bezig te houden. Op haar beurt stapte Minnen naar de rechter en diende een klacht in tegen de mensen die haar beschuldigden: haar buurvrouw, de kerkmeester en haar tante. Deze drie werden veroordeeld door de rechtbank. Ze moesten geldboetes betalen en een schadevergoeding aan Minnen. Dat de kerk hier een rol in speelde is niet zo vreemd. Het beeld van de duivel als vijand van het christendom is al erg oud. In de middeleeuwen speelde de kerk ook een grote rol in de veroordelingen. De enkele keer dat dit niet gebeurde vond plaats in Eindhoven. Een overduidelijk machtsspel van een heer om een onschuldige vrouw te veroordelen eindigde in zijn nadeel. De vrouw werd beschermd door de kerk en wist te ontkomen. Het was overduidelijk dat de haat van de heer niet werkelijk tegen de vrouw was gericht, maar tegen haar echtgenoot. De twee waren al jarenlang concurrenten.
Duivelskwartier is een indrukwekkend boek dat aan de hand van zeer authentieke bronnen is geschreven. Het eerste, en tevens grootste, deel van het boek omschrijft vele levens die op een oneerlijke manier eindigden. Dat Otten tegen het einde van het boek kort een zaak beschrijft uit 1950 in plaats van uit 1590 zal de gemiddelde lezer aan het schrikken brengen. Het voorbeeld laat zien dat dit soort beschuldigingen van (zwarte) magie altijd terug kunnen komen. De situatie van het land en zijn bevolking bepaald hoe hier op gereageerd wordt. Ontstaat er een vervolgingsgolf of loopt het net zoals bij Maria Minnen af met een sisser?
Recensie Johan Otten Duivelskwartier. 1595: heksen, heren en de dood in het vuur (Nijmegen Vantilt: 2015)
De auteur van deze recensie is bij de redactie bekend, maar is op verzoek geanonimiseerd.